Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting Rijksbegroting voor het jaar Hoofdstuk XVI Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN CULTUUR, RECREATIE EN MAATSCHAPPELIJK WERK Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 8 februari 1980 Als vervolg op mijn brief dd. 5 oktober jl. (15 800, XVI, nr. 12) en mede naar aanleiding van de vragen die uw Kamer heeft gesteld bij de behandeling van de begroting van het Departement van Onderwijs en Wetenschappen bied ik u hierbij het eerste voortgangsverslag van de Landelijke Werkgroep Begeleiding Experimenten Kinderopvang aan. Deze aanbieding geschiedt mede namens mijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen en de beide Staatssecretarissen van Cultuur, Recreatieen Maatschappelijk Werk. De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, M. H. M. F. Gardeniers-Berendsen 3 vel Tweede Kamer, zitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 1

2 EERSTE VOORTGANGSVERSLAG VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE LANDELIJKE WERKGROEP BEGELEIDING EXPERIMENTEN KINDER OPVANG 1. INLEIDING Op 5 oktober 1979 heeft de Ministervan Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk - mede namens haar ambtgenoot van Onderwijs en de beide Staatssecretarissen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk - aan het parlement meegedeeld dat zij besloten hebben een aantal experimentele projecten kinderopvang te bevorderen (Zie bijlage 1)'. De bedoeling is om meer ervaring op te doen met twee vormenvan kinderopvang: dezogenaamde buitenschoolse opvang (voor 4-12-jarigen) en de opvang van jonge allochtone kinderen van 0-6 jaar. Ter begeleiding van dit gebeuren, waarvoor de rijksoverheid ongeveer drie miljoen gulden per jaar gedurende drie jaar ter beschikking stelt, is een werkgroep ingesteld. Deze Landelijke Werkgroep Begeleiding Experimenten Kinderopvang (LWBEK; voorsamenstelling zie bijlage 2) heeft in een aantal bijeenkomsten gedurende 4 maanden de opzet van de projecten uitgewerkt. Een eerste rapportage van haar werkzaamheden ligt thans voor u. 1 Alle bijlagen ter inzage op de bibliotheek DE PROJECTEN OPVANG ALLOCHTONE KINDEREN 2.1. Inleiding De opvang van jonge allochtone kinderen is een nijpend probleem. Veelal zijn de ouders van deze kinderen - onder druk van de financiële verplichtingen, waaronder die aan hun familie in het land van herkomst- gedwongen om beide te werken. De opvang wordt dan veelal overgelaten aan pleeggezinnen (vaak uit zwakkere sociale milieus, omdat die weinig vragen voor deze opvang), aan oudere dochters (die de school verzuimen) of zelfs aan gezinnen ver van de eigen woonplaats (veelal voor dag en nacht gedurende de gehele week). De Nederlandse pers heeft regelmatig aandacht besteed aan dit probleem. In de Tweede Kamer heeft men naar aanleiding van een uitzending van de Ombudsman vragen gesteld. Reeds eerder was een ambtelijke werkgroep van start gegaan, die zich gebogen heeft over de vraag waarom de bestaande kinderdagverblijven veelal weinig geschikt zijn voor de opvang van jonge allochtone (vaak Turkse en Marokkaanse) kinderen. Zij constateerde een groot aantal knelpunten en stelde voor te komen tot experimentele projecten waarin een aantal aanpassingen zouden kunnen worden uitgeprobeerd. Enerzijds door verbeteringen aan te brengen bij bestaande voorzieningen, anderzijds door waar nodig nieuwe experimentele dagverblijven te doen starten. De LWBEK heeft een doelstelling van de projecten geformuleerd en de opzet van de projecten onderzocht. Hieronder geeft zij in kort bestek haar bevindingen weer Doelstelling van de projecten opvang allochtone kinderen De experimentele projecten kinderopvang ten behoeve van allochtone - vooral mediterrane - kinderen in de leeftijd van 0-6 jaar dienen volgens de Landelijke Werkgroep het volgende te beogen: - op basis van een bestaande behoefte hulpen service te verlenen aan de doelgroep; - kennis en ervaring op te doen met en methodieken te ontwikkelen voor de geïntegreerde opvang ven jonge allochtone kinderen (bedoeld is gemengd buitenlands-nederlandse); - het bevorderen van de afstemming en onderlinge samenwerking op plaatselijk vlak van kindercentra, instellingen van sociaal-cultureel werk en maatschappelijke dienstverlening, welzijnsinstellingen voor buitenlanders Tweede Kamer, zitting ,15800 hoofdstuk XVI, nr. 34 2

3 In het kader van de experimenten zal ook aandacht gegeven dienen te worden aan de emancipatie van de allochtone moeders. De resultaten van de projecten zullen te zijner tijd worden ingevoegd in het bestaande voorzieningenpatroon. De opgedane ervaringen worden dan ook op ruime schaal bekend gemaakt Criteria voor de projecten De Landelijke Werkgroep meent dat vooraf de volgende criteria gesteld moeten worden aan de projecten: a. er moet inzicht zijn in de sociale kaart van de gemeente (vooral hoeveel buitenlanders wonen waar); b. er moet inzicht zijn in de reeds aanwezige vormen van kinderopvang en hoe deze functioneren ten opzichte van allochtonen; c. de gemeente moet bereid zijn mee te werken aan en mee te denken over de uitvoering van de projecten; d. bij de opzet van de projecten dienen de buitenlandse ouders of organisaties van buitenlanders in een zo vroeg mogelijk stadium te zijn betrokken; e. er moet een aanspreekbare rechtspersoon zijn (bij voorbeeld een stichtingsbestuur) waarop de overheid een beroep kan doen ten behoeve van informatie, rapportage, evaluatie en die de doelstelling bewaakt en de voorwaarden schept tot uitvoering van die doelstelling Inrichting van de projecten Inleiding In haar besprekingen rond dit punt heeft de werkgroep in eerste instantie aandacht besteed aan het feit dat de bestaande voorzieningen voor dagopvang van kinderen (de kinderdagverblijven) zo weinig gebruikt worden door buitenlandse kinderen. Zij meent dat in het kader van de experimenten een aantal aanpassingen nodig c.q. wenselijk zijn ten aanzien van de regelen gesteld in de rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven en ten aanzien van de in het werkveld gegroeide praktijk. Ten slotte gaat zij in op een aantal mogelijke modellen Noodzakelijke aanpassingen De LWBEK is van mening dat een drietal zaken in de projekten anders geregeld moeten zijn dan in de bestaande kinderdagverblijven het geval is: a. de openingstijden dienen aangepast te zijn aan de werktijden van de buitenlandse ouders; aangezien vele buitenlandse ouders produktiewerk verrichten hanteert de werkgroep een openingstijd ten minste van uur; b. de ouderbijdragen dienen aangepast te zijn; een van de belangrijkste knelpunten die in de praktijk geconstateerd zijn betreft de retributie die voor buitenlandse ouders (gelet op de vaak enorme bedragen die voor familieonderhoud worden gereserveerd) aan de hoge kant is. Indien beide buitenlandse ouders werken komen zij in de top van de tabel terecht (f 273 per maand). De drempel is te hoog mede omdat er veel (vaak slechte) alternatieven worden aangeboden vooreen prijs van rond f 200 per maand. De werkgroep heeft na ampel beraad voor de projecten een voorstel ontwikkeld. Zij wenst een bijdrage naar draagkracht te handhaven maar aan buitenlandse ouders die familie in het land van herkomst onderhouden een schaalverlaging toe te staan van f300 netto gezinsinkomen. De aldus gewijzigde tabel ouderbijdragen gaat hierbij (bijlage 3) en geeft een maximale bijdrage aan van f 175 per maand voor het eerste kind en f 11 voor het tweede kind. Deze regeling is niet in strijd met de bestaande tabel ouderbijdragen die alleen bovengrenzen aangeeft. Jaarlijks dient ook deze tabel te worden aangepast; c. de projecten dienen minimaal over één buitenlandse leidsterte beschikken. Deze leidster kan de aanwezige kinderen van een taalgroep apart nemen en zo de eigenheid van de niet-westerse cultuur waarborgen. Tweede Kamer, zitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 3

4 Wenselijke aanpassingen a. De werkgroep meent dat een geïntegreerde vorm van dagopvang de voorkeur boven een alleen voor allochtonen toegankelijk dagverblijf heeft. Zij kan zich echter voorstellen dat bij aanvang van het project tijdelijk een voorziening alléén voor (een bepaalde groep) buitenlanders wordt geschapen. Nog in de projectperiode zal een buitenlands-nederlandse opvang gerealiseerd moeten zijn. b. De werkgroep acht het om meerdere redenen van belang dat per project boventallige leiding en een vrijgestelde projectleidster wordt aangesteld. De aangepaste openingstijden, de gewenste extra aandacht voor de allochtone kinderen en ouders (vooral moeders) en de wellicht noodzakelijke werving (door huisbezoeken e.d.) eisen meer tijd op. Als norm dacht de werkgroep te hanteren: - maximaal een half-time boventallige leidster op 6 kinderen van een (niet-nederlandse) taalgroep - een maximum van twee full-time boventallige leidsters per project c. De projecten dienen bij voorkeur kleinschalig te zijn. De werkgroep gaat uit van een minimale omvang van 15 kinderen en een maximale omvang van 30 kinderen (bij nieuw te starten projecten). Naar de mening van de LWBEK is buiten de mogelijk pedagogische nadelen van grootschalige projecten het vormen van grote projecten in een experimentele fase vrij zinloos. d. De projecten dienen bij voorkeur aandacht te schenken aan de emancipatie van de allochtone moeder. De werkgroep denkt minimaal aan een duidelijke ouderparticipatie bij de opzet van het project of aan het vormen van oudergesprekgroepen. Zoveel mogelijk zullen vormingsmogelijkheden voor allochtone moeders aan de projecten gekoppeld moeten worden. e. Wenselijk is ook dat de invloed van de buitenlandse ouders op het gebeuren gewaarborgd is. Ofwel door het instellen van een oudercommissie ofwel door rechtstreekse vertegenwoordiging in het bestuur van de stichting Aanvullende voorwaarden a. De informatie over de voortgang van het project dient gewaarborgd te zijn doordat het bestuur halfjaarlijkse rapportages verstrekt. Jaarlijks dient een wat uitgebreider verslag op tafel te komen. b. De subsidiëring van de projecten dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij het financieringskader van de rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven. Waar mogelijk zal de gemeente bereid moeten zijn tot financiële participatie in het project Verschillende modellen De werkgroep heeft geconstateerd dat er drie wegen bewandeld kunnen worden om de projecten in te richten volgens haar wensen: a. verbetering bij bestaande dagverblijven die zich van oudsher hebben gericht op buitenlandse kinderen maar gezien personele en financiële middelen daar maar zeer ten dele in geslaagd zijn; b. uitbouwvan bestaande dagverblijven die zich in principe willen richten op deze groepen kinderen maar gezien wachtlijsten en personele bezetting daar niet toe komen; c. oprichting van een experimenteel internationaal dagverblijf op die plekken waar weinig of geen opvangvoorzieningen zijn Keuze van de gemeenten Na afkondiging van het besluit van de bewindslieden van O en W en CRM hebben (initiatiefgroepen in) vele gemeenten een aanvrage ingediend voor deelname aan de projecten. In het kader van de projecten opvang allochtone Tweede Kamer, zitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 4

5 kinderen is met een aantal kandidaat gemeenten (die op basis van eerdergenoemde criteria zijn geselecteerd) een oriënterend gesprek gevoerd. Een ambtelijke (CRM-)afvaardiging heeft in eerste instantie een tiental gemeenten benaderd. Over het algemeen betrof dit gemeenten waar weinig of geen voorzieningen zijn getroffen voor de opvang van jonge allochtone kinderen. In een tweede ronde - in de loop van het eerste kwartaal wil de werkgroep nog een klein aantal gemeenten benaderen waar volstaan kan worden met enige verbetering bij de bestaande opvangcentra, omdat deze centra zich van oudsher richten op niet alleen Nederlandse kinderen. De ambtenaren van CRM hebben de gemeenten in deze gesprekken geconfronteerd met de eerder in deze nota verwoorde opzet van de experimenten. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat nog dit jaar de start van de projecten gemaakt moet worden. Onderstaande gemeenten konden zich vinden in de door de werkgroep voorgestane opzet. De projecten zullen na toesterrv ming van de Minister van CRM van start kunnen gaan. Voor uitgebreide informatie over de gemeenten wordt verwezen naar bijlage 4. Gemeente Realisatie 1. Eindhoven direct (draait reeds) 2. Leiden 3de kwartaal Zwolle 2de kwartaal! Rotterdam najaar Amsterdam tweede helft Nijmegen direct 7. Veendam direct 8. Utrecht 2de kwartaal Dordrecht direct 10. Deventer najaar 1980 Aan een tweetal projecten zijn reeds eerder gelden toegekend. Die dagverblijven zullen in het beleidskader van deze projecten ten behoeve van allochtone kinderen worden meegenomen. 11. Haarlem draait reeds 12. Tiel realisatie 1ste kwartaal 1980 De werkgroep denkt het bestedingsplan per gemeente binnen afzienbare tijd gereed te hebben. 3. DE PROJECTEN BUITENSCHOOLSE OPVANG 3.1. Inleiding Bij de projecten ten behoeve van allochtone kinderen is niet zozeer het modelmatige naar voren gekomen als wel de inhoudelijke aspecten en de mogelijke (strategieën tot) veranderingen voor wat betreft het meer geschikt maken van kinderdagverblijven voor allochtone kinderen. Bij de projecten buitenschoolse opvang staat- volgens de Landelijke Werkgroep - veeleer het modelmatige voorop. Buitenschoolse opvang vindt al plaats in het club- en buurthuiswerk, in de kinderdagverblijven en op scholen. Het Ministerie van O en W inventariseert momenteel de reeds bestaande vormen van buitenschoolse opvang (inclusief overblijfmogelijkheden). Nooit eerder echter is systematisch ervaring opgedaan met betrekking tot de organisatie van buitenschoolse opvang. De behoefte aan deze vorm van opvang is waarschijnlijk zeer groot. Immers de kinderen zijn al wat ouder en gaan een groot gedeelte van de dag naar school. Met een aanvullende opvang gedurende een klein aantal uren kunnen beide ouders (of de alleenstaande ouder) vrij gemakkelijk activiteiten buitenshuis verrichten. Het zijn Tweede Kamer, zitting ,15800 hoofdstuk XVI, nr. 34 5

6 veelal de organisatorische (en financiële) problemen waardoor de opvang voor, tijdens en na schooltijd en in de schoolvakanties niet van de grond komt. Relatief eenvoudig te organiseren is het overblijven (op school of in een nabijgelegen gebouw). In vele steden functioneren stichtingen die deze opvang organiseren («Van Twaalf tot Twee, Broodje Mee, Kinderkantines» e.d.). De werkgroep heeft gemeend zich in dit kader te moeten beperken tot de eerstgenoemde vorm van opvang (voor, tussen en na de middag en in de schoolvakanties) Doelstelling van de projecten buitenschoolse opvang De werkgroep heeft de volgende doelstelling voor de projecten geformuleerd: «De projecten buitenschoolse opvang voor 4-12 jarigen» beogen: - kennis en ervaring op te doen met en methodieken te ontwikkelen voor de opvang van (kleuter) schoolkinderen (voor, tijdens en na schooltijd alsmede in schoolvakanties) in samenwerking met of in het kader van de betrokken scholen); - het bevorderen van de afstemming en onderlinge samenwerking op het plaatselijk vlak van onderwijsvoorzieningen, kindercentra en andere welzijnsvoorzieningen voor zover die voor de opvang van het schoolgaande kind noodzakelijk is. Opgedane ervaringen worden op ruime schaal bekend gemaakt, opdat de resultaten van de projecten te zijner tijd kunnen worden verwerkt in het bestaande voorzieningenpatroon Criteria voor de projecten De werkgroep heeft gemeend vooraf de volgende criteria te moeten stellen aan de projecten: a. er moet inzicht zijn in de reeds aanwezige vormen van kinderopvang buiten schooltijd in de betrokken gemeenten; b. de gemeente moet bereid zijn actief mee te werken aan de uitvoering van de projecten; c. de gemeente dient zich bewust te zijn van de tijdelijkheid van de subsidiëring vanwege de rijksoverheid (twee jaar); d. de betrokken scholen en/of welzijnsvoorzieningen dienen bereid te zijn mee te werken aan de realisatie van het project; e. er moet een aanspreekbare rechtspersoon zijn waarop de overheid een beroep kan doen ten behoeve van informatie, rapportage en evaluatie en die de doelstelling bewaakt en voorwaarden schept tot uitvoering van die doelstelling Inrichting van de projecten Bij de bespreking in de werkgroepen heeft steeds centraal gestaan dat verschillende modellen zouden moeten worden uitgeprobeerd. In principe is afgesproken dat een deel van de projecten zou moeten plaatsvinden in onderwijsvoorzieningen (met als mogelijk nadeel dat het kind te veel in de schoolsfeer blijft «hangen») en een deel in welzijnsvoorzieningen (nadeel mogelijk ver van de school) Projecten in (of vanuit) scholen Bij de onderwijsvoorzieningen kan men denken aan vele verschillende modellen. Een groot onderscheid moet gemaakt worden tussen scholen met z.g. continurooster en scholen met een traditioneel rooster (met middagpauze van V/2 a 2 uur). De werkgroep stelt voor te proberen de volgende projecten van de grond te krijgen: Tweede Kamer, zitting ,15800 hoofdstuk XVI, nr. 34 6

7 a. een project met kleuter- en lagere schoolkinderen (samenwerkende kleuter- en lagere school) met een traditioneel lesrooster; b. een project met twee lagere scholen met continu of traditioneel rooster; c. een project met meerdere buurtscholen met een traditioneel rooster; d. een project met samenwerkende buurtscholen met een continu rooster Projecten vanuit welzijnsvoorzieningen Vanuit welzijnsvoorzieningen (kinderdagverblijven en club- en buurthuizen) kan men denken aan de volgende modellen: e. een kinderdagverblijf dat binnen de eigen accommodatie de opvang wil uitbreiden met 4-12 jarigen; f. een kinderdagverblijf dat daartoe een filiaal wil inrichten; g. een club- of buurthuis dat binnen de eigen accommodatie deze opvang weet te realiseren; i. een club- of buurthuis dat daartoe een filiaal inricht; j. een geheel losstaande vormvan buitenschoolse opvang Aanvullende voorwaarden a. De projecten dienen naar de mening van de werkgroep in principe voor alle kinderen gelijkelijk toegankelijkxe zijn; bij de keuze van de gemeenten zal voorrang worden gegeven aan plaatsen waar bijzondere nood op dit gebied bestaat. b. De projecten dienen bij voorkeur kleinschaligte zijn. De LWBEK denkt aan een omvang van kinderen en een personele bezetting van 2 a 3 functionarissen per project (afhankelijk van de grootte van het project en de leeftijd van de kinderen). c. De opzet van het geheel zal zoveel mogelijk moeten sporen met wat in de rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven is gesteld ten aanzien van ouderbijdragen, groepsgrootte, salarissen van de functionarissen e.d. d. Het bestuur, waarin ook (vertegenwoordigers namens de) ouders zitten, dient informatie te verschaffen over de voortgang van het project door middel van een halfjaarlijkse rapportage en een jaarlijks verslag. e. De subsidiëring dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij het financieringskader van de rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven. Zo mogelijk zal de gemeente bereid moeten zijn tot financiële participatie in het project in het bijzonder voor wat betreft de huisvestingskosten Keuze van de gemeente Op grond van eerdergenoemde criteria zijn 13 gemeenten geselecteerd die zullen worden uitgenodigd voor een oriënterende bespreking (bijlage 5). De werkgroep streeft ernaar in de loop van dit eerste kwartaal 1980 met deze gemeenten te overleggen. Zo spoedig mogelijk daarna zal zij de bewindslieden van CRM en O en W een advies en bestedingsplan voorleggen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling de projecten uiterlijk 1 augustus 1980 van startte laten gaan. 4. EEN BEGELEIDINGSSTRUCTUUR TEN BEHOEVE VAN DE PROJECTEN De werkgroep heeft uitgebreid gesproken over de begeleiding en evaluatie van de projecten. Als Landelijke Werkgroep kan zij - haars inziens - niet veel meer dan een wat afstandelijke beleidsmatige begeleiding en evaluatie plegen. De werkgroep beschikt niet over de menskracht om de projecten plaatselijk of regionaal vrij intensief te begeleiden. Zij stelt daarom de volgende begeleidingsstructuur voor: Tweede Kamer, zitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 7

8 a. op plaatselijk vlak dient overleg te worden gevoerd (wellicht in de vorm van een begeleidingscommissie) met bij voorbeeld vertegenwoordigers van plaatselijke consulenten kindercentra en de gemeente; b. op landelijk niveau te komen tot informatieuitwisseling door middel van een landelijk overleg van projecten buitenschoolse opvang c.q. internationale opvang; aan dit landelijk overleg kunnen zowel bestuursleden als projectleiders deelnemen; c. de werkgroep bepleit de aanstelling van 2-3 projectconsulenten; deze functionarissen vervullen een brugfunctie tussen de Landelijke Werkgroep en plaatselijke projecten; deze functionarissen initiëren en coördineren de projecten in een bepaalde regio; zij kunnen behulpzaam zijn bij plaatselijke problemen (bij voorbeeld rond de rapportage) en informeren de Landelijke Werkgroep over voortgang van en voorkomende problemen bij de projecten; ze dienen mede gestalte te geven aan cursussen deskundigheidsbevordering in het kader van de projecten buitenschoolse c.q. internationale opvang; de door WKN, NCB en K en O ontwikkelde pakketten - wellicht enigszins aangepast - kunnen daartoe dienen; deze cursussen staan in eerste instantie open voor functionarissen die werkzaam zijn in de projecten, maar kunnen in een latere fase ook aangeboden worden aan andere belangstellenden; voor een concept-taakomschrijving voor de projectconsulenten zie bijlage 6. 5 FINANCIËLE MOGELIJKHEDEN 5.1. Financiering vanuit de rijksoverheid Tijdens de gesprekken die gevoerd zijn met de gemeenten in het kader van de projecten opvang allochtone kinderen is als uitgangspunt gehanteerd dat subsidiëring van deze projecten waar mogelijk moet sporen met de financiering van de bestaande kinderdagverblijven. Ook ten aanzien van de projecten buitenschoolse opvang denkt de werkgroep in eerste instantie dit uitgangspuntte handhaven. Een en ander levert naarde verwachting van de werkgroep nauwelijks problemen voor de gemeenten op. In de praktijk betekent dit dat de rijksoverheid de tijdelijke financiering van het betrokken personeel voor haar rekening neemt en dat de gemeente onder aftrek van de ouderbijdragen het restant (in het bijzonder de huisvestingskosten) betaalt. Voor de financiering van de projecten zijn de volgende middelen ter beschikking gesteld: a. vanuit het Ministerie van O en W: f (eenmalig) te besteden aan buitenschoolse opvang; b. vanuit het Ministerie van CRM: f (eenmalig) te besteden aan buitenschoolse opvang; c. vanuit het Ministerie van CRM: f (voor drie jaar) te besteden aan opvang allochtone kinderen; d. vanuit het Ministerie van CRM: f (voor drie jaar) te besteden aan zowel buitenschoolse als internationale opvang. De werkgroep stelt voor de volgende verdeling van de gelden over de projecten te hanteren: a. buitenschoolse opvang f (CRM) (O&W) f (CRM) (CRM) (CRM) b. internationale opvang f (CRM) Ten behoeve van de buitenschoolse opvang kunnen dan gedurende twee jaar 35 functionarissen in de projecten worden aangesteld. Daarnaast kunnen 60 functionarissen worden aangesteld voor drie jaar ten behoeve van de opvang allochtone kinderen. Tweede Kamer, zitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 8

9 5.2. Financiering vanwege de fondsen Nadat aan een drietal fondsen brieven zijn verzonden over een mogelijke financiële participatie in dit project ontvingen wij van het Nederlands Comité Kinderpostzegels en van het Koningin Juliana Fonds een brief waarin de bereidheid tot een gesprek daarover is uitgesproken. In december 1979 heeft een ambtelijke CRM-delegatie onder leiding van dr. Hendriks overleg gepleegd met deze beide fondsen. CRM - zo is toen toegezegd - zou zo spoedig mogelijk de uitwerking van de projecten op papier zetten en daar een financieringsvoorstel aan koppelen. De Landelijke Werkgroep heeft zich in de vergadering van 29 januari jongstleden beraden over het voorstel. Zij heeft gemeend de fondsen te moeten vragen om het volgende: a. ten behoeve van spelmateriaal in de naar schatting 20 projecten (mede afhankelijk van de grootte van het project en de mogelijkheden tot buitenspelen) totaal éénmalig f ; b. ten behoeve van de ontwikkeling en het aanbieden van landelijke cursussen 1 aan de functionarissen in de projecten éénmalig f ; c. ten behoeve van de vertaalkosten van folders, krantjes, cursusmateriaal e.d. in de projecten allochtone kinderen éénmalig f ; d. ten behoeve van de aanstelling van 2-3 projectconsulenten gedurende vier jaar f per jaar; e. voor gemeenten 2 waar kinderdagverblijven met geringe aanpassingen voor wat betreft leiding en dergelijke beter geschikt gemaakt kunnen worden voor de opvang van jonge allochtone kinderen gedurende driejaar f per jaar. Het verdelingsplan voor wat betreft deze gelden zal binnen afzienbare tijd aan de fondsen worden toegestuurd. 1 Ook cursussen zelfredzaamheid en Nederlandse taal ten behoeve var, buitenlandse leidsters. 2 O.a. Helmond, Tilburg, Hilversum, Zaanstad. Tweede Kamerzitting , hoofdstuk XVI, nr. 34 9