Reader Fiscale Economie Afwenteling en Dood Gewicht van Belastingen 1

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Reader Fiscale Economie Afwenteling en Dood Gewicht van Belastingen 1"

Transcriptie

1 Reader Fiscale Economie Afwenteling en Dood Gewicht van Belastingen 1 Prof. dr. B. Jacobs Erasmus School of Economics 22 september Deze reader kan mogelijk (type-)fouten bevatten. Het wordt bijzonder op prijs gesteld als eventuele fouten worden gemeld (bjacobs@ese.eur.nl).

2 2

3 Inhoudsopgave 1 Afwenteling van belastingen Inleiding Model Arbeidsaanbod Arbeidsvraag Marktevenwicht Effecten van belastingen Effecten van belastingen op de werkgelegenheid en lonen Afwenteling inkomstenbelasting Afwenteling belasting werkgevers Equivalentie tussen belastingen op vraag en aanbodkant van de markt Hoe sterk is afwenteling? Voorbeelden afwenteling in de praktijk Welvaartsverliezen van belastingheffing Inleiding Het dood gewicht grafische analyse Berekening van het dood gewicht wiskundige analyse Gemiddeld dood gewicht Marginaal dood gewicht Hoe groot is het dood gewicht in Nederland? Gemiddeld en marginaal dood gewicht Arbeidsvraag niet oneindig elastisch Andere beslissingsmarges Economische en uitvoeringskosten i

4 Hoofdstuk 1 Afwenteling van belastingen 1.1 Inleiding Wie betaalt eigenlijk de belastingen die de overheid heft? De fiscalist zal antwoorden: diegene die het belastingformulier invult en aangifte doet. Maar voor de econoom is diegene die de iure belasting betaalt niet per definitie gelijk aan diegene die de facto de belasting betaalt. Dat kan voor veel verwarring zorgen. Voorbeeld: Bedrijven betalen geen belasting in economische zin. Een bedrijf betaalt vennootschapsbelasting over de bedrijfswinst. De vennootschapsbelasting is een belasting op het normale rendement van het eigen vermogen en de bovennormale rendementen op het totale geïnvesteerde (eigen en vreemd) vermogen. Dus in beginsel betaalt de aandeelhouder de vennootschapsbelasting. Of toch niet? Stel nu dat het bedrijf opereert in een internationale omgeving. De aandeelhouders komen uit alle hoeken en gaten van de wereld. Die aandeelhouders zullen hun geld zo investeren dat het overal ter wereld hetzelfde netto rendement (dus na belastingheffing) oplevert. Als de overheid nu een vennootschapsbelasting invoert, daalt het rendement op het geïnvesteerde vermogen en dus houdt de aandeelhouder minder over. In een internationale kapitaalmarkt met perfecte kapitaalmobiliteit zal de investeerder zijn kapitaal terugtrekken net zo lang totdat het netto rendement op dat kapitaal weer gelijk is aan het rendement op investeringen elders in de wereld. Wat is er dan gebeurd? Het bruto rendement op het geïnvesteerde vermogen is precies zoveel gestegen dat het netto rendement gelijk is geworden aan het rendement voordat de belasting werd ingevoerd. Wie betaalt dan de belasting? Het is niet de aandeelhouder, want die ziet geen verandering van zijn netto rendement, hoe hoog de belasting ook is. Wie dan wel? Antwoord: de werknemer van het bedrijf. Als de overheid probeert om op mobiel kapitaal belasting te heffen, dan vertrekt dat kapitaal naar het buitenland. Werknemers hebben vervolgens minder kapitaal om mee te werken. Hun productiviteit daalt bijgevolg. In een concurrerende arbeidsmarkt moeten dan ook de lonen dalen om te voorkomen dat mensen werkloos raken. Bij de 1

5 oude lonen is er een aanbodoverschot: minder vraag dan aanbod. Dat aanbodoverschot verdwijnt alleen als de lonen dalen. De lonen dalen net zo lang totdat de vraag weer gelijk is geworden aan het aanbod. Dit eenvoudige voorbeeld toont aan dat het volstrekt misleidend kan zijn te denken dat aandeelhouders belasting betalen (in economische zin). De reden waarom degene die de belasting de iure betaalt niet gelijk is aan degene die de belasting de facto betaalt is dat er gedragsreacties ontstaan als op goederen of productiefactoren belasting wordt geheven. Die gedragsreacties veranderen vervolgens de marktprijzen van goederen en productiefactoren. Door die verandering van de marktprijzen is het niet langer duidelijk wie er in economische zin belasting betaalt. Het eenvoudige voorbeeld laat zien dat door de belasting op bedrijven een gedragsreactie in gang wordt gezet: aandeelhouders investeren hun kapitaal liever elders. Die gedragsreactie heeft vervolgens invloed op het rendement op het geïnvesteerde vermogen (de marktprijs van kapitaal). Dat moet stijgen om beleggers indifferent te maken tussen investeringen in het binnen- of buitenland. Het rendement kan alleen stijgen als de beloning van de werknemers daalt. Dus zijn het de werknemers die de bedrijfsbelasting in economische zin dragen. Natuurlijk is kapitaal niet perfect mobiel. Dat betekent ook dat niet alle bedrijfsbelastingen afgewenteld zullen worden op de werknemers. Maar een belangrijke les is dat het uiteindelijk altijd de aandeelhouders (de vermogensverschaffers van het bedrijf) of de werknemers van het bedrijf de belasting betalen. 1 De economische analyse van afwenteling van belastingen gaat dus over de vraag: wie betaalt de belasting in economische zin? Het gaat dus niet om de persoon die het belastingformulier invult. Om die vraag te beantwoorden moeten we dus een analyse maken van hoe de vraag en het aanbod op een markt reageren op de belasting en hoe de marktprijzen daardoor worden beïnvloed. In dit hoofdstuk bestuderen we de centrale lessen van afwenteling. Daartoe analyseren we een eenvoudig model van de arbeidsmarkt. In dat model zijn er werknemers die arbeid aanbieden en werkgevers die arbeid vragen. Zowel werknemers als bedrijven (lees: aandeelhouders) betalen belasting. We leiden de volgende centrale lessen af uit de theorie van afwenteling: Het maakt niets uit op welke kant van de markt een belasting wordt geheven: een inkomstenbelasting geheven op werknemers is equivalent aan een loonbelasting geheven op werkgevers (lees: aandeelhouders) Hoeveel van de belasting kan worden afgewenteld naar de andere kant van de markt hangt af van de aanbod- en vraagelasticiteiten Hoe elastischer het aanbod/de vraag hoe minder van de belastingdruk kan worden afgewenteld op de aanbod-/vraagkant van de markt De minst elastische kant van de markt draagt het grootste deel van de belastingdruk 1 De bedrijfsbelasting kan ook worden afgewenteld op de consumenten als het bedrijf marktmacht heeft. In deze notitie wordt echter altijd aangenomen dat bedrijven opereren onder volledige mededinging en geen marktmacht hebben. 2

6 Op volledige elastische grondslagen kan geen belasting worden geheven Volledige inelastische grondslagen dragen altijd de gehele belastingdruk 1.2 Model Economen gebruiken (wiskundige) modellen om hun theorieën te ondersteunen. Modellen helpen om een logische uitspraak te kunnen doen. Met modellen behoeden we ons van het doen van onjuiste uitspraken. Juridisch gëorienteerde fiscalisten maken regelmatig denkfouten. Een voorbeeld, zoals hierboven, is dat wordt gesteld dat bedrijven de vennootschapsbelasting betalen. In een kleine open economie met perfecte kapitaalmobiliteit is dat echter onjuist. Een ander voorbeeld is: stel dat we werkgeverslasten verlagen en dat financieren uit een verhoging van de belasting op werknemers (bijvoorbeeld door de IB te verhogen). Sommigen zullen vervolgens concluderen dat dan de werkgelegenheid toeneemt. Dat is niet waar, zoals we hieronder zullen aantonen. Met economische modellen zie je direct waar een redenering misgaat. Economische modellen helpen dus om economisch deugdelijke redeneringen op te zetten. Tot slot zijn modellen nodig om economische effecten te kunnen kwantificeren, dus om bijvoorbeeld de effecten van belastingheffing op de economie door te rekenen. In het hiernavolgende model beschouwen we de arbeidsmarkt. Op die arbeidsmarkt zijn er twee partijen: werknemers die arbeid aanbieden en werkgevers die arbeid vragen. De werknemers betalen inkomstenbelasting. De werkgevers betalen werkgeversbelastingen en -premies. Merk nogmaals op dat werkgevers hier feitelijk geen belasting betalen in economische zin; het zijn de aandeelhouders. Het is daarom zuiverder om te spreken over de werkgeverslasten die op de aandeelhouder drukken dan op de werkgevers. Desondanks zullen we regelmatig met enige onzuiverheid spreken over lasten die werkgevers dragen. Met dit model gaan we de volgende gedachte-experimenten doen: we laten de belasting op werknemers met 1 procent stijgen we laten de belasting op werkgevers met 1 procent stijgen we verhogen de belasting op de werknemers en verlagen de belasting op de werkgevers zodanig dat het overheidsbudget niet verandert. Vervolgens kijken we wat er gebeurt met de marktuitkomst: wat gebeurt er met de lonen en de werkgelegenheid als een van deze belastingen verandert? Wie betaalt dan de belasting? De werkgever (lees: aandeelhouder) of de werknemer? Arbeidsaanbod Het arbeidsaanbod L s is een functie van het netto reële loon ω dat werknemers verdienen. Het arbeidsaanbod neemt toe als het loon stijgt. Figuur 1 geeft het standaarddiagram van het arbeidsaanbod. De arbeidsaanbodlijn loopt omhoog. Als werknemers meer kunnen verdienen, worden de prikkels sterker om harder 3

7 Figuur 1.1: Vraag en aanbod arbeidsmarkt w Aanbod Vraag L te werken. Feitelijk wordt vrije tijd duurder, waardoor nutsmaximaliserende individuen vrije tijd voor consumptie zullen substitueren. 2 Het netto loon is gelijk aan het bruto loon w minus de proportionele belasting op inkomen tw. t is het (proportionele) tarief van de inkomstenbelasting. Een hoger belastingtarief op inkomen ontmoedigt werknemers dus om te gaan werken. Immers, van iedere euro die ze zelf verdienen met werk moeten ze een deel afstaan aan de overheid. Anders geformuleerd: bij een hogere belasting wordt de prijs van vrije tijd lager. De prijs van vrije tijd is het gemiste netto loon dat men had kunnen verdienen als men een uur had gewerkt. De elasticiteit van het arbeidsaanbod ε s geeft aan met hoevel procent het arbeidsaanbod stijgt als het netto loon ω met 1 procent toeneemt. In formules kunnen we dat als volgt opschrijven: L s = L s (ω) (1.1) ω (1 t) w (1.2) ε s dls ω dω L s (1.3) Het teken betekent is per definitie gelijk aan. d geeft een verandering aan. 3 2 We nemen hier en het hiernavolgende aan dat er geen inkomenseffecten zijn in het arbeidsaanbod. De gewone arbeidsaanbodcurve is dan gelijk aan de gecompenseerde arbeidsaanbodcurve. Dit vergemakkelijkt de analyse, zonder verlies van algemeenheid. 3 In het volgende hoofdstuk wordt een voorbeeld uitgewerkt van een standaard nutsmaxi- 4

8 1.2.2 Arbeidsvraag De arbeidsvraag L d is een functie van het loon W dat werkgevers moeten betalen om een werknemer in dienst te hebben. Zie ook figuur 1. De arbeidsvraag neemt af naarmate de werkgever een hoger loon moet betalen. De reden is dat winstmaximaliserende bedrijven net zolang doorgaan met het inhuren van werknemers totdat de productiviteit van de laatste werknemers gelijk is geworden aan het loon. Als de marginale productiviteit van werknemers daalt, neemt de arbeidsvraag af als het loon hoger is. Bij een hoger loon moet ook de marginale productiviteit van werknemers hoger worden, en dat kan alleen door minder werknemers in dienst te nemen. Het werkgeversloon W is gelijk aan het bruto loon dat betaald wordt aan de werknemers w plus de werkgeversbelastingen en -premies τ w. τ is het belastingtarief over het bruto loon dat de werkgever betaalt. Hoe hoger het belastingtarief, hoe hoger de loonkosten voor een werkgever zullen worden. Een winstmaximaliserende ondernemer zal minder mensen inhuren als de loonkosten stijgen. De arbeidsvraagelasticiteit ε d geeft aan met hoeveel procent de arbeidsvraag verandert (in absolute waarde) als het werkgeversloon stijgt. In formules uitgedrukt: Marktevenwicht L d = L d (W ) (1.4) W (1 + τ) w (1.5) ε d dld W dw L d (1.6) In het evenwicht op de arbeidsmarkt moet gelden dat het arbeidsaanbod gelijk is aan de arbeidsvraag: L L s (ω) = L d (W ) (1.7) We gebruiken in het vervolg L (zonder super- of subscript) om de totale werkgelegenheid aan te duiden. Vergelijking (1.7) geeft aan hoeveel werkgelegenheid er tot stand komt op de arbeidsmarkt als de het werknemersloon ω en het werkgeversloon W bedragen. De inkomstenbelasting t en de werkgeversbelasting τ beïnvloeden de hoogte van het werknemers- en werkgeversloon. 1.3 Effecten van belastingen We willen nu weten hoeveel de lonen en de totale werkgelegenheid veranderen als een van de belastingen (of allebei tegelijk) verandert (veranderen). Om de verandering van de totale werkgelegenheid te vinden, kunnen we de evenwichtsconditie op de arbeidsmarkt totaal differentiëren: dl s = dl d (1.8) malisatieprobleem, dat precies de arbeidsaanbodcurve oplevert die hier wordt gebruikt. 5

9 Als we beide kanten delen door L s = L d (die zijn in het initiële evenwicht gelijk aan elkaar) vinden we dat de procentuele verandering het arbeidsaanbod gelijk is aan de procentuele verandering van de vraag dl s L s = dld L d (1.9) Hoeveel veranderen het aanbod en de vraag als de lonen veranderen? Daarvoor kunnen we de elasticiteiten van het arbeidsaanbod en de vraag gebruiken. Herschrijven we de elasticiteit van het aanbod, dan vinden we dω ω dl s L s = εs dω ω (1.10) is de procentuele verandering van het werknemersloon. En herschrijven we de elasticiteit van de vraag dan vinden we: dw W dl d L d = εd dw W (1.11) is de procentuele verandering van het werkgeversloon. We zien dus dat de veranderingen in het aanbod en de vraag alleen maar worden bepaald door de veranderingen in het werknemersloon en het werkgeversloon, respectievelijk. Voor de procentuele verandering van de werknemers- en werkgeverslonen kunnen we de uitdrukkingen voor het werknemers- en werkgeversloon totaal differentiëren en herschrijven: dω = (1 t) dw wdt dω ω = dw w dt 1 t dw = (1 + τ) dw + wdτ dw W = dw w + dτ 1 + τ dw w is de procentuele verandering van het bruto loon. dt 1 t (1.12) (1.13) is (ongeveer) de procentuele verandering van de belastingvoet. Hetzelfde geldt voor dτ 1+τ. Vullen we de laatste uitdrukkingen in de arbeidsmarktvergelijkingen: Invullen in dls L s dl s L s dl d L d = dld geeft: L d ε s ( dw w = εs = εd dt 1 t ) ( dw w ( dw w + dt 1 t ) dτ 1 + τ We kunnen nu deze vergelijking herschrijven: ( ε s + ε d) dw w = dt εs 1 t ) ( dw = ε d w + dτ ) 1 + τ 6 εd dτ 1 + τ (1.14) (1.15) (1.16) (1.17)

10 Dus de verandering van de lonen de belastingen veranderen is gegeven door: ( ) ( ) dw ε s dt ε d dτ w = ε s + ε d 1 t ε s + ε d (1.18) 1 + τ Nu we weten hoe de lonen veranderen als een van de belastingen verandert, kunnen we oplossen voor de verandering in de werkgelegenheid dl L = dls L = dld. s L d Invullen van vergelijking (1.18) in (1.14) of (1.15) geeft: (( ) ( ) dl ε = ε s s dt ε d dτ L ε s + ε d 1 t ε s + ε d 1 + τ dt ) (1.19) 1 t ( ε s ε d ) ( dt = ε s + ε d 1 t + dτ ) 1 + τ De vergelijkingen voor de procentuele veranderingen van de lonen en de werkgelegenheid zijn gegeven door: ( dl ε s L = ε d ) ( dt ε s + ε d 1 t + dτ ) (1.20) 1 + τ ( ) ( ) dw ε s dt ε d dτ w = ε s + ε d 1 t ε s + ε d 1 + τ (1.21) Effecten van belastingen op de werkgelegenheid en lonen Uit de formule voor de verandering van de werkgelegenheid (1.20) volgt dat de werkgelegenheid altijd omlaag gaat (dl/l < 0) als zowel de werknemers- als de werkgevers belastingen omhoog gaan (dt/ (1 t) > 0 of dτ/ (1 + τ) > 0). Zie ook figuren 2 en 3. Met hoeveel procent de werkgelegenheid daalt, hangt af van de term εs ε d. ε s +ε d Hoe elastischer de arbeidsvraag (ε s hoger) en/of hoe elastischer het arbeidsaanbod (ε d hoger) hoe meer de werkgelegenheid daalt, want dan wordt de term εs ε d groter. De reden is dat bij een grotere elasticiteit (van het aanbod ε s +ε d of de vraag) er sterkere gedragsreacties optreden. Als werkgeversbelastingen stijgen, stijgen loonkosten voor werkgevers. Daardoor daalt de arbeidsvraag. Bijgevolg dalen ook de bruto lonen voor werknemers om de arbeidsmarkt te laten ruimen. Zowel de arbeidsvraag als het arbeidsaanbod nemen dus af. Hoe sterker arbeidsvraag en -aanbod reageren op de loonkosten en netto lonen, hoe meer de werkgelegenheid daalt. Hetzelfde geldt voor hogere inkomstenbelastingen. Daardoor neemt het netto loon voor werknemers af dus bieden ze minder arbeid aan. Maar daardoor zullen de bruto lonen moeten stijgen om de arbeidsmarkt weer in evenwicht te krijgen. De arbeidsvraag neemt daardoor af. Wederom: hoe sterker werknemers en werkgevers reageren, hoe groter de daling van de werkgelegenheid. Hogere belastingen op werkgevers of op werknemers leiden daarom altijd tot een daling van de werkgelegenheid. Merk ook op dat als 7 dt 1 t = dτ 1+τ het effect

11 Figuur 1.2: Belasting op werknemers w Aanbod Aanbod Vraag L Figuur 1.3: Belasting op werkgevers w Aanbod Vraag Vraag L 8

12 van een inkomstenbelasting op de werkgelegenheid identiek is aan het effect van de werkgeversbelasting op de werkgelegenheid. Een eerste les kunnen we nu trekken: het is niet correct te denken dat de arbeidsvraag niet afhangt van de hoogte van de werknemersbelastingen en dat het arbeidsaanbod niet afhangt van de werkgeversbelastingen. De reden is dat beide belastingen de hoogte van de lonen zullen veranderen. Als de lonen veranderen, veranderen zowel de arbeidsvraag als het -aanbod. Als belastingbeleid de prijzen op de markt beïnvloedt, dan is het niet langer waar dat degene die de belasting de iure betaalt, ook degene is de de belastingen de facto betaalt. Hoeveel de lonen veranderen kunnen we zien in de vergelijking voor de verandering van de lonen Afwenteling inkomstenbelasting Het loon zal stijgen (dw/w > 0) als de belastingen voor de werknemers stijgen (dt/ (1 t) > 0). Zie ook figuur 2. De reden is dat het arbeidsaanbod daalt als werknemers meer belasting moeten betalen. Het oorspronkelijke loon is dan niet meer in staat om de arbeidsmarkt te laten ruimen: er is meer vraag dan aanbod. Aangezien bij het lagere arbeidsaanbod arbeid schaarser is geworden, zal de prijs van arbeid, het loon, gaan stijgen net zolang tot het vraagoverschot is verdwenen. Bij een hoger loon zullen weer meer mensen zich aanbieden, en bij een hoger loon zullen werkgevers minder mensen willen aannemen. Bij het nieuwe evenwichtsloon is de arbeidsvraag weer gelijk aan het arbeidsaanbod. Uit deze discussie volgt dus dat een deel van de belasting geheven op de werknemers wordt afgewenteld op de werkgevers. Hoe sterker het bruto loon stijgt, hoe meer de werknemer wordt gecompenseerd voor het betalen van de hogere belasting, en hoe groter het deel van de belasting is dat de werkgever moet betalen. Hoe sterk het loon stijgt bij een stijging van de werknemersbelastingen hangt af van de term εs 1 =. Hoe hoger de arbeidsvraagelas- ε s +ε d 1+ε d /ε s ticiteit ε d, hoe minder het loon zal gaan stijgen. De reden is dat de werkgevers dan erg sterk reageren op hogere loonkosten waardoor het vraagoverschot sneller verdwijnt als de lonen stijgen. Anders geformuleerd: het wordt moeilijker om de werknemersbelasting op de werkgevers af te wentelen als de werkgevers vervolgens sterk de arbeidsvraag reduceren. Als de arbeidsaanbodelasticiteit hoger is, zal het loon minder hard hoeven stijgen om de markt weer te laten ruimen. Als werknemers sterker reageren op een hoger bruto loon, dan leidt een belasting op arbeid tot een sterke daling van het arbeidsaanbod en een groot vraagoverschot. De bruto lonen moeten vervolgens weer veel stijgen om het vraagoverschot weg te werken. Dus hoe lager de arbeidsvraagelasticiteit ten opzichte van de arbeidsaanbodelasticiteit, hoe meer de werknemers de belasting kunnen afwentelen op de werkgevers Afwenteling belasting werkgevers Een vergelijkbare redenering geldt bij een belasting op de werkgevers. Maar de effecten zijn net even anders. Als de werkgevers hogere belastingen moeten 9

13 betalen (dτ/ (1 + τ) > 0), dan daalt het evenwichtsloon (dw/w < 0). Zie ook figuur 3. De reden is dat bij de hogere belasting de arbeidsvraag zal afnemen; werknemers zijn duurder geworden. Bij het oorspronkelijke loon is er dan een aanbodoverschot; het arbeidsaanbod is groter dan de arbeidsvraag. Doordat arbeid minder schaars is geworden zal de prijs van arbeid, het loon, afnemen net zolang tot het aanbodoverschot is verdwenen. Bij een lager loon zullen werkgevers bereid zijn meer mensen in dienst te nemen, maar zullen ook werknemers minder bereid zijn arbeid aan te bieden. De arbeidsmarkt is in evenwicht als het arbeidsaanbod weer gelijk is geworden aan de arbeidsvraag. Ook nu zien we dat de werkgeversbelasting wordt afgewenteld: op de werknemers. Werknemers zien hun bruto loon dalen als de werkgever hogere loonkosten moet maken. Via lagere loonkosten worden werkgevers deels gecompenseerd voor de heffing op de werkgevers. Hoe sterk het loon daalt bij een stijging van ε de werkgeversbelastingen hangt af van d 1 =. Hoe lager de arbeidsaanbodelasticiteit ε s, hoe sterker het loon zal gaan dalen. Als werknemers niet ε s +ε d 1+ε s /ε d sterk reageren op een lager bruto loon, dan zullen de lonen veel harder moeten dalen om het aanbodoverschot te doen verdwijnen. In dat geval kunnen de werkgevers dus veel van de hogere werkgeversheffingen afwentelen op de werknemers. Hoe hoger de arbeidsvraagelasticiteit, hoe meer de lonen zullen dalen als de werkgevers meer belasting moeten betalen. De reden is dat de werkgevers dan sterk reageren op hogere loonkosten. Het aanbodoverschot verdwijnt vervolgens sneller als de lonen dalen. Dus hoe hoger de arbeidsvraagelasticiteit ten opzichte van de arbeidsaanbodelasticiteit, hoe meer de werkgevers de belasting kunnen afwentelen op de werknemers. 1.4 Equivalentie tussen belastingen op vraag en aanbodkant van de markt Maakt het nu uit of de overheid haar uitgaven financiert met belastingen op de werknemers of op de werkgevers (lees: aandeelhouders)? We hebben gezien dat beide belastingen de werkgelegenheid doen afnemen. Maar is het misschien toch beter om alle belastingen bij de werknemer neer te leggen? Om die vraag te beantwoorden doen we het volgende gedachte-experiment. Stel dat de werknemers een hogere belasting moeten betalen. En dat we de werkgeversbelasting met de opbrengst van de werknemersbelasting verlagen. Wat gebeurt er dan met de werkgelegenheid en de lonen in onze economie? In dat geval moeten we weten met hoeveel de overheidsbegroting verandert als we beide belastingtarieven veranderen. De belastingopbrengst B is gegeven door de totale belastingopbrengst uit werknemers- en werkgeversheffingen over het genoten arbeidsinkomen B = (t + τ) wl (1.22) In ons gedachte-experiment verhogen we het tarief op werknemers (dt/ (1 t) > 0) en verlagen we het tarief op werkgevers (dτ/ (1 + τ) < 0) zodanig dat de 10

14 totale belastingopbrengst B niet verandert. Met hoeveel kunnen we het tarief voor de werkgevers dan verlagen? De verandering van de belastingopbrengst is gelijk aan: db = wl (dt + dτ) + (t + τ) Ldw + (t + τ) wdl = 0 (1.23) Herschrijven geeft ( dw dt + dτ = (t + τ) w + dl ) L (1.24) dw w + dl L tellen: kunnen we uitrekenen door formules (1.20) en (1.21) bij elkaar op te dw w + dl ( ) 1 ε d L = ε s ε s + ε d dt 1 t (1 + εs ) ε d ε s + ε d Vullen we dit in vergelijking (1.24), dan krijgen we dτ 1 + τ (1.25) dt + dτ = (t + τ) ( 1 ε d ) ε s ε s + ε d dt 1 t + (t + τ) (1 + εs ) ε d dτ ε s + ε d 1 + τ (1.26) Vereenvoudigen geeft ( ( (1 t) ε s + ε d) + (t + τ) ( 1 ε d) ε s) dt } {{ } 1 t A = ( (t + τ) (1 + ε s ) ε d (1 + τ) ( ε s + ε d)) dτ } {{ }(1 + τ) B (1.27) We herschrijven nu de termen A en B: A : (1 t) ( ε s + ε d) + (t + τ) ( 1 ε d) ε s (1.28) = ε s + ε d t ( ε s + ε d) + t ( 1 ε d) ε s + τ ( 1 ε d) ε s = (1 t) ε d + (1 + τ) ε s (t + τ) ε d ε s B : (t + τ) (1 + ε s ) ε d (1 + τ) ( ε s + ε d) (1.29) = tε d + tε s ε d + τε d + τε s ε d (1 + τ) ε s (1 + τ) ε d = (1 t) ε d (1 + τ) ε s + (t + τ) ε s ε d We zien in de laatste twee vergelijkingen dat A = B! Dus vinden we dat de procentuele verandering van het tarief in de inkomstenbelasting gelijk is aan (minus) de procentuele verandering van de werkgeversbelasting: dt 1 t = dτ (1 + τ) (1.30) 11

15 De werkgelegenheid verandert dus helemaal niet als we de werkgevers minder belasting laten betalen en werknemers meer: dl L ( ε s ε d = ε s + ε d ( ε s ε d = ε s + ε d ) ( dt 1 t + dτ 1 + τ ) ) ( dτ (1 + τ) + dτ ) = 0! 1 + τ (1.31) De bruto lonen veranderen wel door de belastingherziening. Als de werkgeverslasten verlaagd worden ( dτ 1+τ < 0) gefinancierd door hogere belastingen op werknemers, dan zullen de lonen stijgen: ( ) ( ) dw ε s dt ε d dτ w = ε s + ε d 1 t ε s + ε d 1 + τ ( ) ( ) ε s dτ ε d dτ = ε s + ε d (1 + τ) ε s + ε d 1 + τ = dτ 1 + τ = dt 1 t > 0 (1.32) Echter, de netto lonen voor de werknemer en de loonkosten voor de werkgever veranderen niet! Vullen we de verandering van het brutoloon in de vergelijkingen (1.12) en (1.13), dan vinden we dat de werknemerslonen en de werkgeverslonen constant blijven: dω ω = dw w dt 1 t = dt 1 t dt 1 t = 0 (1.33) dw W = dw w + dτ 1 + τ = dτ 1 + τ + dτ 1 + τ = 0 (1.34) Dus: de belangrijkste les van deze paragraaf is dat het lood om oud ijzer is wie er belasting betaalt. Het maakt voor de werkgelegenheid en de hoogte van de netto lonen of de loonkosten niets uit of de werkgever of de werknemer de belasting betaalt. 1.5 Hoe sterk is afwenteling? In deze sectie willen we de volgende vraag beantwoorden: hoeveel van de belasting wordt uiteindelijk gedragen door de werknemers en hoeveel door de werkgevers (lees: aandeelhouders)? Om de kracht van afwenteling te meten definiëren we de volgende variabele: φ εd ε s + ε d (1.35) φ is de afwentelingscoëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt tussen nul en één: 0 φ 1. De afwentelingscoëfficiënt geeft aan welk deel van de belastingen wordt 12

16 gedragen door de werknemers. Als φ = 1 dan worden alle belastingen afgewenteld op de werknemers. Als φ = 0 dan worden alle belastingen afgewenteld op de werkgevers (lees: aandeelhouders). Hoe groot het deel is dat wordt afgewenteld, hangt dus cruciaal af van de vraag- en aanbodelasticiteiten. Als de arbeidsaanbodelasticiteit groter (kleiner) wordt ten opzichte van de arbeidsvraagelasticiteit, dan zullen de werkgevers (lees: aandeelhouders) meer (minder) de belastingdruk dragen. Dit is wederom de belangrijkste les van afwenteling: de minst elastische kant van de markt draagt het grootste deel van de belastingdruk. We bekijken nu vier extreme gevallen die haarscherp illustreren hoe afwenteling werkt. In dit voorbeeld wordt de inkomstenbelasting voor werknemers verhoogd (Zie ook Figuur 4): 1. Arbeidsvraag oneindig elastisch en positieve arbeidsaanbodelasticiteit (ε d =, ε s > 0). In dit geval is er een horizontale arbeidsvraagcurve, φ = 1, en niets van de belasting kan worden afgewenteld op de werkgevers 2. Arbeidsvraag perfect inelastisch en positieve arbeidsaanbodelasticiteit (ε d = 0, ε s > 0). In dit geval is er een verticale arbeidsvraagcurve, φ = 0, en alle belastingen worden afgewenteld op de werkgevers 3. Arbeidsaanbod oneindig elastisch en een positieve arbeidsvraagelasticiteit (ε s =, ε d > 0). In dit geval is er een horizontale arbeidsaanbodcurve, φ = 0, en niets van de belasting kan worden afgewenteld op de werknemers 4. Arbeidsaanbod perfect inelastisch en een positieve arbeidsvraagelasticiteit (ε s = 0, ε d > 0). In dit geval is er een verticale arbeidsaanbodcurve, φ = 1, en alle belastingen worden afgewenteld op de werknemers Deze vier voorbeelden illustreren het meest algemene principe van afwenteling: belastingen worden het meest afgewenteld op de minst elastische kant van de markt. Dus daarheen waar de gedragsreacties op de belastingen het zwakst zijn. Dit als onverkort ook gelden bij een belasting op de werkgevers. De analyse van dit geval kan als huiswerkoefening worden gedaan. Kunnen we empirisch iets zeggen over de mate waarin de belasting wordt afgewenteld? Om die vraag te beantwoorden is informatie vereist over de vraag- en aanbodelasticiteiten in de arbeidsmarkt. Die elasticiteiten worden in econometrisch onderzoek geschat. Voor de (gecompenseerde) arbeidsaanbodelasticiteit is ε s = 0, 4 een plausibele waarde als we het inkomensgewogen gemiddelde nemen van de empirische schattingen voor mannen en vrouwen (Jacobs, 2008). De arbeidsvraagelasticiteit laat zich lastiger schatten. Jacobs (2008) geeft een ondergrens voor de arbeidsvraagelasticiteit van ε d = 2, 5. Die ondergrens is gebaseerd de volgende aannames: Bedrijven gebruiken arbeid en kapitaal als productiefactoren Er zijn constante schaalvoordelen in productie: als er x keer meer arbeid en kapitaal worden ingezen, neemt de productie met x keer toe. 13

17 Figuur 1.4: Afwenteling inkomstenbelasting bij perfect elastisch / perfect inelastisch arbeidsaanbod / arbeidsvraag w Perfect elastische vraag A Perfect elastisch aanbod V A V w Perfect inelastische vraag A Perfect inelastisch aanbod V A V L L Kapitaal is internationaal volledig immobiel De substitutie-elasticiteit tussen arbeid en kapitaal is 0,5 De arbeidsinkomensquote is 80 procent (kapitaalinkomensquote is 20 procent) De eerste twee aannames zijn standaard en zowel theoretisch als empirisch aannemelijk. De laatste twee aannames zijn empirisch valide. Maar wat niet aannemelijk is dat kapitaal volledig immobiel is. Vandaar dat we spreken over een ondergrens. Als kapitaal perfect mobiel wordt, dan is de arbeidsvraagelasticiteit oneindig groot en is er sprake van een perfect elastische arbeidsvraag. Als we nu de waarden ε s = 0, 4 en ε d = 2, 5 invullen dan vinden we voor de afwentelingscoëfficiënt een waarde van φ = 2,5 2,9 = 0, 86. Met andere worden, maar liefst 86 procent van de belastingen op arbeid wordt gedragen door de werknemers, en slechts 14 procent door de werkgevers. Er zijn dus hele lage (en empirisch nog minder plausibele) arbeidsvraagelasticiteiten nodig om een lagere afwentelingscoëfficiënt te krijgen. Op de lange termijn is kapitaal niet immobiel en kan de grens over als investeerders dat willen. Daardoor zal de afwentelingscoëfficiënt nog hoger worden dan 86 procent. Het gevolg is dat als kapitaal mobiel(er) is, nog minder van de belastingdruk door de werkgever (lees: aandeelhouder) kan worden gedragen. Bij perfecte kapitaalmobiliteit en een kleine open economie bedraagt de 14

18 afwentelingscoëfficiënt 100 procent. Het dus aannemelijk dat, in een kleine open economie als de Nederlandse, het overgrote deel (zeker meer dan 90 procent) van de belastingen door de werknemers wordt gedragen en niet door de werkgevers (lees: aandeelhouders) Voorbeelden afwenteling in de praktijk Pensioenpremies De vakbonden willen dat werkgevers (lees: aandeelhouders) gaan meebetalen aan het wegwerken van de tekorten bij de pensioenfondsen. Ook de pensioenpremies zijn een belasting op arbeid. Officieel moeten werkgevers 2/3 en werknemers 1/3 van de pensioenpremies betalen. Echter, uit bovenstaande blijkt dat dit onderscheid volkomen kunstmatig is. Vrijwel alle pensioenpremies zullen worden afgewenteld op de werknemers in de vorm van lagere bruto lonen. Werkgevers zullen daarom slecht als sponsor kunnen optreden van de risico s in de pensioenfondsen. Hypotheekrenteaftrek (HRA) De overheid subsidieert het eigen huis via de genereuze aftrek van hypotheekrente in de inkomstenbelasting, terwijl de bijtelling wegens het eigen woningforfait summier is. De overheid subsidieert zo via de fiscus de vraag naar huizen. Het huizenaanbod is echter behoorlijk inelastisch. Het CPB en De Nederlandsche Bank schatten dat de aanbodelasticiteit ergens tussen de 0 en 0,4 ligt. Dit betekent dat subsidiëring van het eigen huis voor een groot deel leidt tot prijsopdrijving in de huizenmarkt. Huiseigenaren zien dat, door een grotere vraag naar woningen, hun huis meer waard wordt; het aanbod van huizen reageert immers nauwelijks. Daar waar belastingen altijd neerslaan op de minst elastische kant van de markt, geldt dat ook voor subsidies. Dus wie profiteren van de HRA? Voornamelijk de huiseigenaren; die zien hun huis meer waard worden. Neemt het eigen woningbezit dan ook toe? Nauwelijks, want het huizenaanbod reageert weinig op een hogere huizenvraag. Ook bij de HRA is dus het van groot belang om naar afwenteling te kijken. (Huiswerk: leg uit waarom VVD ers die roepen dat HRA enerzijds het huisbezit bevordert, maar anderzijds dat afschaffing van HRA tot grote prijsdalingen leidt niets van elementaire economie begrijpen.) Bankenheffing De overheid wil een bronheffing op banken invoeren. Aangezien het financiële kapitaalverkeer internationaal zo goed als perfect mobiel is, wordt deze belasting voor vrijwel 100 procent afgewenteld op de klanten van banken. Banken lijken in naam de belasting te betalen, maar in feite zullen klanten de belasting betalen via een lagere vergoeding op hun spaargeld, een hogere hypotheekrente, enzovoorts. 15

19 16

20 Hoofdstuk 2 Welvaartsverliezen van belastingheffing 2.1 Inleiding Belastingheffing zorgt voor welvaartsverliezen, omdat de overheid een wig drijft tussen de maatschappelijke opbrengsten van economisch zinvolle activiteiten en de private opbrengsten van die activiteiten. Door belastingheffing zullen mensen bijvoorbeeld minder bereid zijn hard te werken, carrière te maken of te ondernemen ten opzichte van de situatie waarin ze geen belasting zouden betalen. Zoals hierboven ook beschreven, belastingheffing maakt de consumptie van vrije tijd goedkoper. De prikkels om arbeid aan te bieden nemen daardoor af. Individuen maken daardoor andere keuzen dan ze zouden hebben gemaakt zonder de belasting. Het kan eenvoudig worden aangetoond zoals hieronder zal gebeuren dat de daling van de welvaart van de individuen die belasting moeten betalen groter is dan de belastingopbrengst. Netto is de samenleving daardoor armer geworden. Dat welvaartsverlies wordt ook wel het dood gewicht (dead weight loss) of overlast (excess burden) genoemd. Tegenover die kosten van verstorende belastingen staan ook opbrengsten. De overheid gebruikt verstorende belastingen voornamelijk omdat ze naar draagkracht belasting wil heffen. Een economisch niet-verstorende hoofdelijke belasting (een voor iedereen gelijk bedrag, onafhankelijk van het inkomen) wordt algemeen als onrechtvaardig of zelfs als onaanvaardbaar beschouwd. Over die opbrengsten in termen van een gelijkere verdeling van de belastingdruk hebben economen niet veel te zeggen. Dat zijn politieke afwegingen en die moeten worden overgelaten aan de politiek. Rechtse partijen willen lage belastingen en linkse partijen hoge belastingen, omdat ze verschillende ambities hebben ten aanzien van de collectieve sector of de gewenste mate van herverdeling. Het gaat in de welvaartsanalyse van belastingheffing dus niet om de vraag hoeveel belasting de overheid zou moeten heffen. Maar economen kunnen wel iets zeggen over de kosten van verstorende belastingen. Wat moet de samen- 17

21 leving betalen voor het heffen van verstorende belastingen? centraal in deze sectie. De belangrijkste lessen van dit hoofdstuk zijn: Die vraag staat Het dood gewicht is het welvaartsverlies dat optreedt door verstorende belastingheffing. Het dood gewicht neemt beide bij benadering kwadratisch toe met de hoogte van het tarief. Het dood gewicht is groter naarmate huishoudens sterkere gedragsreacties vertonen op de belastingheffing. Met marginale dood gewicht is altijd groter dan het gemiddelde dood gewicht. Het gemiddelde doodgewicht bedraagt ongeveer 10 procent van de belastingopbrengst. Het marginale doodgewicht bedraagt ongeveer 50 procent van de belastingopbrengst. De economische kosten van belastingheffing zijn veel groter dan de administratieve en nalevingskosten van belastingen. 2.2 Het dood gewicht grafische analyse Het dood gewicht van belastingen kan grafisch worden afgeleid uit het bekende vraag- en aanboddiagram voor de arbeidsmarkt, zie figuur 5. Op de horizontale as staat de hoeveelheid werk (L) en op de verticale as staat de hoogte van het loon (w). De dalende lijn geeft de arbeidsvraagcurve weer. De bereidheid om mensen in dienst te nemen daalt als de loonkosten hoger worden. De stijgende lijn geeft de arbeidsaanbod-curve: de bereidheid om arbeid aan te bieden neemt toe naarmate het loon hoger is. Marktevenwicht wordt bereikt bij het loonniveau w waar het arbeidsaanbod gelijk is aan de arbeidsvraag. Er is geen werkloosheid; alle aangeboden arbeid wordt ook daadwerkelijk gevraagd. De totale werkgelegenheid is L. De oppervlakte OBE boven de arbeidsaanbodlijn tot aan het marktruimende loon geeft aan hoeveel welvaart mensen ontlenen aan het kunnen aanbieden van arbeid in de arbeidsmarkt: het consumentensurplus. Hoe groter het consumentensurplus hoe hoger de welvaart (= nut) van mensen. Tegelijkertijd geeft de oppervlakte ABE onder de arbeidsvraagcurve tot aan het marktruimende loon aan hoeveel welvaart het bedrijf genereert: het producentensurplus (= winsten die worden uitgekeerd aan de aandeelhouders). Hoe groter het producentensurplus, hoe hoger de winst van een bedrijf. De totale stijging van de welvaart door het kunnen handelen in de arbeidsmarkt is gegeven door de som van het consumenten- en producentensurplus. Het is gelijk aan de oppervlakte OAE. 18

22 Figuur 2.1: Dood gewicht van belastingheffing Bruto loon Arbeidsaanbod met belasting A Arbeidsaanbod zonder belasting w * C F w B Belastingopbrengst Welvaartsverlies E D G Arbeidsvraag O L * L Werkgelegenheid Als nu een belasting op het arbeidsaanbod wordt ingevoerd, dan verschuift de arbeidsaanbodcurve naar links; mensen zijn minder geneigd om bij een lager nettoloon arbeid aan te bieden. Aangezien er bij het oorspronkelijke loon w een vraagoverschot is, moet het loon stijgen om de arbeidsmarkt weer in evenwicht te krijgen. Als het loon stijgt, zullen meer mensen arbeid aanbieden en bedrijven zullen minder arbeid vragen omdat het duurder wordt om mensen aan te nemen. Dat gaat net zo lang door totdat de arbeidsmarkt weer in evenwicht is en de vraag gelijk is aan het aanbod bij L. In het nieuwe evenwicht zien we dat de totale werkgelegenheid is gedaald en de evenwichtslonen w hoger zijn door de grotere schaarste op de arbeidsmarkt. Door de invoering van de belasting zal de totale welvaart dalen. Het producentensurplus was ABE en is afgenomen tot ACF en het consumentensurplus was OBE en is afgenomen tot ODG. De private welvaart is met CDGEF afgenomen. Een deel van die afname komt omdat de overheid zich een deel van het surplus toe-eigent via de belastingen. De totale belastingopbrengst (publieke surplus) is gegeven door de oppervlakte CDGF. Maar ten opzichte van het totale surplus in de oorspronkelijke situatie zien we evenwel dat er een driehoek mist: de oppervlakte EFG. Dit wordt het dood gewicht (of excess burden) genoemd van de belasting. Waarom verdwijnt er welvaart? Het antwoord is dat met de introductie van de belasting de overheid ingrijpt in de prijssignalen van de markt. Door de belasting drijft de overheid een wig tussen de maatschappelijke opbrengst 19

23 van werk en de private opbrengst van werk. Door de belasting zien aanbieders van arbeid de private beloning van werk dalen en willen daarom minder arbeid aanbieden. Echter, de maatschappelijke opbrengst van hun werk is het brutoloon dat werkgevers bereid zijn te betalen en niet het nettoloon. Werkgevers hebben een hogere waardering voor een uur werk dan werknemers eraan ontlenen. Doordat werknemers niet de volledige maatschappelijke opbrengst van hun werk incasseren, krijgen aanbieders van werk vanuit efficiëntie-oogpunt bezien het verkeerde prijssignaal. Door de belasting ontstaat grotere schaarste aan arbeid en neemt zowel het consumentensurplus als het producentensurplus af. De maatschappelijke waarde van het werkgelegenheidsverlies ten gevolge van de belasting is is het welvaartsverlies. Een andere manier om naar het dood gewicht te kijken is de volgende. Stel dat vragers en aanbieders wordt gevraagd hoeveel ze bereid zouden zijn te betalen voor het volledig wegnemen van de zojuist ingevoerde belasting. Het bedrijf zou antwoorden: BCFE. De werknemers zouden antwoorden: BDGE. Met andere woorden, werknemers en werkgevers zouden bereid zijn om de overheid meer te betalen om de belasting weg te halen dan dat de belasting aan belastingopbrengst oplevert. De reden is dat de toename van de werkgelegenheid die daarmee gepaard gaat leidt tot een welvaartswinst voor werknemers en werkgevers. Merk nogmaals op dat, hoewel de belasting op het arbeidsaanbod wordt geheven, ook de bedrijven een deel van de belastingdruk dragen. Door de daling van het arbeidsaanbod stijgen de loonkosten. Een deel van de belastingdruk wordt aldus afgewenteld op de bedrijven; een hogere belasting op het arbeidsaanbod doet het producentensurplus afnemen, dus de winsten dalen. Indien de arbeidsvraag volledig elastisch is (een horizontale arbeidsvraaglijn), dan is het producentensurplus altijd nul. Feitelijk zijn er dan geen winsten. Bedrijven kunnen dan geen deel van de belastingdruk dragen en de belasting drukt volledig op het arbeidsaanbod. Het dood gewicht van de belasting is in dat geval volledig bepaald door het welvaartsverlies van huishoudens. Door afwenteling komt de belastingdruk daarom altijd terecht op de minst elastische kant van de markt. Tot slot, de totale oppervlakte van het driehoekje geeft het totale dood gewicht van de belasting. Het marginale dood gewicht geeft de toename van het driehoekje als de belasting een klein beetje wordt verhoogd. 2.3 Berekening van het dood gewicht wiskundige analyse Hoe groot is het welvaartsverlies van de inkomstenbelasting in harde euro s? Dat is een eenvoudige vraag, die zich wel laat beantwoorden, maar niet zonder een aantal aannames te maken. Het welvaartsverlies is eigenlijk immaterieel; we zien het niet, we voelen het wel. We kunnen het welvaartsverlies van de belasting namelijk alleen maar indirect bepalen door de maatschappelijke welvaart 20

24 met de belasting te vergelijken met de maatschappelijke welvaart zonder de belasting. De maatschappelijke welvaart zonder belasting is een constructie, die de econoom heeft bedacht, maar die in de werkelijkheid niet direct waarneembaar is. Men zou ook wel van het mysterie van het dood gewicht kunnen spreken. Om de welvaartsverschillen uit te rekenen gebruiken we wederom een economisch model. Dat model stelt ons in staat om te bepalen hoeveel welvaart verloren gaat door de heffing van belastingen. De welvaart in het model is het nut dat mensen ontlenen aan consumptie minus het nutsverlies van hard werken. Welvaart omvat dus meer dan alleen consumptie (= netto inkomen), maar ook de kosten om dat inkomen te vergaren (lees: opgeofferde vrije tijd). We moeten om de welvaart uit te rekenen dus de nutsfunctie weten, die aangeeft hoe hoog de individuele welvaart is. Om het dood gewicht uit te rekenen hanteren we hierna het meest eenvoudige arbeidsaanbodmodel dat economen zich kunnen voorstellen. Overigens wijken de meer geavanceerde modellen als die van het CPB of in de wetenschappelijke literatuur in essentie weinig af van het model dat hieronder wordt bestudeerd. We veronderstellen dat er een representatief individu is, dat welvaart ontleent aan een hogere consumptie en welvaart verliest als het veel moet werken. Het nut van het representatieve huishouden is een quasi-lineaire functie van consumptie c en arbeid l: u = c l1+1/ε 1 + 1/ε, ε > 0 (2.1) Het huishouden ontleent dus positief nut aan consumptie (u c = 1 > 0) en negatief nut aan uren werk (u l = l 1/ε < 0). Merk verder op dat het marginale nut van consumptie constant is (u c = 1) en dat het marginale disnut van werk toeneemt als mensen meer moeten werken: u ll = 1 ε l1/ε 1 > 0. 1 We nemen aan dat de arbeidsvraagcurve volledig elastisch is. Dat wil zeggen dat de lonen w constant zijn. Iedereen kan dan tegen het marktloon w werk vinden. Voor een kleine open economie als Nederland is dit niet een onrealistische aanname, zeker op de lange termijn. De lonen worden dan feitelijk bepaald op de wereldmarkten, zie ook het voorgaande hoofdstuk. In dit eenvoudige geval kunnen we ook het producentensurplus negeren: dat is namelijk gelijk aan nul en verandert niet. Zoals uit het voorgaande bleek, is het voldoende om alleen belastingen op werknemers te analyseren; belastingen op werkgevers worden bij een perfect elastische arbeidsvraag toch volledig afgewenteld op de werknemers. We veronderstellen dat het belastingstelsel benadering lineair is met een constant belastingtarief, net als hiervoor. Daarnaast kan iedereen een nietgeïndividualiseerd lump-sum bedrag ontvangen. Het lump-sum bedrag kan worden geïnterpreteerd als een algemene heffingskorting of een negatieve inkomstenbelasting, maar ook als een uitkering of een andere inkomensoverdracht. Het organiseren van de inkomensoverdrachten is kosteloos. Met andere woorden, er zijn geen kosten van uitvoeringsbureaucratie bij de overheid, noch kosten van 1 De formulering in termen van gewerkte uren geeft dezelfde uitkomsten als dat we het huishouden zouden laten kiezen tussen consumptie en vrije tijd, waarbij het marginale nut van vrije tijd positief, maar afnemend is. 21

25 belastinginning. Het bruto inkomen dat met werken wordt vergaard is gelijk aan het loon per uur keer het aantal uren dat wordt gewerkt: wl. Het loon ligt vast doordat arbeidsvraag perfect elastisch is. De overheid belast het bruto inkomen met tarief t. Daarbovenop krijgt het huishouden een transfer van de overheid T. De budgetrestrictie van het huishouden is dan gegeven door: c = (1 t) wl + T (2.2) Het individu maakt een afruil tussen het consumeren van goederen en de kosten van werken om die goederen te kunnen aanschaffen. Als we de budgetrestrictie in de nutsfunctie invullen, dan krijgen we een eenvoudig nutsmaximalisatieprobleem: max u = (1 t) wl + T l1+1/ε l 1 + 1/ε (2.3) Als we de eerste afgeleide naar l nemen, en die gelijk aan nul stellen, dan vinden we l 1/ε = (1 t) w (2.4) De linkerkant geeft de marginale kosten van een uur werk in termen van het opgeofferde nut. De rechterkant geeft de marginale opbrengsten van een uur werk: het netto uurloon. Merk weer op dat de belasting een wig drijft tussen de maatschappelijke opbrengsten van een uur werk w (het loon dat werkgevers bereid zijn te betalen) en de private opbrengsten van een uur werk (1 t) w (het netto loon dat werknemers ontvangen). Daardoor ontstaat een economische verstoring: mensen worden geprikkeld om minder arbeid aan te bieden. Zie ook figuur 6 waarin het nutsmaximalisatieprobleem grafisch is weergegeven. Uit de laatste vergelijking kunnen we de arbeidsaanbodvergelijking vinden: l = ω ε, ω (1 t) w (2.5) Het arbeidsaanbod hangt alleen af van de netto loonvoet ω (1 t)w. Er zijn dus geen inkomenseffecten in het arbeidsaanbod. Daardoor geeft bovenstaande vergelijking dus zowel de gewone als de gecompenseerde arbeidsaanbodcurve. Dit verschil is in het algemeen belangrijk; alleen gedragsveranderingen door het substitutie-effect geven een welvaartsverlies, maar niet de gedragsveranderingen door het inkomenseffect. In het eenvoudige voorbeeld zijn de inkomenseffecten nul, dus alle gedragsveranderingen zijn substitutie-effecten. Merk op dat de (gecompenseerde) loonelasticiteit van het arbeidsaanbod 22

26 Figuur 2.2: Nutsmaximalisatie c u(c,l) = c l 1+1/ε /(1+1/ε) c = (1 - t)wl + T T dl dc dc/dl = (1 - t)w l constant is en gelijk aan ε: 2 l ω ω l = } εωε 1 {{ } = l w ω l = εωε ω ω }{{} ω ε = ε (2.6) =l Nu we het arbeidsaanbod kennen, weten we ook hoeveel mensen zullen consumeren. Als we de hoeveelheid arbeid invullen in de budgetrestrictie dan krijgen we c = ωl + T = ωω ε + T = ω 1+ε + T (2.7) Om de welvaartseffecten van belastingen te bepalen, werken we met de indirecte nutsfunctie v (.). Dat is de nutsfunctie waarin de optimale keuzes voor 2 De gecompenseerde arbeidsaanbodelasticiteit geeft aan met hoeveel procent het arbeidsaanbod stijgt als het loon met 1 procent stijgt en de welvaart (het nut) constant blijft. Met andere woorden, de elasticiteit geeft aan hoe sterk mensen reageren op loonprikkels. Dat wordt ook het substitutie-effect genoemd. Een stijging van het loon leidt bovendien tot een inkomenstoename. Mensen kopen zowel meer vrije tijd als consumptiegoederen. Een hoger loon leidt niet alleen tot meer arbeidsaanbod vanwege de sterkere werkprikkel, maar ook tot minder arbeidsaanbod doordat mensen rijker worden en meer vrije tijd kopen. Dat laatste wordt ook wel het inkomenseffect genoemd. De ongecompenseerde loonelasticiteit geeft het netto-effect aan van het substitutie- en inkomenseffect, terwijl de gecompenseerde loonelasticiteit alleen het substitutie-effect meet. In het model in de tekst zijn er geen inkomenseffecten, dus is de gecompenseerde elasticiteit gelijk aan de ongecompenseerde elasticiteit. 23

27 consumptie en arbeid zijn ingevuld (die zijn aangeduid met een ): v (t, T, w) = c l 1+1/ε 1 + 1/ε = w1+ε (1 t) 1+ε + T (2.8) 1 + ε Merk op dat de indirecte nutsfunctie alleen een functie is van de exogenen van het model: het belastingtarief t, de transfer T, en de loonvoet w. We zien dat het nut daalt als het belastingtarief hoger wordt en de transfer stijgt: v t = w1+ε (1 t) ε = wω ε = wl < 0 (2.9) 2.4 Gemiddeld dood gewicht v T = 1 > 0 (2.10) Om het dood gewicht te bepalen kijken we naar de welvaart van het huishouden zonder dat het huishouden belasting betaalt en we vergelijken dat met de welvaart van het huishouden, wanneer de hele belastingopbrengst wordt teruggegeven in de vorm van de inkomenstransfer. Het gevolg van de belasting is dat de beslissing om arbeid aan te bieden wordt verstoord; een wig wordt gedreven tussen de private opbrengst van werk en de maatschappelijke opbrengst van werk. Door de teruggave van de belastingopbrengst meten we alleen het nutsverlies ten gevolg van de de lagere prijs van vrije tijd, maar niet door de overdracht van inkomen van huishoudens naar de overheid. Het totale dood gewicht is derhalve de oppervlakte van de driehoek in figuur 5. De oppervlakte is bij benadering gelijk aan de helft maal de basis (verandering in de werkgelegenheid dl) maal de hoogte (de verandering in het netto loon dω): 1 2dldω. Als we het dood gewicht delen door het totale bruto inkomen wl krijgen we het gemiddelde dood gewicht per euro belastingopbrengst: ADW L 1 dωdl 2 wl Gebruiken we de (gecompenseerde) arbeidsaanbodelasticiteit, dan vinden we Vullen we dit laatste resultaat in, dan krijgen we: (2.11) ε = dl ω dω l dl = ε l dω (2.12) ω ADW L 1 dωdl = 1 ε l ω (dω)2 2 wl 2 wl (2.13) Merk tenslotte op dat: dω = tw, met andere woorden, het netto loon verandert alleen door de introductie van de belasting. Tenslotte krijgen we de volgende formule voor het gemiddelde dood gewicht als fractie van het belaste inkomen: t 2 ADW L 1 2 (1 t) ε (2.14) 24

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt De perfect werkende markt is een model dat beschrijft hoe markten het meest optimaal zouden functioneren. Bij het bestuderen van echte markten

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen; Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari 2002 6 104 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 4.3 t/m 5 4.3 & 4.4 begrippen; arbeidsinkomen voor werknemers is dit het loon en voor zelfstandigen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

UIT accijns en btw

UIT accijns en btw Kostprijsverhogende belastingen. Zowel accijnzen als BTW zijn kostprijsverhogende belastingen. Zowel accijnzen als de BTW zijn indirecte belastingen. Ze worden via de tussenhandel geheven en niet direct

Nadere informatie

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie vwo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Uit het antwoord moet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid. 1 1)Waaruit bestaat de vraag op de arbeidsmarkt? 2)Noem een ander woord voor werkgelegenheid. 3)Wie vragen arbeid? 4)Met welk woord wordt het aanbod van arbeid ook aangeduid? 5)Geef de omschrijving van

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door M. 1189 woorden 16 november 2016 0 keer beoordeeld Vak Economie Economie, hoofdstuk 4 Loon/winst: zijn vormen van inkomen. Hierover betaal je belastingen

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

Kaarten module 4 derde klas

Kaarten module 4 derde klas 1. Uit welke twee onderdelen bestaan de totale kosten? 2. Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 3. Geef 2 voorbeelden van vaste (of constante) kosten. 4. Waar is de totale winst gelijk aan? 5. Geef

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) In de meeste Westerse landen gaat een groot deel van het inkomen ongeveer 25% op aan inkomstenbelasting (OECD, 2013). De overheid financiert hiermee bijvoorbeeld publieke

Nadere informatie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen. Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Modal shift en de rule of half in de kosten-batenanalyse

Modal shift en de rule of half in de kosten-batenanalyse Modal shift en de rule of half in de kosten-batenanalyse Sytze Rienstra en Jan van Donkelaar, 15 januari 2010 Er is de laatste tijd bij de beoordeling van projecten voor de binnenvaart veel discussie over

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie

Nadere informatie

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven: Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari 2016 6,9 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1 Actieven en inactieven: Actieven; mensen die betaald werk

Nadere informatie

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...

Nadere informatie

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE IGNACE VAN DE WOESTYNE. Inleiding In zowel de theorie van het consumentengedrag als in de arbeidstheorie, beiden gesitueerd in

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Deeltoets micro-economie propedeuse

Deeltoets micro-economie propedeuse Deeltoets micro-economie propedeuse 20 november 2012 Versie 1 ü Deze toets bestaat uit 14 meerkeuzevragen. ü Op het antwoordformulier dient steeds - met potlood - het correcte antwoord te worden aangestreept.

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

4.1 Klaar met de opleiding

4.1 Klaar met de opleiding 4.1 Klaar met de opleiding 1. Werken in loondienst - Bij een bedrijf of bij de overheid (gemeente, provincie, ministerie); - Je krijgt loon/salaris; - Je hebt een bepaalde zekerheid, dat je werk hebt,

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie pilot 2013-I

Eindexamen vwo economie pilot 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 maximale winst als MO

Nadere informatie

3 Effect van varianten zoals door de VROM-raad gevraagd

3 Effect van varianten zoals door de VROM-raad gevraagd belastingsderving (saldo HRA en EWF) tot 13,8 miljard doen toenemen in 2011. Daarbij is geen rekening gehouden met het drukkende effect van de rentestijging op de prijs van de woningen. 3 Effect van varianten

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop

qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop Antwoorden webquest asdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzx

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan. Samenvatting door Marit 1960 woorden 24 januari 2016 7,2 16 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO economie H.4 1 klaar met de opleiding Als je klaar bent met je opleiding ga je op zoek naar een werkkring.

Nadere informatie

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar

Nadere informatie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: De Consument

Hoofdstuk 5: De Consument Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2

Nadere informatie

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Voorwoord Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Dit overzicht is geschreven naar eigen inzicht van

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod Economie, een Inleiding Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod 1 Vraag en Aanbod - Inhoudstafel 1. De vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen 2. Het aanbod als uitdrukking van marginale kosten 3. Prijsvorming

Nadere informatie

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 1 De vraagcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q d = 200 P. De aanbodcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q s = 2*P 40. Stel dat de overheid de totale omzet

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur Paragraaf 7.1 Groeit de economie? BBP = Bruto Binnenlands Product, de totale productie in een land in één jaar Nationaal inkomen = het totaal van alle inkomens in een land in één jaar Inkomen = loon, rente,

Nadere informatie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden Paragraaf 1 Nationaal inkomen en welvaart Economie samenvatting H8 Om de welvaart in een land te meten gebruik je het bbp (bruto binnenlands product). Dat is de omvang van de totale productie in het hele

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 11 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 11 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Examen VWO 2008 tijdvak 1 maandag 19 mei totale examentijd 3 uur wiskunde A1,2 Compex Vragen 11 tot en met 17 In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Bij dit

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Inflatie

Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische-opdracht door een scholier 1658 woorden 20 juni 2005 6,9 44 keer beoordeeld Vak Economie Wat is Inflatie? Wat is inflatie en wat is een prijsindexcijfer?

Nadere informatie

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden door een scholier 1164 woorden 25 maart 2004 5,1 76 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: productie en productiefactoren

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde A1 Compex. Vragen 12 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Examen VWO. wiskunde A1 Compex. Vragen 12 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Examen VWO 2008 tijdvak 1 maandag 19 mei totale examentijd 3 uur wiskunde A1 Compex Vragen 12 tot en met 17 In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Het gehele

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven

Nadere informatie

BIJLAGE 2: Bruto-nettotrajecten

BIJLAGE 2: Bruto-nettotrajecten BIJLAGE 2: Bruto-nettotrajecten Aan de heer Groot is toegezegd om informatie te verstrekken over verschillen tussen het brutonettotraject van ondernemers en werknemers. 1 Aannames Een vergelijking van

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 17

Extra opgaven hoofdstuk 17 Extra opgaven hoofdstuk 17 Opgave 1 De input-outputrelaties van een willekeurige ondernemer worden beschreven door de productietabel uit opgave 2 van hoofdstuk 9. We veronderstellen dat de onderneming

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006 E BRIEF VAN DE MINISTER

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 ja De prijselasticiteit

Nadere informatie

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE. Inkomensafhankelijke arbeidskorting

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE. Inkomensafhankelijke arbeidskorting De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl

Nadere informatie

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken Economie, een Inleiding Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken 1 Elasticiteiten en Schokken - Inhoudstafel 1. Elasticiteiten 2. De markt in werking 3. Prijsregulering 4. Quota s 5. Indirecte belastingen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is:

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Belastingpakket 2019: huishoudens krijgen meer te besteden

Belastingpakket 2019: huishoudens krijgen meer te besteden Belastingpakket 2019: huishoudens krijgen meer te besteden Het belastingstelsel verandert. We vergroenen, de belasting op consumptie gaat omhoog en belangrijk: het kabinet maakt werk lonender. De belastingtarieven

Nadere informatie

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008 Koopkracht in perspectief In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008 Koopkrachtberekeningen 2007-2008/ 2 Koopkracht in perspectief In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden,

Nadere informatie