WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE ONTWERP-EFFECTBEOORDELING. bij. Voorstel voor een verordening

Transcriptie

1 EUROPESE COMMISSIE Brussel, SEC(2011) 1541 definitief WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE ONTWERP-EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een verordening tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) {COM(2011) 874 definitief} {SEC(2011) 1542 definitief} {SEC(2011) 1543 definitief}

2 In deze effectbeoordeling (EB) worden de opties voor het beheer van een milieu- en klimaatactieprogramma (LIFE) voor de periode (opvolger van het LIFE+programma) beoordeeld. In haar mededeling van 29 juni 2011 (de MFK-mededeling) heeft de Commissie haar standpunt vastgesteld voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK) voor , met inbegrip van haar standpunt over het LIFE-programma. De belangrijkste wijzigingen zijn: i) de creatie van een subprogramma Klimaatactie (800 miljoen euro over de periode) met drie prioriteiten: matiging, aanpassing, governance en bewustmaking; ii) een betere vaststelling van de structuur van het subprogramma Milieu(2,4 miljard euro over de periode): Biodiversiteit; Milieu en governance; iii) de invoering van geïntegreerde projecten (GP's) als demonstratieprojecten om milieudoelstellingen te halen, met name door andere beschikbare nationale en of EUmiddelen in te zetten. 1. Procedurele kwesties, raadpleging van belanghebbende partijen en advies van de dienst voor effectbeoordelingen Deze EB is opgesteld door DG Milieu en DG Klimaatactie, met de steun van andere DG's en van het Europees Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie. Ze is gebaseerd op een uitgebreide analyse en raadpleging, met name: - de evaluaties achteraf ( ) en de evaluaties halverwege ( ) de looptijd van het LIFE-programma; - studies van externe consultants: "Gecombineerde effectbeoordeling en evaluatie vooraf van de toetsing van de LIFE+-verordening" en "Klimaatverandering in het toekomstige meerjarig financieel kader"; - een open onlineraadpleging op "Uw stem in Europa"; - een door het Comité van de Regio's gehouden raadpleging, een raadpleging van de leden van het LIFE-comité en de milieuattachés van de lidstaten, een ad-hocbijeenkomst van belanghebbenden en twee conferenties. Hieruit is over het algemeen gebleken dat het LIFE-programma doorgaans goed functioneert op milieugebied en in termen van meerwaarde. Er was brede steun van alle belanghebbenden om LIFE voort te zetten en de voorstellen van de Commissie oogstten algemeen bijval. Op 29 juli is de EB 2011 ingediend bij de dienst voor effectbeoordelingen. Naar aanleiding van het advies van de dienst voor effectbeoordelingen van 13 september 2011 is de EB aangepast. 2. Huidige structuur en prestaties van LIFE LIFE is een van de speerpunten van de EU-milieufinanciering en is met een bijdrage van 2,7 miljard euro goed voor de financiering van projecten. Krachtens de huidige verordening zijn drie soorten interventies mogelijk: 1) subsidies voor het uitvoeren van acties (78 % van de begroting) met drie onderdelen: LIFE Natuur & Biodiversiteit (NAT) dat minstens 50 % van de begroting voor subsidies voor het uitvoeren van acties uitmaakt, LIFE Milieubeleid & Governance (ENV) en LIFE Informatie & Communicatie (INF); 2) subsidies voor exploitatiekosten voor ngo's (3 % van de begroting); 3) overheidsopdrachten voor diensten en studies (13 % van de begroting) en technische 1

3 bijstand voor de selectie, monitoring en evaluatie van LIFE-projecten en van het programma (6 % van de begroting). Uit de evaluaties is gebleken dat LIFE een succesvol instrument is met aanzienlijke EUmeerwaarde. Naast gekwantificeerde voordelen, die op zo'n 600 miljoen euro per jaar worden geraamd, heeft LIFE geleid tot het behoud en herstel van zowat 4,7 miljoen hectare land (of 6 % van het totale oppervlak van de terrestrische gebieden die in het Natura 2000-netwerk zijn opgenomen). Met LIFE is ook steun verleend voor de verbetering van het milieu, waaronder een verbetering van de waterkwaliteit op een oppervlakte van circa 3 miljoen hectare, een betere luchtkwaliteit voor zo'n 12 miljoen mensen, ton minder afval, de recycling van nog eens 1 miljoen ton en een reductie van de CO 2 -uitstoot met 1,13 miljoen ton per jaar. LIFE speelt een belangrijke rol op het gebied van bewustmaking, goede governance en publieke inspraak. De belanghebbenden menen dat de flexibiliteit en de beheersvorm van het programma de sleutels tot het succes ervan zijn. 3. Probleemstelling en toegevoegde waarde van EU-actie EU-actie is nodig omdat de meeste milieu- en klimaatproblemen een grensoverschrijdend karakter hebben en niet afdoend kunnen worden opgelost door afzonderlijke lidstaten. Bovendien zijn milieurijkdommen vaak publieke goederen en zijn zij ongelijk verdeeld over de EU. De meerwaarde van de EU is een gevolg van de geschiktheid van LIFE om dienst te doen als een platform voor het uitwisselen van beste praktijken en het delen van kennis waardoor actoren van elkaars ervaringen kunnen leren en milieuproblemen efficiënter kunnen aanpakken. LIFE maakt tevens een betere verdeling van verantwoordelijkheid en solidariteit bij de instandhouding van het ecologische gemeengoed van de EU mogelijk. Het werkt als katalysator voor het genereren van eenmalige investeringen, het slechten van de eerste barrières voor de tenuitvoerlegging van het milieu- en klimaatbeleid van de EU en het testen van nieuwe benaderingen voor schaalvergroting. Bij evaluaties en raadplegingen is ook vastgesteld hoe het ontwerp en de werking van het programma kunnen worden verbeterd door de volgende kwesties aan te pakken: - een gebrek aan strategische benadering en kritische massa. Met name voor de ENV- en INF-onderdelen worden de beleidsprioriteiten van de EU niet volledig in het programma weerspiegeld. Indien er geen programmeringswijzigingen worden aangebracht, bestaat het risico dat LIFE projecten blijft financieren die weliswaar zeer goed zijn, maar versnipperd zijn over het acquis en weinig mogelijkheden bieden om lessen te trekken en deze te verspreiden zodat zij in een bepaalde sector en door andere EU-instrumenten kunnen worden herhaald. - de doelstellingen voor bepaalde onderdelen (ENV en INF) en de territoriale reikwijdte moeten beter worden vastgesteld. LIFE ENV moet meer worden toegespitst op de tenuitvoerlegging en op de creatie van multiplicatoren. Financieringsbeperkingen voor activiteiten buiten de EU verkleinen de doeltreffendheid van het programma; - de behoefte om de complementariteit en synergieën met andere fondsen van de EU te bevorderen; - projectresultaten moeten beter worden aangewend en de overdracht van kennis moet worden verbeterd, met name op EU-niveau; - de behoefte aan eenvoudigere aanvraag- en selectieprocedures; 2

4 - nationale toewijzingen hebben niet tot een evenwichtiger verdeling van projecten over de EU geleid. 4. Doelstellingen van het toekomstige programma LIFE biedt oplossingen voor het verwezenlijken van specifieke doelstellingen van het milieuen klimaatbeleid door bij te dragen aan de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van het beleid en door de integratie van deze zorgen in andere beleidsterreinen te bevorderen. Het nieuwe programma heeft de volgende algemene doelstellingen: i) zorgen voor een sterkere koppeling met beleidsprioriteiten van de EU, waaronder klimaatactie, ii) het gebruik van GP bevorderen, iii) synergieën en complementariteit met andere fondsen van de EU ontwikkelen, iv) de EU-meerwaarde en solidariteit/verdeling van de inspanning bevorderen en v) het programma vereenvoudigen. LIFE is nauw verbonden met andere EU-fondsen zoals de fondsen van het cohesiebeleid (ESF, EFRO, CF), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF). De MFK-mededeling heeft de complementariteit en de samenhang van LIFE met zulke programma's versterkt. Met LIFE worden niet enkel geconstateerde lacunes aangevuld, maar wordt tevens de totstandbrenging van synergieën en een gestructureerde samenwerking met deze fondsen beoogd. 5. Beleidsopties en analyse van de effecten De begrotingsverhoging waartoe besloten is in de MFK-mededeling moet leiden tot een proportionele toename in absolute termen van de ecologische en sociaaleconomische effecten van LIFE tot 750 à miljoen euro. Gezien de hogere toewijzing voor klimaatactie valt de belangrijkste toename van de effecten te verwachten op het gebied van de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Door de uitsluiting van de markttoepassing van ecoinnovatie van het subprogramma Milieu kan de globale stijging van de sociaaleconomische voordelen afnemen, maar zulke activiteiten kunnen beter worden ondernomen via andere EUfondsen. De opties hieronder hebben uitsluitend betrekking op de aspecten waarover geen besluit is genomen in de MFK-mededeling. A. Opties voor strategische planning en toewijzing van middelen: A1: Basis - bottom-up benadering voor alle soorten projecten Er worden thematische prioriteiten vastgesteld voor de hele programmeringsperiode. Jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen blijven de prioriteiten binnen die thema's aangeven, maar zonder exhaustief te zijn. Er wordt geen beperking aan de thematische gebieden voor GP gesteld. De in de huidige programmeringsperiode geconstateerde problemen met betrekking tot het gebrek aan focus en de moeilijkheid om kritische massa in specifieke sectoren te creëren, blijven bestaan. A2: Top-down benadering voor alle soorten projecten (waarbij op traditionele projecten flexibelere top-down benaderingen worden toegepast en op GP een strikte top-down benadering) De Commissie stelt werkplannen van 2-3 jaar vast waarin specifieke prioriteiten worden gesteld, die niet exhaustief zijn voor traditionele projecten, zodat een bepaalde milieusector niet wordt veronachtzaamd, terwijl GP op prioritaire gebieden worden toegespitst. Een verbetering van het minst doeltreffende deel van LIFE met 50 % en een verbetering van 3

5 het op een na minst doeltreffende kwartiel met 25 % levert een globale verbetering met 19 % op en is dus goed voor een jaarlijkse stijging van 150 miljoen aan milieuvoordelen. A3: Top-down benadering voor GP en bottom-up benadering voor alle andere soorten interventies De Commissie past de top-down benadering enkel toe op GP om deze toe te spitsten op prioriteiten die voor de hele programmeringsperiode op voorhand zijn vastgesteld. Voor alle prioritaire gebieden kunnen traditionele projecten worden ingediend. Het ontbreken van een meer doelgerichte benadering voor het stellen van prioriteiten kan ertoe leiden dat er projecten worden gesteund die niet nauw verbonden zijn met de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van het beleid. Tijdens de programmeringsperiode zijn geen aanpassingen mogelijk. B. Opties voor de thematische concentratie van GP B1: Basis geen thematische concentratie Voor alle prioritaire gebieden waar deze mogelijk zijn, kunnen GP worden ingediend, namelijk voor natuur, water, afval, lucht, het mariene milieu en de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Deze optie heeft te lijden onder de bestaande problemen van verwatering. Indien het de bedoeling is dat LIFE streefdoelen haalt op alle prioritaire gebieden waar GP mogelijk zijn, bestaat het risico dat er geen traditionele projecten worden gefinancierd. B2: Thematische concentratie op specifieke sectoren Gezien de beperkte middelen van LIFE en de kritiek met betrekking tot het gebrek aan strategische focus kunnen GP worden toegespitst op de prioritaire gebieden waar zij het best werken. Er zijn twee subopties voor het subprogramma Milieu mogelijk: - Thematische concentratie op 3 sectoren (natuur, water en afval): hierdoor wordt het programma doelgerichter en nemen de milieuvoordelen toe (met % ten opzichte van het uitgangsniveau) terwijl het ook mogelijk is traditionele projecten te financieren. De kans op falen blijft laag aangezien dit de meest succesvolle sectoren van LIFE zijn. Lucht en het mariene milieu kunnen deels door andere sectoren worden bestreken. - Thematische concentratie op 4 sectoren (natuur, water, afval en lucht): hierdoor wordt de koppeling tussen politieke prioriteiten en LIFE sterker en nemen de globale sociaaleconomische voordelen toe (tot 10 % van de bevolking van de EU zou een betere luchtkwaliteit genieten). Gezien de beperkte middelen kan de opname van lucht inhouden dat het aantal traditionele projecten onder de drempel zakt of dat de streefdoelen voor water en afval naar beneden moeten worden bijgesteld. Voor het subprogramma Klimaatactie worden de prioriteiten voldoende op matiging en aanpassing toegespitst. C. Opties voor de toewijzing van middelen tussen verschillende prioritaire gebieden C1: Uitgangsniveau de toewijzing volgens de MFK-mededeling Specifieke middelen behoren tot de cruciale elementen voor meer doelgerichtheid en het bereiken van kritische massa in een bepaald gebied. Concentratie op klimaatactie kan de milieuvoordelen met 50 % doen toenemen (van 135 miljoen per jaar tot 270 miljoen). Bij het uitblijven van een voorlopige toewijzing van middelen verwateren de door het NATonderdeel geleverde rechtstreekse milieuvoordelen echter en verliest dat onderdeel van het subprogramma Milieu datgene waaraan het zijn succes in het kader van LIFE II en III en 4

6 LIFE+ deels te danken had. C2: De toewijzing in het kader van de MFK-mededeling en de toewijzing van 50 % van de middelen van het subprogramma Milieu aan biodiversiteit De positieve milieueffecten die voortvloeien uit de voorlopige toewijzing van middelen aan het subprogramma Klimaatactie zullen stijgen dankzij de voorlopige toewijzing van middelen aan biodiversiteit. Er kan ten minste miljoen extra aan milieuvoordelen worden verwacht. Extra voordelen met betrekking tot GP zijn moeilijk te kwantificeren. Deze optie is in overeenstemming met de visie van de belanghebbenden. D. Opties voor geografische distributie-effecten (nationale toewijzingen) D1: Alle projecten worden geselecteerd op basis van verdienste Alle soorten projecten worden geselecteerd op basis van verdienste. Er wordt niet in een geografische verdeelsleutel voorzien. Het risico bestaat dat sommige landen oververtegenwoordigd blijven. Er wordt niets gedaan aan de ongelijke verdeling van natuurlijke rijkdommen over de lidstaten. D2: Alle projecten worden geselecteerd op basis van verdienste maar er wordt gewaakt over een geografisch evenwicht voor GP Traditionele projecten worden nog steeds geselecteerd op basis van verdienste. Voor GP wordt een systeem ontwikkeld om voor geografisch evenwicht te zorgen aangezien deze projecten nauwer verbonden zijn met de ontwikkeling van regionale of lokale strategieën, tenuitvoerlegging en capaciteitsopbouw. Lidstaten die het ene jaar een GP hebben, worden later minder gunstig beoordeeld. De Commissie zorgt ervoor dat per lidstaat ten minste één GP in de sectoren afval en natuur wordt gefinancierd, één per grensoverschrijdend stroomgebieddistrict (Donau, Rijn enz.) en twee projecten per biogeografische regio. Lidstaten met minder administratieve capaciteit, belangrijke natuurlijke rijkdommen of met grensoverschrijdende stroomgebieddistricten worden begunstigd. De strategische programmering (optie A2) maakt aanpassingen mogelijk als een lidstaat geen GP heeft ontvangen. D3: Traditionele projecten worden uitsluitend op basis van verdienste geselecteerd en nationale toewijzingen (specifieke bedragen per LS) voor GP voor de hele programmeringsperiode Traditionele projecten worden uitsluitend op basis van verdienste geselecteerd zoals in D1. Voor GP wordt een systeem van indicatieve nationale toewijzingen opgezet voor elke lidstaat en per gebied. Deze optie is hetzelfde als D2 maar met indicatieve voorafgaande toewijzingen op basis van met de lidstaten overeengekomen milieu- en klimaatbehoeften. E. Opties inzake governance en bewustmaking E1: Basis Financiering van ngo's, communicatieactiviteiten van de Commissie en communicatie-/verspreidingsverplichtingen voor projecten Aangezien ngo's bijdragen aan de participatie van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkeling van het beleid, aan de tenuitvoerlegging en aan een sterkere kennisbasis en bewustmaking, blijven ngo's operationele financiering ontvangen. Communicatieactiviteiten in het kader van een project worden verbeterd via een sterkere strategische benadering en de bevordering van netwerken van soortgelijke projecten rond prioritaire thema's. 5

7 E2: Financiering van ngo's, communicatieactiviteiten van de Commissie en communicatie- /verspreidingsverplichtingen voor projecten en specifieke communicatiecampagnes worden gefinancierd via subsidies Naast de activiteiten in E1 bieden via subsidies voor het uitvoeren van acties gefinancierde specifieke projecten steun voor selectieve informatieprioriteiten. Verwacht wordt dat de positieve effecten van optie E1 toenemen wanneer deze worden aangevuld met specifieke informatie- en communicatieprojecten. F. Opties voor vereenvoudiging F1: Basis Onlinetools en grotere projecten Vanaf 2012 wordt voor onlineaanvragen een nieuw IT-instrument, "eproposal", gebruikt. Door de indieningsprocedure te vereenvoudigen kan met eproposal ongeveer 20 % op de inschrijvingskosten worden bespaard. Als de efficiency van het administratieve personeel met 50 % en die van het technisch personeel met 10 % stijgt, zorgt dat voor een besparing van 7 %. Stijgt de efficiency van beide met 50 % dan stijgen de besparingen naar verwachting met 12 %. Overstappen op grotere projecten houdt een vermindering van het totale aantal beheerde projecten in (van 230 geselecteerde projecten per jaar tot 100 tegen het einde van de programmeringsperiode) waardoor de overhead- en beheerskosten voor LIFE dalen. F2: Basis + Vereenvoudigde selectieprocedures en verslaglegging: Tweefasige procedure en vereenvoudigde verslaglegging voor GP, meerjarige selectie voor ngo's Er kan een tweestappenbenadering voor de selectie van GP worden ingevoerd. Verslaglegging en herprogrammering gebeuren op basis van een tweejarige cyclus en het betalingsschema wordt aangepast om voor een meer geleidelijke cashflow naar het project te zorgen. Deze vereenvoudiging doet de verslagleggingskosten met 25 % per jaar afnemen en is daarmee goed voor besparingen van tot euro per jaar. Aangezien GP ongeveer vijf keer groter zijn dan traditionele projecten kan het aantal transacties met 70 % worden teruggebracht. Een meerjarige selectie voor ngo's doet de administratieve lasten van selectieprocedures dalen met ten minste 50 %. F3: Basis + Betalingen op basis van outputs en resultaten vs. forfaitaire bedragen, nietsubsidiabiliteit van bepaalde kosten Indien er meer forfaitaire bedragen worden gebruikt (bijvoorbeeld toepassing van standaard verblijfkosten van de EU en standaard personeelskosten) worden de verslagleggingskosten vereenvoudigd. Door de subsidiabiliteit van bepaalde kosten met moeilijke verslaglegging en monitoring te beperken (bijvoorbeeld door enkel extra personeel dat specifiek voor het project is aangeworven te financieren in het kader van personeelskosten of door btw als niet-subsidiabel te beschouwen) worden deze procedures eenvoudiger. Dit houdt een vermindering van de subsidiabele kosten met ongeveer 5-10 % voor btw in en met % voor personeel, hetgeen potentiële aanvragers kan ontmoedigen. Een stijging van het medefinancieringspercentage kan deze negatieve effecten compenseren. G. Opties voor uitbesteding In de MFK-mededeling stelde de Commissie dat LIFE centraal beheerd moet blijven worden, maar dat beheerstaken in belangrijke mate aan een bestaand uitvoerend agentschap kunnen worden gedelegeerd. Momenteel bedraagt het aantal personeelsleden dat nodig is voor het beheer van LIFE, met inbegrip van externe contractanten en EU-functionarissen, ongeveer 125 voltijdequivalenten per jaar. De totale administratieve kosten bedragen iets 6

8 meer dan 15 miljoen euro. Dit komt neer op 6,2 % van de totale jaarbegroting van het programma. G1. Volledige uitbesteding De beheerstaken voor de selectie en monitoring van projecten, exploitatiesubsidies voor ngo's en communicatieactiviteiten worden zowel voor traditionele projecten als voor GP overgeheveld naar een bestaand agentschap. De Commissie blijft verantwoordelijk voor de governance van, het toezicht op en de evaluatie van LIFE. Voor technische bijstand zijn de twee volgende subopties mogelijk: - Uitbesteding zonder vervanging van de technische bijstand: de totale kosten bedragen dan 6,3 % van de programmabegroting; - Uitbesteding met vervanging van de technische bijstand: de totale kosten bedragen dan 6,0 % van de programmabegroting. G2: Tussenoplossing: Uitbesteding van traditionele projecten terwijl GP binnen de Commissie worden gehouden Het beheer van traditionele projecten en exploitatiesubsidies voor ngo's worden uitbesteed aan een bestaand agentschap terwijl GP voor het subprogramma Milieu en programmagovernance in handen van de Commissie blijven. De belangrijkste redenen hiervoor zijn het waarborgen van de integratie van projectresultaten in het EU-beleid, het zorgen voor het adequate ontwerp van GP en het handhaven van een nauwlettend toezicht op en een nauwe band met de thematische eenheden. De totale kosten zijn vergelijkbaar met optie G1 (met of zonder vervanging van de technische bijstand). Samengevat zijn de voordelen van de agentschapsoptie de volgende: lagere personeelskosten, een ongewijzigde kwaliteit van de tenuitvoerlegging van het programma, communicatie- en verspreidingsactiviteiten zoals in de huidige situatie, en tot 19 vrijkomende posten in de Commissie. Het risico bestaat echter dat de agentschapsoptie afbreuk doet aan het vermogen om de gewenste EU-meerwaarde te creëren. Om hun succes en de band met de tenuitvoerlegging, die zwakker is als het programma door een agentschap wordt beheerd, te verzekeren, vereisen GP nauwlettend toezicht en een zorgvuldig ontwerp in samenwerking met de beleidseenheden van de bevoegde DG's. 6. Vergelijking van de opties De bovengenoemde opties zijn geëvalueerd en vergeleken op basis van criteria inzake doeltreffendheid, samenhang en efficiency. De voorkeur wordt daarom gegeven aan een programma: - met thematische prioriteiten voor de volledige programmeringsperiode, een werkplan van 2-3 jaar met niet-exhaustieve prioriteiten, en een top-down benadering voor alle projecten (optie A2); - met GP die in de eerste plaats op een beperkt aantal gebieden zijn toegespitst (opties B2a of B2b); - met een toewijzing van LIFE-middelen zoals verdeeld overeenkomstig de MFKmededeling en de toewijzing van 50 % van de middelen van het subprogramma Milieu aan biodiversiteit (optie C2); - met een systeem om "traditionele" projecten te selecteren op basis van verdienste en een systeem om GP te selecteren dat voor geografisch evenwicht zorgt (optie D2); 7

9 - dat de rol van ngo's bij de verspreiding verbetert en met betere benaderingen inzake governance en communicatie (optie E1); - dat IT-ondersteunde mechanismen voor het indienen van voorstellen en een tweestappenbenadering voor GP met rapportageverplichtingen met een tweejarige cyclus introduceert; het gebruik van forfaitaire bedragen verhoogt en de subsidiabiliteitscriteria vereenvoudigt door de subsidiabiliteit van bepaalde kosten te beperken (een combinatie van de F-opties); - met uitbesteding van het beheer van traditionele projecten aan een bestaand agentschap terwijl de governance van het programma en het beheer van GP van het subprogramma Milieu binnen de bevoegde DG's blijven. Het beheer van deze projecten kan op basis van een evaluatie halverwege geleidelijk worden uitbesteed (optie G2). Dit sluit aan bij de belangrijkste aanbevelingen van de evaluaties van het LIFE-programma, d.w.z. betere thematische prioritering, vereenvoudiging en deugdelijk beheer. Er zouden aanmerkelijke synergieën met andere EU-fondsen zijn, waardoor voor een beter multiplicatoreffect wordt gezorgd. Deze optie kan ongeveer miljoen euro per jaar aan milieuvoordelen genereren en besparingen van 7-12 % op inschrijvingskosten en 25 % op rapportageverplichtingen opleveren. 7. Monitoring en evaluatie Het voorgestelde monitoringkader is georganiseerd rond twee niveaus: de monitoring van outputs, resultaten en effecten op project- en programmaniveau enerzijds, en het traceren van uitgaven op programmaniveau anderzijds. Monitoring van outputs, resultaten en effecten: Projectvoorstellen omvatten tabellen met verwachte outputs die de basis vormen voor de monitoring van de voortgang. Thematische verslagen per gebied vormen een basis voor de verspreiding en voor beleidsontwikkeling. Er worden een evaluatie halverwege en evaluatie achteraf van het LIFE-programma uitgevoerd. Het traceren van uitgaven op het programmaniveau: Om bewijs te leveren voor de positieve neveneffecten die beide subprogramma's kunnen hebben op specifieke prioriteiten zoals klimaatactie en biodiversiteit en het niveau van de gedurende het programma beschikbare uitgaven voor deze prioriteiten beter te illustreren, omvat het monitoringkader tevens de in de MFK-mededeling vastgestelde en aan de "Rioindicatoren" van de OESO ontleende methode voor het traceren van klimaat- en biodiversiteitgerelateerde uitgaven. 8