RWE Eemshaven Holding BV

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "RWE Eemshaven Holding BV"

Transcriptie

1 VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET 1998 verleend aan Eemshaven Holding BV voor de bouw en het in gebruik nemen en houden van een 1600 MW elektriciteitscentrale in de Eemshaven Bijlage 1, behorende bij besluit d.d Groningen, Zaaknr: Leeuwarden, Kenmerk: Assen: Kenmerk: 25/2.3/

2 INHOUD Inhoud 2 DEEL A 6 Weergave van het procedurele en beleidsmatige Rader 6 1.De aanvraag 6 11 Samenvatting van de aangevraagde activiteiten 7 2. Wettelijk kader Natura 2000-gebieden Beschermde natuurrnonumenten Aanwijzingsbesluiten Natura Beheerplan Geen beheer, nieuw project GSP-project Projectbegrip Mogelijk significante gevolgen Bevoegdheid tot vergunningverlening Vergunningplicht en procedure Bepaling vergunningplicht Natura 2000-gebieden Rijkscoordinatieregeling Eems-Dollardverdrag BeIeid Rijksbeleid Derde Nota PKB Waddenzee of Structuurvisie Waddenzee 27 DEEL B 30 Inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de aangevraagde vergunning 30 I. Passende Beoordeling 30 II. Selectie van relevante natuurwaarden 30 Effectenanalyse 31 III-1 Algemeen Bouwfase Afnarne omvang van het habitattype (A) door aanieg van koelwateruitloop 31 2

3 Instandhoudingsdoelstelling Effecten Beoordeling ConcIusie Effecten op vogels door ruimtebeslag Broedvogels Velduil Instandhoudingsdo elstelling Effecten Beoordeling Conclusie Blauwe kiekendief Instandhoudingsdoelstelling Effecten Beoordeling Overige broedvogels Effecten Beoordeling Conclusie 41 1II-2.3 Tijdelijke afname van de kwaliteit van Ieefomgeving van vogels, zeezoogclieren en vissen door verstorende factorert Niet broedvogels SchoIekster Instandhoudingsdoelstelling Effecten Beoordeling Conclusie Effecten op Zeezoogdieren 46 III Instandhoudingsdoelstelling Effecten Verstoring door licht Beoordeling ConcIusie Verstoring door geluid Beoordeling Conclusie Effecten op vissen (fint) Instandhoudingsdoelstelling Effect Beoordellng Conclusie Gebruiksfase Achteruitgang kwaliteit van leefomgeving door verstorende factoren 52 III Effecten Vogels Verstoring door geluid Beoordeling 54 III Conclusie Verstoring door licht Beoordeling 55 3

4 Conclusie Verstoring door vaarbewegingen en baggerverspreiding Beoordeling Conclusie Zeezo ogdieren 58 HI Instandhoudingsdoelstelling Beoordeling Conclusie Verstoring door vaarbewegingen 60 HI Beoordeling Conclusie Verstoring door licht Beoordeling Conclusie Vissen Instandhoudingsdoelstelling Verstoring door vaarbewegingen (onderwatergeluid, baggerverspreiding) 64 Beoordeling Conclusie Achteruitgang van de kwaiiteit habitats als gevolg van toename N-depositie Duitsland Instandhoudingsdoelstelling Beoordeling Conclusie Nederland Duinen van Schiermonnikoog en Ameland Instandhoudingsdoelstelling Effecten Beoordeling Conchisie Fochtelothveen en Witterveld Instandhoudingsdoelstelling Effecten Beoordefing Conclusie Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van opwarming door koelwaterlozing; Effecten Beoordeling Visinzuiging in het koelwatersysteem; Effecten Instandhoudingsdoelen Beoordeling Conclusie Effecten op mariene habitats als gevoig van verspreiding onderhoudsbaggerslib Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevoig van emissie van stoffen Effect Beoordeling Conclusie Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van lozingen Effecten 4

5 Beoordeling Conclusie Landschapsschoon en rust van het bescherrnde gebied Algerneen Beoordeling Conclusie 99 V. Curtinlade 100 VI. Nadere onderzoeken - Monitoring 105 VII. Be spreldng van inspraak 106 VIII. Conclusie 122 5

6 DEEL A Weergave van het procedurele en beleidsmatige kader I. De aanvraag Op 23 maart 2012 hebben wij een aanvraag ontvangen van Eemshaven Holding B.V. om een vergunning op basis van artikel 16 en 19d Nb-wet 1998 (hierna Nb-wet 1998). Het betreft een aanvraag voor het realiseren en in gebruik nemen van een elektriciteitscentrale. Op 12 juni 2012 hebben wij van Eemshaven Holding B.V. een aanvulling op de aanvraag ontvangen. Bij brief van xx-xx 2012, kenmerk 2012-xxxx hebben Gedeputeerde Staten van Groningen Fryslän en Drenthe de ontvangst van deze aanvraag bevestigd. Bij brief van xx-xx 2012, kenmerk 2012-xxxx heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de ontvangst van deze aanvraag bevestigd. De aanvraag bevat de volgende stukken:. Aanvraagbrief d.d. 23 maart 2012, kenmerk 1640PBC--PVG upassende Beoordeling d.d. 23 maart 2012 kenmerk: :A Definitief (Arcadis) Bijlagen -1.1 Maatregelenplan Ameland -1.2 Maatregelenplan Schiermonnikoog -1.3 Beschrijving Kwelderherstelplan Groningen -2 Toelichting bouwactiviteiten -1.4 Kaart Kwelderherstel Groningen -4.1 Koelwateruitloop tekening -4.2 Koelwateruitloop dwarsdoorsnede -4.3 Notitie realisatie en onderhoud koelwateruitloop -4.4 Komo certificaat waterbouwsteen -6 Lichtonderzoek -8 Visretoursysteem -9.1 Koelwaterlozing in het Eemsestuarium -9.2 Environmental effects of Thermoshock 6

7 -9.3 Samenvatting discharges Heien vibropalen intrillen damwandprofielen Uittrekken damwandprofielen -De op 12 juni 2012 ontvangen brief met bijlagen. Conform artikel 41, lid 1 van de Nb-wet 1998 is in de aanvraag het belang van de aanvrager bij het verlenen van de vergunning gemotiveerd. 1.1 Samenvatting van de aangevraagde activiteiten De aanvraag heeft betrekking op het volgende: bouwt haar elektriciteitscentrale in de Oostlob van de Eemshaven, aan de verlengde Wilhelminahaven. De Zuidkade en Oostkade van de verlengde Wilhelminahaven worden door gebruikt voor de aanvoer van brandstoffen en de afvoer van reststoffen. De koelwaterinlaat van sluit aan op de Zuid-kade. De verlenging van de Wilhelminahaven en de aanleg van Zuid- en Oostkade worden daarom als onderdeel van het -project in de zin van de Nbw beschouwd, ook al vinden de havenverlenging en de aanleg van de kades pleats in opdracht van GSP. De verlenging van de Wilhelminahaven is overigens ook opgenomen in de aanvraag van GSP van 23 maart jongstleden, in verband met de aanleg van de Noordkade. De Noordkade van de verlengde Wilhelminahaven behoort niet tot het -project, omdat deze niet zal worden gebruikt door en derhalve niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van. Voor de bedrijfsvoering van maakt het niet uit of de noordzijde van de verlengde Wilhelminahaven wordt afgewerkt in de vorm van een talud, zoals het geval is in vrijwel de gehele bestaande Wilhelminahaven, of in de vorm van een kade. Oak de verruiming van het onderwaterprofiel van de bestaande Wilhelminahaven en het Doekegatkanaal is - net als de vaargeulverruiming - niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van. De Noordkade van de verlengde Wilhelminahaven en de verruiming van het onderwaterprofiel van de bestaande Wilhelminahaven en het Doekegatkanaal zijn dus geen onderdeel van het -project. De koelwaterintrek van en de toename van het havenoppervlak ten gevolge van de verlenging van de Wilhelminahaven veroorzaken een toename van het benodigde 7

8 onderhoudsbaggerwerk, dat ontstaat na de aanleg en voltooiing van de verlenging. Dit extra onderhoudsbaggerwerk wordt ook beschouwd als onderdeel van de aanvraag. Tot slot heeft op grond van verantwoord maatschappelijk ondernemen een aantal natuurmaatregelen aangevraagd, welke een positieve bijdrage leveren aan het beheer en herstel van het Natura 2000-gebied. Deze natuurmaatregelen zijn eveneens onderdeel van het -project De aanvraag heeft dus betrekking op de volgende activiteiten: 1. De realisatie, inbedrijfname en bedrijfsvoering, inclusief het regulier onderhoud, van een elektriciteitscentrale die zowel op poederkool als op poederkool met biomassa kan worden bedreven, met bijbehorende brandstof-, koelwater- en reststoffenlijnen. 2. De aanleg van de veriengde Wilhelminahaven en de toename van het onderhoudsbaggerwerk als gevolg daarvan. 3. De aanleg van de Zuidkade en Oostkade van de verlengde Wilhelminahaven, met afmeerzone, kade-terreinen en waterkering, alsmede het gebruik daarvan. 4. De toename van het onderhoudsbaggerwerk als gevolg van de koelwaterintrek van. 5. De aanieg van een natuurgebied van circa 50 hectare in de Emmapolder, de aankoop en het beheer van circa 24 hectare kwelders, de uitkoop van garnalenvisserij in de Dollard en de (aanvullende) natuurmaatregelen die zijn aangevraagd per brief van 12 juni Aanlegfase De bouw van de centrale is begonnen in oktober 2008 en zal doorlopen tot in In oktober 2008 is gestart met de voorbereidende werkzaamheden voor de inrichting van de bouwplaats. Het bouwproces van een centrale begint met grondwerk, gevolgd door het plaatsen van damwanden en het heien van palen, waarna de ruwbouw (gewapend beton) en staalbouw (o.a. het ketethuis) volgt. Na afloop van de ruwbouw worden de gebouwen met technische installaties (turbines, generatoren, bekabeling etc.) uitgerust. De bouw van de centrale bestaat in grote lijnen uit de volgende onderdelen: Bouwplaatsinrichting; Grondwerken (damwanden, kabeis en leidingen, bronbemaling); Fundering (heien), staalbetonbouw en staalbouw; Koelwaterinlaat (verlengde Wilhelminahaven), koelwateruitlaat (in de zeedijk) en koelwateruitloop; Technische installaties (turbines, generatoren e.d. in blokken A en B); 8

9 Rookgas- en afvalwaterzuiveringen; Kolenopslag, silo s hulpstoffen, restproducten en laad- en losinstallaties; Infrastructuur gebouwen (kantoren, magazijn, werkplaats e.d.); Aan- en afvoerlijnen (brand- en reststoffen). Daarnaast wordt-de Wilhelminahaven verlengd. De Zuld- en de Oostkade van de verlengcle Wilhelminahaven maken onderdeel uit van het -project. De ten evol e van de verlen in van de haven vrijkomende baggerspecie wordt op land gebruikt als ophoogmateriaal. Gebruiksfase De centrale blijft in bedrijf gedurende jaar. De kaden rondom de verlengde Wilhelminahaven zijn ontworpen en gebouwd met een minimale levensduurverwachting van 50 jaar. Ten gevolge van de aan- en afvoer van de brandstoffen voor de elektriciteitscentrale is er tevens sprake van een (zij het zeer beperkte) toename van het aantal vaarbewegingen. Gedurende de gebruiksfase is er sprake van geluidsemissie, lichtemissie en emissies van stoffen naar de lucht en het oppervlaktewater. Tijdens bedrijf zal maximaal 65 m 3/s koelwater worden onttrokken uit de Wilhelminahaven en geloosd op de Waddenzee. Een visretoursysteem wordt ingezet om vis in het geval van inzuiging weer terug naar de haven te leiden. Natuurmaatregelen Onderdeel van de aanvraag is ook het treffen van een aantal maatregelen gericht op optimalisatie/herstel van natuurwaarden. In de eerdere procedure voor vergunningverlening van dit project is door het bevoegd gezag - op basis van de toen beschikbare informatie - aangenomen dat niet kon warden uitgesloten dat de gezamenlijke bouw van de energiecentrales van NUON, en een LNG terminal zou leiden tot een significant negatief effect op de velduil, de blauwe kiekendief en de scholekster. Deze conclusie gaf destijds aanleiding tot het doorlopen van de zogeheten ADC-criteria bij de vergunningverlening voor en NUON. Als onderdeel van deze ADCtoets zijn de eventuele effecten vervolgens gecompenseerd middels de aanleg van een natuurgebied van circa 50 hectare in de nabijgelegen Emmapolder, zoals omschreven in paragraaf 1.3 Natuurmaatregelen, van de Passende Beoordeling. Realisatie van dit gebied heeft in 2008 plaatsgevonden en vervolgens is het gebied in 2009 en 2010 geoptimaliseerd. De werkzaamheden zijn in mei 2010 voltooid. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2011, nr R2 en /1/R2, bevestigd dat 9

10 deze natuurmaatregelen als voldoende konden warden beoordeeld, waarmee het optreden van significante effecten op de velduil, de blauwe kiekendief en de scholekster kan worden uitgesloten. Deze (reeds uitgevoerde) natuurmaatregelen en additionele maatregelen (zoals beschreven in de aanvullende aanvraag van 12 juni 2012) zijn opgenomen als onderdeel van de aanvraag. Natuurgebied Emmapolder Er is een natuurgebied van meer dan 50 hectare aangelegd in de Emmapolder (Ca 6 km ten westen van de Eemshaven), in aansluiting op bestaand natuurgebied (De Ruidhorn, ca. 20 ha) en de kwelders (ca. 24 ha). Het gebied is bedoeld als broedgebied en foerageergebied voor velduil en blauwe kiekendief en als hoogwatervluchtplaats voor de scholekster. Het gebied kan tevens dienen als broed- en foerageergebied voor andere soorten. Realisatie van het natuurgebied heeft in 2008 plaatsgevonden en vervolgens is het gebied in 2009 en 2010 geoptimaliseerd. Voor de duurzame instandhouding van het gebied is een beheerplan opgesteld waarin de volgende beheerdoelen zijn geformuleerd: Het instandhouden van blijvend open kust- en waddenlandschap met iokaal verruiging voor velduil en blauwe kiekendief; Het instandhouden van geschikte (kaal en open) broedlocaties voor pioniersoorten en het instandhouden van geschikte foerageeromstandigheden voor watervogels; Het voeren van een in hoge mate integraal beheer van het natuurgebied en de Ruidhorn; Het realiseren van een hoge mate van rust voor het scheppen van ideale broedomstandigheden voor velduil en blauwe kiekendief, en voor de aanwezige broedlocaties voor pioniersoorten; Het voeren van een optimaal waterbeheer. De noordelijke helft van het gebied wordt beweid met schapen, plaatselijk intensief buiten het broedseizoen. In de plassen wordt in de winterperiode, te starten vanaf 15 oktober, het waterpeil zo hoog mogelijk opgezet en vastgehouden. De zuidzijde wordt hooguit extensief en kortdurend begraasd door schapen, buiten het broedseizoen. De uitvoering van het beheer is uitbesteed aan Vereniging Natuurmonumenten. Verbeteren kwaliteit mariene milieu 10

11 Als onderdeel van het project zijn er maatregelen genomen om de kwaliteit van het mariene milieu te verbeteren. Deze maatregelen bestaan uit de uitkoop van de garnalenvisserij in de Dollard en de aankoop en beheer van 24 ha kwelders. Het resultaat van de uitkoop van de garnalenvisserij (afkoop van 11 garnalenvisserijconcessies en de afkoop van pachtrechten van de visgronden) in voorjaar 2008, is dat een afgesloten gebied met een omvang van ca ha is gerealiseerd, waarin rust voor zeehonden is toegenomen, waarin de sterfte van jonge platvis en garnalen is verminderd, waarin de verstoring van foeragerende steltiopers is verminderd en waarin de bodemberoering is verminderd. De verminderde bodemberoering leidt tevens tot een kwaliteitsverbetering van habitattype H1110(A) en H1140(A). De sluiting van het gebied is inmiddels door het ministerie EL&I ook publiekrechtelijk geborgd op basis van het besluit Uitvoeringsregeling Visserij (Nadere regelgeving Visserijwet 1963, inwerkingtreding ). Kwelders Het resultaat van de aankoop van 24 ha kwelder is een verbetering van de kwaliteit van de hoogwaterviuchtplaats en een versterking van de relatie met het binnendijkse natuurgebied. Voor de kwelders is een beheer- en inrichtingsplan opgesteld (Grontmij, 21 maart 2011), waaraan in najaar en winter 2011/2012 uitvoering is gegeven. De maatregelen hebben het volgende eindresultaat ten doel: kwelders worden aantrekkelijker als foerageergebied voor de binnendijks aanwezige doelsoorten het gebied geschikt laten zijn voor velduil en blauwe kiekendieven, en voor kwalificerende en kritische broed- en wadvogels; de kwaliteit van de kwelder als broedgebied voor specifieke kweldervogels, waaronder de scholekster, verbeteren; er wordt invulling gegeven aan de instandhoudingsdoelen Natura 2000: behoud oppervlakte en kwaliteit zilte pionierbegroeiingen en verbeteren kwaliteit van schorren en zilte graslanden (kwelders), met alle successiestadia, en aan de KRW-doelen: verbeteren ecologische kwaliteit, onder andere met maatregelen die leiden tot het opnieuw vestigen van soorten; aansluiting bij Kwelderherstelprogramma Groningen. Om de biodiversiteit van de kwelders structure& te vergroten zal beweiding met schapen worden ingezet. Doel hiervan is dat door de begrazing de verruiging van de kwelders wordt teruggedrongen. Door het terugdringen van de verruiging ontstaat geschikt broedbiotoop voor veel vogelsoorten en met name voor de soorten die afhankelijk zijn van open broedterrein gelegen op het grensgebied tussen de (wadden)zee en het vasteland. 11

12 Duinherstelmaatregelen heeft overeenkomsten gesloten met terreinbeheerders op de eilanden Ameland en Schiermonnikoog met als doel om duinherstelmaatregelen te nemen. De maatregelen zijn omschreven in duinherstelmaatregelenplannen van 23 oktober 2009 en 20 november Bij het nemen van herstelmaatregelen wordt ingezet op effectgerichte maatregelen in de natuur zelf. De maatregelen hebben tot doel een belangrijke bijdrage te leveren aan de realisatie van een gunstige staat van instandhouding van de drie habitattypen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie: H2130 Grijze duinen typen B en C (kalkarm en heischraal) en H6230 Heischrale grasianden. De maatregelen zijn gericht op het verwijderen van de geaccumuleerde stikstof in de bodem van de grijze duinen en heischrale grasianden en bestaan ult het verwijderen van bomen en struiken en het plaggen van de zode. Bijkomende maatregelen zijn het verhogen van de dynamiek in de genoemde habitattypen, bijvoorbeeld door het stimuleren van verstuiving en door het instellen of uitbreiden van begrazing. De maatregelen warden in een tijdsbestek van 10 jaar uitgevoerd. Op Schiermonnikoog is het eerste project reeds in het winterseizoen van 2010/2011 uitgevoerd in het deelgebied Westerduinen en de Hertenbosvallei. Op Ameland zijn de eerste maatregelen in het najaar van 2011 uitgevoerd in de deeigebieden Oerdswater en de Vallei (tussen paal 17 en 19). De maatregelen worden uitgevoerd volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurd uitvoeringsplan. De herstelmaatregelen zullen voorafgaand aan het in bedrijf gaan van de centrale meer stikstof uit het systeem halen dan er tijdens de levensduur van de centrale aan het systeem wordt toegevoegd. Aangevraagde natuurmaatregelen Naast de hierboven beschreven, reeds genomen natuurmaatregelen worden de navolgende maatregelen uitgevoerd op basis van vrijwillig initiatief van en als onderdeel van het -project, met als doel de broed-, foerageer- en leefgebieden voor de velduil, de blauwe kiekendief, de scholekster en pioniervogels verder te versterken. Uitgangspunten bij de maatregelen zijn dat deze op korte termijn uitgevoerd zijn en dat er duurzaam aanvullende habitats beschikbaar komen. De bedoeling van deze natuurmaatregelen is om een robuuste bijdrage te leveren aan de realisatie van een gunstige staat van instandhouding voor eerdergenoemde vogels. Dit kan worden gedaan door diverse gebieden (zowel binnen- als buitendijks) met een totale omvang van minimaal enkele honderden hectares te beheren. Meer concreet leidt dit tot de volgende uitgangspunten: 12

13 Voldoende open gebied met pioniervegetaties (kwelder, grasland, rietiand, ruigte, braakliggend en/of akkerrand). Meerdere grootschalige deelgebieden. Zo veel mogelijk veilig broedterrein (eilandsituaties of grootschalig open gebied), vrij van verstoring. Samenhang in landschap: foerageergronden in de omgeving van broedhabitat. Cyclisch beheer (waardoor pioniersituaties beschikbaar blijven). Beheerhorizon 30 jaar. De maatregelen worden uitgevoerd door middel van een combinatie van: Aanvullend beheer in de kweldergebieden van Groningen of andere geschikte bestaande natuurgebieden. Agrarisch natuurbeheer (braaklegging of akkerrandenbeheer), langs de noordkust en in Oast-Groningen. Inrichting van brakwatergebieden, broedgebieden en foerageergebieden binnendijks langs de noord-kust en de Dollard. Op 12 juni is door een aanvulling op de aanvraag ingediend. Uit deze aanvulling volgt dat de natuurmaatregelen nader zijn geconcretiseerd en bestaan uit de volgende projecten: Natuur Midden Groningen Inrichting en beheer van 360 ha veen/oermoeras Dannemeer fase 2 Inrichting en beheer 55 ha aanvuliend foe rageergebied Haanseplassen Project Groninger Noordkust Beheer 200 tot 500 ha kweldergebied Groninger Noordkust Realisatie en beheer ha binnendijks foerageergebied langs de Noordkust van Groningen GroenGLOP Schiermonnikog Inrichting en beheer 12,5 ha open duinhabitat Fochteloerveen Maatregelen gericht op afvoer van stikstof Maatregelen gericht op de verbetering van hydrologie Witterveld Maatregelen gericht op afvoer van stikstof Maatregelen gericht op de verbetering van hydrologie 13

14 Op dit moment vinden gesprekken plaats met de terreinbeherende organisaties over de exacte invulling en de uitvoering van deze maatregelen. Deze gesprekken zullen in de loop van 2012 leiden tot afspraken met de terreinbeherende organisaties, waardoor de uitvoering van de bedoelde maatregelen ook privaatrechtelijk zullen worden geborgd. Voor een uitgebreide beschrijving van de aangevraagde handelingen en mogelijk optredende effecten in zowel de aanleg- als de gebruiksfase verwijzen wij naar de aanvraagbrief d.d. 23 maart 2012, de aanvulling op de aanvraag van 12 juni, alsmede de bij de aanvraag gevoegde Passende Beoordeling 2. Wettelijk kader 2.1 Natura 2000-gebieden Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e, sub a, sub b en sub c, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat Gedeputeerde Staten van Groningen bij het verlenen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet 1998 rekening houden met: - de mogelijke gevolgen van een project of andere handeling, waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingdoelstelling kan hebben voor een Natura 2000-gebied; een op grond van artikel 19a of artikel 19b, van de Nb-wet 1998, vastgesteld beheerplan; vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden. 14

15 Artikel 19f, eerste lid, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat voor projecten waarover Gedeputeerde Staten van Groningen een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Nature 2000-gebled, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer alvorens Gedeputeerde Staten van Groningen een besluit nemen, een Passende Beoordeling maakt van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Artikel 19f, derde lid, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat de verplichting tot het maken van een Passende Beoordeling bij de voorbereiding van een besluit op grond van artikel 19d, lid 1, niet geldt in gevallen waarin degene die een project, waarop dat besluit betrekking heeft, onderneemt, daarmee een project ten aanzien waarvan reeds eerder een Passende Beoordeling is gemaakt, herhaalt of voortzet, voor zover de Passende Beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat project. 2.2 Beschermde natuurmonumenten Artikel 60 van de Nb-wet 1998 bepaait onder andere dat besluiten welke genomen zijn op basis van de Nb-wet uit 1968 (waaronder de besluiten tot aanwijzing van het natuurmonument Waddenzee), gelden als besluiten welke genomen zijn op basis van artikel 10 van de Nb-wet 1998 (besluiten ter aanwijzing van beschermde natuurmonumenten). Artikel 10, lid 1, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat de Minister van EL & I bij besluit een natuurmonument kan aanwijzen als beschermd natuurmonument. Artikel 10a, lid 1, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat de Minister van EL & I gebieden aanwijst ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Lid 3 van dit artikel stelt dat de instandhoudingsdoelstelling van deze gebieden mede betrekking kan hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn. Artikel 15a, lid 2, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat een besluit houdende aanwijzing van een natuurmonument els beschermd natuurmonument onder de Nb-wet 1998 vervalt met ingang van het tijdstip waarop dat beschermd natuurmonument deel uitmaakt van een Nature gebied. Indien met toepassing van het tweede lid van artikel 15a een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft de instandhoudingsdoelstelling voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, 15

16 aangewezen gebied, voor het gedeelte van het gebied waarop de aanwijzing als beschermd natuurmonument betrekking had, mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals was bepaald in het vervallen besluit (art. 15a, derde lid). In het kader van de Crisis- en Herstelwet is de Nb-wet 1998 per 1 maart 2010 zodanig gewijzigd door toevoeging van art. 19ia, dat voor handelingen die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het Natura 2000 gebied anders dan vereist ingevolge de Vogel- en habitatrichtlijnen, of het gebied ontsieren, het (lichtere) beschermingsregime van art. 16 Nb-wet 1998 van toepassing is. 2.3 Aanwijzingsbesluiten Natura 2000 De Nb-wet 1998 regelt onder andere de aanwijzing van natuurgebieden. Natura gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit van de Minister van EL & I. De inhoud van de aanwijzingsbesluiten is voor Natura 2000-gebieden van groot belang, omdat het ander meer het referentiekader biedt voor het beheerplan, de beoordeling van projecten en de vergunningverlening. Op 25 februari 2009 heeft de Minister van EL&I zeven gebieden (Waddenzee, Duinen en Lage land Texel, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen Ameland, Duinen Schiermonnikoog en Noordzeekustzone) aangewezen als Natura 2000-gebied. De Eems- Dollard valt voor zover het de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied betreft binnen de begrenzing van de Waddenzee. De Eems-Dollard is voor het Habitatrichtlijngebied op 14 september 2007 aangemeld als Natura 2000-gebied en op 12 december 2008 door de Europese Commissie op de communautaire lijst geplaatst. Het Witterveld is op 10 september 2009 aangewezen als Natura 2000 gebied (Habitatrichtlijn). Het gebied was tevens beschermd natuurmonument. Het Fochteloerveen is op 7 januari 2007 in ontwerp aangewezen als Natura2000 gebied (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlqn). 2.4 Beheerplan 16

17 De Nb-wet 1998 bepaait in artikel 19a dat voor Natura 2000-gebieden het opstellen van een beheerplan verplicht is. Een beheerplan beschrijft wat er nodig is om de duurzame staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden of te ontwikkelen en aan de instandhoudingsdoelen te voldoen. Het beheerplan bevat de instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor het het bereiken van de instandhoudingsdoelen in de betrokken Natura 2000-gebieden. Bij de voorbereiding van en besluitvorming over de aanvraag was nog geen beheerplan voor een van de gebieden, waarop dit besluit betrekking heeft, van kracht. 2.5 Geen beheer, nieuw project De aangevraagde activiteiten zijn niet nodig voor en houden geen verband met het beheer van onder de Nb-wet 1998 aangewezen gebieden. Het anderhavige initiatief is eerder passend beoordeeld in het kader van de Nb-wet Bij de nu voorliggende aanvraag is het rapport Passende Beoordeling Eemshaven Energiecentrale en Havenuitbreiding overgelegd, waarin de effecten van de activiteiten van, gecumuleerd met die van andere plannen en projecten, waaronder de door GSP aangevraagde activiteiten passend beoordeeld zijn. Daarbij is ook onderzocht of de conclusies van deze Passende Beoordeling anders zouden zijn indien de door en GSP aangevraagde activiteiten tezamen als één project passend beoordeeld worden (Hoofdstuk 6). Daaruit blijkt dat de conclusies ongewijzigd blijven en ook onder die aanname geen significante effecten kunnen ontstaan. De onderhavige aanvraag heeft betrekking op activiteiten die voor het overgrote deel ook onderdeel waren van het project zoals benoemd in artikel 19d Nb-wet 1998 waarvoor op 14 augustus 2008 door de Minister van LNV en Gedeputeerde Staten van Fryslän aan Power A.G. vergunning is verleend krachtens artikel 19d van de Nb-wet De eerdere vergunning van Gedeputeerde Staten van Fryslán heeft als kenmerk De eerdere vergunning van de Minister LNV heeft als kenmerk DRZ/08/3056/BB/SM. De tenaamstelling van deze vergunningen is op verzoek van vergunninghouder door het bevoegd gezag gewijzigd, de door de Afdeling herroepen vergunningen staan sedert augustus 2010 op naam van Eemshaven Holding B.V. Op 24 augustus 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling) de hiervoor benoemde vergunningen evenwel herroepen. Daardoor is een situatie ontstaan waarin niet meer beschikt over een Nb-wet vergunning voor de thans opnieuw aangevraagde activiteiten. 17

18 Naar aanleiding daarvan hebben Gedeputeerde Staten van Groningen en Fryslân alsmede de staatssecretaris van EL&I van op 21 september 2011 een gemotiveerd schriftelijk verzoek ontvangen om activiteiten ten behoeve van de bouwfase (de oprichting van deze centrale) te kunnen voortzetten zonder de vereiste vergunning op grond van de Nb-wet (kenmerk 1640PBC--PVF verzoek gedoogbesluit). Het verzoek van heeft geen betrekking op het daadwerkelijk in gebruik nemen van deze centrale (het proefdraaien en de exploitatiefase). Bij besluit van 23 september 2011, kenmerk /38extra/A.1 LGW, hebben de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Groningen en Fryslân, besloten om niet handhavend op te treden tegen het uitvoeren van een aantal activiteiten ten behoeve van de oprichting van een kolengestookte energiecentrale van Eemshaven Holding BV. Gelijktijdig hebben Gedeputeerde Staten van Groningen en Fryslan (gelijkluidende) gedoogbeschikkingen afgegeven. 2.6 GSP-project De Afdeling heeft bij uitspraak van 28 oktober 2011, in zaak nrs /21R2 en /2/R2, - na vereenvoudigde behandeling - de beroepen van de Waddenvereniging en andere tegen de besluiten waarbij aan Groningen Seaports op grand van de Nb-wet 1998 vergunning werd verleend voor de verdieping en uitbreiding van de Eemshaven gegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder verwijzing naar de eerdere uitspraak van 24 augustus 2011 overwogen dat de kolengestookte centrale die Eemshaven Holding BV in de Eemshaven beoogt te realiseren en de uitbreiding en de verdieping van de haven als één project voar de beoordeling van de vergunningplicht krachtens de Nb-wet 1998 dienen te worden aangemerkt. Naar aanleiding daarvan heeft Groningen Seaports op 2 december 2011 een gemotiveerd schriftelijk verzoek ingediend om activiteiten ten behoeve van de havenuitbreiding en verdieping te kunnen voortzetten zonder de vereiste vergunningen op grond van de Nb-wet. Het verzoek van Groningen Seaports had alleen betrekking op de aanleg en niet op het daadwerkelijk in gebruik nemen van deze havenwerken. Bij besluiten van 7 december 2011 (kenmerk /38extra/A.1 LGW) en 13 december 2011, heeft het college van Gedeputeerde Staten van Groningen resp. de 18

19 staatssecretaris van EL&I, besloten om niet handhavend op te treden tegen het uitvoeren van een aantal activiteiten ten behoeve van de havenuitbreiding en verdieping. Op 23 maart 2012 heeft Groningen Seaports een nieuwe aanvraag ingediend ingevolge de Natuurbeschermingswet voor de verdieping en uitbreiding van de Eemshaven. Bij die aanvraag is eveneens het al genoemde rapport Passende Beoordeling Eemshaven Energiecentrale en Havenuitbreiding overgelegd, waarin ook de effecten van de thans door Groningen Seaports aangevraagde actviteiten, gecumuleerd met die van andere plannen en projecten, waaronder die van, passend beoordeeld zijn. Tegen bovengenoemde uitspraak van 28 oktober 2011, (nrs /21R2 en /2/R2) is door Groningen Seaports evenwel verzet ingesteld. Aan het verzet is door Groningen Seaports ten grondslag gelegd dat de haven en de centrale niet als één project dienen te warden beschouwd voor wat betreft de beoordeling van de vergunningplicht van GSP op grond van de Nb-wet Daartoe voert zij aan dat met de uitbreiding en verdieping van de haven een zelfstandig, dat wil zeggen een grotendeels los van het project van staand doel is gediend en dat de aan haar vergunde activiteiten grotendeels ook zonder de komst van de centrale van uitgevoerd kunnen worden. Slechts de aanleg van de Zuidkade en Oostkade is volgens GSP direct te relateren aan de komst van de centrale van.dit verzet is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 30 mei 2012 (nrs /3/R2 en /3/R2) gegrond verklaard. Dit betekent dat, gelet op hetgeen Groningen Seaports in verzet heeft aangevoerd, de Afdeling van oordeel is dat niet zonder een behandeling ter zitting ten gronde kan worden vastgesteld of, gegeven de eerdergenoemde uitspraak van 24 augustus 2011, de haven en de centrale als één project dienen te warden beschouwd voor wat betreft de beoordeling van de vergunningplicht van GSP op grand van de Nb-wet Projectbegrip Wij gaan bij de vergunningveriening aan uit van het project als omschreven in de aanvraag. Bij deze projectdefinitie is aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot het projectbegrip, die ervan uitgaat dat alle voor het project noodzakelijke activiteiten, die geen onderdeel zijn van de autonome ontwikkeling, behoren tot het project. De effecten van de activiteiten van het door aangevraagde project zijn, gecumuleerd met die van andere plannen en projecten passend beoordeeld in hoofdstuk 7 van de de genoemde Passende Beoordeling. 19

20 In datzelfde rapport is in hoofdstuk 6 een integrale beoordeling gegeven van de effecten van door en GSP aangevraagde activiteiten. Ook dat hoofdstuk hebben wij bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag betrokken. Op basis van dat hoofdstuk zijn wij tot de conclusie gekomen dat, als zou moeten worden geoordeeld dat het -project groter is dan in de onderhavige aanvraag is neergelegd en ook ééri of meer andere delen van de GSP-activiteiten zou omvatten, onze conclusies met betrekking tot mogelijke effecten en de siginficantie niet anders zouden zijn. 2.7 Mogelijk significante gevolgen Uit artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 volgt dat voor projecten die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, door de initiatiefnemer een Passende Beoordeling wordt opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. Artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet 1998 stelt dat een vergunning slechts verleend kan worden indien het bevoegd gezag zich ervan verzekerd heeft dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet aangetast zullen worden. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een Passende Beoordeling slechts dan achterwege kan worden gelaten, indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het voorgenomen project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied. Een plan of project heeft significante gevolgen wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied in gevaar dreigt te brengen. Dat wil zeggen: in het geval het onmogelijk of onwaarschijnlijk wordt om de doelen van het in stand houden van een gebied te realiseren, en/of als er sprake is van een onherstelbare vernietiging van een vitale component van het natuurlijke systeem dat van essentieel belang is voor het gebied (art.19d, lid 1; Nb-wet 1998).1 Bij het voorgenomen project kunnen dergelijke gevolgen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Derhalve concluderen wij dat een Passende Beoordeling conform artikel 19f van de Nb-wet 1998 vereist is. In opdracht van de initiatiefnemer is daarom een Passende Beoordeling FivJEG 7 september 2004, zaak C (Kokkelvisserij) 20

21 uitgevoerd door Arcadis. De rapportage van deze Passende Beoordeling inclusief bijlagen en de aanvullingen hierop zijn bij de aanvraag gevoegd. Uit art. 19 ia jo art. 16 Nbwetl 998 volgt dat handelingen die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het Natura 2000 gebied anders dan vereist volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn, verboden zijn zonder vergunning. De Passende Beoordeling en de aanvullingen hierop bevatten voldoende informatie om te kunnen beoordelen of sprake is van een dergelijke handeling. 3. Bevoegdheid tot vergunningverlening Uit art. 2a lid 1 en lid 2 vloeit voort dat indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in art 16, eerste lid en/of art. 19d, eerste lid, betrekking heeft op een project dat of een handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een Natura 2000 gebied/beschermd natuurmonument dat is gelegen binnen de grenzen van één provincie, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het Natura gebied/beschermd natuurmonument is gelegen beslissen over de aanvraag. Op grond van dit wettelijk kader zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen het bevoegd gezag om voor het project van de gevolgen voor de provincie overschrijdende Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone te beoordelen. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, Nb-wet beslissen Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen in overeenstemming met Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân. Voor de betrokken Natura 2000-gebieden, te weten de, Duinen Ameland en Duinen Schiermonnikoog zijn Gedeputeerde Staten van de provincie FryslAn het bevoegd gezag. Voor het Natura 2000-gebied Witterveld zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het bevoegd gezag. Voor het Natura2000-gebied Fochtelobrveen zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het bevoegd gezag. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, Nb-wet beslissen Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe in dit geval in overeenstemming met Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân. Op 30 november 2005 is het Besluit vergunningen Nb-wet 1998 (hierna: het Vergunningenbesluit) (Staatsblad 2005, nr. 594) in werking getreden. De in dit 21

22 Vergunningenbesluit specifiek opgesomde activiteiten warden aangemerkt als handelingen als bedoeld in artikel 16, lid 6, van de Nb-wet 1998 en projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden als bedoeld in artikel 19d, lid 3, van de Nb-wet Voor deze specifieke activiteiten geldt de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (i.c. de Staatssecretaris) als bevoegd gezag. De minister van EL&I is, op grond van het besluit Nb-wet, artikel 2 onder n bevoegd voor de lazing van afvalwater in de Waddenzee. Hieronder wordt ook verstaan het lozen van koelwater. Daarnaast is de minister op grand van artikel 3 aanhef en sub a van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet bevoegd voor activiteiten die een Natura 2000 gebied betreffen dat gelegen is in het betwiste gebied waarop het Eems-Dollardverdrag van toepassing is. Hiermee is de minister bevoegd voor de verspreiding van baggerspecie in dit gebied. Ingevolge art. 19d van de Nb-wet 1998 dienen de gevolgen van een project getoetst te worden aan de effecten op Natura 2000 gebieden. Dit betekent dat ook Duitse Natura 2000 gebieden ander de werkingssfeer van dit artikel vallen, indien niet op voorhand is uit te sluiten dat de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren of een significant effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Noah in de Nb-wet-1998, noch in het Vergunningenbesluit Nb-wet is een bevoegdheidsverdeling opgenomen ten aanzien van Duitse gebieden. Het is dus niet duidelijk of de bevoegdheid tot vergunningverlening voor dit aspect bij de Staatssecretaris van EL&I dan wel bij Gedeputeerde Staten van Groningen berust. Nu over dit aspect geen duidelijkheid bestaat is ervoor gekozen zowel de Staatssecretaris van EL&I als het College van GS van Groningen terzake van effecten op Duitse gebieden bevoegd te beschouwen. 4. Vergunningplicht en procedure 4.1 Bepaling vergunningplicht Uit de aanvraag en de bij de aanvraag gevoegde Passende Beoordeling blijkt dat er als gevolg van de aangevraagde activiteiten effecten kunnen optreden in het Natura

23 gebied Waddenzee. Daarnaast kunnen gedurende de (latere) gebruiksfase mogelijk ook effecten optreden in andere Nature 2000-gebieden. Daarbij merken wij op dat de bouw en het in gebruik hebben van de elektriciteitscentrale buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied plaatsvindt. Aileen de aanleg van een koelwateruitloop vindt plaats binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Waddenzee. In de Passende Beoordeling zijn de mogelijke effecten op habitattypen als gevolg van de aanleg van de koelwateruitloop, het lozen van stoffen en de depositie van vermestende stoffen onderzocht, alsmede dat er kans op verstoring is van vogels, vissen en/of zeezoogdieren waarvoor de Waddenzee is aangewezen als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied. Deze verstoringseffecten kunnen hoofdzakelijk ontstaan als gevolg van de bouwwerkzaamheden. 4.2 Natura 2000-gebieden _De aangevraagde activiteiten kunnen effecten hebben op de volgende Natura gebieden of beschermde natuurmonumenten: Waddenzee De Waddenzee is op 25 februari 2009 aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijnen Habitatrichtlijngebied) en was een beschermd natuurmonument. Gedeputeerde Staten van Groningen zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, art.19ia en artikel 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998, omdat het hier aan de orde zijnde deel van het betrokken Natura 2000-gebied grotendeels is gelegen in de provincie Groningen. Noordzeekustzone De Noordzeekustzone is bij besluit van 7 april 2005 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het gebied is voorts aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Gedeputeerde Staten van Groningen zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, art.19ia en artikei 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet

24 Duinen Ameland Het gebied Duinen Ameland is op 25 februari 2009 aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied). Gedeputeerde Staten van FryslAn zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, art.19ia en artikel 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet Duinen Schiermonnikoog Het gebied Duinen Schiermonnikoog is op 25 februari 2009 aangewezen als Natura gebied (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied). Gedeputeerde Staten van Fryslan zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, art.19ia en artikel 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nbwet Witterveld Het Witterveld is op 10 september 2009 aangewezen als Nature 2000 gebied (Habitatrichtlijn). Het gebied was tevens beschermd natuurmonument. Gedeputeerde Staten van Drenthe zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art.19ia en artikel 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet Fochteloerveen Het Fochteloerveen is op 7 januari 2007 in ontwerp aangewezen als Natura2000 gebied (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Gedeputeerde Staten van Drenthe zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet Gezien de ligging van het gebied binnen twee provincies en gezien het bepaalde in artikel 2 vijfde lid Nb-wet 1998 beslissen GS van Drenthe in overeenstemming met GS van Fryslân. Duitse Natura2000 gebieden Daarnaast hebben wij vastgesteld dat het in werking hebben van de centrale ook kan leiden tot mogelijke effecten op (delen van) Natura 2000 gebieden welke in Duitsland zijn gelegen. Het gaat daarbij om mogelijke effecten op gevoelige habitats als gevolg van vermestende 24

25 depositie op de Duitse Waddeneilanden Borkum, Memmert, Juist, Norderney en Baltrum. Het Natura 2000-gebied Nationalpark Niedersächsisches Wattenmeer zou tevens mogelijk gevolgen kunnen ondervinden van het in werking zijn van de centrale. Noah in de Nb-wet-1998, noch in het Besluit Nb-wet is een bevoegdheidsverdeling opgenomen ten aanzien van Duitse gebieden. Het is dus niet duidelijk of de bevoegdheid tot vergunningverlening voor dit aspect bij de Staatssecretaris van EL&I dan wel bij Gedeputeerde Staten van Groningen berust. Nu over dit aspect geen duidelijkheid bestaat is ervoor gekozen zowel EL&I als GS Groningen terzake van effecten op Duitse gebieden bevoegd te beschouwen. Eems-Dollard estuarium Het Eems-Dollard Estuarium maakt, voor zover het de Vogelrichtlijn betreft, onderdeel uit van de aanwijzing Natura 2000-gebied Waddenzee. Het gebied zal voor het Habitatrichtlijngebied te zijner tijd (naar verwachting in 2012) onder de Nb-wet 1998 onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het Eems-Dollard estuarium is voor het Habitatrichtlijngebied op 14 september 2007 aangemeld als Natura 2000-gebied en op 12 december 2008 door de Europese Commissie op de communautaire lijst geplaatst. Gelet op artikel 1, ander n, van de Nb-wet 1998 vallen onder het begrip `Natura 2000-gebied niet alleen de op grand van artikel 10a van de wet aangewezen gebieden, maar ook de gebieden die door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, derde volzin, van richtlijn 92/43/EEG zijn geplaatst. Gedeputeerde Staten van Groningen zijn op basis van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid, en op basis van art. 2a, art.19ia en artikel 16 het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998, uitgezonderd de hiervoor benoemde bevoegdheid van de minister op basis van artikel 19d, derde lid, van de Nb-wet 1998 jo. artikel 3, aanhef en ander a, van het Besluit vergunningen Nb-wet Gelet op de systematiek van de Habitatrichtlijn, zoals die volgt uit artikel 4, tweede lid, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, moet warden geoordeeld dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn uitsluitend geldt voor gebieden die zijn vermeld op de vastgestelde communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Uit hoofde van de Habitatrichtlijn is er geen grondslag am rekening te houden met het voornemen tot een andere, ruimere begrenzing van het gebied dan zoals het is vermeld op de communautaire lijst 1. Naar analogie achten wij evenmin grondslag aanwezig om rekening te houden met het 25

26 voornemen tot aanwijzing van andere natuurlijke habitattypen en -soorten dan vermeld op de communautaire lijst. Wij zijn op grond van de aanvraag en de daarbij overlegde informatie, alsmede de binnen onze organisatie beschikbare kennis en informatie van oordeel dat door de aangevraagde activiteiten of het project, al dan niet in samenhang met andere plannen en projecten, effecten op de genoemde Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten zijn. Daarom is ook een Passende Beoordeling opgesteld. Wij zullen de mogelijke effecten op de natuurlijke kenmerken van de Nature 2000-gebieden beoordelen, rekening houdend met de relevante aanwijzings- en aanmeldingsgrondslagen, de Iokale omstandigheden, de te verwachten autonome ontwikkeling en mogelijk cumulatieve effecten in relatie tot andere voorgenomen plannen, projecten en handelingen. 4.3 Rijkscoördinatieregeling Op voorliggend initiatief is in beginsel de rijkscoordinatieregeling van toepassing. Op 29 april 2009 heeft de toenmalige minister van Economische Zaken op grand van art. 9b, derde lid, aanhef onder a, van de Elektriciteitswet 1998, het besluit genomen om de rijkscoordinatieregeling niet van toepassing te verklaren op het initiatief van voor een nieuwe kolencentrale in de Eemshaven. Per brief van 3 mei 2012 heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangegeven dat er thans geen aanleiding bestaat het genoemde besluit van 29 april 2009 te wijzigen. Dientengevolge valt het verkrijgen van een vergunning op grond van de Nb-wet 1998 op dit moment niet ander de rijkscoordinatieregeling. Dit betekent dat de coördinatie per vergunning momenteel bij de respectievelijke bevoegde gezagen ligt. 5. Eems-Donardverdrag Op 8 april 1960 is het Eems-Dollardverdrag ondertekend door Nederland en Duitsland. Op 22 augustus 1996 is dit verdrag aangevuld met een Protocol tot regeling van de samenwerking met betrekking tot waterkwaliteitsbeheer en natuurbeheer in de Eemsmonding. Dit protocol is in 1998 in werking getreden. Het protocol bepaalt dat 26

27 Nederland en Duitsland samenwerken op het terrein van water- en natuurbeheer in de Eemsmonding. Gestreefd wordt: de waterkwaliteit en de natuur in de Eemsmonding te behouden en te verbeteren; de ecologische functies in de Eemsmonding, in het bijzonder als werp-, rust- en zooggebied voor zeezoogdieren, met name robben, en als kinderkamer voor vis, broedgebied, alsmede rust- en overwinteringsgebied voor trekvogels, met het oog op de ecologische eenheid van watersysteem en buitendijkse gebieden te behouden, te herstellen en te verbeteren; in het kustgebied de natuurlijke of min of meer natuurlijke vegetatie zoals kwelders en brakke rietlanden, alsmede in het grensgebied overeenkomstig de Aanvullende Overeenkomst van 1962 bij het Eems-Dollardverdrag van 1960 de droogvallende platen inclusief de zeegrasvelden te beschermen en te onderhouden. In principe komen de doelen van het Protocol overeen met de doelen uit ander beleid en regelgeving, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, de PKB Derde Nota Waddenzee en het interprovinciaal beleidsplan Waddenzeegebied. Het Protocol stelt geen nadere kaders. 6. Beleid 6.1 Rijksbeleid Derde Nota PKB Waddenzee of Structuurvisie Waddenzee Naast de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nb-wetgeving is de Derde Nota PKB Waddenzee (hierna: de PKB) van belang voor de toetsing van de onderhavige vergunningsaanvraag. Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van het overgangsrecht wordt per 1 juli 2008 de PKB gelijkgesteld aan een structuurvisie. Voor de herkenbaarheid blijven wij dit document vooralsnog PKB Waddenzee noemen. Voor zover de PKB concrete beleidsbeslissingen bevatte blijven deze bindend voor gemeenten en provincies omdat deze zijn overgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Barro). 27

28 De op grand van de PKB Waddenzee te beschermen waarden en kenmerken vloeien voort uit de hoofddoelstelling van deze PKB: de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Om dit te bereiken is het beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van: Waterbewegingen en hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen; Natuurlijk bodemreli6f; Kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat verontreinigingen slechts een verwaarloosbaar effect hebben op flora en fauna; Biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren; Gebiedsspecifieke plant- en diersoorten; Foerageer-, broed- en rustgebieden van vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis; Landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis; In de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. De PKB stelt meer specifiek, dat voorgenomen plannen, projecten en handelingen de afwegingskaders van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen dienen te doorlopen. Deze zijn nationaal geimplementeerd in de Nb-wet 1998 en de Flora- en Faunawet. Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal daarbij volgens de PKB een zelfde afweging als bij de natuurwaarden moeten worden gemaakt ten aanzien van de hierboven reeds benoemde landschappelijke kwaliteiten (die beschermd werden door de toenmalige aanwijzing als Natuurmonument). Dit uitgangspunt is inmiddels ook opgenomen in de Nbwet " De belasting van de Wacidenzee met verontreinigingen en nutridnten zal worden teruggebracht overeenkomstig het landelijk waterkwaliteits- en Noordzeebeleid met speciale aandacht voor diffuse verontreinigingen en het (inter)nationaal beleid voor de lucht, de bodem en het water. Voor de lenge termijn is het do& het bereiken van de streefwaarden voor water en bodem uit de Vierde Nota Waterhuishouding en het bereiken van een goede toestand op basis van de Kaderrichtlijn Water. In de planperiode van de Vierde Note Waterhuishouding (tot 2006) wordt er near gestreefd voor zoveel mogelijk stoffen de minimumkwaliteit (MTR) te realiseren." " Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee mag alleen plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van het nationaal ruimtelijk beleid, en dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en dear wear het gaat om bebouwing in het buitengebied, te passen bij de aard van het landschap. Een uitzondering op de hoogtebepaling wordt gemaakt voor haven-gerelateerde bebouwing in Den Helder, DelfzijI en de Eemshaven. 1...] 28

29 Onder bebouwing worden alle gebouwen en bouwwerken verstaan, met uitzondering van windturbines. Het kabinet zet zich in om verstoring van de nachtelijke duisternis door grootschalige lichthinder van bijvoorbeeld kassencomplexen te voorkomen." "Ontwikkelingsmogeqkheden op bedrijventerreinen in de nabijheid van de Waddenzee kunnen warden benut, ander de voorwaarden dat wordt voldaan aan do landelijke milieuhygienische normen en dat risicodragende bedrijven en/of stoffen warden toegestaan mits aangetoond wordt dat in geval van calamiteiten er geen onherstelbare schade kan worden toegebracht aan de Waddenzee". "Bestaande havens en bedrilventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee, uitgezonderd Den Helder, mogen niet zeewaarts warden uitgebreid". "Uitbreiding van havens en bedripenterreinen, buiten de genoemde uitzonderingen, is alleen landinwaarts toegestaan. Zeewaartse aanleg of aanpassing van havendammen en veerdammen is in begins& niet toegestaan, tenzij veiligheid of bereikbaarheid dat vereisen en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven deze pkb". "Gezien de economische potenties van de havens van Den Helder, Harlingen en Delfziji alsmede de Eemshaven, kan voor de vaargeulen vanaf de Noordzee naar deze havens in uitzondering op de vastgestelde streefdieptenormering tot verdere verdieping warden overgegaan, onder de vootwaarde dat dit past binnen het afwegingskader van deze pkb" Plannen, projecten of handelingen buiten het PKB-gebied, waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen hebben voor de, op grand van deze PKB, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee, dienen aan de hoofddoelstelling van deze PKB te warden getoetst. Bij beleidsvorming voor de met de Waddenzee in verbinding staande watersystemen, zoals bijvoorbeeld de Noordzee, het Rijn- en Eemsstroomgebied, vormt deze PKB een belangrijk gegeven. Deze externe werking zal vooral relevant zijn voor nieuwe en voor uitbreiding of wijziging van bestaande plannen, projecten of handelingen: aantasting van de kenmerkende open horizon door het voorgenomen project in de nabijheid van de Waddenzee. De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het reeds eerder benoemde afwegingskader. 29

30 DEEL B Inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de aangevraagde vergunning I. Passende Beoordeling Bij de vergunningaanvraag is een aantal documenten gevoegd (zie opsomming onder hoofdstuk 1 De Aanvraag). In opdracht van aanvrager is voor het project een Passende Beoordeling uitgevoerd. De rapportage hiervan en bijbehorende bijlagen zijn bij de verleende Natuurbeschermingswetvergunning voor dit project meegewogen. Voor zover van toepassing verwijzen wij naar de conclusies uit deze Passende Beoordeling en aanvullingen. II. Selectie van relevante natuurwaarden Om te kunnen bepalen of er sprake is van mogelijke aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden als gevolg van het aangevraagde project worden de natuurwaarden bepaald die (mogelijkerwijs) aangetast kunnen worden. Uit de aanvraag en de bijbehorende documenten blijkt dat als gevolg van het aangevraagde - project tijdens de bouwfase de navolgende effecten mogelijk op kunnen treden: 1. Afname omvang van habitattype I-11140(A) (door aanleg van koelwateruitloop) in totaal 3,1 ha; 2. Verlies van leefomgeving voor vogelsoorten door ruimtebeslag; 3. Verstoring van vogels, zeehonden en vissen door verstorende factoren als gevolg van (bouw-) geluid, gebruik van bouwverlichting en/of visuele verstoring door menselijke aanwezigheid. Als gevolg het aangevraagde project kunnen tijdens de oebruiksfase van de centrale de navolgende effecten mogelijk optreden: 1. Achteruitgang kwaliteit van Ieefomgeving door verstorende factoren (geluid, licht, menselijke aanwezigheid en/of vaarbewegingen); 30

31 2. Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van toename depositie N; 3. Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van opwarming door koelwaterlozing; 4. Sterfte door visinzuiging in het koelwatersysteem; 5. Achteruitgang kwaliteit van leefomgeving/habitats als gevolg van verspreiding; onderhoudsbaggerslib in zeemilieu als gevolg van vertroebeling en bodembedekking; 6. Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van emissie van (milieuvreemde) stoffen naar de lucht (niet zijnde NOx); 7. Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van lozing van (milieuvreemde) stoffen in het zeemilieu. Tevens beoordelen wij het aangevraagde project op: 8. Aantasting van de landschappelijke kwaliteiten (landschappelijke doelen) III. EffeCtenanalyse Algemeen De locate waar de elektriciteitscentrale wordt gerealiseerd en de havenbekkens in de Eemshaven maken geen deel uit van een speciale beschermingszone en staan evenmin op de nominatie om als Natura 2000-gebied te worden aangewezen. De natuurwaarden van de locatie waarbinnen het aangevraagde initiatief zal worden opgericht zijn in het kader van deze vergunning daarom aheen van belang voor zover zij op één of andere manier ondersteunend zijn voor de natuurlijke kenmerken van speciale beschermingszones in het Waddengebied (externe werking). Aileen de realisatie van de koelwateruitloop vindt plaats binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Waddenzee Bouwfase Afname omvang van het habitattype H1 1 40(A) door aanleg van koelwateruitloop 31

32 Instandhoudingsdoelstelling Voor het habitattype H1140 is in het aanwijzingsbesluit het instandhoudingsdoel tehoud oppervlakte en verbetering kwaliteit slik- en zandplaten, getijdengebied (subtype A) opgenomen Effecten Er wordt ten behoeve van de koelwateruitloop niet gebouwd in de Waddenzee. Wel wordt met behulp van stortsteen een afgeschermd uitstroombed gecre6erd. In totaal gaat het om het verlies van oppervlakte binnen het Natura 2000-gebied van 3,1 ha. Daarbij gaat het am een afname in omvang van het habitattype H1140A Beoordeling De realisatie van de koelwateruitlaat leidt tot een afname in oppervlak van 3,1 ha van het habitattype H1140. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat het deel van het gebied waar de koelwateruitloop wordt gerealiseerd, van geringe kwaliteit is. In de Passende Beoordeling is daarbij gesteld dat in een dynamisch gebied als de Waddenzee, met een oppervlakte van ongeveer hectare droogvallende platen een zodanig beperkt oppervlakteverlies niet kan leiden tot een significant negatief gevolg op de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H1140A, temeer daar dit habitattype zich kenmerkt door een hoge dynamiek (ook in oppervlakte). Hoewel er sprake is van een verhoudingsgewijs onbeduidende afname van het oppervlakte , zijn er toch redenen zijn om zeker te stellen dat de gevolgen van elke afzonderlijke aantasting, hoe gering dan ook, teniet worden gedaan. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is matig ongunstig. Door initiatiefnemer zijn samen met andere partijen elders maatregelen genomen om de kwaliteit van het Habitattype H1140 binnen het Natura 2000-gebied te verbeteren. Daarbij is in de Dollard (het Kerkeriet) de garnalenvisserij uitgekocht. Hierdoor is hier een afgesloten gebied met een omvang van ca ha gerealiseerd, waardoor de verstoring van foeragerende steltlopers is verminderd en waarin de bodemberoering is verminderd. Dit laatste leidt tot een kwaliteitsverbetering van het aldaar voorkomende habitattype H1140(A) Conclusie 32

33 Het verlies van 3,1 ha H1 140(A) is, mede gezien de hoge dynamiek van dit habitattype zeer gering en leidt niet tot significante effecten op het instandhoudingsdoel. Door het treffen van maatregelen om de kwaliteit van dit habitattype op een andere locatie te verbeteren bestaat er daarboven voldoende zekerheid dat het verlies van maximaal 3,1 ha op deze plaats van geringe kwaliteit - met zekerheid niet zal leiden tot een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitattype(n) Effecten op vogels door ruimtebeslag Broedvogels Uit de Passende Beoordeling blijkt dat het ruimtebeslag van dit project (ic de realisatie van de elektriciteitscentrale ) leidt tot afname van het broedbiotoop van een aantal vogelsoorten. In relatie tot de staat van instandhouding kan voor een aantal soorten niet worden uitgesloten dat het verlies van broedbiotoop leidt tot negatieve gevolgen voor het instandhoudingsdoei van deze soorten. Dit is van toepassing op de volgende vogelsoorten: Velduil en Blauwe Kiekendief Velcluil Instandhoudingsdoelstelling Het instandhoudingsdoel in het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee voor de velduil is gericht op behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van minimaal vijf broedparen. Het Natura 2000-gebied Waddenzee wordt gekwalificeerd als een overloopgebied van het kerngebied van deze soort, het duingebied van de Waddeneilanden Effecten Uit de Passende Beoordeling blijkt dat het -project in de Eemshaven, al dan niet in cumulatie met andere ontwikkelingen in de Eemshaven, tot verlies van broedgebied van de velduil in de Eemshaven heeft geleid. De Eemshaven zelf is echter geen onderdeel van een 33

34 Natura 2000-gebied. Uit de Passende Beoordeling (waarin ook de gegevens ten aanzien van de staat van instandhouding van de velduil zijn betrokken die gedurende de bouwwerkzaamheden beschikbaar zijn gekomen) blijkt echter dat de instandhoudingsdoelen voor deze soort in het aangrenzende Natura 2000-gebied Waddenzee worden gehaald. Het verlies van potentieel broedgebied in de Eemshaven heeft de realisatie van het instandhoudingsdoel voor de velduil voor het Natura 2000-gebied Waddenzee aldus niet in gevaar gebracht. Het aantal broedparen is in de periode vanaf 2007, ondanks de werkzaamheden in de Eemshaven en het verlies van potentieel broedgebied, toegenomen tot ruim boven het instandhoudingsdoel. Omdat de Waddenzee voor de velduil een overloopof uitwijkgebied voor de kerngebieden op de eilanden is, is het daarnaast uitgesloten dat het verlies aan broedgebied in de Eemshaven gevolgen heeft gehad op de populatieontwikkelingen in de Natura 2000-gebieden Duinen Ameland, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen en Lage Land Texel en Duinen Schiermonnikoog. Op basis hiervan wordt in de Passende Beoordeling geconcludeerd dat geen sprake is van een significant negatief effect op het Natura 2000-gebied Waddenzee en de Natura 2000 gebieden Duinen Ameland, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen en Lage Land Texel en Duinen Schiermonnikoog Beoordeling Het college dient, bij vergunningverlening in het kader van de Nb-wet ook in geval significante gevolgen ontbreken - ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan warden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend, of behoort te worden geweigerd. Zoals reeds aangegeven onder het kopje "Herroepen besluiten" (hoofdstuk 1, paragraaf 1.2) van de Passende Beoordeling, is in de eerdere procedure voor vergunningverlening van dit project door het bevoegd gezag - op basis van de toen beschikbare informatie - aangenomen dat de gezamenlijke bouw van de energiecentrales van NUON en mogelijk zouden ieiden tot een significant negatief effect op de velduil. Dit leidde tot het doorlapen van de zogeheten ADC-criteria bij de vergunningverlening. Dientengevolge zijn natuurmaatregelen genomen am deze eventuele effecten te ondervangen. Deze 34

35 natuurmaatregelen bestaan onder meer uit de aanleg van een natuurgebied van circa 50 hectare in de nabijgelegen Emmapolder, zoals omschreven in paragraaf 1.3 Natuurmaatregelen, van de Passende Beoordeling. Deze natuurmaatregelen zijn uitgevoerd voordat de eventuele effecten zich konden voordoen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in hear uitspraak van 24 augustus 2011, nr /1/R2 en /1/R2, bevestigd dat deze natuurmaatregelen als voldoende konden worden beoordeeld, De inrichting van het gebied in de Emmapolder is inmiddels voltooid en afgerond, en het beheer van het gebied is gericht op het cre6ren van voldoende rust en geschikt biotoop om te kunnen dienen als broedgebied voor de velduii. Dit gebied is in het vigerende bestemmingsplan duurzaam en passend bestemd als natuurgebied, in tegenstelling tot het gebied in de Oostlob van de Eemshaven, wat de bestemming industrie kende en kent. Bovendien is het natuurbeheer voor dit gebied duurzaam geregeld. heeft deze uitgevoerde en afgeronde natuurmaatregelen tevens onderdeel gemaakt van het project zoals aangevraagd. Nu de natuurmaatregelen reeds zijn uitgevoerd, de inrichting van het gebied is voltooid en het beheer duurzaam is geregeld, zijn ook in verband hiermee negatieve gevolgen van het project voor de velduil uitgesloten. In aanvulling hierop overwegen wij dat het verlies van het broedgebied in de Eemshaven reeds onherroepelijk is vergund en gecompenseerd op basis van de aan NUON verleende natuurbeschermingswetvergunning. De bouw van deze centrale heeft reeds geleid tot het rechtmatig verloren gaan van het betrokken gebied als broed- en foerageergebied in de Eemshaven. Ook in zoverre kan er dus geen sprake meer zijn van significante effecten ten gevolge van het project van. heeft voorts, op grond van haar visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, besloten tot het vrijwillig ondersteunen van gericht aanvullend natuurbeheer voor het realiseren van foerageer- en broedgebied voor velduil, blauwe kiekendief, scholekster en pioniervogels, voor een oppervlakte van minimaal enkele honderden hectares. heeft daarom een aanvulling op de aanvraag voor haar vergunning op grond van de Nb-wet 1998 ingediend. De aanvullende natuurmaatregelen hebben betrekking op: (0 maatregeien die op korte termijn zullen worden uitgevoerd en welke een directe link hebben met de centrale en (ii) maatregelen die betrekking hebben op een algehele systeemverbetering. 35

36 Het samenstel van deze maatregelen zal leiden tot een duurzame verbetering van het ecologisch systeem in het algemeen en van de betreffende habitats voor soorten in het bijzonder. Deze aanvullende maatregelen kunnen worden gezien als een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen van een algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. In het Iicht van de conclusie uit de Passende Beoordeling worden deze op positieve wijze beinvloed Conclusie Het initiatief van leidt niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot de velduil Blauwe kiekendief Instandhoudingsdoelstelling Het instandhoudingsdoel in het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee voor de blauwe kiekendief is gericht op behoud van omvang en kwaliteit van het Ieefgebied met een draagkracht voor een populatie van minimaal drie broedparen. Het Natura 2000-gebied Waddenzee is gekwalificeerd als een overloopgebied van het kerngebied van deze soort, het duingebied van de Waddeneilanden Effecten Uit de Passende Beoordeling blijkt dat het project (de bouw van de elektriciteitscentrale van ) in de Eemshaven al dan niet in cumulatie met andere ontwikkelingen in de Eemshaven tot verlies van potentieel broedgebied voor één broedpaar en foerageergebied gedurende de trekperiode voor een tiental kiekendieven in de Eemshaven heeft geleid. De blauwe kiekendief heeft slechts eenmaal daadwerkelijk in de Oostlob van de Eemshaven gebroed (in 1998). Aangezien het een eenmalig en incidenteel broedgeval betrof is in de Passende Beoordeling geoordeeld dat de Oostlob van de Eemshaven geen broedgebied van 36

37 betekenis betrof voor de biauwe kiekendief. Het felt dat de instandhoudingsdoefen voor deze soort in het aangrenzende Natura 2000-gebied Waddenzee niet worden gehaald en dat de landelijke staat van instandhouding en de ontwikkefingen op de nabijgelegen kerngebieden (de Duinen van de eilanden) ongunstig zijn, staat dan ook los van de ingebruikname van de Oostlob van de Eemshaven door en andere bedrijven. Op grond van de Passende Beoordeling kan worden vastgesteld dat het enkele verlies van potentieel broedgebied in de Eemshaven de realisatie van het instandhoudingsdoel van de soort voor het Natura 2000 gebied Waddenzee aldus niet in gevaar heeft gebracht. Omdat de Waddenzee voor de blauwe kiekendief een overloop- of uitwijkgebied voor de kerngebieden op de eilanden is, is het, aldus de Passende Beoordeling, uitgesloten dat dit verlies aan potentieel broedgebied gevolgen heeft gehad voor het (niet) bereiken van het instandhoudingsdoel in de Nature 2000 gebieden Duinen Ameland, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen en Lage Land Texel en Duinen Schiermonnikoog. Het verlies aan foerageergebied binnen de Eemshaven geldt met name gedurende de trekperiode. De blauwe kiekendief maakt gedurende de trektijd ook gebruik van foerageergebied op de kwelders en omringende akkerbouwgebieden. De beschikbaarheid van foerageergebied is tijdens de trekperiode geen beperkende factor. Het verlies van het foerageergebied in de Eemshaven is dan ook niet van invloed op de staat van instandhouding en daarmee het bereiken van de instandhoudingsdoelen van deze soort in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De afstand tussen de Eemshaven en de structurele broedgebieden van de blauwe kiekendief is bovendien zodanig groot, dat in de Passende Beoordefing wordt geconcludeerd dat de blauwe kiekendief voor zijn broedsucces niet afhankelijk is van het foerageergebied in de Eemshaven. Het verlies van het foerageergebied in de Eemshaven is dan ook niet van invfoed op het broedsucces van deze soort in andere gebieden en dus niet nadelig voor de staat van instandhouding en daarmee het bereiken van de instandhoudingsdoelen van deze soort in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000 gebieden Waddenzee, Duinen Ameland, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen en Lege Land Texel en Duinen Schiermonnikoog zijn dan ook uitgesloten. III Becordeling 37

38 Het college dient, bij vergunningverlening in het kader van de Nb-wet ook in geval significante gevolgen ontbreken - ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wet op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend, of behoort te worden geweigerd. Zoals reeds aangegeven order het kopje "Herroepen besluiten" (hoofdstuk 1, paragraaf 1.2) van de Passende Beoordeling, is in de eerdere procedure voor vergunningveriening van dit project door het bevoegd gezag - op basis van de toen beschikbare informatie - aangenomen dat de gezamenlijke bouw van - onder andere - de energiecentrales van NUON en mogelijk zouden leiden tot een significant negatief effect op de blauwe kiekendiet Dit leidde tot het doorlopen van de zogenaamde ADC-criteria bij de vergunningverlening. Dientengevolge zijn natuurmaatregelen genomen om deze eventuele effecten te ondervangen. Deze natuurmaatregelen bestaan ander meer uit de aanleg en inrichting van een natuurgebied van circa 50 hectare in de nabijgelegen Emmapolder, zoals omschreven in paragraaf 1.3 Natuurmaatregelen, van de Passende Beoordeling. Deze natuurmaatregelen zijn uitgevoerd voordat de eventuele effecten zich konden voordoen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2011, nr /1/R2 en /11R2, bevestigd dat deze natuurmaatregelen als voldoende konden worden beoordeeld. De inrichting van het gebied in de Emmapolder is inmiddels voltooid en afgerond, en het beheer van het gebied is gericht op het cre6ren van voldoende rust en geschikt biotoop om te kunnen dienen als broedgebied voor de blauwe kiekendief. Dit gebied is in het vigerende bestemmingsplan duurzaam en passend bestemd als natuurgebied, in tegenstelling tot het gebied in de Oostlob van de Eemshaven, wat de bestemming industrie kende en kent. Bovendien is het natuurbeheer voor dit gebied duurzaam geregeld. heeft deze uitgevoerde en afgeronde natuurmaatregelen tevens onderdeel gemaakt van het project zoals aangevraagd. Nu de natuurmaatregelen reeds zijn uitgevoerd, de inrichting van het gebied is voltooid en het beheer duurzaam is geregeld, zijn ook in verband hiermee negatieve gevolgen van het project voor de blauwe kiekendief uitgesloten. 38

39 In aanvulling hierop overwegen wij dat het verlies van het broedgebied in de Eemshaven reeds onherroepelijk is vergund en gecompenseerd op basis van de aan NUON verleende natuurbeschermingswetvergunning. De bouw van deze centrale heeft reeds geleid tot het rechtmatig verloren gaan van het betrokken broed- en foerageergebied. Ook in zoverre kan er dus geen sprake zijn van significante effecten ten gevolge van het project van. heeft voorts, op grand van haar visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, besloten tot het vrijwillig ondersteunen van gericht natuurbeheer voor het realiseren van foerageer- en broedgebied voor velduil, blauwe kiekendief, scholekster en pioniervogels, voor een oppervlakte van minimaal enkele honderden hectares. heeft daarom een aanvulling op de aanvraag voor haar vergunning op grand van de Nb-wet 1998 ingediend. De aanvullende natuurmaatregelen hebben betrekking op: (i) (ii) maatregelen die op korte termijn zullen warden uitgevoerd en welke een directe link hebben met de centrale en maatregelen die betrekking hebben op een algehele systeemverbetering. Het samenstel van deze maatregelen zal leiden tot een duurzame verbetering van het ecologisch systeem in het algemeen en van de betreffende habitats voor soorten in het bijzonder. Deze aanvullende maatregeien kunnen worden gezien als een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen van een algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. In het licht van de conclusie uit de Passende Beoordeling warden deze op positieve wijze beinvloed Conclude Het initiatief van leidt niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000 gebieden met betrekking tot de blauwe kiekendief Overige broedvogels Effecten Uit eerdere beoordelingen is gebleken dat de realisatie van dit project ook kan leiden tot verlies van broedgebied van andere vogelsoorten waarvoor de Waddenzee is aangewezen als Natura 2000-gebied. 39

40 Het verlies van broedgebied heeft hier betrekking op soorten welke broeden op braakliggende gronden of zandige ondergrond. Kenmerkend voor deze soorten is dat deze zich snel aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen in gebieden waarbij vaak slechts tijdelijk sprake is van een geschikt broedbiotoop (zogenaamde pioniersoorten). Door successie of dynamiek van het gebied zijn deze soorten al van nature gewend een eerdere broedlocatie, welke door deze ontwikkelingen ongeschikt worden, te verlaten en elders naar een meer geschikte broedlocatie te zoeken. In de Passende Beoordeling is vastgesteld dat het enkele verlies van potentieel broedgebied in de Eemshaven de realisatie van het instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken soorten voor het Natura 2000 gebied Waddenzee aldus niet in gevaar heeft gebracht. Het verlies van broedgebied in de Oostlob leidt niet tot een beinvloeding van de instandhoudingsdoelstelling voor vogelsoorten die hier in het verleden tijdelijk hebben gebroed. Deze conclusie wordt nog eens onderstreept doordat in de omgeving (mede als onderdeel van het - project) meerdere natuurmaatregelen worden genomen waardoor het beschikbare foerageerareaal alsmede geschikte broedgebieden alieen maar toenemen Beoordeling Het college dient, bij vergunningverlening in het kader van de Nb-wet ook in geval significante gevolgen ontbreken - ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend, of behoort te worden geweigerd. Op basis van de oorspronkelijke Natuurbeschermingswetvergunningen is een natuurgebied aangelegd in de Emmapolder (ca 6 km ten westen van de Eemshaven), in aansluiting op bestaand natuurgebied (De Ruidhorn, ca. 20 ha) en de kwelders (ca. 24 ha). Door de aanleg van dit gebied is een nieuw geschikt foerageergebied danwel broedgebied gerealiseerd waar deze pioniersoorten eveneens van profiteren. Tevens worden door initiatiefnemer aanvullende maatregelen genomen in het kader van natuurbeheer. De additionele maatregelen zijn een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen aan het bevorderen van de algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. 40

41 Deze aanvuliende maatregelen kunnen worden gezien als een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen van een algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. In het licht van de conclusie uit de Passende Beaordeling worden deze op positieve wijze beinvloed. III Conclusie Het aangevraagde project Ieidt met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000 gebieden met betrekking tot deze vogelsoorten. II1-2.3 Tijdelijke afname van de kwaliteit van leefomgeving van vogels, zeezoogdieren en vissen door verstorende factoren. In de Passende Beoordeling zijn, als gevolg van verstoring door bouwgeluid, gebruik van bouwverlichting en/of visuele verstoring door menselijke aanwezigheid, mogelijke effecten onderzocht op: a. Niet-broedvogels: (ander meer Scholekster) b. Zeezoogdieren (grijze zeehond, gewone zeehond, bruinvis) C. Vissoorten ( onder meer tint) Tijdens de bouwfase kunnen verstorende effecten optreden. Dit onderdeel van de beoordeling richt zich op de effecten ten gevolge van geluid, Iicht, aanwezigheid gedurende de bouwfase. Omdat het Eemshaventerrein geen deel uitmaakt van een Natura gebied, zijn in dit kader de eventuele effecten alleen van belang voor zover deze een relatie hebben met natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Wanneer in de aangrenzende gebieden te beschermen natuurwaarden niet of nauwelijks aanwezig zijn, dan kan dit niet leiden tat een aantasting van de aangrenzende Waddengebieden. Studiegebied en effectgebied De omvang van het effectgebied wordt bepaald door de reikwijdte van de effecten. Het meest verreikende effect bepaalt de buitengrens van het studiegebied. Aangezien niet alle habitats en soorten voor dezelfde aspecten gevoelig zijn, warden deze per soortgroep 41

42 beoordeeld. Bij de beschrijving van de verschillende effecten is steeds het in de Passende Beoordeling gehanteerde effectgebied beschreven Niet broedvogels Scholekster Instandhoudingsdoelstelling Het instandhoudingsdoel in het Aanwijzingsbesluit Nature 2000-Waddenzee voor de scholekster is gericht op behoud van omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied met een draagvlak voor een populatie van vogels (seizoensgemiddelde) Effecten Voor het in beeld brengen van gevolgen door de bouw- en heiwerkzaamheden op vogels is in de Passende Beoordeling gebruik gemaakt van geluidscontouren, gebaseerd op het maximale geluidsniveau LAmax. De LAmax -contour geeft het maximale niveau weer dat in de dag-, avond en nachtperiode kan optreden. Op basis van het beschikbare onderzoek (ander meer Reijnen et al. 1992) wordt voor broedvogels een drempelwaarde van db(a) beschreven. Voor rustende en foeragerende vogels wordt in de praktijk vaak dezelfde drempel-waarde als voor broedende vogels gehanteerd (47 db(a)); Veiligheidshalve is in de Passende Beoordeling een drempelwaarde bepaald op 45 db(a), zijnde een worst case aanname. De vastgestelde drempelwaarden voor verstoring zijn echter bepaald op een 24-uurs gemiddelde geluidscontour. Een gemiddelde contour is goed bruikbaar als drempelwaarde voor een min of meer continue verstoring zoals wegverkeer. Voor bouwgeluiden met de daarbij voorkomende piekgeluiden kan het aanhouden van de maximale 45 db(a)lamaxcontour als grenswaarde voor verstoring als een veilige worst-case benadering worden gezien. Buiten deze contour zal zeker geen verstoring van vogels optreden, binnen deze contour kan een gevolg niet op voorhand uitgesloten warden en is nader onderzoek nodig om de daadwerkelijke omvang van de verstoring te bepalen. Het gebied dat gelegen is 42

43 binnen de 45 db(a)lamax geluidscontour tijdens de aanlegfase fungeert voor de scholekster als rustgebied en foerageergebied (droogvallende platen). Wat betreft rustgebied is de dijk van belang als hvp Beoordeling De populatieontwikkeling van de scholekster is ongunstig in het gehele Waddengebied. Er is sinds eind jaren tachtig sprake van een grate afname van de populatie, daarbij is er geen verschil in de mate van afname van de scholeksterpopulatie in de westelijke Waddenzee en de oostelijke Waddenzee. De aantailen scholeksters zijn van grote internationale en zeer grate nationale betekenis. Voor de Waddenzee is een herstelopgave geformuleerd. De staat van instandhouding van deze vogelsoort is in Nederland zeer ongunstig. Er dient voor deze vogelsoort voldoende geschikt leefgebied voor de streefpopulatie aanwezig te zijn. Het instandhoudingsdoel wordt vooralsnog niet bereikt. In de Passende Beoordeling wordt als voornaamste oorzaak de daling van het voedselaanbod aangegeven. De afname van het voedselaanbod staat dan oak los van de activiteiten in de Eemshaven. De voedselbeschikbaarheid in de Oostelijke Waddenzee is sinds midden jaren 90 meer toegenomen dan de voedselbeschikbaarheid in de Westelijke Waddenzee. Er heeft echter geen verplaatsing van scholeksters naar de Oostelijke Waddenzee plaatsgevonden, terwiji daar wel de draagkracht voor is. Als verklaring geeft de Passende Beoordeling de vergrijzing van de populatie scholeksters: relatief oudere (plaatstrouwe) populatie en een gering broedsucces maken dat herverdeling maar beperkt plaatsvindt. Voor de scholekster zijn vooral de functies foerageergebied en hoogwatervluchtplaats van belang rond de Eemshaven. De belangrijkste hoogwatervluchtplaats in dit gebied ligt bij de dijk ter hoogte van Voolhok. In de Passende Beoordeling wordt geconcludeerd dat deze hoogwatervluchtplaats zijn functie heeft behouden. Op basis van de biotoopeisen van de scholekster kan warden uitgesloten dat de Oostlob van de Eemshaven belangrijk was als hoogwatervluchtplaats. Foerageergebied is vooral op Voolhok en de zandplaten Hond en Paap, deze gebieden liggen buiten de geluidscontour van 45 db(a). Scholeksters zijn relatief tolerant ten opzichte van verstoring en vaak tot op vrij korte afstand benaderbaar, zowel wanneer ze zich verzameld hebben op hoogwatervluchtplaatsen als wanneer ze foerageren op open wad. Verstoring zal volgens de Passende Beoordeling pas een negatieve invloed hebben als deze intensief is en zich concentreert op de goede voedselgebieden en/of geprefereerde hoogwatervluchtplaatsen. Aangezien de belangrijkste foerageergebieden zijn gelegen buiten de 45 db(a) contour, wordt in de Passende Beoordeling geconcludeerd dat van wezenlijke verstoring of aantasting van de kwaliteit van de belangrijkste 43

44 foerageergebieden in het Eemsestuarium geen sprake is. In de Passende Beoordeling staat dat de bouwactiviteiten en grootschalige ontwikkelingen in de Eemshaven hebben geleid tot een afname van de aantallen Scholeksters in een van de telgebieden nabij de Eemshaven (telgebied WG4113). Uit de Passende Beoordeling blijkt echter dat de verstoorde Scholeksters hebben kunnen uitwijken naar alternatieve gebieden in de nabijheid van de Eemshaven met voldoende draagkracht om deze vogels op te vangen. In de Passende Beoordeling wordt hieruit de conclusie getrokken dat de bouwactiviteiten van in cumulatie beoordeeld met andere plannen en projecten niet hebben geleid tot afname van de draagkracht van de Oostlob van de Eemshaven en Voolhok. De verstoring heeft enkel geleid tot - tijdelijk - kwaliteitsverlies. Op basis daarvan wordt in de Passende Beoordeling geconcludeerd dat er wel een effect is opgetreden, maar dat dit niet heeft geleid tot significante aantasting van de omvang of kwaliteit van het leefgebied, significante aantasting van de draagkracht van het Natura 2000-gebied of tot versterking van de dalende trend van de populatie in de Waddenzee. Van belang is verder dat de vermindering van de rust in de omgeving van de Eemshaven onherroepelijk is vergund en gecompenseerd op basis van de aan NUON verleende natuurbeschermingswetvergunning. Als er al effecten zouden zijn, zijn deze dus rechtmatig ontstaan. In zoverre kan er dus ook geen sprake zijn van significante effecten vanwege de -centrale. Het college dient, bij vergunningverlening in het kader van de Nb-wet ook in geval significante gevolgen ontbreken - ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij client het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend, of behoort te worden geweigerd. Het College acht het bij het beoordeling van de effecten van belang dat de scholekster in een ongunstige staat van instandhouding verkeert en dat een verbeterdoelstelling veer de soort binnen het Natura 2000 gebied Waddenzee geldt. Hoewel met deze feiten ook in de Passende Beoordeling rekening is gehouden is - naar het oordeel van het bevoegd gezag - een extra inspanning ten gunste van deze soort wenselijk. 44

45 In dit kader is van belang dat, zoals reeds aangegeven onder het kopje "Herroepen besluiten" (hoofdstuk 1, paragraaf 1.2) van de Passende Beoordeling, verschillende natuurmaatregelen zijn genomen. Deze natuurmaatregelen bestaan onder meer uit de aanleg van een natuurgebied van circa 50 hectare in de nabijgelegen Emmapolder en uit maatregelen am de kwaliteit van het mariene milieu te verbeteren, zoals omschreven in paragraaf 1.3 Natuurmaatregelen, van de Passende Beoorideling. Deze natuurmaatregelen zijn uitgevoerd voordat de eventuele effecten zich konden voordoen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2011, nr /1/R2 en /1/R2, bevestigd dat deze natuurmaatregelen als voldoende konden worden beoordeeld. De inrichting van het gebied in de Emmapolder is voltooid en afgerond, en het beheer van het gebied is gericht op het credren van voldoende rust en geschikt biotoop om te kunnen dienen als hoogwatervluchtplaats voor scholeksters. Dit gebied is in het vigerende bestemmingsplan duurzaam en passend bestemd als natuurgebied, in tegenstelling tot het gebied in de Oostiob van de Eemshaven, wat de bestemming industrie kende en kent. Bovendien is het natuurbeheer voor dit gebied duurzaam geregeld. De mariene maatregelen bestaan uit de uitkoop van de garnalenvisserij in de Dollard en de aankoop en beheer van 24 ha kwelders. Het resultaat is dat een afgesloten gebied met een omvang van ca ha is gerealiseerd waarin de bodemberoering is verminderd. De verminderde bodemberoering leidt tot een kwaliteitsverbetering van habitattype H1110(A) en H1140(A). Deze ontwikkelingen in het Kerkeriet, als gevolg van de uitkoop van de garnalenvisserij, leiden tot een toename van geschikt foerageergebied voor de scholekster. Herstel van de bodemfauna ten gevolge van het verbieden van bodemberoerende visserij leidt daar tot een toename van voedselbeschikbaarheid voor de scholekster. heeft deze uitgevoerde en afgeronde natuurmaatregelen tevens onderdeel gemaakt van het project zoals aangevraagd. Nu zowel de functie van hoogwatervluchtplaats als de functie van foerageergebied door de natuurmaatregelen duurzaam zijn geborgd en zowel kwalitatief als kwantitatief een groter positief effect sorteren dan de negatieve invloed van de - tijdelijke verstoring, wordt een positieve bijdrage geleverd aan de verbeteropgave voor de staat van instandhouding van de scholekster. heeft voorts, op grand van haar visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, besloten tot het vrijwillig ondersteunen van gericht natuurbeheer voor het realiseren van foerageer- en broedgebied voor velduil, blauwe kiekendief, scholekster en pioniervogels, voor een oppervlakte van minimaal enkele honderden hectares. Dit beheer zal o.a. bestaan uit het (verder) geschikt maken van reeds bestaand natuurgebied (kwelders). 45

46 heeft daarom een aanvulling op de aanvraag voor haar vergunning op grand van de Nb-wet 1998 ingediend. De additionele natuurmaatregelen hebben betrekking op: ( I ) maatregelen die op korte termijn zullen worden uitgevoerd en welke een directe link hebben met de centrale en (ii) maatregelen die betrekking hebben op een algehele systeemverbetering. Het samenstel van deze maatregelen zal leiden tot een duurzame verbetering van het ecologisch systeem in het algemeen en van de betreffende habitats voor soorten in het bijzonder. Deze additionele maatregelen zijn een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen van een algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. In het licht van de conclusie uit de Passende Beoordeling kunnen deze maatregelen warden gezien als een extra waarborg voor het bevoegd gezag dat met zekerheid negatieve effecten op de bedoelde soorten ten gevolge van realisatie van dit project zijn uitgesloten. In het licht van de conclusie uit de Passende Beoordeling krijgen de betrokken natuurwaarden met de natuurmaatregelen een extra borging en worden deze op positieve wijze beinvloed Conclusie Het aangevraagde project leidt met zekerheid niet tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee met betrekking tot de scholekster Effecten op Zeezoogdieren Het Eems-Dollard estuarium is voor de gewone zeehond een belangrijk verblijf-, foerageeren voortplantingsgebied. Rond de Eemshaven bevinden zich enkele plaatsen waar zeehonden veelvuldig gebruik maken van de droogvallende platen. Belangrijke ligplaatsen in het Nederlandse gebied zijn de platen rond Rottum, de platen Hond en Paap in het estuarium en de platen in de Dollard. Uit de Passende Beoardeling blijkt dat de bouwwerkzaamheden effecten kunnen hebben op zowel de Grijze als de Gewone zeehond. Omdat mogelijke effecten voor beide soorten nagenoeg gelijk zijn, warden deze hieronder voor beide zeehondensoorten tegelijk behandeld. Daarbij houden wij in onze afweging rekening met het felt dat de grijze zeehond binnen het effectgebied spaarzaam voorkomt. Verstoring van zeehonden kan optreden als gevolg van geluid, licht alsmede menselijke aanwezigheid. 46

47 Voor de bruinvis zijn alleen in relatie tot de Noordzeekustzone instandhoudingsdoefstellingen geformuleerd. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 maart 2011 (nr R2) waarin door de Afdeling wordt overwogen dat de Staatssecretaris van E,L&I onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe een gunstige staat van instandhouding voor de bruinvis kan worclen bereikt omdat slechts een behouddoelstelling is opgenomen voor de bruinvis, en het Aanwijzingsbesluit mede op deze grond onvoldoende gemotiveerd wordt geacht, wordt in dit besluit uitgegaan van het bestaan van een verbeterdoelstelling ten aanzien van deze soort. Uit monitoringsgegevens als beschreven in de Passende Beoordeling is gebleken dat de soort slechts sporadisch van het effectgebied (de Waddenzee en Eems-Dollard) gebruik maakt. Eventuele verstoring, als gevolg van de thans beoordeelde activiteiten, van enkele individuen die in de Waddenzee en Eems-Dollard aanwezig zijn, zal, rekening houdend met het grote verspreidingsgebied en de uitwijkmogelijkheden voor deze soort, zo gering zijn dat (via externe werking) geen gevofgen zullen optreden ter zake van een eventuele (nog vast te stellen) verbeterdoelstelling van de bruinvis voor de Noordzeekustzone. Verstoring van bruinvissen als gevolg van de bouwfase van achten wij op voorhand uitgesloten en staat dus ook het behalen van een verbeterdoefstelling niet in de weg. III Instandhoudingsdoelstelling De instandhoudingsdoelstelling voor de gewone zeehond in het Aanwijzingsbesluit Waddenzee is gericht op het behoud van de kwaliteit en omvang van het leefgebied. 1-fiernaast is groei van de huidige populatie gewenst. De instandhoudingsdoelstelling voor de graze zeehond in het Aanwijzingsbesluit Waddenzee is gericht op het behoud van de kwaliteit en omvang van het leefgebied. Behoud van de huidige populatie is gewenst. Gezien de uitspraak van de Afdefing bestuursrechtspraak van 16 maart 2011 (nr /1/R2) waarin door de Afdeling wordt overwogen dat de Staatssecretaris van E,L&fonvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe een gunstige staat van instandhouding voor de grijze zeehond kan worden bereikt omdat slechts een behouddoelstelling is opgenomen voor deze soort, en het Aanwijzingsbesluit mede op deze grond onvoldoende gemotiveerd wordt geacht,wordt in dit besluit uitgegaan van het bestaan van een verbeterdoelstelfing ten aanzien van de grijze zeehond Effecten 47

48 III Verstoring door licht Ten behoeve van de bouwwerkzaamheden wordt verlichting gebruikt. Een groot deel van de werkzaamheden gaat 24 uur per dag door. Ondanks dat de verlichting op de werkzaamheden is gericht en niet op de Waddenzee, straalt het Iicht wel uit naar de Waddenzee. Het is mogelijk dat verstoring van rustende zeehonden Kan ontstaan Beoordeling Uit de Passende Beoordeling blijkt dat in de in de bouwfase het gebruikte licht beperkt blijft tot de Oostlob en directe omgeving. In dit gebied is verstoring door bouwgeluid maatgevend (zie ook paragraaf 3.2.4, pagina 52 van de Passende Beoordeling). De meest dichtbij gelegen rustplaats voor zeehonden ligt op 5 km van de bouwlocatie.. De verlichting wordt verder deels afgeschermd door de Eemscentrale en de zeedijk. Gezien de afscherming, het resterende lichtniveau als gevolg van genomen maatregelen van en de grote afstand zal er geen sprake zijn van een zodanige verlichting dat zeehonden hiervan hinder ondervinden Conclusie De zeer geringe toename van lichtuitstraling tijdens de bouwfase leidt met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura gebieden met betrekking tot zeezoogdieren Verstoring door geluid Uit de Passende Beoordeling blijkt dat voor (lucht)geluid op afstanden groter dan 500 meter de irritatiegrens voor de zeehond niet meer bereikt wordt bij heiwerk. Hoewel ook wordt aangenomen dat deze afstand bij toepassing van gedempt heien beperkt blijft tot ongeveer 250 meter is vanuit een worst case benadering voor bovenwatergeluid toch een verstoringscontour van 500 meter toegepast. Binnen deze afstand zijn geen ligplaatsen van zeehonden. Verstoring van rustende zeehonden door bovenwatergeklid kan dan ook al op voorhand worden uitgesloten. 48

49 Voor zover er sprake kan zijn van vermiklingsgedrag ten gevolge van onderwatergeluid volgt hieronder onze beoordeling, gebaseerd op de informatie uit de Passende Beoordeling, de uitgevoerde tellingen en monitoringsonderzoeken. III Beoordeling Uit de uitgevoerde monitoringsonderzoeken met betrekking tot verstoring ten gevolge van onderwatergeluid blijkt dat de betekenis van Hond en Paap als ligplaats in 2010 niet is afgenomen ten opzichte van 2009, ondanks een sterke intensivering van bouwwerkzaamheden in Vooral natuurlijke en omgevingsfactoren ais getij, seizoen, temperatuur en windsnelheid verklaren de aantallen op de zandbank liggende zeehonden. De resultaten van deze onderzoeken laten zien dat er alleen bij bepaalde individuen sprake is van vermijdingsgedrag. Op populatieniveau blijkt er echter geen sprake te zijn van een structureel gewijzigd gebiedsgebruik in het Eems-Dollardgebied. Er is geen sprake van langdurige belemmering van migratie van en naar de Dollard ten gevolge van de bouwactiviteiten. Bovendien wordt door het treffen van natuurmaatregelen middels het uitkopen van de garnalenvisserij in het Kerkeriet alsmede het credren van extra rustgebied in dit gebied voor zeehonden alle kans op afname van kwaliteit of oppervlakte van leefgebieden van zeezoogdieren voorkomen. III Cono[Lisle De aangevraagde bouw van de elektriciteitscentrale leidt voor wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten Effecten op vissen (fint) Uit de Passende Beoordeling blijkt dat in het effectgebied in elk geval de fint, de rivierprik en de zeeprik kunnen voorkomen. De rivierprik en de zeeprik beschikken niet over een zwemblaas. Daardoor zijn deze dieren minder gevoelig voor onderwatergeluid. Mede gezien het grote verspreidingsgebied en de uitwijkmogelijkheden. Wij sluiten dan ook op voorhand uit dat voor de rivierprik en de zeeprik sprake kan zijn van effecten op de staat van instandhouding of het bereiken van instandhoudingsdoelen vanwege het bouwgeluid. Voor 49

50 de fint dient, vanwege de gevoeligheid voor geluid, door ons te worden beoordeeld in hoeverre de activiteiten gedurende de bouwfase kunnen leiden tot effecten op deze soot Effecten van de uiterst beperkte toename van licht op deze soorten die ander water leven worden op voorhand uitgesloten, gezien de soortspecifieke kenmerken van vissen. III Instandhoudingsdoelstelling In het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee is de instandhoudingsdoelstelling voor de fint gericht op het behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. III Effect Voor wat betreft dit aspect wordt om de al genoemde redenen alleen getoetst aan mogelijke effecten op de fint. Direct voor het Eemshavengebied bevindt zich een brede stroomgeul in de Waddenzee (Doekegat), die de verbinding vormt tussen de Noordzee en de westelijke Waddenzee en het binnengebied van de Eems-Dollard. Het is mogelijk dat de fint deze geul gebruikt als doortrekroute naar de (mogelijke) paaiplaats in het Eems-Dollard estuarium en het Duitse deel van de Waddenzee. Vanwege het feit dat de fint in het bezit is van een zwemblaas maakt hem dat gevoeliger voor verstoring door bouwgeluid. III Beoordeling Uit de bij ons bekende resultaten van in 2009 uitgevoerd onderzoek naar vispopulaties blijkt dat de fint niet in het havenbekken, het Eemsestuarium en het Doekegat is aangetroffen (Vz ABRS 24 juli 2009, R2, rechtsoverweging 2.6.1). In dit rapport ( aanwezigheid van vissen en vislarven in de Wilhelminahaven, Eemshaven en Omgeving Het belang van het havenbekken als paai- en opgroeigebied- situatie 2008/2009, december 2009, opgesteld door Bioconsuit) staat dat in de periode van juli tot en met oktober 2008 en februari tot en met juni 2009 elf maal de aanwezigheid van de fint in het havenbekken, het Eems estuarium en het Doekegat is onderzocht. Tijdens deze onderzoeken is de fint niet aangetroffen in de genoemde gebieden. In de Passende Beoardeling is een beoordeling uitgevoerd aan de hand van (cumulatief) beoordeelde onderwater geluid, gekoppeld aan de voor vissen geldende Accumulated Sound Exposure Level (SEL). Daaruit blijkt dat deze drempelwaarde voor vissen, groter dan 2 cm, nergens wordt overschreden. Voor vis kleiner dan 2 cm wordt deze drempelwaarde op 50

51 slechts één meetpunt bereikt als gevolg van de bouwwerkzaamheden van en licht overschreden in cumulatie met NUON (Meetpunt NO-1). Daarbij moet worden aangetekend dat hier alleen sprake van is bij een blootstellingsduur van 24 uur. Ten aanzien van de kwatificerende vissoorten geldt ook nog dat deze -als trekkende vissen- de Eemshaven voorbij kunnen zwemmen in de richting van de paaiplaatsen wat het uiterst onaannemelijk maakt dat deze soorten zich 24 uur of langer nabij de Eemshaven ophouden. Geconcludeerd wordt dat het eventuele effect vanwege het bouwgeluid zo verwaarloosbaar klein is dat er geen sprake kan zijn van negatieve effecten voor één van de instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee Conclusie De geluidsemissies (onderwatergeluid) vanwege de aangevraagde bouw van de elektriciteitscentrale leidt met zekerheid niet tot een significant effect op de instandhoudingsdoelen van de fint, zeeprik en rivierprik. Het aangevraagde project leidt wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Naura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten. 51

52 111-3 Gebruiksfase Hierboven zijn de effecten op habitats en soorten ten gevolge van de aanleg- en bouwfase beoordeeld. Dit deel van de overwegingen ziet op de beoordeling van de effecten die zich tijdens de gebruiksfase kunnen voordoen. Voor een deel zijn deze van gelijksoortige aard als de effecten tijdens de aanlegfase Achteruitgang kwaliteit van leefomgeving door verstorende factoren Effecten Omdat het Eemshaventerrein geen deel uitmaakt van een Natura 2000-gebied, zijn in dit kader effecten op soorten en habitats alleen van belang voor zover deze een aantasting van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied kan opleveren. Wanneer in de aangrenzende gebieden te beschermen natuurwaarden niet of nauwelijks aanwezig zijn, kan dit niet leiden tot een relatie hebben met natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Voor zover er al sprake is van fysiek verlies van habitats van soorten in het kader van op grond van de Natuurbeschermingswet beschermde waarden dan is dit reeds aan de orde als gevolg van de bouwfase en tevens al in het desbetreffende deel van deze vergunning door ons beoordeeld. Als gevolg van het gereedkomen, en in gebruik hebben van de elektriciteitscentrale alsmede het gebruik van het (verruimde en verdiepte) havenbekken en de te verwachten toename van scheepvaart blijft er sprake van een mogelijk grotere verstoring van vogels, zeezoogdieren en vissen binnen het Nature 2000-gebied Waddenzee dan in de situatie zonder -centrale. Het gaat daarbij om een (ook in cumulatie beoordeelde) grotere geluidscontour alsmede lichtcontour (in de nachtperiode). Verder zou mogelijk door de toename van scheepvaart sprake kunnen zijn van barrièrewerking voor migrerende zeezoogdieren (gewone en grijze zeehond, bruinvis) en vissen (fint, zeeprik en rivierprik). 52

53 Dit onderdeel van de beoordeling richt zich op de verstorende effecten ten gevolge van geluid, licht, aanwezigheid en/of vaarbewegingen en het verspreiden van onderhoudsbagger gedurende de gebruiksfase van de centrale. Studie- en Effectgebied De omvang van het effectgebied wordt bepaald door de reikwijdte van de effecten. Het meest verreikende effect bepaalt de buitengrens van het studiegebied. Aangezien niet alle habitats en soorten voor dezelfde aspecten gevoelig zijn, worden deze per soortgroep beoordeeld. Bij de beschrijving van de verschiliende effecten is steeds het in de Passende Beoordeling gehanteerde effectgebied beschreven Vogels In de omgeving van de Eemshaven zijn gebieden aanwezig wear vogels van gebruik maken om te broeden, te rusten (o.a. bij hoogwater) en te foerageren. Verstoring tijdens de gebruiksfase van de centrale kan plaatsvinden door geluidsemissies, de toegepaste verlichting op en rond de centrale en door vaarbewegingen. De locatie van de centraie is niet geschikt als broedgebied. Voor zover er sprake was van verlies aan broedgebieden of verstoring van broedgebieden hebben wij dit reeds beoordeeld bij de aanleg-/bouwfase van de centrale. Daarnaast zijn zichtjagers gevoelig voor vertroebeling als gevolg van de verspreidingsactiviteiten. De onderstaande beoordeling ziet ook op mogelijke effecten op de hierboven nader specifiek beoordeelde soorten velduil, blauwe kiekendief en scholekster Verstoring door geluid Voor het bepalen van de kans op verstoring door geluid is in de Passende Beoordeling een geluidscontour opgenomen in de vorm van een etmaalcontour (LAeq 24h). Tevens is beoordeeld welke contour (eveneens in LAeq 24h) ontstaat in cumulatie met andere projecten. Vanuit deze gemiddelde contour kan warden bepaald op welk oppervlakte sprake zou zijn van een zodanige geluidsbelasting waar bij vogels verstorende effecten kunnen optreden. In de Passende Beoordeling wordt voor wat betreft de verstoring door geluid het gebied binnen de 45 db(a)-contour als uitgangspunt genomen. Binnen de contour van 45 db(a) kan er een zekere verstoring optreden. 53

54 Deze geluidscontour sluit ook aan bij studies van Reijnen et al en Tuip et a/. 2005, waarin drempelwaarden voor steltlopers werden gevonden van resp 45 db(a), waarboven effecten op vogels (steitlopers) kunnen optreden. Gezien de locatie van de centrale in de Eemshaven is de 45 db(a) contour representatief Beoordeling Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de omvang van het geluidsbelaste oppervlak, gedurende de gebruiksfase, nauwelijks verschilt ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de start van de bouw of aanleg van dit project en andere projecten in de Oostlob. In de situatie van 2006 was de aanwezigheid van de Eemscentrale bepalend voor het geluidsniveau in deze omgeving. Als gevolg van de cumulatie met het geluid van de nieuwe initiatieven (in gebruiksfase), waaronder de centrale van, ligt de geluidscontour iets verder oost- en noordwaarts. Op de pleats waar de geluidscontour in oost- en noordwaartse richting verschuift liggen geen gebieden die voor vogels van bijzonder belang zijn als foerageergebied respectievelijk broed- of rustgebied Conclusie Het project van kan niet leiden tot een beinvloeding van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee met betrekking tot deze vogels. Het mogelijk verlies aan broed-, foerageeren rustgebied als gevolg van het initiatief van Ieidt niet tot een beinvioeding van de natuurlijke kenmerken van het Natura gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot vogels. Bovendien is op basis van de oorspronkelijke Natuurbeschermingswetvergunning van en de vigerende Natuurbeschermingswetvergunning van NUON een natuurgebied aangelegd in de Emmapolder (ca 50 ha, 6 km ten westen van de Eemshaven), in aansluiting op bestaand natuurgebied (De Ruidhorn, ca. 20 ha) en de kwelders (ca. 24 ha). Door de aanleg van dit gebied is een nieuw geschikt foerageergebied danwel broedgebied gerealiseerd waar kwalificerende vogels van profiteren. heeft voorts, op grond van haar visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, besloten tot het vrijwillig ondersteunen van gericht natuurbeheer voor het realiseren van foerageer- en broedgebied voor velduil, blauwe kiekendief, scholekster en pioniervogeis, 54

55 voor een oppervlakte van minimaal enkele honderden hectares. Dit beheer zal o.a. bestaan uit het (verder) geschikt maken van reeds bestaand natuurgebied (kwelders). heeft daarom een aanvulling op de aanvraag voor haar vergunning op grond van de Nb-wet 1998 ingediend. De additionele natuurmaatregelen hebben betrekking op: ( I ) maatregelen die op korte termijn zullen worden uitgevoerd en welke een directe link hebben met de centrale en (ii) maatregelen die betrekking hebben op een algehele systeemverbetering. Het samenstel van deze maatregelen zal leiden tot een duurzame verbetering van het ecologisch systeem in het algemeen en van de betreffende habitats voor soorten in het bijzonder. Deze additionele maatregelen kunnen warden gezien als een belangrijke extra bijdrage van aan het bevorderen van een algemene gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten. In het licht van de conclusie uit de Passende Beoordeling krijgen de betrokken natuurwaarden met de natuurmaatregelen een extra borging en warden deze op positieve wijze beinvloed III Verstoring door licht Vogels kunnen gevoelig zijn voor verstoring door lichtbronnen. Verstoring kan optreden gedurende de trekperiode waardoor vogels door felle lichtbronnen een verstoring in hun trekgedrag ondervinden. Maar ook zijn bepaalde vogels gevoelig voor (te) veel kunstmatige verlichting in de nachtperiode en gaan dergelijke verlichte gebieden mijden. Uit de lichtberekening die in de Passende Beoordeling is opgenomen blijkt dat de verticale lichtsterkte, als gevolg van de te voeren verlichting op en rond de centrale gedurende de gebruiksfase, op het deel van de Waddenzee dat direct grenst aan de zeedijk 0,1 lux bedraagt. Verder weg neemt dit af tot circa 0,02 lux op meter afstand. Buitendijks, direct grenzend aan de zeedijk bedraagt de horizontale lichtsterkte (de hoeveelheid licht dat op een horizontaal vlak valt) 0,003 lux. Op grotere afstand neemt dit af tot 0,0005 lux op 500 meter afstand. De hoeveelheid licht (horizontaal) dat afkomstig is van het project is aan de rand van de dijk lager dan het jaar-gemiddelde van voile maan en hager dan een maanloze situatie Beoordeling 55

56 Volgens de Passende Beoordeling zal het in de gebruiksfase tijdens maanloze situaties direct naast de dijk niet meer helemaal donker zijn. Op 500 meter afstand zullen zich weer donkere situaties zich voordoen. Effecten op vogels zijn gezien deze lichtsterktes (minder dan een maanverlichte nacht) uit te sluiten. Bovendien is een beiangrijk deel van het door licht beinvloedde gebied hetzelfde als het door geluid beinvioedde gebied. Verder volgt uit het bij de Passende Beoordeling gevoegde lichtplan dat onnodige en ongewenste lichtuitstraling wordt geminimaliseerd. Verder blijkt uit de aanvraag dat de buitenverlichting van de centrale wordt uitgevoerd met groene verlichting. Door toepassing van dit type Iicht wordt voorkomen dat trekvogels in de nachtperiode in hun trekgedrag warden verstoord Conclusie De zeer geringe toename van Iichtuitstraling en de wijze waarop de buitenverlichting van de centrale wordt vormgegeven leidt tot de conclusie dat met zekerheid geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden kunnen optreden met betrekking tot vogels. Bovendien wordt door het treffen van extra natuurmaatregelen als het aanleggen en beheren van de aangekochte natuurgebieden Ruidhorn en de aanliggende kwelders alle kans op afname van kwaliteit of oppervlakte van leefgebieden van vogels voorkomen. III Verstoring door vaarbewegingen en baggerverspreiding Verstoring van vogels kan plaatsvinden door vaarbewegingen t.g.v. de zogenaamde silhouetwerking. De ingezette schepen in de gebruiksfase van de centrale zullen gebruik maken van de vaarroute en vaargeul van de Eems. Zoals in hoofdstuk 6 (en 7) van de Passende Beoordeling is beschreven zal ten gevolge van de scheepvaartbewegingen ten behoeve van de centrale van een toename van 350 scheepvaartbewegingen van zeeschepen per jaar plaatsvinden. In totaal gaat het (als worst case benadering) om maximaal 424 scheepvaartbewegingen van zeeschepen. Het aantal scheepvaartbewegingen met binnenvaartschepen neemt als gevolg van de transportbewegingen ten behoeve van de centrale van toe met (worst case) 1400 scheepvaartbewegingen. Daze vaarbewegingen vinden plaats in de bestaande vaargeul. De zuidelijke vaarroute wordt alleen gebruikt voor het transport van slib naar de 56

57 verspreidingslocaties, en stopt dus bij verspreidingslocatie P5a, de meest westelijk gelegen verspreidingsiocatie. Er kan mogelijk ook een verstorend effect optreden op zogenaamde zichtjagers die vliegend hun prooi opsporen en door gebrek aan doorzicht (als gevolg van de baggerverspreidingen) worden verstoord in hun foerageergedrag Beoordeling In de Passende Beoordeling is een overzicht gegeven van de ligging van de vaarroutes, de geluidscontour, de algemeen gebruikte - verstoringsafstand voor vogels door silhouetwerking en de droogvallende platen. Daaruit blijkt dat de vaarbewegingen in de zuidelijk gelegen vaargeul geen verstorende invloed kunnen hebben op de droogvallende platen. Langs de noordelijke vaargeul ligt, aan de zuidzijde, een droogvallende plaat die voor een klein deel binnen de contour van silhouetwerking valt. Deze plaat wordt niet beinvloed door geluid dat afkomstig is van (extra) vaarbewegingen. Gmdat de noordelijke vaargeul een frequent gebruikte scheepvaartroute is, zullen de vogels die foerageren of rusten gewend zijn geraakt aan de scheepvaart. Vogels (individuen of soorten) die wel meer verstoringsgevoelig zijn, zullen zich hier nu al niet ophouden. De toename van scheepvaart is relatief beperkt. De scheepvaart is zodoende voorspelbaar en vormt geen werkelijke dreiging. De zuidelijke vaargeul, die ten behoeve van beide projecten ( en GSP) alleen gebruikt wordt voor het transport van bagger naar de verspreidingslocaties, ligt overal op zodanige afstand van droogvallende platen dat verstoring van foeragerende wadvogels uitgesloten is. Met betrekking tot de zichtjagers concludeert de Passende Beoordeling dat vogelsoorten die op zicht hun prooi vinden gedurende de winterperiode (waarin vertroebeling optreedt door baggerverspreiding) niet in deze omgeving voorkomen. Ook relevante soorten die wel in de winterperiode in Nederland voorkomen worden niet aangetroffen op of nabij de verspreidingslocaties waarop deze aanvraag betrekking heeft Conclusie Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels wordt uitgesloten. Bovendien is door het treffen van mariene maatregelen bestaande uit de uitkoop van de garnalenvisserij in de Dollard en de aankoop en beheer van 24 ha kwelders extra ongestoord rustgebied en foerageergebied ontstaan. Het resultaat van de maatregelen in de 57

58 Dollard is dat een afgesloten gebied met een omvang van ca ha is gerealiseerd waarin de bodemberoering is verminderd en de rust toegenomen. Het in werking hebben van de centrale kan voor wat betreft dit aspect niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot vogels Zeezoogdieren Het Eems-Dollard estuarium is voor de gewone zeehond een belangrijk verblijf-, foerageeren voortplantingsgebied. Rond de Eemshaven bevinden zich enkele plaatsen waar zeehonden veelvuldig gebruik maken van de droogvallende platen. Belangrijke Iigplaatsen in het Nederlandse gebied zijn de platen rond Rottum, de platen Hond en Paap in het estuarium en de platen in de Dollard. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de aangevraagde activiteiten van effecten kunnen hebben op zowel de Grijze als de Gewone zeehond. Omdat mogelijke effecten voor beide soorten nagenoeg gelijk zijn, worden deze hieronder voor beide zeehondensoorten tegelijk behandeld. Daarbij houden wij in onze afweging rekening met het feit dat de grijze zeehond binnen het effectgebied spaarzaam voorkomt. Verstoring van zeehonden kan optreden als gevolg van geluid, licht, vaarbewegingen alsmede menselijke aanwezigheid. Voor de bruinvis zijn alleen in relatie tot de Noordzeekustzone instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 maart 2011 (nr /1/R2) wordt in dit besluit uitgegaan van het bestaan van een verbeterdoelstelling ten aanzien van deze soort. Uit monitoringsgegevens als beschreven in de Passende Beoordeling is gebleken dat de soort slechts sporadisch van het effectgebied gebruik maakt. Eventuele verstoring, als gevolg van de thans beoordeelde activiteiten, van enkele individuen die in de Waddenzee aanwezig zijn, zal zo gering zijn dat op voorhand geen gevolgen te verwachten zijn op het instandhoudingsdoel (verbeterdoelstelling)van de bruinvis. Verstoring van bruinvissen als gevolg van de gebruiksfase van het project achten wij op voorhand uitgesloten Instandhoudingsdoelstelling 58

59 In het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied is de instandhoudingsdoelstelling voor de gewone zeehond gericht op het behoud van de kwaliteit en omvang van het leefgebied. Hiernaast is groei van de huidige populatie gewenst. De instandhoudingsdoelstelling voor de grijze zeehond is gericht op het behoud van de kwaliteit en omvang van het Ieefgebied. Behoud van de huidige populatie is gewenst. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 maart 2011 (nr /1/R2) wordt in dit besluit uitgegaan van het bestaan van een verbeterdoelstelling ten aanzien van deze soort Verstoring door geluid Na het gereedkomen, en in gebruikname, van de elektriciteitscentrale blijft er sprake van een geluidsbelasting naar de omgeving. In de Passende Beoordeling is de ligging van de vaarroutes, de geluidscontour, de verstoringsafstand voor zeehonden door silhouetwerking en de ligplaatsen weergegeven. Voor het bepalen van de kans op verstoring door geluid is in de Passende Beoordeling een geluidscontour opgenomen in de vorm van een etmaalcontour (LAeq 24h). Tevens is beoordeeld welke contour (eveneens in LAeq 24h) ontstaat in cumulatie met andere projecten gedurende de gebruiksfase. Vanuit deze gemiddelde contour kan worden bepaald op welk oppervlakte sprake zou zijn van een zodanige geluidsbelasting waar bij zeehonden verstorende effecten kunnen optreden. In de Passende Beoordeling wordt voor wat betreft de verstoring door geluid het gebied binnen de 45 db(a)- contour als uitgangspunt genomen. Daarbij blijkt dat de geluidscontour vele malen geringer is gedurende de gebruiksfase dan gedurende de bouwfase. Uit de Passende Beoordeling blijkt ook dat de omvang van het geluidsbelaste oppervlak, gedurende de gebruiksfase, nauwelijks verschilt ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de start van de bouw of aanleg van dit project en andere projecten in de Oostlob. In de situatie van 2006 was de aanwezigheid van de Eemscentrale bepalend voor het geluidsniveau in deze omgeving. Als gevolg van de cumulatie met het geluid van de nieuwe initiatieven (in gebruiksfase), waaronder de centrale van, ligt de geluidscontour iets verder oost- en noordwaarts. Binnen deze contour zijn echter geen ligplaatsen van zeehonden aanwezig Beoordeling Gezien de zeer beperkte omvang van de geluidscontour (ook in cumulatie met andere projecten in de gebruiksfase) en omdat deze contour geen ligplaatsen van zeehonden 59

60 overlapt, kan een effect op zeehonden als gevolg van geluidsverstoring worden uitgesloten. Uit de uitgevoerde monitoringsonderzoeken blijkt overigens ook dat de betekenis van Hond en Paap als ligplaats in 2010 niet is afgenomen ten opzichte van 2009, ondanks een sterke intensivering van bouwwerkzaamheden in Daarnaast wordt door het treffen van extra natuurmaatregelen door het uitkopen van de garnalenvisserij in het Kerkeriet alsmede het cre6ren van extra rustgebied in dit gebied voor zeehonden alle kans op afnarne van kwaliteit of opperviakte van leefgebieden van zeehonden voorkomen Conclusie Het -project leidt voor wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten Verstoring door vaarbewegingen Verstoring van zeehonden kan plaatsvinden door vaarbewegingen t.g.v. de zogenaamde silhouetwerking. De schepen in de gebruiksfase (zowel de schepen voor aan- en afvoer naar de centrale alsmede voor het verspreiden van bagger) zullen gebruik maken van de vaarroute en vaargeul van de Eerns. Deze vaarbewegingen vinden plaats in de bestaande vaargeul. De zuidelijke vaarroute wordt alleen gebruikt voor het transport van slib naar de verspreidingslocaties, en stopt dus bij verspreidingslocatie P5a, de meest westelijk gelegen verspreidingslocatie. Uit de informatie, als opgenomen in de Passende Beoordeling, valt af te leiden dat een deel van het oppervlak aan ligplaatsen van zeehonden alleen door silhouetwerking als gevolg van de vaarbewegingen wordt beinvioed en niet door geluid. De contour waarbinnen verstoring door silhouetwerking op kan treden overlapt maar voor een klein deel een zeehondenrustplaats. Het optredende onderwatergeluid kan gevolgen hebben voor het gedrag van zeehonden in gebieden waarbinnen de prikkels een bepaald drempelniveau overschrijden. Aileen bij zeer hoge geluidniveaus kunnen fysieke effecten optreden. Uit de informatie in de Passende Beoordeling blijkt dat deze laatste effecten bij scheepvaart uitgesloten zijn. Het regeimatig passeren van schepen door een vaargeul kan in potentie wel leiden tot barrièrewerking in het migratiegedrag. 60

61 Beoordeling Silhouetwerking De vaargeul near de Noordzee ligt vrijwel overal op zodanige afstand van rustplaatsen van zeehonden dat verstoring uitgesloten is. De contour waarbinnen verstoring op kan treden overlapt maar voor een klein deel een zeehondenrustplaats. De zeehonden op de ligplaatsen langs de noordelijk gelegen vaargeul, die de Eemshaven en de overige havens in het Eems- Dollardgebied met de Noordzee verbindt, zijn gewend aan de vaarbewegingen in de vaargeul, omdat deze dagelijks wordt gebruikt door schepen en dit gebruik voorspelbaar is voor zeehonden. Voor zover er verstoring kan optreden is dit alleen op individueel niveau en zeer kortdurend en zal deze zeker niet leiden tot negatieve effecten op populatieniveau. Barrierewerking Uit de Passende Beoordeling en de daarin aangehaalde resultaten van de monitoringsonderzoeken naar het (migratie)gedrag van zeehonden komt naar voren dat een barriérewerking tussen het Nederlandse en Duitse deel van de Waddenzee respectievelijk naar de Dollard afwezig is voor wat betreft het migratiegedrag van zeezoogdieren. Uit informatie uit de uitgevoerde monitoringsonderzoeken is gebleken dat er uitwisseling is tussen de zeehondenpopulaties in de Waddenzee en in de Dollard. Daarbij nemen de aantallen zeehonden in zowel de Dollard als de Waddenzee toe. De toename van de scheepvaart van en naar de Eemshaven heeft deze groei niet in de weg gestaan. Om het restrisico op een onverhoopt negatief gevolg adequaat uit te sluiten is het monitoringsprogramma voor wat betreft de zeezoogdieren zodanig opgebouwd dat de ontwikkeling van de zeehondenpopulatie in het Eems-Dollard gebied kan worden gevolgd. Met name de vliegtuigtellingen geven robuuste informatie op populatieniveau, waarmee eventuele verschuivingen in de verspreiding van de zeehonden in het Eems-Dollard gebied kunnen worden bepaald. De gegevens zijn geschikt om lange termijnveranderingen te detecteren en eventuele afwijkingen ten opzichte van andere gebieden te bepalen. Zo kunnen ook eventuele gevolgen van een verdere toename van de scheepvaart op de zeehonden in het Eems-Dollard gebied worden gevolgd en kan eventueel adequaat worden ingegrepen op basis van de verkregen monitoringsgegevens. Onderwatergeluid 61

62 Ook blijkt uit de Passende Beoordeling dat verstoring door onderwatergeluid, afkomstig van de schepen, niet leidt tot andere of grotere verstoringseffecten dan als gevolg van het hiervoor beoordeelde bovenwatergeluid cq barriérewerking door vaarbewegingen. Gezien de kleine overlap, aan de uiterste grens van de (worst case bepaalde) verstoringscontour van meter, de relatief beperkte toename van het scheepvaartverkeer, de goede staat van instandhouding, de stijgende trend van de gewone zeehond in de Waddenzee en het geringe belang van de omgeving van de Eemshaven voor de bruinvis en de grijze zeehond wordt een effect op de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten als gevolg van de toename van het scheepvaartverkeer uitgesloten. Daarnaast wordt door het treffen van extra natuurmaatregelen door het uitkopen van de garnalenvisserij in het Kerkeriet alsmede het crebren van extra rustgebied in dit gebied voor zeehonden alle kans op afname van kwaliteit of oppervlakte van leefgebieden van zeehonden wordt voorkomen. Wel achten wij het op voorhand niet uitgesloten dat - gedurende de periode dat de baggerschepen van de vaargeul en de nabijgelegen verspreidingslocaties gebruik maken - ook zeehonden (met name grijze zeehonden) aanwezig kunnen zijn met pups. Wij zijn van mening, mede gezien de aangenomen verbeterdoelstelling voor grijze zeehonden, dat te alien tijde voarzorgmaatregelen genomen moeten worden om te voorkomen dat er verstoring optreedt die op enige manier kan leiden tot het gescheiden raken van moederdieren en pups. Daarom verbinden wij aan deze vergunning het voorschrift dat de schepen die gebruikt warden voor het verspreiden van bagger altijd een veilige afstand dienen te houden ten opzichte van zeehonden met pups Conclusie Het project leidt wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten Verstoring door ficht 62

63 Verstoring van zeehonden kan optreden door een te hoge lichtbelasting in hun leefgebied. Uit de lichtberekening die in de Passende Beoordeling is opgenomen blijkt dat de verticale lichtsterkte, als gevolg van de te voeren verlichting op en rond de centrale gedurende de gebruiksfase, op het deel van de Waddenzee dat direct grenst aan de zeedijk 0,1 lux bedraagt. Verder weg neemt dit af tot circa 0,02 lux op meter afstand. Buitendijks, direct grenzend aan de zeedijk bedraagt de horizontale lichtsterkte (de hoeveelheid licht dat op een horizontaal vlak valt) 0,003 lux. Op grotere afstand neemt dit af tot 0,0005 lux op 500 meter afstand. De hoeveelheid licht (horizontaaf) dat afkomstig is van het project is aan de rand van de dijk lager dan het jaar-gemiddelde van voile maan en hoger dan een maanloze situatie. III Beoordeling In de gebruiksfase zal tijdens maanloze situaties het direct naast de dijk niet meer helemaal donker zijn. Op 500 meter afstand zullen zich weer donkere situaties zich voordoen. Direct fangs de dijk en binnen 500 meter komen feitelijk geen zeehonden voor. De dichtstbijzijnde rustplaatsen liggen op ongeveer 3 kilometer afstand van het bouwwerk van. Bovendien volgt uit het bij de Passende Beoordeling gevoegde lichtplan dat onnodige en ongewenste lichtuitstraling wordt geminimaliseerd. Met betrekking tot verlichting gedurende de gebruiksfase zijn effecten op zeehonden dan ook op voorhand uit te sluiten Conclusie Het project leidt wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten Vissen Instandhoudingsdoelstelling De instandhoudingsdoelstelling voor de fint is gericht op het behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. 63

64 De instandhoudingsdoelstelling voor de zeeprik is gericht op het behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie; De instandhoudingsdoelstelling voor de rivierprik is gericht op het behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Effecten van de uiterst beperkte toename van licht op deze soorten worden op voorhand uitgesloten, gezien de soortspecifieke kenmerken van vissen. Wij beoordelen wel voor alle drie de soorten de mogelijke effecten als gevolg van barrierewerking door vaarbewegingen en mogelijke effecten van baggerverspreidingen. III Verstoring door vaarbewegingen (onderwatergeluid, baggerverspreiding) Onderwatergeluid Uit de Passende Beoordeling blijkt dat in het effectgebied in elk geval de fint, de rivierprik en de zeeprik kunnen voorkomen. De rivierprik en de zeeprik beschikken niet over een zwemblaas. Daardoor zijn deze dieren minder gevoelig voor onderwatergeluid en zullen niet warden verstoord als gevolg van de geluidsemissies. Wij sluiten dan ook op voorhand uit dat voor de rivierprik en de zeeprik sprake kan zijn van effecten vanwege geluid. Voor wat betreft dit aspect wordt alleen getoetst aan mogelijk effecten op de fint. Direct voor het Eemshavengebied bevindt zich een brede stroomgeul in de Waddenzee (Doekegat), die de verbinding vormt tussen de Noordzee en de westelijke Waddenzee en het binnengebied van de Eems-Dollard. Het is aannemelijk dat de lint deze geul gebruikt als doortrekroute naar de (mogelijke) paaiplaats in het Eems-Dollard estuarium en het Duitse deel van de Waddenzee. Vanwege het feit dat de lint in het bezit is van een zwemblaas maakt hem dat gevoeliger voor verstoring door geluid. Beoordeling Uit de bij ons bekende resultaten van in 2009 uitgevoerd onderzoek naar vispopulaties blijkt dat de fint niet in het havenbekken, het Eemsestuarium en het Doekegat is aangetroffen (Vz ABRS 24 juli 2009, /R2, rechtsoverweging 2.6.1). In dit rapport ( aanwezigheid van vissen en vislarven in de Wilhelminahaven, Eemshaven en Omgeving Het belang van het havenbekken als paai- en opgroeigebied- situatie 2008/2009, december 2009, opgesteld door Bioconsult) staat dat in de periode van juli tot en met oktober 2008 en februari tot en met juni 2009 elf maal de aanwezigheid van de fint in het havenbekken, het Eems estuarium 64

65 en het Doekegat is onderzocht. Tijdens deze onderzoeken is de fint niet aangetroffen in de genoemde gebieden. tilt de Passende Beoordeling volgt dat verstoring van vissen door onderwatergeluid niet mogelijk is vanwege de beperkte toename van scheepvaartverkeer in een al druk bevaren vaargeul. Baggerverspreiding Volgens de Passende Beoordeling zijn er mogelijke effecten op vissen als gevolg van vertroebeling ten gevolge van de baggerverspreidingen. Voor trekkende soorten kan vertroebeling een barrière vormen voor de trek van en naar paaigebieden. Beoordeling Met betrekking tot vertroebeling en barriérewerking blijkt dat de paaitrek van de fint in mei begint en drie maanden kan duren. De vissen trekken het estuarium binnen tijdens springtij of een verhoogde rivierafvoer. In mei is geen sprake meer van verhoogde vertroebeling als gevolg van het verspreiden van baggerspecie en dus kan barrièrewerking door vertroebeling worden uitgesloten. De tint is afhankelijk van zijn zicht om prooien te vangen. De aantallen van de tint in de Oude Westereems en het Doekegat tijdens de periode van verspreidingen zullen waarschijnlijk laag zijn, daar de verspreidingen plaatsvinden ver voor de trekperiode. Tevens is uit onderzoek gebleken dat de fint niet of nauwelijks wordt aangetroffen in het gebied rondom de Eemshaven. Daarnaast zijn de locaties waar de bagger wordt verspreid onaantrekkelijk voor de fint vanwege het ontbreken van voedsel. Bovendien zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden voor de tint. Op basis hiervan kan een negatief effect op het instandhoudingsdoel voor de fint worden uitgesloten. De trek van de zeeprik naar de paaigebieden vindt plaats in de periode van februari tot juni; vrijwel uitsluitend s nachts. In de herfst (september/oktober) trekt de rivierprik de rivieren op om te paaien. De paaitrek duurt tot in het voorjaar en vindt eveneens vrijwel uitsluitend s nachts plaats. De trekperiodes van zeeprik en rivierprik overlappen met de periode waarin de grootste vertroebeling als gevolg van het verspreiden van baggerspecie plaatsvindt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat daze soorten gevoelig zijn voor vertroebeling. Als larven leven ze enkele jaren in de modderiaag van de rivier. Er blijft een route tussen het buitengebied van het estuarium en het middengebied in stand, waar de vertroebeling minder sterk toeneemt. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat er barrièrevorming optreedt en deze soorten de paaigronden niet meer kunnen bereiken. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelen voor zee- en rivierprik kan worden uitgesloten. 65

66 Conclusie: De tijdelijk verhoogde vertroebeling veroorzaakt door de baggerspecieverspreiding leidt niet tot effecten op de instandhoudingsdoelen van de fint, zeeprik en rivierprik. Eventueel optredende barriérewerking is zo gering dat dit niet kan leiden tot beinvioeding van het trekgedrag van deze soorten. Het -project leidt voor wat betreft dit aspect met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Naura 2000-gebied Waddenzee, dan wel andere Natura 2000-gebieden met betrekking tot deze soorten Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van toename N- depositie Duitsland In de Passende Beoordeling is een analyse gemaakt van de habitattypen, de achtergronddepositie, de staat van instandhouding van de habitattypen en de eventuele accumulatie van stikstof ten aanzien van de Waddeneilanden Borkum, Memmert, Juist, Norderney en Baltrum behorend tot het Natura 2000-gebied Nationalparks Niedersächsiches Wattenmeer_Voor de Duitse Natura 2000-gebieden is, mede als gevolg van de heersende metereologische omstandigheden, een toename te verwachten van de stikstofdepositie op de Duitse waddeneilanden. Bevoegdheid en toetsing naar Duits recht Nu op grond van het thans geldende wettelijke kader een toedeling van de bevoegdheid voor de beoordeling van de gevolgen van Duitse eilanden ontbreekt is ervoor gekozen zowel de Staatssecretaris van EL&I als GS Groningen als bevoegd gezag te beschouwen voor de beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie in relatie tot de mogelijke aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden in Duitsland. De gevolgen van de stikstofdepositie zijn in de Passende Beoordeling in beeld gebracht op grond van de Nederlandse beoordelingssystematiek en de Duitse wijze van toetsen. Dat laatste vanwege het feit dat de betrokken gebieden ook door de Duitse overheid zijn aangemeld c.q. aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Hieruit volgt dat de Lid Staat Duitsland verantwoordelijk is voor het bereiken of behouden van een gunstige staat van instandhouding van de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats 66

67 van soorten. Daartoe is ook binnen het Duitse rechtssysteem bepaald op welke wijze naar haar oordeel op voldoende wijze is beoordeeld dat een plan of project de natuurlijke kenmerken van een betrokken gebied niet zal aantasten. Het is immers ook de Duitse Lid Staat die de huidige staat van instandhouding van de betrokken habitats heeft vastgesteld en beoordeeld. III Instandhoudingsdoelstelling De huidige staat van instandhouding in de gebieden in Duitsland is geclassificeerd als goed (B) Beoordeling In de Passende Beoordeling zijn de gevolgen van stikstofdepositie op de Duitse eilanden in beeld gebracht, vanuit Duits en Nederlands perspectief. De in de Nederlandse literatuur beschreven kritische depositiewaarden (KDW) zijn per (sub)type bepaald. Gezien de vergelijkbaarheid van de ecosystemen kunnen in dit geval de voor Nederland bepaalde KDW s (Van Dobben en van Hinsberg 2008) ook op de Duitse habitattypen worden toegepast. In tegenstelling tot de Nederlandse systematiek wordt in de Duitse systematiek geen onderscheid gemaakt in subtypen van habitats. Daar waar in Nederland een habitattype in meerdere subtypen is verdeeld, wordt voor Duitsland bij ieder habitattype steeds de laagste KDW aangehouden die voor alle onder dat habitattype vallende subtypen gelden. De voor ieder habitattype geldende KDW is daarom vastgesteld op basis van een worst-case benadering. Beoordeeld naar de Nederlandse systematiek concludeert de Passende Beoordeling voor alle Duitse eilanden dat de zeer geringe hoeveelheid stikstof die als gevolg de centrale en de havenuitbreiding samen, in cumulatie met de andere plannen en projecten op het eiland wordt gedeponeerd, geen effect heeft op de beoordeelde habitattypes en de (goede) staat van instandhouding niet beinvloedt. De bij een sterk afnemende achtergronddepositie optredende geringe verhoging van de stikstofdepositie als gevolg van en GSP valt volledig weg bij de in het verleden opgebouwde, en deels voor de vegetatie beschikbare stikstof in de bodem. In de Passende Beoordeling worden de gevolgen van de stikstofdepositie vervolgens in beeld gebracht volgens de in Duitsland algemeen toegepaste KlfL methode. Deze methode 67

68 is door KlfL (2008) wetenschappelijk onderbouwd. In een uitspraak (BVerwG 9 A 5.08, 14 april 2010) heeft het Duitse Bundesverwaltungsgericht, de hoogste federate administratieve rechtbank, de methode volgens KlfL (2008) goedgekeurd. Deze methode gaat er van uit dat een extra stikstofdepositie tot 3% van de kritische depositiewaarde (KDW) als verwaarloosbaar te beschouwen is, waarbij het onderzoeksgebied is begrensd tot het gebied waar de toename van stikstofdepositie 100 gram (7,14 mol) NI(halaar) of meer is. Bij de toetsing in Duitsland warden de volgende stappen doorlopen wanneer de achtergronddepositie hoger is dan de KDW van een habitattype: Het onderzoek wordt beperkt tot de gebieden waar de depositie van stikstof meer dan 100 gr. 17,14 mol N/(halaar) bedraagt. Beneden deze waarde zijn de berekeningen van de depositie niet meer (betrouwbaar) uit te voeren en kunnen effecten derhalve niet meer worden bepaald; Een extra stikstofdepositie tot 3% van de KDW is op grand van wetenschappelijke onderbouwde drempelwaarde verwaarloosbaar; deze waarde is lager dan de omvang van de afvoer van stikstofverbindingen uit de bodem die diverse natuurlijke processen (zoals uitspoeling van stikstofverbindingen) bewerkstelligen. Voorwaarde daarbij is dat de habitattypen binnen een gebied de instandhoudingstoestand A of B hebben en dat de achtergronddepositie de kritische depositiewaarde meer dan twee maal overschrijdt; Tussen de 3% en 5% van de KDW kunnen significante effecten op habitattypen worden uitgesloten wanneer het beinvloede oppervlakte van een habitattype binnen een Natura 2000-gebied kleiner is dan 1% van de totale oppervlakte van het habitattype. Boven 1% van het oppervlak kunnen significante effecten niet warden uitgesloten; Na deze selectiestappen moet op grond van systeemeigenschappen en lokale omstandigheden (vegetatie, beheer, dynamiek, begrazing, bodemgesteldheid etc.) worden beredeneerd waarom een toename van de stikstofdepositie wel of niet tot een significant effect leidt op de instandhoudingsdoelstellingen. Deposities van minder dan 100 gram (7,14 mol) N/(halaar) blijven dus altijd buiten beschouwing. Deze methode is door KlfL (2008) wetenschappelijk onderbouwd en wordt in Duitsland algemeen toegepast. Uit tabel 28 van de Passende Beoordeling blijkt dat op geen van de Oost-Friese Waddeneilanden de toename van stikstofdepositie door het project afzonderlijk of in cumulatie meer dan 7,14 mot NI(halaar) bedraagt. Naar aanleiding van een zienswijze zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat de in de passende beoordeling opgenomen depositieberekeningen op een onderdeel onjuist zijn: de ammoniakemissie vanwege de 68

69 energiecentrale Eemsmond Energie is ten onrechte bepaald op 10 ton/jaar per jaar in plaats van de vergunde 101 ton/jaar. Gelet hierop gaan wij in onze toetsing uit van een worst case aanname: Deze houdt in dat wij uitgaan van een toename van extra stikstofdepositie van 2 mol op de Duitse eilanden. Deze toename is gebaseerd op eerste nieuwe berekeningen met de correcte ammoniakemissie van Eemsmond Energie. Dit betekent dat wij ervan uitgaan dat de depositie vanwege, in cumulatie met de andere initiatieven, op de eilanden tussen de 6 en 8 mol is. In de Duitse systematiek van beoordelen betekent dit dat wij gehouden zijn te toetsen aan de hierboven beschreven tweede stap: een toename van stikstofdepositie is toelaatbaar indien de toename vanwege de emissie van stikstof door, ook in cumulatie, zeer ruim onder de 3% van de KDW blijft. Uit berekeningen die eerder zijn uitgevoerd in opdracht van de provincie Groningen door1bl Umweltplanung volgt dat de toename vanwege, ook in cumulatie, ruim onder de 3% van de KDW blijft. Deze conclusie wordt verder ondersteund door het gegeven dat de staat van instandhouding van de betrokken habitattypen gunstig is Conclusie: Het initiatief van leidt niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de beoordeelde Duitse Natura 2000-gebieden. Het ;project kan voor wat betreft dit aspect ook overigens niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de genoemde Natura 2000-gebieden Nederland De toename van stikstofdepositie door het -project (inclusief bijbehorende scheepvaart) is, ook in cumulatie met andere projecten, in de Passende Beoordeling in beeld gebracht. Bij de voorbereiding en besluitvorming inzake de thans herroepen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet hebben wij reeds het effect als gevolg van de depositie van stikstof op de Nederlandse Natura 2000-gebieden beoordeeld. Destijds hebben wij geconcludeerd dat een geringe toename van de depositie op zichzelf geen meetbaar en zichtbaar effect zal opleveren. Dat betekent dat - hoewel de kritische depositiewaarden ter plaatse wordt overschreden - de marginate toename van stikstofdepositie, als gevolg van het aangevraagde project, niet tot een verdere aantasting van de relevante habitattypen zal kunnen leiden. Deze conclusie is in de nieuw uitgevoerde Passende Beoordeling bevestigd. 69

70 III Duinen van Schiermonnikoog en Ameland Bevoegd gezag Voor deze vergunning zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslán het bevoegd gezag Instandhoudingsdoelstelling In de Passende Beoordeling is uitgegaan van een beoordeling van de meest voor vermesting gevoelige habitattypes binnen de bij de beoordeling betrokken Natura2000 gebieden. Op deze wijze heeft een worst-case-benadering plaatsgevonden bij de beoordeling van de betrokken habitattypen en -gebieden. Dit zijn voor de Aanwijzingsbesluiten van de Duinen Schiermonnikoog en Ameland de grijze duinen (H 2130). De instandhoudingsdoelstelling voor dit habitattype voor de Duinen Ameland en Duinen Schiermonnikoog behelst uitbreiding oppervlakte en verbetering van de kwaliteit grijze duinen, kalkarm (subtype B) en grijze duinen en het subtype heischraal (subtype C). Voor het subtype kalkrijk (subtype A).geldt als doel behoud oppervlakte en kwaliteit grijze duinen. Landelijk verkeert het habitattype in een zeer ongunstige staat van instandhouding en geldt als doel uitbreiding Effecten De stikstofdepositie door het -project (inclusief bijbehorende scheepvaart) en in cumulatie met andere bronnen op de relevante habitattypen is in de Passende Beoordeling berekend. Daaruit blijkt dat er voor een beperkt aantal habitattypen sprake is van een overschrijding van de Kritische depositiewaarde en dat door dit project er sprake is van een verdere toename van stikstofdepositie op deze habitattypen. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat op de Waddeneilanden (Duinen van Schiermonnikoog en Ameland) alleen de kritische depositiewaarde van het subtype C (heischrale grijze duinen ) wordt overschreden. Voor type A en B (kalkrijke, resp. kalkarme grijze duinen) constateren wij dat de extra depositie vanuit de centrale geen gevolgen zal hebben op de waardering van de staat van instandhouding. De maximale achtergronddepositie op de duinen van Schiermonnikoog is 900 mol N/(hejaar). Op Ameland is dit 840 mol N/(halaar). 70

71 III Beoordeling Door de stikstofemissie uit de nieuwe centrale wordt de kritische depositiewaarde voor type C, die al wordt overschreden, verder overschreden. Op Schiermonnikoog treedt door de -centrale maximaal ca 1,2 mol/ha/jaar extra depositie van stikstof op. Cumulatief beoordeeld met andere (nieuwe) projecten in en rond de Eemshaven (zie par van de Passende Beoordeling) leidt dit tot een extra depositie tot maximaal ca 2,7 mol/ha/jaar. Op Ameland veroorzaakt de -centrale een maximale toename van Ca 0,9 mol/ha/jaar, cumulatief maximaal ca 2,1 mol/ha/jaar. Van belang is verder dat de huidige staat van instandhouding van grijze duinen in de gebieden in Nederland is geclassificeerd als zeer ongunstig (--). Uitgevoerde herstelmaatregelen door /NUON Eerder hebben wij reeds het effect als gevolg van de depositie van stikstof op de betreffende Natura 2000-gebieden beoordeeld. Destijds hebben wij geconcludeerd dat een geringe toename van de achtergronddepositie op zichzelf geen meetbaar en zichtbaar effect zal opleveren. Dat betekent dat - hoewel de kritische depositiewaarden ter plaatse worden overschreden - de marginale toename van stikstofdepositie, als gevolg van het aangevraagde project, niet tot een verdere aantasting van de relevante habitattypen zal kunnen leiden. Destijds is vanuit deze situatie in de, door de Afdeling bestuursrechtspraak in 2011 herroepen, vergunning opgenomen dat vanwege maatregelen, conform een goad te keuren uitvoeringsplan moesten worden uitgevoerd, om daarmee te garanderen dat mogelijke resteffecten t.g.v. de extra stikstofdepositie volledig zouden warden weggenomen. Op basis van het goedgekeurde uitvoeringsplan zijn inmiddels diverse maatregelen uitgevoerd. Hieronder wordt kort ingegaan op de maatregelen die reeds zijn uitgevoerd op Schiermonnikoog en Ameland. Schiermonnikom Op Schiermonnikoog zijn de eerste maatregelen in het winterseizoen van 2010/2011 uitgevoerd in het deelgebied Westerduinen en de Hertenbosvallei. Daar zijn veldwerkzaamheden uitgevoerd, waaronder, Terugzetten struweel en bos, over een oppervlakte van 3 hectare; Plaggen en afvoeren. In het gebied is 1,5 hectare geplagd; Stobben frezen. Op plekken die niet geplagd zijn, zijn de stobben verwijderd om te voorkomen dat deze weer tot nieuwe struiken gaan uitiopen; 711

72 Op basis van het goedgekeurde uitvoeringsplan wordt de komende jaren verder gewerkt aan het uitvoeren van maatregelen die tot afname van stikstof zullen leiden. Effect maatregelen Op Schiermonnikoog vindt, als gevolg van het in werking hebben van de elektriciteitscentrale jaarlijks maximaal ca 1,2 mol/ha stikstofdepositie plaats. Cumulatief is de depositie maximaal ca 2,7 mol/ha/jaar. Over een periode van 30 jaar is dat respectievelijk ca 36 en 81 mol/ha. Op basis van de habitatkaart van de duinen van Schiermonnikoog wordt het areaal Grijze duinen (grof) geschat op circa 248 ha. De gezamenlijke 248 hectare duingebied van het type H2130 Grijze Duinen vangen in 30 jaar respectievelijk circa en mol extra stikstof in als gevolg van het -project (sec en in cumulatie bezien). In het herstelplan staan voor 31,5 hectare maatregelen gepland, waarvoor is berekend dat deze minimaal mol ( kg) stikstof uit het systeem verwijderen. De afvoer als gevolg van de maatregelen overtreft de extra depositie van de -centrale derhalve met een factor 123 en de cumulatieve extra depositie met een factor 56. Ameland Op Ameland zal in totaliteit ruim 36 hectare grijze duin worden hersteld en in 30 hectare begrazing worden ingesteld. Op Ameland zijn de eerste maatregefen in het najaar van 2011 uitgevoerd, waaronder: In het Oerdswater is 1,2 ha dichtgegroeide duinplas weer open gemaakt; 0,3 ha struweel en bos teruggezet; 1,5 ha zode geplagd en afgevoerd en 0,1 ha stobben gefreesd. In de Vallei paal zijn op 0,3 ha kleine kerven en op 1 ha een grote kerf in de zeereep (de buitenste rti duinen) aangebracht; en is op 1,2 ha de afslag van de duinen gestimuleerd, waardoor de verstuiving wordt gestimuleerd. Op basis van het goedgekeurde uitvoeringsplan wordt de komende jaren verder gewerkt aan het uitvoeren van maatregelen die tot afname van stikstof zullen leiden. Effect maatregelen Op Ameland vindt, als gevolg van het in werking hebben van de elektriciteitscentrale jaarlijks maximaal ca 0,9 mol/ha/ stikstofdepositie plaats. Cumulatief is de depositie maxirpaal ca 2,1 mol/ha/jaar. Met een oppervlakte van circa 340 hectare Grijze duinen wordt in 30 jaar respectievelijk en mol ingevangen in dit gebied als gevolg van het -project (sec en in cumulatie bezien). In het herstelplan staan voor 36 hectare maatregelen gepland, waarmee mol (8.890 kg) stikstof wordt weggehaald. De afvoer door duinherstel 72

73 overtreft de extra depositie van de -centrale derhalve met een factor 69 en de cumulatieve extra depositie met een factor 30. Gevolqen voor staat van instandhoudinq H2130-C Door de stikstofuitstoot uit de nieuwe centrale wordt de kritische depositiewaarde op de Natura 2000-gebieden Duinen Schiermonnikoog en Ameland voor habitattype H2130-C, die al wordt overschreden, verder overschreden. Ecologisch beoordeeld leidt deze zeer geringe toename van de depositie op zichzelf niet tot een meetbaar en zichtbaar effect. Daarbij staat de extra overschrijding, zo blijkt uit de Passende Beoordeling, in geen verhouding tot de accumulatie van stikstof in de bodem van de afgelopen decennia ter plaatse. Bij bodemmonsters van Ameland en Schiermonnikoog zijn hoeveelheden van mol N per hectare aangetroffen. De conclusie is dat een toename van enkele mol/ha/jaar in het niet valt bij de reeds aanwezige bodemvoorraad en de snelheid waarin stikstof in de bodem vrijkomt uit onverteerde plantenresten (mineralisatie). Ook valt deze hoeveelheid in het niet bij de stikstofbehoefte van de vegetatie. Hierdoor is het wetenschappelijk uit te sluiten dat zo n geringe depositietoename een effect heeft op de instandhoudingsdoelen en de staat van instandhouding van de te beschermen habitattypen in de duinen. Hoewel er ecologisch gezien is geconcludeerd dat de extra stikstofbelasting met zekerheid niet zal leiden tot significante effecten moet tevens warden vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 24 augustus 2011 ( /1/R2 en /1/R2) bij de beoordeling van de gevolgen van de toename van stikstofdepositie op de habitattypen meerdere aspecten heeft betrokken. Zo heeft de Afdeling betrokken dat in het destijds aangeleverde Arcadisrapport een systeembenadering is gekozen, waarbij per habitattype gekeken is naar de factoren die van belang zijn voor het functioneren van de habitattypen, de huidige staat van instandhouding daarvan en de rol van stikstof in het systeem. Die systematiek is nu opnieuw gevolgd. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de extra stikstofdepositie ten gevolge van het project niet los gezien kan warden van de (door ) getroffen maatregelen, welke ertoe leiden dat meer stikstof uit de habitattypen gehaald zal warden dan er als gevolg van de centrale bijkomt. Relevant is daarom voor de huidige beoordeling dat maatregelen heeft getroffen waardoor de effecten van de totale stikstoflast (te weten de zeer geringe stikstoftoename ten gevolge van de centrale en de sinds decennia gecumuleerde stikstofbelasting) op de betrokken habitattypen afneemt. Deze maatregelen zijn inmiddels deels uitgevoerd en voor 73

74 een ander deel nog in uitvoering. Zeker is dat - voordat de centrale in werking zal warden gesteld en stikstofdepositie vanuit de centrale zal plaatsvinden - de maatregelen zullen zijn uitgevoerd waardoor meer stikstofdepositie zal zijn weggevoerd dan over de levensduur van de centrale op de betrokken gebieden zal worden gedeponeerd. Daarmee is zeker gesteld dat de stikstofdepositie, afkomstig van dit project, wordt afgevoerd en tegelijkertijd door integrale maatregelen de algehele dynamiek en daardoor ook de kwaliteit van dit habitattype binnen de Duinen van Ameland en Schiermonnikoog wordt verbeterd Conclusie Het initiatief van leidt niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000 gebieden Duinen Ameland en Schiermonnikoog. Het project kan voor wat betreft dit aspect ook overigens niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de genoemde Nature 2000 gebieden Fochtelodrveen en Witterveld Bevoegd gezag Voor deze vergunning zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het bevoegd gezag. Gezien de ligging van het gebied Fochteloerveen binnen twee provincies en gezien het bepaalde in artikel 2 vijfde lid Nb-wet 1998 beslissen GS van Drenthe ten aanzien van dit gebied in overeenstemming met GS van Fryslän Instandhoudingsdoelstelling In de Passende Beoordeling is uitgegaan van een beoordeling van de meest vermestingsgevoelige habitattypes binnen de bij de beoordeling betrokken Nature gebieden. Op deze wijze heeft een worst-case benadering plaatsgevonden bij de beoordeling van de betrokken habitattypen en -gebieden. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit Fochteloerveen en het (definitieve) aanwijzingsbesluit Witterveld zijn dit de habitattypen H7110A (Actieve hoogvenen; hoogveenlandschap) en H7120 (Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is; verkorte naam: herstellende hoogvenen). Voor het Fochteloerveen geldt als instandhoudingsdoelstelling voor beide hoogveentypes uitbreiding van oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Voor het Witterveld geldt voor H7110A (Actieve hoogvenen; hoogveenlandschap) als doelstelling uitbreiding van de oppervlakte en 74

75 verbetering van de kwaliteit en voor H7120 (Herstellende hoogvenen) een behoudsdoelstelling voor de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. In Witterveld (zo blijkt uit het aanwijzingsbesluit op blz. 11) is het habitattype Actieve hoogvenen vooral aanwezig in de vorm van hoogveenlandschap (subtype A). Het subtype Actieve hoogvenen heideveentjes (subtype B) komt in Witterveld voor in een dobbe in het zuidwesten van het gebied; voor dit habitattype H7110B geldt als doelstelling behoud van oppervlakte en kwaliteit. III Effecten De stikstofdepositie door (inclusief bijbehorende scheepvaart) als gevolg van de havenverruiming is afzonderlijk en in cumulatie met andere bronnen op de relevante habitattypen in de Passende Beoordeling berekend. Het is overigens uitgesloten dat de effecten van stikstofdepositie ten gevolge van scheepvaart zouden reiken tot de hier beoordeelde gebieden. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat er voor een beperkt aantal habitattypen sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde en dat door dit project sprake is van een zeer geringe toename van stikstofdepositie op deze habitattypen. Volgens de Passende Beoordeling zijn de effecten in deze twee gebieden vergelijkbaar. Daarom is deze effectbeoordeling op beide gebieden van toepassing. Wij kunnen instemmen met deze benadering. III Beoordeling In de Passende Beoordeling wordt aangegeven dat het in het Fochteloerveen aanwezige veen sterk is verdroogd en dat ook het Witterveld te maken heeft met verdrogingseffecten. In zulke situaties geldt dat de stikstofconcentratie in het systeem, ten opzichte van een natuurlijke situatie, al sterk verhoogd is door de oxidatie en veraarding van het ontwaterde veen. In feite zijn deze verdrogingseffecten voor genoemde habitattypen in deze Natura 2000-gebieden veruit het grootste probleem. In verhouding tot de door de veraarding vrijgekomen hoeveelheden stikstof in het veen, levert de atmosferische depositie een te verwaarlozen bijdrage; de extra depositie van ca 0,4-0,8 mol (op het Fochteloerveen) respectievelijk ca 0,5-0,7 mol (op het Witterveld) als gevolg van de centrale van valt hierbij in het niet (de depositie als gevolg van de toegenomen scheepvaart reikt volgens de modelberekening niet tot het Fochteloërveen en het Witterveld). 75

76 Fochteloërveen Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de (berekende) toename van stikstofdepositie als gevolg van het aangevraagde project (tussen ca 0,4 0,8 mol/ha/jaar) zeer gering is en in het niet valt bij de jaarlijkse fluctuaties in de achtergronddepositie (± 100 mol/ha/jaar). In feite is verdroging voor dit Natura 2000-gebied veruit het grootste probleem vergeleken bij de nieuwe toevoer, die bovendien plaatsvindt bij een sterk afgenomen achtergronddepositie. De achtergronddepositie is overigens nog wel te hoog voor een gunstige staat van instandhouding. Niettemin is het door Arcadis geformeerde en geraadpleegde deskundigenpanel het er over eens dat de extra depositie, als gevolg van het aangevraagde project, niet tot meetbare en zichtbare ecologische effecten zal leiden binnen de optredende fluctuaties en de overheersende invloed van hydrologische condities en de maatregelen die ten behoeve daarvan zijn en warden getroffen. In het Fochteloarveen zijn de afgelopen jaren, zo blijkt uit de Passende Beoordeling, al grootschalige natuurmaatregelen getroffen, gericht op herstel van het hoogveen. Daarnaast volgt uit de Passende Beoordeling dat tevens maatregelen in de randzône van het Fochteloërveen warden uitgevoerd, die ervoor zorgen dat de perspectieven voor uitbreiding van opperviakte en kwaliteitsverbetering van de habitattypen H7110A (Actieve hoogvenen) en (Herstellende hoogvenen) zeer gunstig zijn. Ontwikkeling van deze habitattypen is, gelet op de genomen maatregelen, op een groot oppervlak mogelijk. Daar waar nodig, mag op basis van de aanwijzingsbesluiten in zowel Fochteloërveen als Wit[erveld voorrang worden verleend aan H7110A, middels een ten gunste van formulering. In beide aanwijzingsbesluiten staat bij H7120 (Herstellende hoogvenen): "Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype actieve hoogvenen, hoogyeenlandschap (H7110A), is toegestaan." Mede als gevolg van het beheer in deze twee hoogveengebieden wordt al veel stikstof weggenomen of geneutraliseerd. De aard en omvang van de benodigde maatregelen wordt niet beinvioed door de extra depositie vanwege het onderhavige initiatief. Dat betekent dat - hoewel de kritische depositiewaarden voor genoemde habitattypen warden overschreden - de marginale toename van stikstofdepositie vanwege niet zal leiden tot een belemmering voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen H7110A (Actieve hoogvenen) en H7120 (Herstellende hoogvenen). GS Drenthe en FrysIdn onderschrijven deze analyse uit de Passende Beoordeling. 76

77 Witterveld In het Witterveld, zo blijkt uit de Passende Beoordeling, bedraagt de (berekende) toename van stikstofdepositie als gevolg van het aangevraagde project tussen ca 0,5 en 0,7 mol/ha/jaar. Ook hier is sprake van een zeer geringe toename, welke in het niet valt bij de jaarlijkse fluctuaties in de achtergronddepositie (-I- 100 mol/ha/jaar). Oak in het Wittervefd zijn, zo blijkt uit de Passende Beoordeling, herstelmaatregelen genomen, die vooral tot doel hadden verdroging tegen te gaan en daarmee de kwaliteit van het (herstellend) hoogveen te verbeteren. Het gaat hierbij om het dempen van de meeste watergangen en het noordefijk deel van de (voormalige) tankgracht. Zie ook wat hierboven bij Fochteloërveen al is vermeld over de ontwikkeling van de genoemde habitattypen. Mede als gevolg van het beheer in deze twee hoogveengebieden wordt al veel stikstof weggenomen of geneutraliseerd. De aard en omvang van de benodigde maatregelen wordt niet beinvloed door de extra depositie vanwege het anderhavige initiatief. Dat betekent dat - hoewel de kritische depositiewaarden voor genoemde habitattypen worden overschreden - de marginale toename van stikstofdepositie vanwege niet zal leiden tot een belemmering voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen H7110A (Actieve hoogvenen) en H7120 (Herstellende hoogvenen). GS Drenthe onderschrijft deze analyse uit de Passende Beoordeling. Aanvullende maatregelen heeft, uit hoofde van haar visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, een aanvulling op de aanvraag voor haar vergunning op grand van de Nb-wet 1998 ingediend. De aanvullende maatregelen hebben betrekking op (i) maatregelen die op korte termijn zullen warden uitgevoerd en welke een directe link hebben met de centrafe en (ii) maatregelen die betrekking hebben op een algehele systeemverbetering. Het samenstel van deze maatregelen zal leiden tot een duurzame verbetering van het ecologisch systeem in het algemeen en van de betreffende habitats in het bijzonder. Het maatregelenpakket dat heeft ingediend, is onderdeel van het project; het is gericht op het wegnemen van de effecten van de extra stikstofdepositie op het Fochteloërveen en het Witterveld. Aanvullende beoordeling 77

78 Het college van gedeputeerde staten dient bij vergunningverlening in het kader van de Nbwet 1998 ook in het geval significante effecten ontbreken -, los van de conclusies uit de Passende Beoordeling, ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan warden verleend, of behoort te worden geweigerd. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van de bij de beoordeling betrokken Nature 2000-gebieden niet zullen warden aangetast. Hoewel er ecologisch gezien is geconcludeerd dat de extra stikstofbelasting met zekerheid niet zal feiden tot significante effecten, moot tevens worden vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 24 augustus 2011 ( /R2 en /11R2) bij de beoordeling van de gevolgen van de toename van stikstofdepositie op de habitattypen meerdere aspecten heeft betrokken. Zo heeft de Afdeling gesteld dat in het destijds aangeleverde Arcadisrapport een systeembenadering is gekozen, waarbij per habitattype gekeken is naar de factoren die van belang zijn voor het functioneren van de habitattypen, de huidige staat van instandhouding daarvan en de rol van stikstof in het systeem. Die systematiek is nu opnieuw gevolgd. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de extra stikstofdepositie ten gevolge van het project niet los gezien kan warden van de (door ) getroffen maatregelen, welke ertoe leiden dat meer stikstof uit de habitattypen gehaald zal worden clan er als gevolg van de centrale bijkomt. Relevant is daarom voor de huidige beoordeling dat, als onderdeel van het project, op grond van hear visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, ook maatregelen zal nemen op de gebieden Fochteloerveen en Witterveld waardoor de effecten van de totale stikstoflast (te weten de zeer geringe stikstoftoename ten gevolge van de centrale en de sinds decennia gecumuleerde stikstofbelasting) op de betrokken habitattypen afneemt. De door aangevraagde maatregelen zijn onderverdeeld in maatregelen die op korte termijn uitvoerbaar zijn, en gericht zijn op het wegnemen van de reeds aanwezige stikstofdepositie. Deze maatregelen zullen zijn uitgevoerd voordat de centrale in werking zal worden gesteld en stikstofdepositie vanuit de centraie zal plaatsvinden. Daarmee is zeker gesteld dat de stikstofdepositie, afkomstig van dit project, wordt afgevoerd. Daarnaast zullen 78

79 maatregelen worden getroffen die gericht zijn op een duurzame systeemverbetering. Aangezien bij de systeemanalyse is vastgesteld dat verdroging (welke geen relatie heeft met het in werking hebben van de centrale) funest is voor de veengebieden in het Fochteloërveen en het Witterveld, zullen de maatregelen van ook hier betrekking op hebben. De hydrologische herstelmaatregelen dragen bij aan de stabiliteit van het waterbeheer in de kern van het hoogveen. De herstelmaatregelen dragen dus direct bij aan de gunstige staat van instandhouding van de habitattypen H7110A (Actieve hoogvenen) en H7120 (Herstellende hoogvenen). Ter zake van de gebieden Fochteloërveen en Witterveld zijn in de aanvulling op de aanvraag beide soorten maatregelen voorgesteld. Evenals het geval is geweest bij de herstelmaatregelen voor de Duinen Schiermonnikoog en Ameland, zal ter zake van deze maatregelen een uitvoeringsplan moeten opstellen, welke de goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag. Onderdeel van het uitvoeringsplan zal zijn een monitorings- en rapportageverplichting ter zake van de voorgang van de maatregelen. Hiertoe zullen voorschriften aan deze vergunning worden verbonden. III Conclusie Het -project leidt niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura gebieden Fochtelodrveen en Witterveld. Het project kan voor wat betreft het aspect van stikstofdepositie niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de genoemde Natura 2000-gebieden. Het nog in te dienen uitvoeringsplan (met een nadere uitwerking en barging van de aanvullende maatregelen) garandeert dat een bijdrage zal worden geleverd aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding. 3.3 Achteruitgang van de kwahteit habitats als gevolg van opwarming door koelwateriozing; Door het lozen van koelwater kan er effect optreden door opwarming van het oppervlaktewater nabij het lozingspunt. Dit kan weer leiden tot een achteruitgang van de kwaliteit van het habitattype of habitattypen die grenzen aan het Iozingspunt. In dit geval gaat het alleen om het habitattype H1110 (Permanent overstroomde zandbanken). Ook effecten op nabij gelegen habitattypes als kwelders (Schorren en zilte graslanden, H1330) of kweidervegetatie (Zilte pionierbegroeiingen, H1310) kunnen op voorhand niet warden 79

80 uitgesloten. Ook kunnen er negatieve gevolgen zijn op nabij het lozingspunt levende soorten, als vissen (Fint (H 1103), Rivierprik (H 1099), Zeeprik (H1095), schelpdierbanken of zeegrasvelden (onderdeel van H1140). Bevoegdheid Zoals aangegeven is de minister (i.c. de Staatssecretaris) van Economische Zaken, Landbouw en Innovate, op grand van het besluit Natuurbeschermingswet, artikel 2 onder n bevoegd voor de lazing van afvalwater (waarmee mede bedoeld wordt koelwater) in de Waddenzee Effecten De grootte van de door veroorzaakte warmwaterpluim hangt in eerste instantie af van de hoeveelheid gefoosde warmte, de locatie van het lozingspunt, de morfologie ter plaatse, de getijdestroming, de windrichting en windkracht. Uit de door initiatiefnemer in de Passende Beoordeling gepresenteerde modelberekeningen blijkt dat alleen in de directe omgeving van de lazing sprake is van enige opwarming van het oppervlaktewater, omdat dit water zich nag niet in voldoende mate heeft kunnen mengen over de aanwezige getijgeul (geen volledige horizontale en verticale menging). Het opgewarmde water zal zich in eerste instantie over een kleine afstand van de oever verplaatsen in een relatief dunne oppervlaktelaag (orde 2 tot 3 meter) bij hoogwater waarna het zicht mengt en er over een grotere oppervlakte een pluim ontstaat met water dat een iets hogere temperatuur heeft dan het omringende water. Bij laagwater stroomt het koelwater via de kleine getijgeul in het Doekegat en zal zich daar mengen met het zeewater. Uit de aanvraag blijkt dat de lozing dient te voldoen aan de CIW richtlijn voor de opwarming. Daarbij mag de temperatuurverhoging niet meer dan 3 C ten opzichte van de achtergrondtemperatuur zijn tot een maximum van 28 C van het ontvangend water. Valor schelpdierwateren zijn de grenswaarden respectievelijk 2 C en 25 C. Hoewel het ontvangend water nabij de koelwateruitlaat niet geclassificeerd is als schelpdierwater is, omdat het wel een Natura 2000-habitat betreft, door initiatiefnemer getaetst aan de strengere norm voor schelpdierwater. De grootte van de door veroorzaakte warmwaterpluim hangt in eerste instantie af van de haeveelheid geloosde warmte, de locatie van het lozingspunt, de morfologie ter plaatse, de getijdestroming, de windrichting en windkracht. Hierbij is van belang dat onderdeel van de aanvraag de realisatie van een koelwateruitloop betreft. Daarbij wordt het water dat uit de koelwateruitlaat wordt geloosd, eerst via de 80

81 koelwateruitloop geleid en vervolgens in dieper water geloosd. Dit heeft tot gevolg dat het water eerst al aanzienlijk afkoelt alvorens het zich kan mengen met het zeewater. Onderdeel van de koelwaterlozing vormt de aangevraagde mogelijkheid tot het uitvoeren van Thermoshock als onderdeel van het onderhoud van de centrale. Tijdens deze procedure komt tijdelijk extra verwarmd koelwater vrij die wordt geloosd. De effecten van Thermoshock worden hieronder mede beoordeeld Beoordeling Permanent overstroomde zandbanken Voor het habitattype H1110 (Permanent overstroomde zandbanken) is in het aanwijzingsbesluit Waddenzee het instandhoudingsdoel behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken, getwengebied (subtype A) opgenomen. Kwaliteitsverbetering wordt vooral nagestreefd door het cre6ren van ontwikkelkansen voor mosselbanken en door het herstel van de omvang en samenstelling van de visstand. Door NRG/KEMA is in opdracht van een koelwaterstudie uitgevoerd naar de effecten van koelwaterlozing in het Eems estuarium (Heling et al 2005). Het doel van deze studie was inzicht te krijgen in de gevolgen van de koelwaterinname en -lozing door de nieuw te bouwen energiecentrale van voor de temperatuur van het Eems estuarium. Hierbij is getoetst aan de meest recente C1W beoordelingssystematiek warmtelozingen. Dit betekent dat moet worden voidaan aan het criterium conform de beoordelingssystematiek voor warmtelozingen (CIW) estuaria, te weten: de dwarsdoorsnede van de mengzone mag niet meer zijn dan 25% van de natte doorsnede van het ontvangende water. De mengzone voor estuaria is gedefinieerd als dat deal van het watersysteem dat (in de nabijheid van een lozingspunt) ten gevolge van een warmte1ozing op een temperatuur groter of gelijk aan 25 C (daggemiddeld) is gebracht en wordt begrensd door de ruimtelijke 25 C isotherm. In het "far field" mag de temperatuursverhoging niet meer zijn dan 2 C met een maximum van 25 C. De toekomstige lozingssituatie is in overleg met RIZA (Waterdienst) met behulp van een achttal scenario s doorgerekend voor twee verschillende mogelijke lozingslocaties - direct achter de dijk ( on-shore ), en op 300 meter van de dijk (offshore) en een worst case meteorologische periode: een representatief warm deel van een bovengemiddelde (extreme) warme zomer (10-12 augustus 2003 ( Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de aangevraagde lozing (in omvang, temperatuur en duur) binnen de normen blijft die op basis van de CIW beoordelingssystematiek voor koelwaterlozingen is toegestaan. Hoewel het lozingsgebied niet is geclassificeerd als schelpdierwater, is er - 81

82 vanuit een worst case benadering- tech getoetst aan de norm voor schelpdierwater, welke strenger is clan de norm voor estuaria. Uit de studie blijkt dat het gebied wear wordt geloosd voldoet aan het opwarmingscriterium voor de functie schelpdierwater. Hierbij leiden de gezamenlijke lozingen met andere initiatieven en bestaande lozingen niet tot een temperatuursverhoging grater dan 2 C boven de temperatuur aan de rand van het systeem, met een maximum van 25 C. De CIW criteria hebben een ecologische grondslag, en zijn tot stand gekomen op basis van de best beschikbare kennis. Conclusie lk ben van mening dat, indien wordt voldaan aan de CIW criteria, er ook zekerheid bestaat dat er geen sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor het habitattype H1110 (Permanent overstroomde zandbanken). Kweldervegetatie en schorren Met betrekking tot de lozing van koelwater stel ik vast dat de hoeveelheden water in dit deel van het Nederlandse estuaria en kustwateren zo groat zijn en vermenging van koelwater met zeewater dusdanig snel na lazing optreedt dat het geloosde warme koelwater geen invbed heeft op de op enige afstand van het lozingspunt gelegen habitattypes H 1330 (Schorren en zilte graslanden) en H 1310 (Zilte pionierbegroeiingen). Verder zal de watertemperatuur van het Eems-Dollardgebied door deze extra lozing niet wijzigen. Hierbij neem ik in aanmerking dat aan, met inachtneming van de Kaderrichtlijn Water, beperkende voorschriften zijn opgelegd in de Waterwetvergunning inzake de maximale warmtevracht die in de Waddenzee geloosd mag worden. Conclusie Er is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor het habitattype H 1330 (Schorren en zilte graslanden) en habitattype H 1310 (zilte pionierbegroeingen). Zeegrasvelden Blijkens de Passende Beoordeling zijn de gevolgen van de koelwaterlozingen alleen zeer lokaal merkbaar. Het is daarom niet aannemelijk dat het nabijgelegen zeegrasveld daarvan enige gevolgen zal ondervinden. Tevens bestaat zekerheid dat opwarming van het water 82

83 cumulatief beoordeeld met de lozingen van NUON en Electrabel &leen kan reiken tot één bestaande groeilocatie van Groot en Klein Zeegras op Voolhok. De overige (potenti6le) groeiplaatsen van Groot en Klein zeegras liggen buiten de invloedssfeer van de cumulatieve koelwateriozingen, en kunnen derhalve geen negatieve effecten van de warmtelozing ondervinden. Uit metingen blijkt dat op Voolhok de temperatuur op de drooggevallen platen kan oplopen tot 25 C. Dit wordt veroorzaakt door opwarming aan de lucht en door de directe invailende bestraling door de zon. Dit effect is een natuurlijk gevolg van het droogvallen van de platen. De CIW criteria vereisen dat de temperatuurstijging door warmtelozing beperkt blijft tot een maximum van 25 C. De warmtelozingen van voldoen aan dit CIW criterium. Deze valt dus binnen de natuurlijke dagelijks optredende warmtestijging op de groeilocatie van het zeegras. Conclusie Er is geen sprake van aantasting van natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000 gebieden voor zover het zeegras betreft. Vissen Veel vissoorten van de Waddenzee en kustzones kunnen een relatief ruim temperatuursverschil overleven. Mede gezien de hoeveelheden water in het Waddengebied zal de opwarming van het oppervlaktewater, als gevolg van de lazing, niet significant zijn. Wel is het van belang dat vissen de warmwaterpluim kunnen ontwijken. Dit betekent dat de warmwaterpluim niet de gehele geul mag bedekken die gebruikt kan warden als trekroute door vissen. Aan zijn, met inachtneming van de Kaderrichtlijn Water, beperkende voorschriften opgelegd in de Waterwetvergunning inzake de maximale warmtevracht die in de Waddenzee geloosd mag warden. Daarbij zijn in voornoemde vergunning nadrukkelijk eisen opgenomen zodat de passeerbaarheid van de warmwaterpluim door vissen wordt gegarandeerd. Conclusie Er is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor de Fint, Rivierprik of Zeeprik. Therrnoshock. Met betrekking tot de zogenaamde thermoshockmethode stel ik vast dat deze methode alleen noodzakelijk is om de aangroei van organismen in het koelwatersysteem tegen te gaan. Het is dus een vorm van periodiek onderhoud, die op gezette tijden zal moeten worden 83

84 uitgevoerd. Het uitvoeren van dit onderhoud duurt blijkens opgave van een paar uur en heeft een paar uur een verhoogde temperatuur van het lozingswater tot gevolg. Bij lozing zou een negatief effect op zeegrasvelden kunnen optreden. Om negatieve gevolgen voor de nabijgelegen zeegrasvelden te voorkomen neem ik een voorschrift in de vergunning op dat lozing van koelwater met een verhoogde temperatuur na thermoshock dient te geschieden tijdens afgaand tij en dood tij. Daarmee wordt voorkomen dat de warmwaterpluim zich richting het zeegrasveld Voolhok kan verplaatsen. Conclusie Uit de effectbeoordeling blijkt dat aantasting van natuurlijke kenmerken ten gevolge van dit aspect kan worden uitgesloten, indien waar nodig passende voorschriften worden gesteld Visinzuiging in het koelwatersysteem; Effecten Vis en andere waterorganismen die in de nabijheid van de koelwaterinlaat voorkomen, kunnen met de inlaatstroom worden ingezogen. De kans hierop is het grootst bij vissenlarven, jonge vis en andere organismen die zich passief met de waterstroming mee laten voeren. Volwassen en grotere vissoorten en zeezoogdieren kunnen zich tegen de inzuiging verzetten en worden minder snel ingezogen. Van de fint wordt aangenomen dat voornamelijk jonge exemplaren met een lengte van minder dan 12 centimeter kunnen worden ingezogen. De inlaat van de -centrale is niet in de Waddenzee gelegen, maar in de haven van het Eemshaven-terrein, en bevindt zich daarmee buiten de invioedsfeer van de stroomgeul welke wordt aangemerkt als migratieroute voor trekvissen Instandhoudingsdoelen De instandhoudingsdoelstelling voor de fint, zeeprik en rivierprik is gericht op het behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De instandhoudingsdoelstelling voor de fint is mede gericht op uitbreiding van de populatie Beoordeling 84

85 Ten aanzien van de Zeeprik en Rivierprik wordt het volgende overwogen. Beide soorten paaien in zoet water. Zeeprik wordt slechts incidenteel gevangen in het estuarium. Er is derhalve geen sprake van een levensvatbare populatie van deze soort in het Eems- Dollardgebied. Rivierprik wordt regelmatig gevangen, en wordt ook in binnenlands zoetwater aangetroffen. De meest aannemelijke route vanuit zee naar het zoete water is via het zeehavenkanaal in Delfzijl. In de Passende Beoordeling wordt gesteld dat uit het uitgevoerde onderzoek van Bioconsult over de periode juli 2008 tot juni 2009 is gebleken dat in de haven geen finten, rivierprikken of zeeprikken aanwezig zijn. Uit de Passende Beoordeling blijkt verder dat uit het bioconsultonderzoek blijkt dat het niet aannemelijk is dat volwassen finten, rivierprikken of zeeprikken op hun weg naar hun potenti6le paaiplaatsen, het zoetwatergebied van het aan getijden onderhevige deel van de Eems, doelgericht het havenbekken zullen opzoeken. Uit de Passende Beoordeling volgt dat, aangezien tijdens de uitgevoerde inventarisatie de fint, rivier- en zeeprik niet in de Eemshaven zijn aangetroffen, de koelwaterinlaat in de haven ligt, en de haven geen ecologische betekenis voor deze soorten heeft,dat effecten vanwege inzuiging van deze vissoorten in het koelwatersyssteem van kunnen worden uitgesloten. Wij sluiten ons aan bij deze conclusie. Daarnaast wegen wij mee dat uit de aanvraag blijkt dat in de bedrijfsfase in het voor- en najaar een visonderzoek uitvoert. Daarnaast wordt per kwartaal aan ons gerapporteerd over de hoeveelheid vissen die afgescheiden worden uit het onttrokken water. Indien uit deze onderzoeken volgt dat de hoeveelheid ingezogen vis significant is, wordt nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de intrek van vissen tegen te gaan of om de overlevingskansen te voorkomen. Om te borgen dat deze mogelijk extra noodzakelijke maatregelen worden uitgevoerd hebben wij een hiertoe strekkend voorschrift opgenomen in de vergunning. Maatregelen Onderdeel van de aanvraag is de realisatie van een visretoursysteem welke wordt geinstalleerd voordat de koelwaterinlaat in gebruik wordt genomen. Ingezogen vis wordt van de koelwaterstroom gescheiden middels een zeefsysteem en terug naar de haven geleid. De kens op sterfte van vissen wordt hiermee verkleind. Wel kan tijdens dit proces de vis beschadigd raken of sterven. Gewonde en verzwakte vis zijn een eenvoudige prooi voor predatoren. De uitvoering van het aangevraagde visretoursysteem is zodanig vormgegeven dat met de best bestaande techniek wordt voorkomen dat vissen verwondingen oplopen gedurende het terugleiden near de haven. 85

86 Conclusie Er is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor de Fint, Rivierprik of Zeeprik Effecten op mariene habitats als gevolg van verspreiding onderhoudsbaggerslib Bevoegdheid Zoals aangegeven is de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (i.c. de Staatssecretaris), op grond van het besluit Natuurbeschermingswet, artikel 3 aanhef en sub a bevoegd voor beoordeling van de effecten van de verspreiding van baggerspecie. De koelwaterintrek van en de toename van het havenoppervlak ten gevolge van de verlenging van de Wilhelminahaven veroorzaken een toename van het benodigde onderhoudsbaggerwerk. Dit extra onderhoudsbaggerwerk wordt ook beschouwd als onderdeel van het -project. Dit is opgebouwd uit m 3 extra sedimentatie als gevolg van de aanleg van de verlengde Wilhelminahaven en m 3 extra sedimentatie als gevolg van de koelwaterintrek. In totaal gaat het hier om m 3 (in situ gemeten). Dit baggerslib wordt verspreid op de door Rijkswaterstaat aanwezen verspreidingslocaties P5a en P6 in de winterperioden tussen 1 november en voor 15 februari en passend binnen het verspreidingsregime als opgenomen op pagina 26 van de Passende Beoordeling. Omdat de koelwaterintrek pas na de winterperiode 2012/2013 op gang komt ontstaat geen cumulatie met effecten van de havenuitbreiding en verdieping. Inzake het verspreiden van sediment worden hieronder de effecten beschreven en beoordeeld op basis van de aanvraag met de bijbehorende Passende Beoordeling. Daarbij wordt in de eerste plaats gebruik gemaakt van hoofdstuk 7 van de Passende Beoordeling, waarin de mogelijke effecten van de aan te vergunnen activiteiten zijn beschreven, gecumuleerd met die van ander plannen en projecten. Waar nodig maak ik ook gebruik van aan ons bekende overige kennis en informatie, waar dat aan de orde is wordt dat toegelicht. In de Passende Beoordeling zijn de effecten van het verspreiden van onderhoudsbagger, dat onderdeel is van deze aanvraag, zowel apart als in cumulatie met de effecten van het overige extra onderhoudsbaggerslib ten gevolge van het gebruik van de Verlengde Wilhelminahaven beoordeeld. instandhoudingsdoelstellingen 86

87 Voor het Habitattype H1110 Permanent overstroomde zandbanken is in het Aanwijzingsbesluit Waddenzee het instandhoudingsdoef tehoud oppervlakte en verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken, getijdengebied (subtype A) opgenomen. Voor het habitattype H1140 Slik- en zandplaten het instandhoudingsdoel tehoud oppervlakte en verbetering kwaliteit slik- en zandplaten, getijdengebied (subtype A). Voor het Habitattype H1130 Estuarium ligt het accent op behoud oppervlakte en kwaliteit. Effecten Als gevolg van het verspreiden van baggerslib in het zeemifieu kunnen mogelijk effecten optreden op beschermde habitats en soorten ontstaan. Gevolgen kunnen optreden op de habitattypen H1`110A Permanent overstroomde zandbanken, H1130 Estuaria en H1140A Slik- en zandplaten en daartoe behorende typische soorten, zoals zeegras. De verspreidingslocaties en het merendeef van de vaarwegen liggen niet in Habitatrichtlijngebied en slechts deels in Vogelrichtlijngebied. In Habitatrichtlijngebied kunnen dus alleen directe of indirecte effecten als gevolg van externe werking ontstaan. In vogelrichtlijngebied kunnen alleen effecten op vogel(doel)soorten ontstaan, direct door verstoring, of indirect via effecten op de voedselketen. Voorts kunnen effecten optreden in het Habitatrichtlijngebied els gevolg van: Effecten op de waterkwaliteit Vertroebeling/verminderde 1ichtinval Bodembedekking / sedimentatie Voor zover er sprake kan zijn van effecten van verstoring of vertroebeling op vogelsoorten (vogelrichtlijn) vanwege beperkingen op doorzicht voor zichtjagers hebben wij dit beoordeeld in paragraaf Waterkwaliteit In de betrokken aanwijzingsbesluiten zijn geen instandhoudingsdoelen voor de waterkwaliteit opgenomen. Eventuele effecten op de waterkwaliteit kunnen alleen op indirecte wijze gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Nature 2000-gebieden. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de baggerspecie van een vergelijkbare kwaliteit is als die van het in de Waddenzee al aanwezige sediment. Baggerspecie uit regulier onderhoud is van oorsprong ook afkomstig uit de Waddenzee. De effecten van de bagger- en verspreidingsactiviteiten op de waterkwaliteit zijn daarom verwaarloosbaar. Effecten op de natuurfijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden via effecten op de waterkwaliteit zijn om die redenen uitgesloten. 87

88 Vertroebeling De vertroebeling treedt vooral op rond de verspreidingslocaties. Vertroebeling als gevolg van baggerwerk in de haven is in de Waddenzee nauwelijks merkbaar, en de vertroebeling als gevolg van overvloei tijdens het transport is verwaarloosbaar klein. Aileen tijdens het baggeren in de havenmonding zal enige vertroebeling in de Waddenzee als gevolg van het baggerwerk merkbaar zijn. Voor de habitattypen permanent overstroomde zandplaten, estuaria en slik- en zandplaten, is de voortdurende afwisseling van eb en vioed een belangrijke sturende factor. Voor estuaria is naast deze getijdendynamiek ook de rivierdynamiek een sturende factor. Met eb en vloed hangt samen dat verschillende factoren, waaronder de helderheid van het water, fiuctueren. Het water in deze drie habitattypen is van nature troebel en de hier voorkomende organismen zijn van nature aangepast aan fluctuaties in helderheid. Beoordeling In de betrokken aanwijzingsbesluiten zijn geen instandhoudingsdoelen voor de vertroebeling (zwevend stof en doorzicht) opgenomen. Eventuele effecten op de vertroebeling kunnen alleen op indirecte wijze gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit als gevolg van verminderd doorzicht (minder licht) en verhoogde concentraties zwevend mineraal stof. Verminderde lichtinval primaire productie Door een verminderde lichtinval kunnen de primaire productie (fytoplankton, fytobenthos) en daarmee de secundaire productie van zoöplankton afnemen, waardoor het voedselaanbod onderin de voedselketen afneemt. Dat kan in beginsel gevolgen hebben voor hogere trofische niveau s, zoals schelpdieren en daarvan levende typische soorten en doelsoorten, zoals schelpdier etende duikeenden. Om die reden is in de Passende Beoordeling uitgegaan van een zodanige verspreidingsperiode dat vertroebelingseffecten alleen buiten het groeiseizoen van de algen kunnen plaatsvinden. Deze beperking is overgenomen in de voorschriften. Op grond van door Alkyon uitgevoerde berekeningen met numerieke 2D & 3D-modellen kan worden geconcludeerd dat op deze wijze effecten op de primaire productie worden voorkomen, omdat na 1 maart alle vertroebeling uit de voorafgaande verspreidingsperiode verdwenen is. Bovendien is het metabolisme van de belangrijkste predators van primaire en secundaire productie (m.n. schelpdieren) in de winter door de dan lage watertemperaturen 88

89 zodanig laag, dat de primaire en secundaire productie dan geen beperkende factor is. De snelle uitwisseling tussen het zeewater binnen en buiten het estuarium maakt bovendien dat elk verschil in aanbod van primaire en secundaire productie al na enkele getijdegangen niet meer waarneembaar is. Daardoor worden oak effecten op de rest van de voedselketen en dus ook op typische soorten en doelsoorten voorkomen. Effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Nature 2000-gebieden langs deze weg zijn daarom uitgesloten Zwevend mineraal stof Als gevolg van het verspreiden van bagger worden de concentraties zwevend mineraal stof in het zeewater plaatselijk tijdelijk verhoogd. Daardoor kunnen schelpdieren een toename van voedselarm mineraal stof in hun spijsvertering te verwerken krijgen, waardoor het vieesgewicht van schelpdieren kan afnemen. Een verminderde schelpdiergroei kan, wanneer het voedselaanbod de beperkende factor is, in beginsel nadelige gevolgen hebben voor sommige typische soorten en doelsoorten. Door de in de vergunningvoorschriften opgenomen beperking van de uitvoeringsperiode mogen de verspreidingswerkzaamheden alleen plaatsvinden in de winter, wanneer het metabolisme van schelpdieren als gevolg van de lage watertemperatuur vrijwel tot stilstand is gekomen. Een verhoogd aanbod zwevend mineraal stof heeft in de winterperiode geen gevolgen voor de groei van schelpdieren (die clan vrijwel stil ligt). Effecten op schelpdier etende typische soorten en doelsoorten en daarmee op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden langs deze weg zijn daarom uitgesloten. Verminderde lichtinval zeegras Groot zeegras en klein zeegras zijn typische soorten van habitattype H1130 alsmede H1140. Zeegras is mogehjk gevoelig voor vertroebeling. Vertroebeling zou negatieve effecten op zeegras kunnen hebben, door een verminderde lichtinval (minder licht betekent minder fotosynthese en daardoor minder ontwikkeling van het zeegras). De dichtstbijzijnde zeegrasvelden liggen ten oosten van de Eemshaven, op het Voolhok en Hond-Paap. Het betreft daar Groot zeegras. Op het Groninger wad ten westen van de Eemshaven komen velden met Klein zeegras voor. Groot zeegras is eenjarig en in de winter afgestorven. Het ondervindt clan geen negatieve effecten van een verminderde lichtinval in de winter. Klein zeegras sterft niet af, maar verliest in de winter wel zijn bladeren, waardoor het dan geen nadelig gevolgen van een verminderde lichtinval ondervindt. Met de in de vergunningvoorschriften overgenomen beperking van de 89

90 uitvoeringsperiode kunnen negatieve effecten op zeegrasvelden en daarmee op habitattype H1130 en H1140 dus worden uitgesloten. Conclusies ten aanzien van vertroebeling als geheel Het aanhouden van het baggerverspreidingsschema, als opgenomen in de aanvraag, garandeert dat de vertroebeling verdwenen is voordat het groeiseizoen van algen begint. Door toepassing van deze baggerstrategie zal alle extra vertroebeling als gevolg van resuspensie verdwenen zijn, ruim voordat het groeiseizoen van de primaire productie begint op 15 maart. Er is derhalve geen verlies van primaire productie als gevolg van extra vertroebeling door het verspreiden van de baggerspecie. De effecten van de toename van zwevend mineraal stof op de schelpdierbestanden zijn eveneens verwaarloosbaar. Een wezenlijk effect op de groei van zeegras op nabijgelegen groeiplaatsen zal ook niet optreden. Een negatief effect op de kwaliteit van habitattypen H1130 en H1140 kan worden uitgesloten. De maximale hoeveelheid die per jaar verspreid mag worden neem ik op in een voorschrift. Dit betekent dat er wel vooruit gewerkt kan worden (vroeg in het seizoen meer dan een evenredig deel per tijdvak verspreiden) zonder extra vertroebeling na 15 maart te veroorzaken, maar dat "inhalen" van baggerwerk (meer dan per periode aangegeven later in het seizoen verspreiden) niet kan, omdat dan de extra vertroebeling tot na 15 maart merkbaar zal zijn. Ook dit leg ik vast in een voorschrift. Sedimentatie en Bedekkinq (van organismen) Effect Bij de verspreiding van baggerspecie wordt de bodem op de verspreidingslocaties bedekt met een laagdikte van maximaal ca. 2 meter, waardoor de (niet mobiele) bodemfauna sterft. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat het overgrote deel van de bodembedekking door baggerspecie op en rand de verspreidingslocaties optreedt. Deze locaties bevinden zich niet in Habitatrichtlijngebied maar deels binnen, deels buiten Vogelrichtlijngebied. Verder kan door resuspensie van baggerspecie vanaf de verspreidingslocaties op andere plaatsen in het Waddengebied de sedimentatie toenemen en gevolgen hebben voor de habitats welke aldaar aanwezig zijn. Beoordeling 90

91 Door verspreiding van baggerspecie gaat geen oppervlak H1I10A verloren, de kwaliteit kan echter wel afnemen. Dat kwaliteitseffect is echter plaatselijk en bovendien tijdelijk, omdat al na korte tijd rekolonisatie (het opnieuw vestigen van Benthos) optreedt. Verspreidingslocaties kenmerken zich al door een schaars bodemleven als gevolg van het regelmatig gebruik van deze locaties. Op deze manier worden de effecten van baggerverspreiding beperkt en worden onaangetaste delen van de bodem ontzien. De verspreidingslocaties zijn bovendien geselecteerd op een hoge resuspensie-snelheid, zodat het verspreide materiaal snel wordt afgevoerd. Het gaat daarbij om diepere, snelstromende delen van de geulen, met een grotere bodemdynamiek, een slibarme bodem en daardoor van nature weinig bodemleven. De locaties hebben geen belangrijke betekenis als rust-, foerageer-, voortplantings- of opgroeigebied voor Natura 2000 doelsoorten of typische soorten. Door resuspensie van baggerspecie vanaf de verspreidingslocaties kan op andere plaatsen in het Waddengebied de sedimentatie wel toenemen. Voor zover het daarbij gaat om van (achterstallig) onderhoud afkomstig slib, gaat het om materiaal dat anders ook in de Waddenzee in suspensie zou zijn. Onderhoudsbagger is alleen bij toeval in de haven gesedimenteerd en wordt van daaruit weer teruggevoerd naar de Waddenzee. Voor zover het gaat om initi6le baggerspecie (oorspronkelijk bodemmateriaal) wijkt de samenstelling niet wezenlijk af van het bodemateriaal dat zich al in de Waddenzee bevindt en gedraagt zich na verspreiding vergelijkbaar. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat in verder van de verspreidingslocaties gelegen habitats de toename van de bodembedekking als gevolg van sedimentatie van geresuspendeerde baggerspecie zodanig gering is, dat dit geen gevolgen heeft voor het bodemleven aldaar. Nadelige effecten op deze habitats en daarmee op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden zijn daarmee uitgesioten. Conclusie t.a.v. sedimentatie Bedekking en sterfte van organismen op de verspreidingslocaties is verwaarioosbaar door het ontbreken van een volwaardige bodemfauna ter plaatse. Tevens hebben deze locaties, door hun ligging, geen belangrijke betekenis als rust-, foerageer-, voortplantings- of opgroeigebied voor zich in Natura 2000 gebied bevindende soorten. Voor zover wel effecten optreden gaat het om een beperkt en tijdelijk verlies van bodemleven op de 91

92 verspreidingsiocaties, zonder gevolgen voor de instandhoudingsdoelen of de natuurlijke kenmerken. Verder leidt de geringe optredende sedimentatie van geresuspendeerde baggerspecie niet tot gevolgen voor het bodemleven van de in omgeving gelegen Habitattypen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen H1110 Permanent overstroomde zandbanken, I Slik- en zandplaten of H1130 Estuaria zijn uitgesloten. 92

93 III-3.6 stoffen Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van emissie van Effect De realisatie, het in gebruik hebben en het regulier onderhoud van de centrale zal leiden tot emissies van stoffen als fluoriden, dioxinen, cadmium, kwik en fijn stof naar de lucht. Stikstofemissie wordt separaat beoordeeld in paragraaf van deze overwegingen. Uit de afweging in het kader van de vergunningprocedure op basis van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) is gebleken dat de luchtkwaliteitsnormen in het algemeen onderschreden worden. Het emitteren van stoffen naar de lucht zal voor een aantal stoffen leiden tot een depositie op het wateroppervlak en het land. Voor zover er sprake is van een depositie op het wateroppervlak, en de mogelijk optredende effecten, is dit reeds in de immissietoets welke is uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening Wvo (thans Waterwet), meegewogen. Daaruit blijkt dat de bijdrage van de centrale niet zal leiden tot zodanig negatieve effecten dat hierdoor de ecologische doeistellingen van het Eems-Dollard gebied en de Waddenzee, zoals geformuleerd op basis van de Kaderrichtlijn Water aangetast kunnen worden. Beide vergunningen zijn inmiddels, zo volgt uit uitspraken van de Afdeling d.d. 11 november 2011, onherroepelijk Beoordeling Uit de Passende Beoordeling blijkt dat er emissies optreden van enkele stoffen waarvan bekend is dat deze in bepaalde concentraties en situaties kunnen leiden tot effecten op ecologische waarden. Het gaat daarbij om emissie van Fluoriden, dioxinen, cadmium, kwik en fijn stof. Tevens is een berekening uitgevoerd van de som van cadmium, kwik en de overige zware metalen, waaronder load, chroom, nikkel en mangaan. Samengevat concludeert de Passende Beoordeling dat de emissie van deze stoffen, beoordeeld op ecotoxicologische effecten, in cumulatie met bestaande achtergrondconcentraties dan wel te verwachten emissies van nieuwe projecten, met zekerheid niet kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Wij onderschrijven deze conclusie. 93

94 Conclusie De emissie van stoffen naar de lucht leidt naar onze mening niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Achteruitgang van de kwaliteit habitats als gevolg van lozingen Het afvalwater van wordt in de afvalwaterbehandelinginstallatie (ABI) verwerkt en via het koelwatersysteem naar de Waddenzee geloosd. Hierdoor wordt het gereinigde afvalwater sterk verdund voordat het in de Waddenzee terecht komt. In de Passende Beoordeling wordt met betrekking tot de concentratie van stoffen, nadat het afvalwater de ABI is gepasseerd en na vermenging met de koelwaterstroom, een overzicht gegeven van de concentratie van (potentieel vervuilende) stoffen. Uit de Passende Beoordeling blijkt tevens dat tijdens de opstartfase gebruik zal worden gemaakt van chloreren met chloorbleekloog ten behoeve van het bestrijden van aangroei in het koelwatersysteem. Tijdens de reguliere bedrijfsfase zal uitgegaan worden van de zgn thermoshock methode maar is, ter bestrijding van aangroel (biofouling) in het koelwatersysteem een aanvullende pulse chlorering wellicht noodzakelijk. De pulse chlorering wordt alleen toegepast wanneer de gevolgen van thermoshock onvoldoende zijn. Er wordt tijdens de reguliere bedrijfsfase alleen gechloreerd bij een zeewatertemperatuur hoger dan 10 C. Dit is normaliter het geval van mei tot en met november. Bevoegdheid Zoals aangegeven is de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ic de Staatssecretaris), op grond van het besluit Natuurbeschermingswet, artikel 2 ander n bevoegd voor beoordeling van de lozing van afvalwater in de Waddenzee Effecten Lozing via de AB1 In de Passende Beoordeling wordt geconcludeerd dat voor de meeste stoffen die via de ABI warden geloosd geldt dat de concentratie uiteindelijk geringer is dan 1% van de 94

95 streefwaarde (MTR-waarde) voor de betreffende stof. Voor kwik ligt de bijdrage rond 1% van de streefwaarde. Aangezien voor alle stoffen de concentratie in het lozingswater veel lager is dan de MTR zijn, aldus de Passende Beoordeling, effecten op de natuurwaarden van de Waddenzee met zekerheid uit te sluiten Beoordeling Wij kunnen instemmen met deze conclusie uit de Passende Beoordeling. Deze instemming wordt overigens ondersteund en bevestigd door de eerdere afweging door het bevoegd gezag in het kader van de Waterwet, welke vergunningen inmiddels onherroepelijk zijn geworden. Het daartoe bevoegde gezag heeft in deze procedures eveneens beoordeeld in hoeverre de Waddenzee en het Eems/Dollard-systeem voldoet en blijft voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water. Voor de beide systemen geldt een doelstelling dat uiterlijk 2015 een goede ecologische toestand moet zijn bereikt. Uit onderzoek dat in het kacier van de Waterwet is verricht blijkt dat de emissies vanuit de elektriciteitscentrale er niet toe zullen leiden dat het behalen van een goede ecologische toestand door de onderhavige emissies gehinderd of vertraagd zal worden. Pulse chlorering In de aanvraag en de bijgevoegde Passende Beoordeling is aangegeven dat bij het opstarten van de centrale het koelsysteem wordt gereinigd middels chlorering omdat er nog geen sprake is van een continue koelwaterstroom waardoor toepassing van thermoshock niet mogelijk is. Tijdens de gebruiksfase wordt pulse chloreren, volgens de informatie in de Passende Beoordeling, toegepast ter bestrijding van microbi6le aangroei in het koelwatersysteem. Chlorering wordt alleen toegepast wanneer de gevolgen van thermoshock onvoldoende zijn. Chlorering door middel van pulse chlorering houdt in dat over een periode van circa 4 weken gedurende, afwisselend over de duur van 10 minuten een geringe hoeveelheid chloor aan het koelwater wordt toegevoegd teneinde aangroei te bestrijden, waarna vervolgens 10 minuten geen chloordosering wordt toegevoegd. In de op 3 december 2007 verleende Waterwetvergunning, welke bij uitspraak van 30 november 2011 van de Afdeling bestuursrechtspraak (nr /1/1M1) inmiddels onherroepelijk is geworden, was opgenomen dat een onderzoek diende uit te voeren naar de voor- en nadelen van thermoshock versus pulse chlorering alvorens gebruik gemaakt mag worden van chloorbleekloog ten behoeve van bestrijding van aangroei. Dit 95

96 onderzoek is inmiddels uitgevoerd en door het Rijkswaterstaat als bevoegd gezag goedgekeurd. Volgens de Passende Beoordeling leidt de lozing van bijproducten van chlorering (hoofdzakelijk bromoform) niet tot (ecotoxicologische) effecten op organismen in het zeemilieu. Wij onderschrijven deze conclusie. 1.1it de aanvraag volgt dat pulse-chloreren in de opstartfase onontbeerlijk is. Gezien de beperkte duur en het ontbreken van alternatieven en gezien de condusies uit de Passende Beoordeling staan wij pulse-chloreren in de opstartfase toe zonder nadere beperkingen. Het bevoegd gezag dient, bij vergunningverlening in het kader van de Nb-wet ook in geval significante gevolgen ontbreken - ingevolge artikel 19e van de Nb-wet 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of het project of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanig nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend, of behoort te worden geweigerd. Omdat wij op grand van onze eigen overwegingen ingevolge art. 19 e Nb-wet 1998 het actief toevoegen van chemicalidn aan het oppervlaktewater ongewenst achten en andere methoden voor regulier onderhoud aan het koelwatersysteem de voorkeur hebben boven de toepassing van chloorbleekloog als aangroeibestrijding in het koelwatersysteem zullen wij in de vergunning voorschriften opnemen dat door vergunninghouder wordt aangetoond dat toepassing van pulse chlorering ondanks thermoshock voor regulier onderhoud aan het koelwatersysteem noodzakelijk is. I Conclusie Wij zijn van mening dat afdoende is aangetoond dat het lozen van afvalwater, waarbij deze afvalwaterstroom eerst via de ABI wordt gereinigd en waarbij het effluent daarna via de koelwateruitloop wordt geloosd, ook in cumulatie beoordeeld, niet kan leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee en Dollard. Daarnaast zijn wij van mening dat chloreren niet kan leiden tot aantasting van natuurlijke kenmerken van Nature 2000 gebieden Waddenzee en Eems-Dollard. Ondanks het feit dat chloreren niet kan leiden tot aantasting van natuurlijke kenmerken van betroken Natura 2000 gebieden nemen wij een passend voorschrift op teneinde een zo beperkt mogelijke toepassing van pulse-chlorering te borgen. 96

97 111-4 Landschapsschoon en rust van het beschermde gebied III Algemeen Het Natura 2000-gebied Waddenzee omsluit het voormalige beschermde natuurmonument Waddenzee I en II volledig. De te beschermen waarden van het voormalige natuurmonument zijn sinds de aanwijzing als Natura 2000-gebied onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen. Voor toetsing aan de aanwijzingsgrondslagen voor het natuurmonument Waddenzee wordt daarom verwezen naar de, voor het Natura gebied Waddenzee, uitgevoerde Passende Beoordeling en onze beoordeling daarvan. Aanvullend warden een aantal kenmerkende ( natuurmonument-eigen of BN-)waarden beoordeeld alsmede de beleidsmatig beschermde waarde van duistemis (PKB Waddenzee) meegenomen. Voor de Waddenzee gaat het met betrekking tot de 9N-waarden om landschappelijke en abiotische waardevolle kenmerken: De minimale invloed van menselijke actmteiten op het landschap en het hierdoor een vrijwel ongeschonden en open karakter. Het weidse karakter, het vrije spel der elementen, de voortdurende wijziging van de grenzen van land en water en de grote vormenrijkdom zijn wezenlijke kenmerken van het gebied. De in het gebied heersende rust. Er dient derhalve te warden onderzocht in hoeverre de bouw en het latere gebruik kan leiden tot onaanvaardbare aantasting van de hiervoor benoemde BN-waarden". De situering van de elektriciteitscentrale nabij de grens van het voormalig natuurmonument Waddenzee en de Dollard tast het weidse en open karakter van beide gebieden in potentie aan. In de aanwijzingsbesluiten van de Waddenzee als beschermd natuurmonument wordt nadruk gelegd op het bijzondere open karakter van het waddengebied. In de toelichting van het aanwijzingsbesluit uit 1993 wordt dit als volgt verwoord: "Essentieel is dat de invioed van de menselijke activiteiten op het landschap in het niet zinkt bij het stempel dat de natuurlijke elernenten op de Waddenzee drukken. Het landschap kenmerkt zich door zijn vrijwel ongeschonden en open karakter". Bij de aanwijzing van de Waddenzee als beschermd natuurmonument in 1981 en 1993 is de Eemshaven reeds planologisch bestemd am als industriegebied en havengebied te fungeren. Hiertoe zijn (reeds voorafgaand aan de aanwijzing als natuurmonument), de 97

98 nodige ingrepen in het landschap toegepast (o.a. de aanleg van havenbekkens en de aanieg van diverse bouwterreinen, inclusief zeewaartse uitbreiding van het beoogd haventerrein). Dit gegeven dient nadrukkelijk meegewogen te worden in onze landschappelijke afweging. III Beoordeling Momenteel geven de huidige aanwezigheid van o.a. de Eemscentrale, de moutfabriek en de windturbines het gebied al geruime tijd een industrieel karakter en aanzien. Het effect dat een bouwwerk heeft op het karakter van het landschap wordt mede bepaald door de omgeving waarin het wordt geplaatst. Het reeds aanwezige industrieel karakter van het specifieke gebied beschouwen wij, mede in het Iicht van onderhavige aanvraag, als een factor die verdere industridle ontwikkelingen in de Eemshaven mitigeert. Immers, er is reeds sprake van een duidelijke aanwezigheid van een door mensen geschapen, sterk gewijzigde horizon. In de Passende Beoordeling wordt hierover het volgende opgemerkt: "De cent-rale ligt zich binnen de contouren van het gehele industriegebied. Dit is van toepassing, ongeacht van welke kant gekeken wordt. Dit betekent dat de centrale niet buiten de bestaande bedrijven en gebouwen (de Eemscentrale in het uitetste oosten van het industriegebied en de gebouwen in de westlob van de Eemshaven met langs de gehele Eemshaven-dijk een tiental windmolens) een extra aanslag doet op een gedeelte van de Waddendijk dat nu nog een ongerepte horizon heeft". Wij concluderen dan oak dat wij de bouw van de -centrale in de Eemshaven, mits deze zodanig worden uitgevoerd dat er geen sprake is van een duidelijk afwijkend horizonbeeld, derhalve mogelijk achten. Deze conclusie wordt overigens bevestigd door de uitspraak van de Afdeling inzake de bouwvergunning van d.d. 3 november 2010, in bijzonder r.o. 2.5 "De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan hetgeen in de PKB Waddenzee ten aanzien van bebouwing is vermeld en daarbij terecht in aanmerking genomen dat de PKB Waddenzee voor havengerelateerde bebouwing in de Eemshaven een uitzondering maakt op de bepaling dat nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee qua hoogte dient aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, mits de nieuwe bebouwing zoveel mogelijk wordt ingepast in de bestaande skyline. Daarvan is in dit geval sprake, gelet op de schoorsteen van de reeds bestaande centrale van Electrabel, die een hoogte heeft van 125 m, de talrijke in het gebied aanwezige windturbines met hoogten van 145 m en de overige bebouwing in de Eemshaven. De ter zitting getoonde visuele impressies van de 98

99 skyline ter plaatse, vóór en na realisering van het bouwplan, bieden ook steun voor dit oordeer Ten behoeve van de inpassing in het landschap is bij het ontwerp van de centrale rekening gehouden met de volgende ontwerpfilosofie: gebruik van functionele vormen, eenvoudige contouren, afgeronde randen, weinig contrast, gebruik van lichte kleuren, bundelen van gevelopeningen en ontbreken van versieringen of ornamenten. De centrale wordt uitgevoerd in gedekte en grijs-blauwe kleuren, in drie tinten (van enigszins donker beneden, oplopend naar een lichte grijs-blauwe kleur op de hogere delen). De toegepaste kleuren zijn zo ontwikkeld dat zij een geringe reflectie hebben (zijde mat), zodat Iichtreflectie en spiegeling naar het Natura 2000 gebied Waddenzee wordt voorkomen. Door de hierboven beschreven maatregelen valt de centrale, ongeacht het weertype, zo optimaal mogelijk weg tegen de grijs-blauwe achtergrond van de omgeving. Inzake de toename van vaarbewegingen merken wij, op basis van de bij ons aanwezige expertise, nog het volgende op; Schepen zijn elementen die niet passen in een natuurlijke omgeving. Als deze langere tijd stil zouden liggen binnen het Waddengebied dan zou dit invloed kunnen hebben op de weidse uitstraling van de omgeving. Hoewel er enkele noodankergebieden zijn aangewezen langs de hoofdvaargeul, zal hier in de regel nagenoeg nooit gebruik van worden gemaakt. Deze gebieden zijn uitsluitend bedoeld voor een situatie dat er calamiteiten zijn en een schip onverhoeds niet kan doorvaren van of naar de haven. Dit voorgaande in overweging nemende kan er van worden uitgegaan dat de keren dat een kolen- of biomassaschip gedwongen is voor anker te gaan langs de vaargeul zeer zelden zal voorkomen. Het landschap zal derhalve niet warden aangetast door incidenteel als gevolg van voor dit project noodzakelijke, voor anker liggende schepen op de Waddenzee Conclusie Door juiste toepassing van kleur en materiaal zal de toevoeging door de centrale aan de eerdergenoemde reeds aanwezige industri6le bebouwing qua landschapsbeeld van geen significante betekenis zijn. Het nieuwe object zal de omvang (hoogte en breedte) van het huidige, door mensen beinvloede, horizonbeeld van de Eemshaven immers niet verder uitbreiden. Daarnaast zal het Iancischap niet worden aangetast door toename van scheepvaartbewegingen van. 99

100 Normaliter zouden wij, teneinde ongewenste effecten op het landschap zo veel als mogelijk te voorkomen een aantal voorschriften aan deze vergunning verbinden om te borgen dat de voorgestelde vormgeving van de centrale en het gebruik van materialen en kleurstelling daadwerkelijk wordt uitgevoerd cq toegepast. Nu deze vereisten echter ook reeds aan de - inmiddels onherroepelijke- bouwvergunning van verbonden zijn, heeft het toevoegen van de voorschriften mbt materiaalgebruik en kleurstelling in deze vergunning geen toegevoegde waarde meer. V. Cumulatie Op basis van artikel 19f van de Nb-wet 1998 dient bij vergunningverlening voor nieuwe projecten een beoordeling plaats te vinden van de cumulatieve effecten indien deze projecten, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Om te bepalen welke andere projecten of plannen dit kunnen zijn, is bekeken welke grate projecten de afgelopen 5 jaar in relatie tot het gabled zijn vergund, of plannen zijn vastgesteld. Ook is in dit kader bezien van weike plannen en projecten de voorbereiding zo ver gevorderd is dat wij er vanuit kunnen gaan dat daarover besluitvorming zal plaatsvinden en waarvan de mogelijke effecten inmiddels bekend of kenbaar zijn. In de passende beoordeling voor het project van zijn de effecten van de centrale van in samenhang beoordeeld met die van GSP (zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase). De mogelijk voor cumulatieve beoordeling in aanmerking komende andere plannen en projecten zijn als volgt: In onderstaand overzicht zijn de voor cumulatie mogelijk relevante plannen en projecten opgesomd. Bestemmingsplannen - Bestemmingsplan Oosterhorn/haven - Bestemmingsplan Eemshaven - Bestemmingsplan Eemshaven zuidoost (datacentrum) - Bestemmingsplan Glastuinbouw Energiecentrales - Nuon - Energiecentrale Eemsmond Energie 100

101 - BEC biomassacentrale Delfzijl Windturbines - Windpark Eemshaven - Uitbreiding windpark Eemshaven met twee 6 megawatt turbines Essent - Windparken Noordzee. Overig - Onderhoudsbaggerwerkzaamheden Eemshaven - Uitbreiding Beatrixhaven - Emder Fahrwasser - Vaargeul Eemshaven - Aanleg, aanlanding en onderhoud diverse kabels ( Cobra, Gemini, Nor-Ned) - Orange Blue Terminal Bestemmingsplannen Geen van de genoemde bestemmingsplannen is vastgesteld en de gevolgen daarvan zijn nog onvoldoende kenbaar. Dit betekent dat ze als "onzekere toekomstige gebeurtenissen" kunnen warden geclassificeerd. Er is derhalve geen noodzaak en ook geen juridische grondslag om de bestemmingsplannen te betrekken bij de beoordeling van de (cumulatieve) effecten van de bouw en het in gebruik nemen van de centrale. Energiecentrales De centrales van NUON en Eemsmond Energie liggen in de Eemshaven. Die van NUON wordt momenteel gebouwd, de definitieve beslissing om de centrale van Eemsmond Energie te bouwen is onlangs met enige jaren uitgesteld. Hierdoor kan met zekerheid worden gesteld dat de bouwfase van de centrale van Eemsmond Energie niet zal overlappen met die van de projecten van en GSP. Dit betekent dat effecten die in de bouw- en aanlegfase van de projecten van en GSP optreden als gevolg van energiecentrales uitsluitend kunnen cumuleren met de bouwfase van NUON. De cumulatie als gevolg van de activiteiten van NUON zijn beschreven in de Passende beoordeling bij de effecten als gevolg van verstoring in de bouwfase. Voor zover er sprake kan zijn van cumulatie van effecten in de gebruiksfasen hebben wij dit reeds in de voorgaande paragrafen meegewogen. Conclusie is dat ook in cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen warden uitgesloten. De BEC Biomassacentrale bij Delfzijl wordt momenteel gebouwd. Gezien de afstand tot Delfzijl kan geen sprake zijn van cumulatie van effecten in de aanleg en bouwfase. 101

102 Voor zover er sprake kan zijn van cumulatie van effecten in de gebruiksfasen hebben wij dit reeds in de voorgaande paragrafen meegewogen. Conclusie is dat ook in cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen worden uitgesloten. Onderhoudsbaggerwerk Voor het onderhoudsbaggerwerk zoals dat nu wordt uitgevoerd zal in de nabije toekomst een nieuwe vergunning aangevraagd gaan worden. Tot eind 2012 vindt het verspreiden plaats volgens de vigerende vergunning. De mogelijke effecten van vergunde en in uitvoering genomen reguliere onderhoudsbaggerwerkzaamheden zijn opgenomen in de achtergrondbelasting. Voor zover nu aan de orde, zijn de (mogelijk optredende) effecten van de reguliere onderhoudsbaggerwerkzaamheden in onze afweging hiervoor meegenomen. Conclusie is dat ook in cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen worden uitgesloten. Bij de (beoordeling van de) nieuwe aanvraag zullen wij nadrukkelijk opnieuw de cumulatieve effecten van de verschillende verspreidingsprojecten meewegen. Uitbreiding Beatrixhaven De uitbreiding van de Beatrixhaven kan in beginsel leiden tot cumulatie van effecten tijdens de aanlegfase (cumulatie van heigeluid) en in de gebruiks- en onderhoudsfase en extra onderhoudsbagger). De heiwerkzaamheden voor de ultbreiding van de Beatrixhaven leiden niet tot extra verstoring ten opzichte van de al aanwezige verstoring door de heiwerkzaamheden van. Wij verwijzen in dit kader ook naar onze overwegingen in relatie tot de getroffen (natuur)maatregelen. Daarnaast blijkt uit de Passende Beoordeling van dat de toename van onderhoudsbagger vanwege de uitbreiding van de Beatrixhaven (op basis van worst case) geschat wordt op kuub/jaar. Gelet op dit geringe volume is aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken natura 2000 gebieden, ook in cumulatieve zin, uitgesloten, mede omdat de verspreidingen buiten het groeiseizoen van de algen plaatsvinden, en ook de door de verspreiding veroorzaakte vertroebeling weer verdwenen is voor het begin van het groeiseizoen, zijn doorwerkingseffecten op de instandhoudingsdoelen uitgesloten. Cumulatie met de effecten van andere oorzaken van vertroebeling of verlies van primaire productie is daarom niet aan de orde. EmderFalwasser en Vaargeul Eemshaven, aanlanding kabels (o.a. Cobra en Gemini, Nor- Ned) 102

103 Van beide projecten is niet zeker of ze daadwerkelijk uitgevoerd gaan worden, een Nbwvergunning (of het Duitse equivalent daarvan) is nog niet aangevraagd of verleend. Om die reden zijn de mogelijke effecten van baggerwerkzaamheden in de Eems-Dollard nog niet duidelijk en worden deze projecten als een onzekere toekomstige gebeurtenis beschouwd. Daarom kunnen zij niet bij de beoordeling van cumulatieve effecten worden betrokken. Orange Blue Terminal (OBT) Orange Blue Terminal is reeds gerealiseerd en vergund. Voor zover er sprake kan zijn van cumulatie van effecten als gevolg van de toename van het scheepvaartverkeer hebben wij dit reeds in de voorgaande paragrafen meegewogen. Conclusie daarvan is dat ook in cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen warden uitgesloten. Windturbines Eemshaven In 2006 is gestart met de bouw van het huidige windturbinepark Westereems in de Eemshaven. De aanleg hiervan was afgerond voordat de bouw- en aanlegwerkzaamheden ten behoeve van de projecten van en GSP begonnen, waardoor cumulatie van tijdens de bouw optredende effecten is uitgesloten. De heiwerkzaamheden voor de fundering voor de twee nieuwe 6 MW-turbines van Essent (recent afgerond) viel samen met de heiwerkzaamheden ten behoeve van het project van. In het onderzoek dat ten behoeve van de bouw van die turbines is uitgevoerd (ARCADIS 2010) is vastgesteld dat die heiwerkzaamheden niet leiden tot extra verstoring ten opzichte van de al aanwezige verstoring door de heiwerkzaamheden van. De verstoring van de heiwerkzaamheden voor deze windmolens is dus al in de cumulatie meegenomen. Conclusie is dat ook in cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen worden uitgesloten. De windturbines zorgen ook voor verstoring in de gebruiksfase. Cumulatie met de projecten van en GSP kan alleen optreden in de Oastlob, omdat alleen hier een overlap is van de verstoringscontouren van de projecten van en GSP met de verstoringscontouren van de windturbines. De binnendijkse gebieden in de Oostlob hebben als gevolg van alle activiteiten gecumuleerd nog slechts een zeer beperkte functie voor de vogels waarvoor de Waddenzee is aangewezen (als gevolg van een combinatie van het verdwijnen van broeden foerageermogelijkheden en verstoring van de rust). Wij verwijzen in dit kader ook naar onze overwegingen in relatie tot de getroffen (natuur)maatregelen. Conclusie is dat ook in 103

104 cumulatie significant negatieve effecten ten gevolge van het project kunnen worden uitgesloten. Windparken op de Noordzee Een aantal plannen voor de realisatie van windparken op de Noordzee zijn in een vergevorderd stadium. Deze projecten zijn bij de beoordeling betrokken voor zover relevant vanuit samenhang met de Waddenzee en Eemshaven. De projecten BARD Offshore 1, Eolic Power en Global Wind Support (thans Typhoon/Gemini) gaan uit van de realisatie van maximaal 3 windparken op zee buiten de territoriale wateren (dus buiten de 12 mijls zone), waarbij de bekabeling vanaf de windparklocaties tot aan de aanlanding in de Eemshaven onderdeel uitmaakt van het project. Lilt de voor de projecten opgestelde Passende Beoordelingen (2009) blijken de volgende mogelijke effecten: sterfte door aanvaringsslachtoffers, verstoring door heigeluid (zeezoogdieren), sterfte van vislarven (door heigeluid) en verlies habitatgebied kolonievogels. De effecten van baggeren ivm het leggen van de bekabeling wordt in de PB s als dusdanig gering gekwalificeerd dat effecten zijn uit te sluiten. Overigens zijn voor het baggeren en andere werkzaamheden vanwege de bekabeling nog geen Nb-wet vergunningen afgegeven; momenteel loopt een actualisatie van de PB s op het onderdeel baggeren, daarna wordt voor dit onderdeel een Nb-wet vergunning aangevraagd. Voor het overige deel van het projecten (de bouw- en gebruiksfase van de windparken) is toestemming gegeven. Dit is gebeurd in het kader van de benodigde Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr)-vergunning, waarbij rechtstreeks aan de habitatrichtlijn is getoetst. Van belang is vender dat de start van twee van de drie parken op zijn vroegst in valt te verwachten, terwijl voor het derde park noodzakelijke subsidie ontbreekt. Gelet hierop beschouwen wij de realisatie van dit derde park als "onzekere toekomstige gebeurtenis" en wordt dit niet meegenomen in de cumulatie. Daarnaast is, los van de BARD-projecten, aan de Duitse zijde van de Noordzee (Riffgat) toestemming verleend voor een windpark, waarbij de bekabeling in Duitsland aanland. De effecten van dit windpark zijn soortgelijk aan die van de BARD-projecten. Wij constateren dat de drie windparken ver buiten de begrenzing van N2000 gebieden liggen. Daarnaast zijn de effecten van de windparken in zichzelf, blijkens de PB, gering. Verder is geen sprake van overlap tussen effecten in de tijd; de heiwerkzaamheden van (en Nuon en GSP) zijn al lang afgerond voordat de heiwerkzaamheden voor de windmolenparken beginnen. Ook is van belang dat het belangrijkste mogelijke permanente effect van de windparken (mortaliteit door aanvaringsslachtoffers) niet overlapt met de mogelijke effecten van en dus niet in cumulatieve zin in beschouwing hoeft te worden 104

105 genomen. Wij komen tot de conclusie dat, ook in cumulatieve zin, de aantasting van de natuurlijke kenmerken voor de betrokken N2000 gebieden kunnen warden uitgesloten. De besluitvorming over de aanleg van de in het kader van deze projecten aan te leggen kabels is nog onvoldoende ver in voorbereiding om de effecten daarvan in cumulatie te kunnen beoordelen. VI. Nadere onderzoeken Monitoring In de voorgaande vergunningverlening hebben wij aan initiatiefnemers voorschriften opgelegd teneinde via monitoring zowel in de aanleg/bouwfase als gedurende de gebruiksfase na te gaan in hoeverre bepaalde effecten, als beoordeeld in de Passende Beoordeling respectievelijk onze besluitvorming, optreden in de mate als vooraf aangenomen. Inmiddels zijn veel van deze onderzoeken reeds lopend en zijn eveneens al de nodige (tussen) rapportages overiegd. De resultaten van deze onderzoeken tot op heden hebben wij dan ook meegewogen in onze onderhavige besluitvorming. Desondanks achten wij het nodig dat de eerder in gang gezette monitoringsonderzoeken in elk geval gedurende de eerder bepaalde termijn doorlopen en dat, eveneens conform de eerder opgelegde voorschriften, wij regelmatig warden genformeerd over de resultaten van deze onderzoeken. Tevens handhaven wij de eerdere opgelegde monitoringsverplichtingen die initiatiefnemers dienen uit te voeren gedurende de gebruiksfase. Door initiatiefnemer is reeds in 2009 een monitoringsplan overlegd. Met dit monitoringsplan (Wymenga et al., 2009) hebben wij en de Staatssecretaris van EL&I schriftelijk ingestemd. De uitvoering van de monitoring en de terugkoppeling met het Bevoegd Gezag wordt gecobrdineerd door een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van NUON, GSP en. Met de uitvoering van de monitoring is een Beoordelingscommissie ingesteld. Deze commissie toetst op onafhankelijke basis de kwaliteit van de monitoring (plan, uitvoering) en de signalering (in relatie tot vinger aan de pols en bijstelling). De Beoordelingscommissie 105

106 bestaat uit onafhankelijke deskundigen (emeritus hoogleraren) op het gebied van de ecologie van de Waddenzee. De inzet van de Beoordelingscommissie geeft ons voldoende zekerheid dat de kwaliteit van de monitoring alsmede de onafhankelijkheid van de resultaten warden gegarandeerd. Tevens voorkomt dit dat ten onrechte wordt ingegrepen bij signalen die kunnen worden verklaard door natuurlijke variatie of ruis, of dat niet tijdig of adequaat wordt ingegrepen bij onverwachte situaties. De Beoordelingscommissie heeft een adviserende rol. De resultaten van de diverse monitoringsprogramma s worden ten minste jaarlijks gerapporteerd. Naast een jaarlijkse rapportage over de monitoringsactiviteiten vindt bij de zeezoogdierenmonitoring ook een frequentere maandrapportage plaats om zodoende tijdig onverwachte ontwikkelingen te kunnen signaleren. Indien tussentijds zou blijken dat grote (onverwachte) effecten optreden, wordt dit tussentijds gemeld aan het Bevoegd Gezag ( vinger aan de pols ). In overleg met het Bevoegd Gezag en na advies van de Beoordelingscommissie wordt vastgesteld in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn, en op welke wijze deze warden genomen. De jaarrapportages worden voorgelegd aan de Beoordelingscommissie alvorens deze naar het Bevoegd Gezag worden gezonden. In hoofdstuk 9 van de Passende Beoordeling wordt een overzicht gegeven van de gezamenlijke monitoringsverplichtingen en en de bedrijfsspecifieke monitoringsverplichting van onderscheidenlijk en GSP. Voor de volledigheid verwijzen wij naar dit hoofdstuk. Voor zover relevant en er afwijkingen in genoemde tekst staan ten opzichte van eerdere monitoringsafspraken prevaleren de voorschriften die wij onderdeel uit laten maken van deze vergunning alsmede onze toestemming op de eerder aan ons overgelegde monitoringsplannen d.d 17 en 18 juni Wij zijn van mening dat de aanvraag voldoende informatie bevat om op alle te beoordelen effecten en waarden een afgewogen beslissing te kunnen nemen. Verdere onderzoeken, behoudens de monitoringsverplichting, achten wij niet noodzakelijk. VII. Bespreking van inspraak Inspraak op de aanvraaq 106

107 De procedure is uitgevoerd in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nb-wet 1998 en de daarvoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht. Naar aanleiding van de aanvraag zijn, op grond van artikel 44, derde lid, van de Nb-wet 1998, burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond gedurende een termijn van 6 weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun inspraak te geven. Daarnaast zijn op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht Staatsbosbeheer Regio Noord, Nationaal Park Schiermonnikoog, Stichting het Groninger Landschap, Natuurmonumenten, Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Stichting WAD, Greenpeace, Stichting de Noordzee, Ministerie van infrastructuur en Milie en de Natuur- en Milieufederatie Groningen gedurende een termijn van 6 waken in de gelegenheid gesteld tot het indienen van inspraak op de ingediende aanvraag. Van de mogelijkheid tot het indienen van inspraak op de aanvraag is door onderstaande partijen gebruik gemaakt. Deze inspraak op de aanvraag is door ons meegewogen bij de vaststelling van de vergunning voor dit project. Binnen de gestelde termijn hebben wij van de andere partijen geen reactie ontvangen. Zienswijze Vereniging Zuivere energie 1. CO2 uitstoot draagt bij aan klimaatverandering en beinvloedt daarmee de natuur in het kwetsbare Eems-Waddengebied. Hierbij wordt aangetekend dat bijstook door biomassa en CO2 afvang waarschijnlijk niet wordt gerealiseerd. 2. De kolencentrale stoat veel fijnstof uit, vermeerderd met fijnstof door de kolen overslag en opslag 3. De kolencentrale stoot giftige stoffen uit, deze uitstoot komt bovenop de uitstoot van de gascentrales van Nuon en Electrabel 4. Er warden vraagtekens geplaatst bij de kolenaanvoer:hoe mens- en natuurvriendelijk worden deze gedolven en de uitbaggering van de vaargeul Eems-Noordzee zorgt voor nadelige natuureffecten. Reactie: 1. Er is naar ons oordeel geen causaal verband tussen de CO2 uitstoot van de centrale en de beinvloeding van natuur in het Eems-Waddengebied. Hierbij wegen wij mee dat de CO2 toename in de atmosfeer wordt veroorzaakt door alle CO2- bronnen wereldwijd gezamenlijk. Een rechtstreeks verband tussen de CO2 uitstoot 107

108 van de centrale en een mogelijk effect op de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee en de Eems Dollard ontbreekt dan ook. 2. De normen voor fijnstof zijn gericht op bescherming van de menselijke gezondheid. Uit de Passende Beoordeling volgt dat aangenomen wordt dat bruinvissen en zeehonden, aangezien zij ook tot de zoogdieren behoren, vergelijkbare gezondheidsgevolgen kunnen krijgen als de mens, mede omdat zeehonden en bruinvissen hoge leeftijden kunnen bereiken. Ult de inmiddels onherroepelijke Wmvergunning van volgt dat de centrale (ruim) voldoet aan de wettelijke normen inzake fijnstof, ook indien rekening wordt gehouden met cumulatie. Vanuit het perspectief van de natuurbeschermingswet zien wij dan ook geen reden am aan te nemen dat fijnstof kan leiden tot negatieve effecten op de hiervoor gevoelige soorten. 3. Uit de passende beoordeling volgt dat de uitstoot vanwege, zowel via het koelwater als emissies naar de lucht, op zichzelf en cumulatief niet leidt tot effecten op N2000 gebieden. Wij onderschrijven de conclusies uit de passende beoordeling. Wij wijzen in dit verband tevens op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 30 november 2011 in het kader van beroepsprocedures inzake de Wet milieubeheer en de Waterwet, (voorheen de Wet verontreiniging oppervlaktewater). Hierin is geoordeeld dat het initiatief van voldoet aan de wettelijke eisen met betrekking tot emissies naar water en lucht. Zowel de Wmvergunning als de Waterwetvergunning zijn inmiddels onherroepelijk. 4. De voorliggende vergunningaanvraag heeft betrekking op de Natuurbeschermingswet Het kader van deze wet beperkt zich tot de bescherming van Beschermde natuurmonumenten binnen Nederland en Natura 2000 gebieden binnen de Europese Unie. Het wettelijk kader biedt ons inziens geen mogelijkheden aspecten als de wijze van winning mee te wegen. Ten aanzien de vaargeul wijzen wij erop dat een mogelijke verdere verdieping en verruiming van vaargeul naar de Eemshaven geen onderdeel uitmaakt van voorliggend project. Zienswijze Staatsbosbeheer 1. De projecten van en GSP kunnen effecten hebben op Natura 2000 gebied Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium. Staatsbosbeheer verzoekt bij de afweging tussen het juridisch kader van de natuurbeschermingswetvergunning ook uw ambitie op weg naar een rijke Waddenzee/Eems goed te betrekken. 2. De effecten van beide projecten zijn onvoldoende onderzocht. Verzocht wordt de ontbrekende effecten alsnog in beeld te brengen. 108

109 3. Er is onvoldoende onderzocht wat de effecten zijn van de projecten van en GSP op de staat van instandhouding van het natura2000 gebied Eems-Dollard estuarium. 4. Ten onrechte is de bouw en exploitatie van de Eemshaven niet als 1 project beschouwd met de verdieping en uitbreiding van de Eemshaven. 5. Ten onrechte is de verdieping of verruiming van de vaargeul naar de Eemshaven ten behoeve van de Panamax schepen geen onderdeel van het project. 6. Er ontbreken een aantal projecten in de cumulatietoets: in de directe omgeving van de Eemshaven zijn 6 projecten aangemeld om windparken te realiseren. Verder loopt een MES voor inpassing van kabels en leidingen de komende 10 jaar en in een hernieuwde aanvraag voor de aansluiting van de windmolenparken op de Noordzee in voorbereiding. 7. Onduidelijk is of de effecten van zuurdepositie op eilanden van S02 emissie van schepen is meegenomen. 8. In de Passende Beoordeling dient zo zuiver mogelijk te warden beoordeeld wat de effecten zijn op Natura2000-gebied en beschermde natuurwaarden, los van de vraag of er in de betrokken gebieden maatregelen worden genomen met een positief effect. 9. Er dient aandacht besteed te warden aan de effecten van de centrale ten aanzien van horizonvervuiling en lichtuitstraling. Reactie 1. Bij de toetsing van voorliggende aanvraag voor een Nb-wet vergunning zijn wij eraan gehouden te toetsen aan de instandhoudingsdoelen van de Natura2000 gebieden binnen de invloedssfeer van het -initiatief. Dit wettelijk kader biedt geen ruimte om mede te toetsen aan de ambities die in het kader van naar een rijke Waddenzee/Eems Dollard zijn geformuleerd heeft blijkens haar aanvraag, aangegeven dat op vrijwillige basis extra natuurmaatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn, mede near aanleiding van overleg met een aantal natuurorganisaties waaronder Staatsbosbeheer, nader geconcretiseerd en op 12 juni 2012 als aanvulling op de aanvraag ingediend. Wij concluderen dat met een aantal van de extra natuurmaatregelen mede invulling gegeven wordt aan de ambitie zoals die is neergelegd in het programma naar een rijke Waddenzee/Eems Dollard. 2. Wij kunnen de opmerking dat onvoldoende onderzoek is geclaan naar de effecten van beide projecten niet plaatsen; er wordt in de toelichting op deze stelling alleen voorbeelden gegeven van aspecten waarnaar, ook volgens Staatsbosbeheer, adequaat onderzoek is verricht. 109

110 3. Uit de Passende Beoordeling, hoofdstuk 3.2 blijkt dat de mogelijke effecten van de centrale op de Eems Dollard wel degelijk zijn betrokken bij de toetsing. 4. Op 30 mei jongstleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan naar aanleiding van verzet dat door Groningen Seaports was ingesteld vanwege het zonder zitting vernietigen van de Natuurbeschermingswetvergunning van GSP. Het verzet is gegrond verklaard. Dit betekent dat de Natuurbeschermingswetvergunning van GSP "herleeft". Wij constateren dat de activiteiten die zich richten op verdieping en verruiming van de Eemshaven thans op basis van een vigerende natuurbeschermingswetvergunning uitgevoerd worden. Wij gaan uit van het project als omschreven in de aanvraag van. Bij deze projectdefinitie is aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Afdeling m.b.t. het projectbegrip, dat alle voor het project noodzakelijke activiteiten die geen onderdeel zijn van de autonome ontwikkeling behoren tot het project. Overigens is in de Passende Beoordeling in hoofdstuk 6 een integrale beoordeling gegeven van de gevolgen van de bouw en exploitatie van de energiecentrale van en de uitbreiding, het toekomstig gebruik, achterstallig onderhoud van de Eemshaven alsmede extra onderhoud als gevolg van de verlenging van de Wilhelminahaven en koelwaterintrek door, zoals aangevraagd door Groningen Seaports. Ook dat hoofdstuk hebben wij bij de beoordeling van deonderhavige aanvraag betrokken. Op basis van dat hoofdstuk zijn wij tot de conclusie gekomen dat, als zou moeten worden geoordeeld dat het -project groter is dan in de onderhavige aanvraag is neergelegd en ook een of meer andere delen van de GSPactiviteiten zou omvatten, onze conclusies met betrekking tot vergunningverlening niet enders zouden zijn. 5. Uit de aanvraag van volgt dat voor de kolen- en biomassa-aanvoer zowel Panamaxschepen (diepgang 14 meter) als Handysize schepen (10 meter diepgang) in beeld zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van Handysize-scheepstypen voldoet de diepgang van de huidige vaargeul. Dat betekent dat er geen onlosmakelijk verband bestaat tussen de kolen- en biomassaschepen van en een mogelijke verdere verdieping en verruiming van de vaargeul near de Eemshaven. 6. Uit de Passende Beoordelingen van de drie windparken boven Schiermonnikoog volgt dat mogelijke effecten vanwege het -project en de drie windparken niet overlappen. Er kan dan ook geen sprake zijn van cumulatie 7. Uit de Passende Beoordeling volgt dat in het model dat is benut bij het vaststellen van de kritische depositiewaarden uitgegaan is van een vaste hoeveelheid zwavel. De kritische depositiewaarde is dus gebaseerd op de invloed van stikstof en zwavel 110

111 semen. De extra zwaveldepositie vanuit de centrale en vanwege de toename van de scheepvaartbewegingen veranderen de uitkomsten van de berekening op basis van het model niet, aldus de PB. Overigens is het zo dat de zwaveldepositie ten gevolge van de emissies van nieuwe scheepvaart op de Waddeneilanden, gezien de afstand tot de eilanden, zeer gering is (<0,1 mol/ha/j). 8. In de Passende Beoordeling zijn de effecten vanwege het initiatief ook zelfstandig, los van (aanvullende) natuurmaatregelen, in beeld gebracht. 9. Uit de Passende Beoordeling volgt dat rekening is gehouden met de effecten van de aantasting van horizon en lichtvervuiling. Wij verwijzen overigens naar paragraaf 3- liii voor onze inhoudelijke beoordeling tav effecten op landschappelijke waarden. Zienswijze Contramine 1. De procedure rond de vergunningverlening van de kolencentrale is niet eerlijk. Relevant is dat mevrouw W.J. Mansveld deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van Groningen Seaports. De vergunning voor de kolencentraie wordt mede aangevraagd door Groningen Seaports.en de beoordeling moat plaatsvinden door GS Groningen. Dit is per definitie een onjuiste gang van zaken. 2. Er wordt voor gepleit bij de beoordeling van de vergunning door /essent een beoordeling van de keten van kolenwinning tot en met de lozing van CO2 en (wedge stoffen te betrekken. Op vier specifieke argumenten wordt verzocht om een gedetailleerde reactie van GS Groningen: De kolencentrale geeft dure stroom De kolencentrale kan de stroom niet kwijt aangezien sprake zal zijn van een overschot aan electriciteit De kosten van CO2 afvang maken de kolencentrale een half miljard duurder en dus nog economisch onaantrekkelijker. Veilige opslag CO2 is niet bekend Reactie 1. De vergunning van is niet mede aangevraagd door Groningen Seaports. In zoverre mist het betoog van Contramine feitelijke grondslag. Het feit dat de Gedeputeerde Mansveld deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van Groningen Seaports doet overigens niet af aan het feit dat zij tevens als Gedeputeerde 111

112 rechtsgeldig deel uitmaakt van het - op de aanvraag beslissende - College van Gedeputeerde Staten..De suggestie die door de inspreker wordt gewekt als zou sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling delen wij niet. Verder is van belang dat op 30 mei 2012 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan naar aanleiding van verzet dat door Groningen Seaports was ingesteld vanwege het zonder zitting vernietigen van de Nb-wet vergunning van GSP. Het verzet is gegrond verklaard. Dit betekent dat de Nb-wet vergunning van GSP "herleeft". Wij constateren dat de activiteiten die zich richten op verdieping en verruiming van de Eemshaven thans op basis van een vigerende natuurbeschermingswetvergunning uitgevoerd worden. De aanvraag om een nieuwe Nb-wet vergunning van GSP wordt vooralsnog aangehouden. 2. De voorliggende vergunningaanvraag heeft betrekking op de Natuurbeschermingswet Het wettelijk kader beperkt zich tot de bescherming van natuur en landschapswaarden binnen aangewezen gebieden binnen Nederland en in breder verband binnen de Europese Unie en biedt geen mogelijkheden de keten van kolenwinning te betrekken bij de toetsing van de voorliggende aanvraag van. Wij gaan dan ook niet in op het verzoek van Contramine een gedetailleerde reactie te geven op de in de zienswijze benoemde vier argumenten. Zienswijze MOB, Greenpeace en Stichting Natuur en milieu en zienswijze van Natuurmonumenten, Waddenvereniging, Groninger Landschap, Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen en Stichting WAD De inhoud van beide zienswijzen is nagenoeg identiek, we hebben ervoor gekozen ze gezamenlijk te behandelen 1. Ontbrekende ADC toets Alhoewel op onderdelen sprake is van een slechte staat van instandhouding van soorten en habitattypen en ten gevolge van het project nadelige effecten optreden wordt geen ADC toets aangetroffen in de Passende beoordeling Dit is in strijd met Europees recht. Concreet worden voorbeelden gegeven van mogelijke significante effecten: Er is sprake van vernietiging van leefgebied van de velduil, de biauwe kiekendief, scholekster en pioniervogels. 112

113 Vanwege de koelwateruitloop van gaat ruim 3 ha Natura 2000 gebied direct verloren. Het warme uitlaat koelwater heeft invloed op een veel grater gebied. De gevolgen van baggeren en vervolgens baggerstortingen leiden tot extra vertroebeling met mogelijk negatieve gevolgen op primaire productie, zeegras schelpdieren etc. 2. Meerdere activiteiten niet aan projecten toebedeeld De verruiming en verdieping van de vaargeut naar de Eemshaven, mede vanwege de kolenschepen van, is ten onrechte niet betrokken bij de aanvraag. Ten onrechte zijn de 002 opslag en effecten ervan niet onderzocht. De Havenverdieping en het project zijn niet te scheiden, hadden ais 1 project vergund moeten worden. 3. Ten onrechte is in de cumulatie 6 windparken en de verdieping van de vaargeul naar Emden niet meegenomen 4. Niet alle relevante Natura 2000-gebieden zijn getoetst. Er zijn Natura 2000 gebieden bekend met een Kritische Depositiewaarde (KDW) van circa 410 mol/ha/jaar. De vraag wordt gesteld of Rottumeroog en Rottumerplaat terecht niet zijn meegenomen De vraag wordt gesteld of voor alle gebieden de juiste KDW s zijn gehanteerd De vraag wordt gesteld of mogelijke effecten op alle relevante Natura 2000 gebieden zijn getoetst. Er is een aantal Duitse Natura 2000 gebieden nabij de Eemshaven niet getoetst. Het lijkt noodzakelijk dat dit alsnog gebeurt. Duitse gebieden dienen getoetst volgens de Nederlandse Kritische Depositiewaarden. 5. Halvering van NOx is technisch mogelijk en ten onrechte niet overwogen 6. Gegevens over stikstofemissie (ammoniak, stikstofoxide) lijken op onderdelen onjuist: Het lijkt erop dat de 172 ton/jaar vergunde ammoniakemissie niet is meegenomen De vergunde ammoniakemissie van Eemsmond Energie bedraagt 101 ton/jaar en niet 10.4 ton zoals in de PB wordt gesteld. 113

114 De aan Nuon vergunde maximale ammoniakvracht is ook hoger dan uit de PB volgt (bijlage 7). Verzocht wordt : de depositieberekeningen uit bijlage 7 te laten verifieren door een onafhankelijk bureau. De bijdragen van schepen voor elk van de individuele bedrijven apart te specificeren. Nu is dit opgenomen in cumulatie (pagina 199/200. Dit biedt onvoldoende inzicht. Een kwantitatieve onderbouwing van de bewering dat afplaggen meer stikstof wordt verwijderd dan in 30 jaar ontbreekt, niet helder is of gerekend is met de gehele toename op alle nabij gelegen N2000 gebieden of de balans zich beperkt tot de oppervlakten die worden bewerkt. 7. Onduidelijk is wat de effecten van achterstallig onderhoudsbaggerwerk op het Doekegatkanaal zijn. De effecten van deze activiteiten lijken niet adequaat te zijn meegenomen in de passende beoordeling. 8. In Natura 2000 gebieden waar geen maatregelen worden genomen om historische stikstofbelasting te verwijderen, zal als gevolg van de stikstofdepositie afkomstig van de projecten de cumulatie toenemen. Dit leidt tot verdere verruiging van half open duinlandschappen en minder overlevingskansen van kwalificerende soorten. Ook maatregelen om stikstof te reduceren kunnen negatieve effecten hebben op kwalificerende soorten. 9. Onduidelijk is hoe uitstook van stikstof, fluor en zwavel elkaar versterken in relatie tot stikstof- en verzuring gevoelige habitattypen. Verder is niet duidelijk of voldoende rekening is gehouden met S02-emissie van schepen. Dit dient beter te worden onderzocht 10. Effect bouwactiviteiten: Uit de PB volgt dat zeehonden tot 10 km afstand vermijdingsgedrag vertonen bij bouwactiviteiten als heien, plaatsen van damwanden, peilingen en baggerwerkzaamheden. Daarnaast is ten onrechte niet getoetst aan irritatiegrens zeehonden voor wat betreft heigeluid. 11. Effecten toename scheepvaart op flora en fauna in zee onvoldoende in beeld gebracht, er is sprake van een significante toename van het aantal scheepvaartbewegingen (en onderwatergeluid) en effecten hiervan op de natuur. 114

115 Tevens is het risico op versnippering van populaties zeezoogdieren, ook door veroorzaakte scheepvaart in de wijdere omtrek dan bestudeerd, onvoldoende onderzocht 12. Bruinvis en Grijze zeehond zijn ten onrechte als minder belangrijk weggeschreven 13. De centrale leidt tot horizonvervuiling. Dit tast het weids- en ongerepte karaker van het waddenlandschap aan. Er is dus sprake van een significant effect. 14. Lozing van stoffen:ten onrechte is niet getoetst aan het effluent van waterzuivering voor verdunning met koelwater Bovendien ontbreekt een evaluatie van de mogelijkheden tot vermindering van de emissie van nutri6nten in het afvalwater 15. Gevolgen warmtelozingen, baggeren en baggerstortingen op zeegras onvoldoende in beeld gebracht. Daarnaast zijn de gevolgen van baggeren en baggerstortingen op primaire productie, schelpdieren, overige bodemfauna en van daaruit op vogels onvoldoende in beeld gebracht. Bovendien werd geen informatie aangetroffen met betrekking tot de chemische en fysische samenstelling van het slib. 16. incidentele geluidsemissies onvoldoende in beeld gebracht. Er wordt, blijkens de zienswijze, gedoeld op het effect vanwege de toename van scheepvaartbewegingen en vanwege incidentele geluidsemissies vanuit de centrale. 17. Ten onrechte zijn een groat aantal maatregelen niet als compensatie beschouwd (bijvoorbeeld het plaggen op de duinen). Dergelijke maatregelen zouden hooguit een rol kunnen spelen bij onderdeel 3 van de ADC-toets. Bij de beoordeling van de effecten kunnen deze maatregelen dus niet meegewogen warden. 18. MER is verouderd (uit 2006). Het MER had geactualiseerd moeten worden ten behoeve van de voorliggende aanvraag am een Nbw-vergunning. reactie 1. Uit de Passende Beoordeling volgt dat significante effecten vanwege het initiatief zijn uit te sluiten. Er is, aldus de Passende Beoordeling op onderdelen wel sprake van effecten maar deze effecten zijn niet te kwalificeren als significante effecten in het licht van de Natuurbeschermingswet Wij onderschrijven de conclusies uit de 115

116 Passerde Beoordeling. Voor nadere motivering per effectonderdeel verwijzen wij kortheidshalve naar onze overwegingen. Wij kunnen het standpunt van MOB/Waddenvereniging e.a., dat ten onrechte geen ADC toets is opgenomen in de PB, dan ook niet volgen. 2. Uit de aanvraag van volgt dat voor de kolen- en biomassa-aanvoer zowel Panamaxschepen (diepgang 14 meter) als Handysize schepen (10 meter diepgang) in beeld zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van Handysize-scheepstypen voldoet de diepgang van de huidige vaargeul. Van een onlosmakelijk verband tussen de kolenen biomassaschepen van en een mogelijke verdere verdieping en verruiming van de vaargeul naar de Eemshaven is geen sprake. CO2 opsiag is niet aangevraagd en er is vooralsnog geen concreet zicht op realisatie van enigerlei vorm van CO2 opslag in verband met de centrale. Wij zien dan ook geen aanleiding voor de stelling dat CO2-opslag onderdeel dient te zijn van voorliggend project. Wij gaan uit van het project als omschreven in de aanvraag van. Bij deze projectdefinitie is aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Afdeling m.b.t. het projectbegrip, dat alle voor het project noodzakelijke activiteiten die geen onderdeel zijn van de autonome ontwikkeling behoren tot het project. Wij gaan er daarnaast van uit dat de projectdefinitie van, waaruit volgt dat een deel van de havenactiviteiten die direct aan zijn toe te rekenen tot het -project worden gerekend en zijn meegenomen in de aanvraag en de Passende Beoordeling, recht doet aan de uitspraak van de Afdeling dd 24 augustus Uit de Passende Beoordelingen van de drie windparken boven Schiermonnikoog volgt dat mogelijke effecten vanwege het -project en de drie windparken niet overlappen. Er kan dan ook geen sprake zijn van cumulatie. 4. Uit de bij ons aanwezige informatie blijkt dat, anders dan in de zienswijze wordt aangegeven, geen zwak gebufferde vennen op Juist voorkomen. Rottumerplaat en Rottumeroog zijn in de Passende Beoordeling wel degelijk beoordeeld.,gelet op het feit dat de feitelijke depositie belangrijk lager is dan de kritische depositiewaarden van de habitattypen die daar voorkomen is in de Passende Beoordeling de conclusie getrokken dat aantasting van kenmerkende waarden mbt de op Rottumeroog en Rottumerplaat voorkomende habitattypen is uitgesloten. Wij sluiten ons bij dit oordeel aan. Gelet hierop komen wij tot het oordeel dat Rottumerplaat en Rottumeroog terecht niet zijn meegenomen in de effectbeoordeling. In de Passende Beoordeling warden de Kritische Depositiewaarden gehanteerd die zijn vastgelegd in het rapport uit 2008 van Alterra (van Dobben en van Hinsberg) Wij 116

117 staan op het standpunt dat dit rapport de beste wetenschappelijke kennis behelst. Hieruit volgt dat wij concluderen dat in de Passende Beoordeling uitgegaan wordt van de juiste KDW s. IA de Passende Beoordeling volgt verder dat ook bij de toetsing van Duitse gebieden gebruik gemaakt is van de KDW s zoals vastgelegd in het eerdergenoemde rapport van Alterra. Wij concluderen dan ook dat de depositietoename in Nederlandse en Duitse gebieden op basis van dezelfde KDW s worden beoordeeld. In de passende beoordeling zijn een aantal gebieden beoordeeld. Deze gebieden zijn geselecteerd op basis van een worst case benadering en gelijk aan de gebieden die in de Passende Beoordeling van de in 2011 herroepen vergunning in beeld waren. De selectie van gebieden is destijds door het Bevoegd Gezag en uiteindelijk ook door de Afdeling bestuursrechtspraak niet als onvoldoende beoordeeld. 5. In het kader van de beroepsprocedure rand de milieuvergunning van is de emissie van stikstofoxiden uitvoerig behandeld. De Afdeling heeft hierbij in haar uitspraak dd 30 november 2011 ondermeer met betrekking tot de emissie van NOx het volgende overwogen: Er blijkt uit de stukken dat ter vermindering van de NOxemissie gebruik wordt gemaakt van geavanceerde low NOx-branders en een DeN0xinstallatie (SCR). De Afdeling oordeelt verder dat op basis van het BREF Grote stookinstallaties 2 sprake is van de best beschikbare technieken. "Nu de emissiegrenswaarde voor de daggemiddelde concentratie van NOx in de rookgassen 1100 mg/nm3] binnen deze prestatiegrens [ mg/nm3] valt, heeft het college ervan kunnen uitgaan dat deze grenswaarde een uitvloeisel vormt van de toepassing van ten minste beschikbare technieken. E Wij constateren dat de emissiegrenswaarden van NOx, zoals vergund binnen de milieuvergunning, overeenkomen met de onderkant van de BREF-range en passend zijn binnen het in Nederland geldende Beoordelingskader Rijnmond dat tot doel heeft de bedoelde emissies aan de onderkant van de BREF range te vergunnen. Wij zijn dan ook, anders dan MOB/Waddenvereniging e.a. van mening dat de vergunde NOxuitstoot tegen de ondergrens ligt van wat technisch haalbaar, er van uitgaande dat uitgegaan wordt van ten minste beschikbare technieken en kunnen de stelling van MOB/Waddenvereniging e.a., dat de Nox-uitstoot gehalveerd kan worden, dan ook niet volgen. 6. Terecht is opgemerkt dat uitgegaan is van een onjuist getal tav de emissie van ammoniak van Eemsmond Energie: er is gerekend met een factor 10 te lage 2 Reference Document on Best Available Techniques for Large Combustion Plants. 3 ABRvS 30 november 2011, nr , r.o

118 ammoniakemissie. Dit betekent dat de in de Passende Beoordeling berekende deposities op dit punt onjuist zijn. In het besluit is hiermee wel rekening gehouden in de vorm van een worst-case aanname voor de Duitse eilanden waar oak de meeste depositie te verwachten is. Voor de Nederlandse gebieden geldt dat de depositie in dezelfde ordegrootte blijft. De omissie mbt de ammoniakuitstoot van Eemsmond Energie leidt dan ook niet tot andere conclusies tav deze gebieden. Een uitsplitsing tussen depositie vanwege de centrale en depositie vanwege de scheepvaartbewegingen biedt geen meerwaarde met betrekking tot het beoordelen van het initiatief van : De depositie blijft opgeteld immers gelijk. Wij zien dan ook geen aanleiding om van aanvrager te verlangen de depositie op te splitsen. In de Passende Beoordeling is in hoofdstuk Een uitgebreide toelichting opgenomen mbt afvoer van stikstof op Ameland en Schiermonnikoog, inclusief totaal oppervlakte habitattypen en het aantal hectares waarbinnen maatregelen worden uitgevoerd. Wij kunnen MOB/Greenpeace dan ook niet volgen dat onvoldoende helder is hoe de balans is berekend. 7. Het achterstallig onderhoudsbaggerwerk en de verruiming van het onderwaterprofiel van het Doekegatkanaal zijn activiteiten die samenhangen met de Nbw-aanvraag van GSP. Deze activiteiten maken dan ook geen onderdeel uit van de -vergunning. Dit deel van de zienswijze wordt hier buiten behandeling gelaten 8. De maatregelen die op Ameland en Schiermonnikoog, in opdracht van en Nuon worden en zijn uitgevoerd zijn eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak, blijkens de uitspraak dd 24 augustus 2011, als voldoende beoordeeld. Hierbij was van betekenis dat per saldo vele malen meer stikstof wordt afgevoerd vanwege de natuurmaatregelen dan dat in de totale bedrijfsduur van de centrale van (en Nuon) zal worden uitgestoten. Ten aanzien van de stelling dat ook maatregelen gericht op het reduceren van stikstof effecten op kwalificerende gebieden kunnen opieveren merken wij het volgende op: Op 29 juli 2011 is door GS Fryslan een Nbwet vergunning ex. art. 19d verleend voor de duinherstelmaatregelen op Ameland. Deze vergunning is niet aangevochten en thans onherroepelijk. Daarnaast heeft GS Fryslân per brief 7 oktober 2010, kenmerk t.a.v. de duinherstelmaatregelen op Schiermonnikoog gemotiveerd aangegeven dat het beoogde natuurherstel niet zal leiden tot negatieve effecten op kwalificerende soorten. 9. Uit de Passende Beoordeling volgt dat in het model dat is benut bij het vaststellen van de kritische depositiewaarden uitgegaan is van een vaste hoeveelheid zwavel. De kritische depositiewaarde is dus gebaseerd op de invloed van stikstof en zwavel 118

AANVULLENDE AANVRAAG NB- WETVERGUNNING RWE NOORDKADE VERLENGDE WILHELMINAHAVEN

AANVULLENDE AANVRAAG NB- WETVERGUNNING RWE NOORDKADE VERLENGDE WILHELMINAHAVEN AANVULLENDE AANVRAAG NB- WETVERGUNNING RWE NOORDKADE VERLENGDE WILHELMINAHAVEN RWE EEMSHAVEN HOLDING BV 28 november 2012 076729920:A - Vrijgegeven B02047.000045.0400 Inhoud 1 Inleiding...3 1.1 Aanleiding...3

Nadere informatie

Overwegingen bij definitief besluit vergunning Wet natuurbescherming project Stroomlijn fase 3, tranche 7, perceel 1 en 2

Overwegingen bij definitief besluit vergunning Wet natuurbescherming project Stroomlijn fase 3, tranche 7, perceel 1 en 2 Overwegingen bij definitief besluit vergunning Wet natuurbescherming project Stroomlijn fase 3, tranche 7, perceel 1 en 2 Directie en Biodiversiteit Behandeld door T 070 379 7976 F 088 223 3334 Datum 20

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET 1998. verleend aan STAATSBOSBEHEER. voor

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET 1998. verleend aan STAATSBOSBEHEER. voor GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET 1998 verleend aan STAATSBOSBEHEER voor plaatsen en gebruik schuilvoorziening Rottumeroog (art. 20 gebied) besluit 16 juli

Nadere informatie

website - 47-RO-2009015319-ab.doc Pagina 1

website - 47-RO-2009015319-ab.doc Pagina 1 website - 47-RO-2009015319-ab.doc Pagina 1 Ons kenmerk RO/2009015319 Behandeld door de heer B. Klijs (0592) 36 56 64 Onderwerp: Vergunning artikel 19d van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) 1998 BESLUIT

Nadere informatie

1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2

1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2 Directie en Biodiversiteit Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk DGAN-NB/18096623 Inhoud 1 ONDERWERP AANVRAAG... 2 2 PROCEDURE... 2 3 WETTELIJK KADER... 2 3.1 Relevante artikelen Wet natuurbescherming...

Nadere informatie

Datum 26 november 2009 Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij

Datum 26 november 2009 Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij > Retouradres Postbus 6111 5600 HC Eindhoven Keizersgracht 5 5611 HB Eindhoven Postbus 6111 5600 HC Eindhoven www.minlnv.nl Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij Geachte heer, Bij brief van

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

Vergunning Nb-wet 1998; Project Stroomlijn; Cortenoever

Vergunning Nb-wet 1998; Project Stroomlijn; Cortenoever Inhoudelijke overwegingen Vergunning Nb-wet 1998; Project Stroomlijn; Cortenoever Directoraat-generaal Natuur Behandeld door A. de Noord T 050 750 8333 F 050 750 8399 a.denoord@mineleni.nl Bijlage nummer

Nadere informatie

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 28 april DRZ/07/3012/FB/HG onderwerp doorkiesnummer bijlagen

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 28 april DRZ/07/3012/FB/HG onderwerp doorkiesnummer bijlagen Directie Regionale Zaken Zeehondencrèche Lenie t Hart t.a.v. Hoofdstraat 94a 9968 AG Pieterburen uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 28 april 2007 - DRZ/07/3012/FB/HG 01-08-2007 onderwerp doorkiesnummer

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Rijnstraat 8 2515 XP Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456 0000

Nadere informatie

Wijziging begrenzing ingevolge Beslissing op bezwaar van 18/12/2014 MEDEDELING

Wijziging begrenzing ingevolge Beslissing op bezwaar van 18/12/2014 MEDEDELING Aanwijzing Natura 2000-gebied Zwingebied & Kievittepolder (123) Wijziging begrenzing ingevolge Beslissing op bezwaar van 18/12/2014 Directoraat-generaal Natuur & Regio Programmadirectie Natura 2000 Datum

Nadere informatie

Uitspraak /1/R2

Uitspraak /1/R2 pagina 1 van 5 Uitspraak 201211640/1/R2 DATUM VAN UITSPRAAK woensdag 13 november 2013 TEGEN het college van gedeputeerde staten van Limburg PROCEDURESOORT Eerste aanleg - meervoudig RECHTSGEBIED Ruimtelijke-ordeningskamer

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2006:AZ4794

ECLI:NL:RVS:2006:AZ4794 ECLI:NL:RVS:2006:AZ4794 Instantie Raad van State Datum uitspraak 14-12-2006 Datum publicatie 20-12-2006 Zaaknummer 200607725/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Voorlopige

Nadere informatie

Datum 26 november 2009 Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij. Geachte heer,

Datum 26 november 2009 Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij. Geachte heer, > Retouradres Postbus 6111 5600 HC Eindhoven Keizersgracht 5 5611 HB Eindhoven Postbus 6111 5600 HC Eindhoven www.minlnv.nl Betreft Verlenging Nb-wetvergunning ensisvisserij Geachte heer, Bij brief van

Nadere informatie

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT:

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 19 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-00078 - gemeente Nunspeet

Nadere informatie

Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 door de Crisis- en herstelwet

Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 door de Crisis- en herstelwet Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 door de Crisis- en herstelwet De Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet) voorziet met het oog op het behoud van de biodiversiteit, in regels ter bescherming van

Nadere informatie

Nederlandse Vissersbond T.a.v. de heer J.K. Nooitgedagt Postbus AB EMMELOORD

Nederlandse Vissersbond T.a.v. de heer J.K. Nooitgedagt Postbus AB EMMELOORD > Retouradres Postbus 6111 5600 HC EINDHOVEN Nederlandse Vissersbond T.a.v. de heer J.K. Nooitgedagt Postbus 64 8300 AB EMMELOORD Keizersgracht 5 5611 HB EINDHOVEN Postbus 6111 5600 HC EINDHOVEN www.rijksoverheid.nl/eleni

Nadere informatie

30 sept OU

30 sept OU VERKLARING VAN GEEN BEDENKINGEN NATUURBESCHERMINGSWET 1998 Behoort bij besluit van burgemeester en wethouders van Berkelland datum: zaaknr: nr: 30 sept 2014 65848 OU2010006 Aanvrager : Het college van

Nadere informatie

Inhoud 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2

Inhoud 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2 Wnb; wijziging vergunning onderhoudsbaggerwerk in de haven van Delfzijl; Waddenzee Directoraat-generaal Agro en Behandeld door Datum 20 december 2017 Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk DGAN-NB / 17206945

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 16 november 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2016-011244 - gemeente Berg en

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 22 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-005160 - gemeente Putten Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 16 februari 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-004320 - gemeente Winterswijk

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 23 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-017309 - gemeente Ermelo Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 18 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-005202 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 16 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-003086 - gemeente Hof van Twente

Nadere informatie

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben.

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben. Directoraat-generaal, Visserij en Landelijk Gebied Behandeld door Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Datum 5 december 2018 Bijlage nummer 1 Horend

Nadere informatie

Procedureel. Rijkswaterstaat Projecten T.a.v. ir. A.W. Velema Programma Ruimte voor de Rivier Postbus ED ARNHEM

Procedureel. Rijkswaterstaat Projecten T.a.v. ir. A.W. Velema Programma Ruimte voor de Rivier Postbus ED ARNHEM > Retouradres Postbus 554 7400 AN Deventer Rijkswaterstaat Projecten T.a.v. ir. A.W. Velema Programma Ruimte voor de Rivier Postbus 9070 6800 ED ARNHEM Verzetslaan 30 Deventer Postbus 554 7400 AN Deventer

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, e, f en g Natuurbeschermingswet 1998, Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland en Beleidsregels Stikstof en

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 30 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-007675 - gemeente Almere Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-002524 - gemeente Ede Activiteit : het

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 21 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-010894 - gemeente Ermelo Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 21 januari 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-014115 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

IE lil! Uil

IE lil! Uil Gemeente Nieuwkoop T.a.v. de heer R. van Heeringen Postbus 1 2460 AA TER AAR IE lil! Uil 15. 2293 Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 21 augustus 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-004219 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 002 Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 14 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-016928 - gemeente Hof van Twente Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 10 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014947 - gemeente Arnhem Activiteit : Herinrichting

Nadere informatie

Procedureel De aanvraag voor de onderhavige vergunning werd gedaan bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (hierna: EL&I).

Procedureel De aanvraag voor de onderhavige vergunning werd gedaan bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (hierna: EL&I). > Retouradres Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG Rijkswaterstaat De heer D-J. Zwemmer, Projectmanager Boskalis Postbus 164 6700 AD WAGENINGEN Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG www.rijksoverheid.nl/eleni T 070

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 27 november 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-009212 - gemeente Amersfoort Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 3 oktober 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-011430 gemeente Apeldoorn Activiteit : plaatsen

Nadere informatie

Over uw verzoek om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 berichten wij u als volgt. Procedureel

Over uw verzoek om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 berichten wij u als volgt. Procedureel College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl t.a.v. dhr J.Veldman Postbus 20000 9930 PA Delfzijl Geacht College, Op 15 januari 2015 heeft u ons verzocht om vergunning op grond van art.

Nadere informatie

p- iiiiiiniiii uil ii nu ii

p- iiiiiiniiii uil ii nu ii V il Ik M I- ' mam s IN12.03325 p- iiiiiiniiii uil ii nu ii l_yi_l\l_/~vi X L / Bezoekadres Huis der Provincie Markt 11 6811 CG Arnhem Postadres Postbus 9090 6800 GX Arnhem Het college van Burgemeester

Nadere informatie

Q&A s over de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 van 1 februari

Q&A s over de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 van 1 februari Q&A s over de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 van 1 februari 2009 1 Onderwerp Vraag Antwoord inwerkingtreding Op welke datum is de wet bestaand Op 1 februari 2009. gebruik in werking getreden?

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 27 januari 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-001222 - gemeente Woudenberg

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 18 november 2013 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-011300 - gemeente Aalten Activiteit : het

Nadere informatie

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b 2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 13 november 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-000192 -

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 11 december 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-012145 - gemeente Oude IJsselstreek

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 27 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-012145 - gemeente Oude IJsselstreek

Nadere informatie

Stappenplan vergunningaanvraag

Stappenplan vergunningaanvraag Stappenplan vergunningaanvraag Op grond van de natuurbeschermingswet 1998 1 De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden, die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Een belangrijk

Nadere informatie

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) 1 Assen, 25 maart 2019 Ons kenmerk 201802064-00810929 BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Vergunninghouder

Nadere informatie

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 Maatschap Stam Brasbeek 90 8326 BR SINT JANSKLOOSTER

Nadere informatie

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Pascal Haumann B.V., Halve Maan 3 te Well Zaaknummer: 2015-0351 Kenmerk: 2016/98662 d.d. 15 december

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 2 december 2016 door ons ontvangen aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming van R. Verburgt

Nadere informatie

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e 2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikelen 19d en 19e Datum : 1 augustus 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018427 - gemeente Dronten Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 20 april 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-001015 - gemeente Berkelland Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Verbeterd exemplaar BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 4 november 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-008837 - gemeente

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 2 maart 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015993 - gemeente Zeewolde Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 18 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-012117 - gemeente Ermelo Activiteit : verbreden van het

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 27 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-003821 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 23 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-010547 - gemeente Haaksbergen

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 5 april 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-002289 - gemeente Leusden Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 17 maart 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-013911 - gemeente Ede

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899 02 E vergunningen@odh.nl I www.odh.nl Zaaknummer Ons Kenmerk Datum 00514637 ODH-2018-00050993 -

Nadere informatie

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer:

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: 2016-600903 Kenmerk: 2016/86141 d.d. 3

Nadere informatie

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland Bijlage 3. Ecologie B3.1. Beleidskader Aanleiding en doel De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 31 woningen op een deels braakliggende kavel en delen van zeer diepe achtertuinen (zie ook paragraaf

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 16 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015534 - gemeente Ede Activiteit : Verbreding

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 2 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015993 - gemeente Zeewolde Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 12 augustus 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-003206 - gemeente Aalburg

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 8 september 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-008633 - gemeente Voorst Activiteit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 038 Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken Nr. 2 VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Maatschap Vissers-Gommans, Vosberg 11 a te Panningen Zaaknummer: 2014-1047 Kenmerk: 2016/63042 d.d.

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) 1 Assen, 5 november 2018 Ons kenmerk 201802306-00785497 ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Vergunninghouder

Nadere informatie

Gebiedsbescherming, Windparken op Land en de praktijk van de Provincie Groningen. Aaldert ten Veen, Stibbe Olaf Slakhorst, Provincie Groningen

Gebiedsbescherming, Windparken op Land en de praktijk van de Provincie Groningen. Aaldert ten Veen, Stibbe Olaf Slakhorst, Provincie Groningen Gebiedsbescherming, Windparken op Land en de praktijk van de Provincie Groningen Aaldert ten Veen, Stibbe Olaf Slakhorst, Provincie Groningen Stibbe & Pondera Winddag 11 oktober 2016 Windparken en gebiedsbescherming:

Nadere informatie

BESCHIKKING D.D. 1 OKTOBER 2012 - ZAAKNUMMER 2012-002786 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING D.D. 1 OKTOBER 2012 - ZAAKNUMMER 2012-002786 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESCHIKKING D.D. 1 OKTOBER 2012 - ZAAKNUMMER 2012-002786 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19d en 19e Betreft een melkveehouderij aan de Weusdijk 2,4 & 6 te Ruurlo,

Nadere informatie

Conform artikel 41, lid 1, van de Nb-wet 1998 heeft u binnen uw aanvraag uw belang bij het verlenen van de vergunning gemotiveerd.

Conform artikel 41, lid 1, van de Nb-wet 1998 heeft u binnen uw aanvraag uw belang bij het verlenen van de vergunning gemotiveerd. > Retouradres Postbus 19143 3500 DC Utrecht NUON Warmte t.a.v. de heer C.M. Sinke Locatiecode 1NK3230 Postbus 41920 1009 DC Amsterdam Herman Gorterstraat 55 3511 EW Utrecht Postbus 19143 3500 DC Utrecht

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Assen, 28 januari 2019 Ons kenmerk 201802658-00799536 ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7, LID 2, VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Vergunninghouder

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 30 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-006217 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Op het op 30 december 2015 door ons ontvangen verzoek om een verklaring van geen bedenkingen in het kader van de Natuurbeschermingswet

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Assen, 28 november 2017 Ons kenmerk 201701823-00726559 ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Vergunninghouder

Nadere informatie

Uitleg van de begrippen project en andere handeling in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998

Uitleg van de begrippen project en andere handeling in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 Uitleg van de begrippen project en andere handeling in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 Geaccordeerd door de Regiegroep Natura 2000/PAS op 17 oktober 2013 1. Inleiding Op grond van artikel 19d

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet natuurbescherming hoofdstuk 2 gebieden Datum besluit : 16 februari 2018 Onderwerp : Wet natuurbescherming 2016-003244 - gemeente

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-004757 gemeente Ede Activiteit : het wijzigen

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 Datum besluit : 2 juni 2016 Onderwerp Artikel Activiteit : Ontwerpbesluit Natuurbeschermingswet 1998-588927 - gemeente

Nadere informatie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons) Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk 14-16 (KuiperCompagnons) NATUUR Kader De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar inzake VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET verleend aan RWE EEMSHAVEN HOLDING B.V.

Beslissing op bezwaar inzake VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET verleend aan RWE EEMSHAVEN HOLDING B.V. Beslissing op bezwaar inzake VERGUNNING NATUURBESCHERMINGSWET 1998 verleend aan RWE EEMSHAVEN HOLDING B.V. voor de bouw en in bedriff nemen en houden van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven besluit

Nadere informatie

Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe

Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 9 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-010956 - gemeente Voorst Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19kh Datum besluit : 1 december 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-009766 - gemeente Apeldoorn Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd, lid 1, onder b Datum : 23 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-010311 - gemeente

Nadere informatie

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: Plattegrondtekening van de aangevraagde situatie d.d. 21-3-2013 met bladnummer NB-02.

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: Plattegrondtekening van de aangevraagde situatie d.d. 21-3-2013 met bladnummer NB-02. Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 De heer H. Valk Hubertsallee 4 8055 PG LAAG ZUTHEM

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (Wnb)

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (Wnb) 1 Assen, 23 januari 2017 Ons kenmerk 201601734-00675610 ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (Wnb) Vergunninghouder

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-005393 - gemeente Barneveld Activiteit :

Nadere informatie

Q,dbn. Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

Q,dbn. Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Q,dbn Omgevingsdienst Brabant Noord Op het op 1 maart 2016 door ons ontvangen verzoek om een verklaring van geen bedenkingen in

Nadere informatie

Bijlage bij besluit DRZO/2010-2825

Bijlage bij besluit DRZO/2010-2825 Bijlage bij besluit DRZO/2010-2825 Natuurbeschermingswet 1998 Vergunning project Verbreding A50 tracé Ewijk-Valburg, aanleg en gebruik extra Waalbrug en renovatie huidige Waalbrug INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

Nadere informatie

H o e v e r d e r m e t b e s t e m m i n g s p l a n n e n v o o r h e t l a n d e l i j k g e b i e d n a d e

H o e v e r d e r m e t b e s t e m m i n g s p l a n n e n v o o r h e t l a n d e l i j k g e b i e d n a d e H o e v e r d e r m e t b e s t e m m i n g s p l a n n e n v o o r h e t l a n d e l i j k g e b i e d n a d e u i t s p r a a k v a n d e R a a d v a n S t a t e o v e r h e t b e s t e m m i n g s p

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 24 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-000028 - gemeente Maasdriel Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) 1 Assen, 25 april 2017 Ons kenmerk 201602886-00691398 ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Vergunninghouder Bedrijfslocatie

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 22 januari 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-002286- gemeente Aalten Activiteit

Nadere informatie