Het Sectoraal comité voor de Federale Overheid (hierna: "het Comité");

Transcriptie

1 1/12 Sectoraal comité voor de Federale Overheid Beraadslaging FO nr. 10/2008 van 20 november 2008 Betreft: Machtigingsaanvraag vanwege het Agentschap Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) voor de verwerking van persoonsgegevens die in gegevensbanken van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en de Pensioendienst voor de Overheidssector zijn opgeslagen (AF/MA/2008/004) Het Sectoraal comité voor de Federale Overheid (hierna: "het Comité"); Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna: "WVP"), inzonderheid de artikelen 31bis en 36bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de aanvraag van het Agentschap Vlaamse Belastingdienst, ontvangen op 12/06/2008 en de geherformuleerde aanvraag van dit Agentschap, ontvangen op 16/10/2008; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies gericht aan de Federale Overheidsdienst Fedict op 3/11/2008; Gelet op het verslag van de Voorzitter; Beslist op 20/11/2008, na beraadslaging, als volgt:

2 Ber FO 10/2008-2/12 I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG 1. De onroerende voorheffing is een belasting op het inkomen uit onroerend goed. Sedert 1999 int het Vlaams Gewest deze heffing in eigen beheer. Oorspronkelijk was deze taak door het Vlaams Gewest toevertrouwd aan de Administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management. In een besluit van de Vlaamse Regering 1 werd later het Intern Verzelfstandigd Agentschap Vlaamse Belastingdienst VLABEL (hierna de aanvrager) opgericht, die alle opdrachten inzake fiscaliteit overnam die eerder waren toegewezen aan de Administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management. 2. Om de onroerende voorheffing te kunnen innen, wenst de aanvrager over bepaalde persoonsgegevens te beschikken die zich in databanken van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (hierna AAPD) en Pensioendienst voor de Overheidssector (hierna PDOS) bevinden. 3. Vanuit de AAPD betreft het ondermeer gegevens omtrent kadastrale percelen en de adresgegevens van eigenaars of andere personen die een bepaald recht hebben op een kadastraal perceel. Deze informatie is noodzakelijk voor de bepaling van de eigendomsrechten, de belastbare grondslag, en de berekening van de heffing op basis van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen. 4. Vanuit de PDOS wenst de aanvrager informatie te ontvangen van personen die bekend zijn als grootoorlogsverminkte, daar deze personen onder bepaalde voorwaarden van een vermindering kunnen genieten op de onroerende voorheffing voor hun woning waarin zij hun hoofdverblijfplaats hebben. II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG A. ONTVANKELIJKHEID VAN DE AANVRAAG 5. Krachtens artikel 36bis WVP, "vereist elke elektronische mededeling van persoonsgegevens door een federale overheidsdienst of door een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die onder de federale overheid ressorteert een principiële machtiging (van het bevoegd sectoraal comité)". 1 Besluit van de Vlaamse regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingsdienst (B.S. 27 juli 2004), gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 14/07/2006 (B.S. 5 oktober 2006).

3 Ber FO 10/2008-3/12 6. Het is de taak van dit Comité om na te gaan of deze mededeling enerzijds nodig is voor de implementatie van de opdrachten die toevertrouwd worden door of krachtens de wet aan de vragende federale overheid en anderzijds of deze mededeling in zijn diverse aspecten compatibel is met al de geldige normen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wat de verwerking van de persoonsgegevens betreft. (Parl.Doc 50, , nr. 1940/004). 7. De aanvrager wenst een elektronische toegang tot persoonsgegevens die bij federale overheidsdiensten zijn opgeslagen, met name bij de AAPD en de PDOS. Het Comité is derhalve bevoegd. B. TEN GRONDE 1. FINALITEITSBEGINSEL 8. Artikel 4, 1, 2, WVP laat de verwerking van persoonsgegevens slechts toe voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en de gegevens mogen bovendien niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. 9. De aanvrager werd opgericht bij besluit van de Vlaamse regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingsdienst. Zijn taken worden in artikel 3 van dit besluit als volgt omschreven: 1 de inning en invordering, met inbegrip van de inkohiering en de bezwaarafhandeling, van de Vlaamse belastingen, inbegrepen de belastingen, aangeduid als heffingen met uitzondering van de heffing op de waterverontreiniging, de heffing op de winning van grondwater, de milieuheffing op de verwijdering van afvalstoffen en de mestheffingen; 2 de uitoefening van de fiscale controle met betrekking tot deze belastingen met uitzondering van de in art. 3, 1 opgesomde heffingen; 3 het invorderen van niet-fiscale schuldvorderingen overeenkomstig het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren en het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor het Vlaams Gewest en de instellingen die eronder ressorteren;

4 Ber FO 10/2008-4/12 4 het innen van retributies en bijzondere (sector)bijdragen voor zover deze taak door de Vlaamse Regering aan het agentschap werd toegewezen; 5 het leveren van de vereiste beleidsgerichte input aan het departement zodat het departement over alle nuttige informatie beschikt om effectief en efficiënt zijn rol te vervullen op het vlak van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie en op het vlak van de ondersteuning van de minister bij de opvolging en de aansturing van de uitvoering van het beleid; 6 het uitreiken van attesten voor fiscale vrijstellingen en verminderingen voor zover deze taak niet door de Vlaamse Regering aan een ander beleidsdomein werd toegewezen. 10. Gelet op deze bepalingen en rekening houdend met het feit dat de onroerende voorheffing een gewestelijke belasting betreft 2, stelt het Comité vast dat de aanvrager instaat voor het registreren van de belastingplichtigen, het berekenen, innen en opvolgen van de openstaande vorderingen, alsook voor het uitvoeren van controles op het terrein en dit voor wat de onroerende voorheffing van de in het Vlaams Gewest gelegen onroerende goederen betreft. Om deze taken te kunnen vervullen wenst hij toegang tot gegevens die bij de AAPD en de PDOS worden opgeslagen. 11. In het licht van de in de vorige alinea omschreven taken van de aanvrager, is het Comité van oordeel dat de geplande gegevensverwerkingen met het oog op welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven doeleinden zullen plaatsvinden. 12. Gelet op artikel 5, c), WVP en op het hierboven geciteerde artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingsdienst zijn de doeleinden van de door de aanvrager beoogde verwerking van gegevens die bij de AAPD worden bewaard, ook toelaatbaar. 13. Voor wat de verwerking betreft van de gegevens die bij de PDOS worden bewaard, stelt het Comité vast dat de aanvrager op de hoogte zal gebracht worden van het feit dat de betrokkene het statuut van grootoorlogsverminkte heeft. In een strikte interpretatie van artikel 7, 1, WVP zou deze informatie desgevallend als een persoonsgegeven betreffende de gezondheid kunnen gekwalificeerd worden. Het Comité is evenwel van oordeel dat een dergelijk gegeven op zich niet noodzakelijk gevoelig is, maar dat het gevoelig karakter ervan eventueel voortvloeit uit de context en de 2 Zie artikel 3, 5, en artikel 5, 1 en 2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.

5 Ber FO 10/2008-5/12 finaliteiten waarvoor de gegevens verwerkt worden 3. Gelet op het feit dat onderhavige verwerking door de aanvrager zich situeert in een louter administratieve context en er bovendien enkel op gericht is om de betrokkenen een fiscaal voordeel te verstrekken, is het Comité van oordeel onder voorbehoud van een andersluidende beslissing door de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (hierna de Commissie), welke desgevallend aan de betrokkene zal gecommuniceerd worden dat dit in onderhavig geval geen persoonsgegeven betreffende de gezondheid betreft, zodat geen strikter beschermingsregime geldt. 14. Luidens art. 257, 2,2 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen wordt de vermindering verleend "op aanvraag van de belanghebbende". De beoogde verwerking zal deze vermindering automatisch laten verlopen. De vraag stelt zich of dit automatisme geen afbreuk doet aan de wettelijk voorziene voorwaarden. 15. Het Comité stelt vast dat de voorziene verwerking géén afbreuk doet aan de wettelijke regeling. Men mag er in onderhavig geval in alle redelijkheid van uitgegaan dat de belanghebbende stilzwijgend kan geacht worden deze vraag om vermindering te stellen. Dit is een voorbeeld van goed behoorlijk bestuur waarbij de overheid actief optreedt om de rechten van de burger te vrijwaren en niet passief af te wachten tot deze burger zijn rechten vraagt toe te passen. Het is maar normaal dat de overheid in voorliggende context enkel vraagt te betalen wat effectief verschuldigd is. Dit mag de mogelijkheid van de belanghebbende niet in de weg staan alsnog een dergelijke gegevensverwerking te weigeren, zo dit ooit zou gebeuren. Het Comité merkt ook op dat de gegevensverwerking in onderhavig geval duidelijk in het voordeel van de burger gebeurt en het Comité onderstreept dat voorliggend standpunt niet kan worden doorgetrokken naar gevallen waarin verwerkingen plaatsvinden met het oog op controledoeleinden. 16. Het verdient wel aanbeveling om de tekst van de wet zo nauw mogelijk te laten aansluiten met de voorgenomen verwerking. Tevens mag niet uit het oog verloren worden dat de geplande automatische verwerking de verwachting bij de burger zal doen ontstaan dat dergelijke vermindering een recht op zich wordt waardoor de administratie verplicht wordt de verminderingsrechten van de burger zelf actief op te sporen en toe te passen: het is dan ook zaak dat deze verplichting klaar en duidelijk in de tekst van de wet wordt verankerd en niet afhankelijk blijft van een formele aanvraag. 17. In dit kader vestigt het Comité ook de aandacht op het recentelijk door het Vlaams Parlement gestemde decreet betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer. Artikel 3 van dit 3 Zie advies nr. 34/1999 van de Commissie. In haar advies nr. 14/95 oordeelde de Commissie dat indien men informatie kon afleiden omtrent de gezondheidstoestand van een persoon op grond van het dragen van een bril of van een gipsverband rond de arm, dit deze beelden niet tot medische persoonsgegevens maakt voor zover deze kenmerken niet worden aangewend om er systematisch informatie over de gezondheidstoestand van geïdentificeerde personen uit af te leiden.

6 Ber FO 10/2008-6/12 decreet stelt dat Vlaamse administraties de gegevens die ze nodig hebben in principe bij authentieke gegevensbronnen dienen op te vragen. Het Comité is dan ook van oordeel dat het feit dat de betrokkene onderhavige vermindering op de onroerende voorheffing niet meer dient aan te vragen, maar dat deze desgevallend automatisch wordt toegekend na consultatie van de relevante persoonsgegevens die bij de PDOS zijn opgeslagen, in de filosofie van dit decreet zou passen. 18. Tot slot dient in deze context ook te worden geanalyseerd of de doeleinden van de door de aanvrager geplande verwerkingen verenigbaar zijn met de doeleinden waarvoor de gegevens oorspronkelijk door de AAPD (met name door het Kadaster) zijn verwerkt. Conform artikel 4, 1, 2 WVP dient bij de beoordeling van deze verenigbaarheid rekening te worden gehouden met alle relevante factoren, waaronder de redelijke verwachtingen van de betrokkene en de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen. 19. Het Comité stelt ter zake vast dat: de aanvrager onder meer de volgende bevoegdheid heeft: 1 de inning en invordering, met inbegrip van de inkohiering en de bezwaarafhandeling, van de Vlaamse belastingen, inbegrepen de belastingen, aangeduid als heffingen ( )"; 4 artikel 3, 5 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten vastlegt dat de onroerende voorheffing een gewestelijke belasting betreft; het kadastraal inkomen de basis vormt om de onroerende voorheffing op te berekenen (cf. artikel 255 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen) en dat artikel 472 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen het volgende bepaalt: "het kadastraal inkomen wordt per kadastraal perceel bepaald. Tot dit doel gaat de administratie van het kadaster 5 over tot de schatting der percelen volgens de regelen en de vormen die de Koning bepaalt"; dat artikel 504 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen het volgende bepaalt: "De administratie van het kadaster staat in voor het bewaren en het bijhouden van de kadastrale bescheiden volgens de regelen die de Koning bepaalt. Enkel de administratie van het 4 Artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingsdienst. 5 Opmerking: de administratie van het kadaster maakt deel uit van de AAPD.

7 Ber FO 10/2008-7/12 kadaster 6 is ertoe gemachtigd, volgens de regels en de tarieven bepaald door de Koning, uittreksels of afschriften van de kadastrale bescheiden te vervaardigen en uit te reiken"; 20. Rekening houdend met het hierboven aangehaalde regelgevend kader, is het Comité van oordeel dat onderhavige verwerking door de aanvrager als verenigbaar kan beschouwd worden met de oorspronkelijke verwerking door het Kadaster. 2. PROPORTIONALITEITSBEGINSEL 2.1. Aard van de gegevens 21. Artikel 4, 1, 3, WVP stelt dat persoonsgegevens toereikend, terzake dienend en niet overmatig dienen te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of waarvoor zij verder worden verwerkt. 22. De aanvrager verzoekt om gemachtigd te worden om toegang te krijgen tot bepaalde informatie die door de AAPD en de PDOS wordt bijgehouden. 23. Vanuit de AAPD betreft het ondermeer gegevens omtrent kadastrale percelen (de oppervlakte, de aard van het perceel en de bebouwing, het kadastraal inkomen,...) en de adresgegevens van eigenaars of andere personen die een bepaald recht hebben op een kadastraal perceel (vruchtgebruiker, blote eigenaar, time-sharing,...). Deze informatie is noodzakelijk voor de bepaling van de eigendomsrechten, de belastbare grondslag, en de berekening van de heffing op basis van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen. 24. Gelet op de door de aanvrager beoogde doeleinden (cf. supra randnummers 9-11), besluit het Comité dat de bij de AAPD opgevraagde gegevens, conform zijn aan artikel 4, 1, 3, WVP. 25. De PDOS 7 bewaart onder andere persoonsgegevens omtrent bepaalde oorlogsverminkten, met name de groot-oorlogsverminkten die het voordeel genieten van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober Aangezien deze groot-oorlogsverminkten van een vermindering van 20% op de onroerende voorheffing kunnen genieten voor wat betreft de woning waarin zij hun hoofdverblijfplaats hebben 6 Opmerking: de administratie van het kadaster maakt deel uit van de AAPD. 7 Zie onder meer Besluit van de Regent van 5 oktober 1948 houdende goedkeuring van de tekst van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen.

8 Ber FO 10/2008-8/12 op 1 januari van het aanslagjaar 8, wenst de aanvrager op de hoogte gebracht te worden van het feit of de betrokkene al dan niet onder het statuut van groot-oorlogsverminkte valt. 26. Het Comité is van oordeel dat de door de aanvrager gewenste gegevens noodzakelijk en niet overmatig zijn om de hierboven beschreven doelstellingen te bereiken, op voorwaarde dat de aanvrager enkel de gegevens ontvangt van de personen die effectief onder het statuut van grootoorlogsverminkte vallen. Het besluit aldus dat de bij het PDOS opgevraagde gegevens, conform zijn aan artikel 4, 1, 3, WVP Bewaringstermijn van de gegevens 27. Aangaande de bewaringstermijn van de gegevens herinnert het Comité er aan dat de gegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig voor het realiseren van het doeleinde waarvoor ze werden ingezameld (artikel 4, 1, 5, WVP). 28. In zijn mail dd. 24/10/2008 signaleert de aanvrager dat hij de gegevens voor onbeperkte duur wenst te bewaren. Het Comité is er zich van bewust dat de aanvrager de bewaartermijn van de gegevens moeilijk kan bepalen en dit omwille van de volgende redenen: in geval van betwisting van een belasting of een heffing, is het moeilijk in te schatten hoelang het zal duren voordat de procedure is afgerond; er kan moeilijk voorspeld worden wanneer het verschuldigde bedrag volledig zal geïnd zijn. 29. Het Comité is van oordeel dat in de praktijk een onderscheid kan gemaakt worden tussen verschillende bewaringswijzen. De behandeling van een hangend dossier vereist een bewaring van gegevens opdat deze op normale wijze beschikbaar en toegankelijk zouden zijn voor de ambtenaren die belast zijn met het beheer van het dossier. Zodra een dossier kan worden gearchiveerd, met name eens de verjaringstermijn is verlopen, moet de gekozen bewaringswijze aan de gegevens slechts een beperkte beschikbaarheid en toegankelijkheid verlenen. Eens de bewaring niet langer nuttig is en ten laatste op het ogenblik dat de rechten van de begunstigden zijn uitgedoofd dienen de gegevens te worden vernietigd Frequentie van de toegang en de duur van machtiging 30. De gegevens vanuit de PDOS zullen jaarlijks aangeleverd worden. Vanuit de AAPD zal er eveneens een jaarlijkse aanlevering van informatie plaats vinden, maar daarnaast wordt ook om een 8 Artikel 257 WIB.

9 Ber FO 10/2008-9/12 online verbinding verzocht om informatie met betrekking tot de meest actuele eigendomsrechten te kunnen nagaan. 31. Het Comité ziet niet in waarom een jaarlijkse aanlevering vanuit de PDOS noodzakelijk zou zijn. Het gaat er van uit dat personen die onder het statuut van groot-oorlogsverminkte vallen dit statuut ook behouden en het Comité besluit aldus dat een éénmalige aanlevering van deze gegevens volstaat. 32. Voor wat betreft de gevraagde jaarlijkse aanlevering en de permanente toegang via een onlineverbinding tot de gegevens bij de AAPD, is het Comité van oordeel dat deze gepast zijn in het licht van artikel 4, 1, 3, WVP. Het onderstreept evenwel dat via deze permanente toegang enkel concrete gegevens kunnen worden opgevraagd wanneer dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de met de verwerking vooropgestelde finaliteiten (cf. supra randnummers 9-11). 33. De toegang wordt ook voor onbepaalde duur gevraagd. De bevoegdheid om de onroerende voorheffing te innen is niet in de tijd afgebakend en de toegang tot de gevraagde gegevens is aldus essentieel om in dit kader de dossieropvolging te kunnen verzekeren. 34. Het Comité constateert dat, met het oog op de realisatie van de opgegeven doeleinden, een machtiging voor onbepaalde duur gepast is (artikel 4, 1, 3 WVP) Bestemmelingen en/of derden waaraan gegevens worden meegedeeld 35. Volgens de informatie verstrekt in de aanvraag worden de gegevens in de eerste plaats intern gebruikt. Het Comité stemt hier mee in. 36. De aanvrager meldt dat er evenwel ook mededelingen aan derden zullen gebeuren, zoals: andere Vlaamse en federale overheidsdiensten die betrokken zijn bij de operationele afhandeling van de dossiers waarvoor de aanvrager bevoegd is; notarissen, gerechtsdeurwaarders, advocaten en wettelijk gemandateerden die professioneel als gemandateerde optreden voor hetzij de aanvrager, hetzij de belastingplichtige. 37. Het comité is van oordeel dat de aanvrager tot op heden onvoldoende argumenten heeft aangebracht om de toegankelijkheid van de gevraagde gegevens uit te breiden tot deze derden en het kan hier dan ook niet mee instemmen.

10 Ber FO 10/ /12 3. TRANSPARANTIEBEGINSEL 38. Het Comité herinnert eraan dat een eerlijke verwerking van gegevens een verwerking is die gebeurt op een transparante wijze. Eén van de hoekstenen van een transparante verwerking, betreft de informatieplicht in de zin van artikel 9, 2, WVP. 39. In voorliggend geval zullen de geplande gegevensverwerkingen evenwel verricht worden met het oog op de toepassing van bepalingen voorgeschreven door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. Op grond van artikel 9, 2, 2 de lid, b), WVP is in een dergelijke situatie een vrijstelling van de informatieplicht van kracht. 40. Deze vrijstelling neemt echter niet weg dat het Comité er zich kan van vergewissen of er passende waarborgen bestaan voor de bescherming van de fundamentele rechten van de betrokkenen. Bovendien wordt de transparantie ook niet uitsluitend gewaarborgd door de informatieplicht (cf. artikelen 4, 1, 1 en 9 tot 15bis WVP). Het Comité onderzoekt dan ook of de betrokkene bij het nemen van een beslissing en bij de kennisgeving van iedere wijziging van deze beslissing onder andere worden geïnformeerd over de gebruikte gegevens, hun herkomst en de logica die aan de basis ligt van de beslissing Het Comité stelt vast dat er jaarlijks aan de belastingplichtigen een aanslagbiljet gestuurd wordt, waarin de verwerkte gegevens worden weergegeven alsook de wijze waarop de uiteindelijke heffing is berekend en de eventuele verminderingen. Het Comité merkt evenwel op dat dit formulier niet aangeeft waar de aanvrager de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de onroerende voorheffing, heeft opgevraagd. 42. Opdat onderhavige verwerking aan het transparantiebeginsel zou voldoen, is het Comité van oordeel dat in de inlichtingen bij het aanslagbiljet dient te worden vermeld dat de berekening van de onroerende voorheffing is gebaseerd op informatie verkregen vanuit de AAPD en dat voor de vermindering voor grootoorlogsverminkten zoals voorzien in artikel 257, 2, 2 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, informatie werd opgevraagd bij de PDOS. Het Comité staat er dan ook op dat in de toekomst de inlichtingen bij het aanslagbiljet in die zin zouden worden aangevuld. 9 Zie ook beraadslagingen van het Sectoraal Comité voor de Federale Overheid nummers 007/2006, 006/2006, 007/2007.

11 Ber FO 10/ /12 4. BEVEILIGING 43. Uit de door de aanvrager meegedeelde stukken blijkt dat hij over een veiligheidsconsulent en een veiligheidsbeleid beschikt, evenals over een plan in toepassing ervan. Het comité heeft er akte van genomen. 44. Het Comité herinnert er ook aan dat ingeval van onderaanneming, de privacywet aan iedere verantwoordelijke voor de verwerking oplegt om zijn relatie met een kwaliteitsverwerker te omkaderen met een overeenkomst die voldoet aan de voorschriften van artikel 16, 1 van de privacywet. 45. Het Comité herhaalt dat zij er van uit gaat dat de gegevens die door de PDOS aan de aanvrager worden toegestuurd, geen gezondheidsgegevens betreffen en dit tenzij de Commissie een andersluidende beslissing zou nemen. Mocht de Commissie een tegenovergesteld standpunt innemen wat in die hypothese aan de aanvrager zal medegedeeld worden (cf. supra randnummer 13) kunnen eventueel meer voorwaarden worden opgelegd aan de aanvrager Het Comité vestigt tot slot de aandacht op het feit dat elke beveiligde gegevensstroom vereist dat aan beide zijden veiligheidsmaatregelen worden genomen, dus ook door de AAPD en de PDOS. Met betrekking tot de beveiliging van de bij de AAPD en de PDOS uitgaande gegevensstroom kan het Comité zich evenwel niet uitspreken vermits hierover geen enkele informatie werd verstrekt. Een evaluatievragenlijst met verwijzing naar de door de Commissie gepubliceerde "Referentiemaatregelen voor de beveiliging van elke verwerking van persoongegevens" dient dan ook door deze twee instellingen te worden ingevuld. 10 Mocht de Commissie beslissen dat de verwerking van de gegevens die bij de PDOS worden bewaard een verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid betreft, zijn striktere regels van toepassing. Er kan in de eerste plaats gewezen worden op artikel 7, 4 van de WVP, op grond waarvan persoonsgegevens betreffende de gezondheid in principe (behoudens schriftelijke toestemming van de betrokkene) dienen te worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van een "beroepsbeoefenaar in de gezondheid". De aanvrager dient ook de categorieën van personen die toegang hebben tot de gezondheidsgegevens aan te wijzen en hij dient de lijst van de aangewezen personen ter beschikking te houden van de Commissie 10. Hij dient de nodige maatregelen te nemen opdat enkel de aangewezen personen toegang wordt verschaft tot deze gegevens. De toegangsgerechtigde personen moeten er bovendien door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling toe gehouden zijn om het vertrouwelijk karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen 10.

12 Ber FO 10/ /12 OM DEZE REDENEN, het Comité machtigt de aanvrager om toegang te krijgen tot de gevraagde gegevens die bij de AAPD worden bewaard en dit om de doelstellingen zoals omschreven in randnummers 9-11 te verwezenlijken, mits voldaan wordt aan de hierboven aangehaalde vereisten (zie randnummers 29, 32, 36, 37 en 42). Machtigt, onder voorbehoud van een eventuele andersluidende beslissing van de Commissie (cf. randnummers 13 en 45), de aanvrager om de verwerking van de gegevens die bij de PDOS worden bewaard uit te voeren en dit om de doelstellingen zoals omschreven in randnummers 9-11 te verwezenlijken, mits rekening wordt gehouden met de hierboven geschetste opmerkingen (zie randnummers 26, 29, 31, 36, 37 en 42). Onderwerpt tot slot ook de inwerkingtreding van deze machtiging aan de volgende voorwaarde: de zending door de AAPD en de PDOS van de volledige en juist ingevulde vragenlijst over de veiligheid en een geschikt informatiebeveiligingsplan. De Administrateur m.v., De Voorzitter, (get.) Patrick Van Wouwe (get.) Willem Debeuckelaere