Gezond ouder worden in Twente Ouderenonderzoek 2010

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Gezond ouder worden in Twente Ouderenonderzoek 2010"

Transcriptie

1 Gezond ouder worden in Twente Ouderenonderzoek 2010 GGD Regio Twente Onne Haitsma Jannet Visser Mei 2011

2 Colofon: Gezond ouder worden in Twente Ouderenonderzoek 2010 Tekst: Uitgave: Contact: Site GGD: Onne Haitsma (epidemioloog) Jannet Visser (functionaris gezondheidsbevordering ouderen) Stafafdeling, GGD Regio Twente Nijverheidstraat JM Enschede Trefwoorden: ouderen, onderzoek De cijfermatige gegevens van het ouderenrapport zijn deels opgenomen in de digitale atlas van Arcon (Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling) , GGD Regio Twente, Enschede. Auteursrechten voorbehouden. Overname van dit rapport (of gedeelten daarvan) is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. De GGD Regio Twente is onderdeel van Regio Twente, het samenwerkingsverband van de 14 Twentse gemeenten.

3 Inhoud Samenvatting 1 1 Inleiding Ouderenonderzoek in Oost-Nederland Ouderengezondheidszorg Taken GGD Twente Gezond ouder worden in Twente Onderzoeksopzet en respons Onderzoekspopulatie Demografische ontwikkelingen Steekproef Organisatie Vragenlijst Verzending Vraagbeantwoording Verwerking gegevens Respons in Oost-Nederland Respons in Twente Representativiteit en weging 10 3 Achtergrondkenmerken 12 Conclusies en aanbevelingen Geslacht en leeftijd Burgerlijke staat en samenstelling huishouden Opleiding Inkomen Etniciteit 16 4 Lichamelijke gezondheid 19 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Ervaren gezondheid Beperkingen Chronische ziekten en aandoeningen Vallen 27 5 Psychische gezondheid 31 Conclusies en aanbevelingen Psychische gezondheid Psychische stoornissen Zelfregie 36 6 Sociale omgeving 40 Conclusies en aanbevelingen Sociale contacten Sociale steun Eenzaamheid Tijdsbesteding Huiselijk geweld 48 7 Leefstijl 53 Conclusies en aanbevelingen Voeding Vitamine D Vochtgebruik Bewegen Overgewicht Roken 62

4 7.7 Alcohol Seksualiteit 66 8 Zorg en welzijnsvoorzieningen 69 Conclusies en aanbevelingen Contacten met de huisarts Overige contacten met professionals in de gezondheidszorg Slaap- en kalmeringsmiddelen Mantelzorg geven Mantelzorg krijgen Welzijnsvoorzieningen Bekendheid voorzieningen op het gebied van zorg en welzijn 81 9 Fysieke omgeving 83 Conclusies en aanbevelingen Type woning Ventilatie Geluidshinder Sociale veiligheid Vervoer Bereikbaarheid van algemene voorzieningen 92 Bijlage 95 Tabellenboek Twente

5 Samenvatting Het aantal ouderen zal in de komende jaren flink toenemen. Momenteel is in Twente 16 van de bevolking 65 jaar of ouder. Dit percentage zal volgens prognoses van het CBS toenemen naar 26. Rond 2040 is één op de vier inwoners van Twente een oudere. Ouderen worden daardoor een substantiële doelgroep, wanneer het om preventief en toekomstgericht gezondheidsbeleid gaat. Voor het ontwikkelen van dit beleid levert de GGD gegevens aan uit epidemiologisch onderzoek. In het najaar van 2010 is daartoe in alle 14 Twentse gemeenten een grootschalig vragenlijst onderzoek uitgevoerd. Ouderen konden zowel schriftelijk, als digitaal aan dit onderzoek deelnemen. Het ouderenonderzoek in Twente staat niet op zichzelf, maar er is samengewerkt met de GGD en in Overijssel en Gelderland. De vragenlijsten zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd en de onderzoeken hebben allen in dezelfde periode plaats gevonden. zijn er bijna ouderen uitgenodigd om deel te nemen. In Twente zijn 9100 ouderen aangeschreven. Uitgangspunt voor dit rapport is gezond ouder worden. De term staat voor het proces waarin de kansen op lichamelijke, sociale en geestelijke gezondheid worden geoptimaliseerd, zodat ouderen actief aan de samenleving kunnen deelnemen en een onafhankelijk leven kunnen leiden met een goede levenskwaliteit. Het gaat bij gezond ouder worden niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekten en sterfte, maar vooral ook om het voorkómen en terugdringen van beperkingen in het functioneren, het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. Doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in de gezondheidssituatie van ouderen en de determinanten die daarop van invloed zijn. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan gezondheidsverschillen die samenhangen met geslacht en leeftijd, maar ook aan verschillen die samenhangen met het opleidingsniveau. De doelgroep voor het onderzoek wordt gevormd door zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. Ongeveer 95 van de ouderen woont zelfstandig. Enkele resultaten uit het ouderenonderzoek zijn: - Algemeen In vergelijking tot de resultaten van het ouderenonderzoek van 2005 lijkt de gezondheidssituatie van ouderen stabiel en op een aantal punten licht verbeterd. De ervaren gezondheid wordt iets beter beoordeeld, het voorkomen van overgewicht is afgenomen en men is iets meer gaan bewegen. Daarentegen is een aantal veel voorkomende chronische ziekten toegenomen. - Ervaren gezondheid Een ruime meerderheid (71) van de ouderen ervaart de eigen gezondheid als goed tot uitstekend. Dit percentage ligt boven het Nederlandse gemiddelde. - Ziekten en beperkingen Driekwart van de ouderen heeft een chronische ziekte of aandoening; de helft van de ouderen heet er twee of meer. Veel voorkomend zijn hoge bloeddruk en diverse aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Functionele beperkingen zijn er vooral op het vlak van mobiliteit. - Eenzaamheid 40 van de ouderen ervaart in meer of mindere mate eenzaamheid, dat wil zeggen dat er een discrepantie is tussen de gewenste kwaliteit en kwantiteit van sociale relaties en de werkelijkheid. Toch is 90 van de ouderen tevreden met sociale contacten die men heeft. Eenzaamheid komt onder volwassenen ongeveer even vaak voor, als onder ouderen. - Overgewicht Ouderen zijn koplopers, wanneer het om overgewicht gaat. Ruim 60 van de ouderen heeft een BMI> van de ouderen heeft ernstig overgewicht en loopt daardoor direct risico op hart- en vaatziekten, diabetes en andere aandoeningen of heeft deze al. - Seksualiteit Van de ouderen wil 12 graag dat er meer aandacht besteed wordt aan het onderwerp seksualiteit; 3 heeft vragen op dit gebied. Het belang van het onderwerp speelt vooral in de jongere leeftijdsgroep, bij mannen en bij hoger opgeleiden. - Alcoholgebruik 74 van de ouderen gebruikt (wel eens) alcohol. In tegenstelling tot landelijke cijfers ligt het alcoholgebruik onder hoger opgeleide ouderen hoger, dan dat bij lager opgeleide ouderen. 1

6 Ruim de helft van de alcohol drinkende ouderen drinkt verstandig (niet te vaak, niet teveel per keer en niet teveel per week). Schadelijk alcoholgebruik wordt vooral veroorzaakt doordat ouderen meer dan 5 dagen per week drinken. Dit speelt met name bij de groep hoger opgeleide ouderen. - Roken 12 van de ouderen rookt (wel eens). Bijna de helft van de ouderen is gestopt met roken. - Opleidingsniveau Bijna driekwart van de ouderen heeft een laag opleidingsniveau. Het blijkt dat dit lage opleidingsniveau doorwerkt in het voorkomen van heel veel gezondheidsproblemen. Dit geldt voor alle aspecten van gezondheid, zowel lichamelijk, psychisch, als sociaal en werkt ook door in leefstijl en gebruik van zorg en voorzieningen. - Leeftijd Binnen de respondentengroep is een leeftijdscategorie 85 jaar en ouder onderscheiden. Het blijkt dat deze groep uiterst kwetsbaar is wat gezondheid betreft. Gezondheidsproblemen kennen in de jongere leeftijdsgroepen een geleidelijke toename; bij de 85-plus is sprake van een cumulatief effect. De resultaten van het Twentse ouderenonderzoek komen in grote lijnen overeen met die van de onderzoeken van de overige GGD en in Overijssel en Gelderland. Het onderzoeksrapport Gezond ouder worden in Twente. Ouderenonderzoek 2010 is te vinden op de site van de gezondheidsatlas Op deze site zijn naast het rapport ook de tabellenboeken geplaatst van de afzonderlijke gemeenten. 2

7 1 Inleiding 1.1 Ouderenonderzoek in Oost-Nederland Elke GGD heeft als taak om de gemeenten in haar werkgebied inzicht te verschaffen in de gezondheidssituatie van de bevolking. Daartoe worden regelmatig onderzoeken uitgevoerd onder de doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen. Inzicht in de feitelijke gezondheidssituatie, alsmede in de determinanten van gezondheid maken het voor gemeenten mogelijk om een preventief gezondheidsbeleid te ontwikkelen. In het najaar van 2010 is in Twente het derde onderzoek onder ouderen uitgevoerd. Eerdere onderzoeken vonden plaats in 2000 en De laatste jaren is het gebruikelijk dat de GGD en in Gelderland en Overijssel samenwerken bij de uitvoering van epidemiologisch onderzoek. De samenwerkende GGD en zijn: - GGD Regio Nijmegen - GGD Rivierenland - GGD Gelre-IJssel - GGD IJsselland - GGD Regio Twente - Hulpverlening Gelderland Midden Vragenlijsten worden op elkaar afgestemd, evenals de planning, de verwerking van gegevens, de rapportage, de publiciteit en het tijdstip van uitvoering. Een groot deel van de vragen in het ouderenonderzoek van de GGD en in Oost-Nederland is gebaseerd op de gestandaardiseerde vragenset van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid van het RIVM. zijn er in Overijssel en Gelderland in het najaar van 2010 ruim vragenlijsten verstuurd, zowel digitaal als schriftelijk. 1.2 Ouderengezondheidszorg De belangrijkste beleidsmatige verandering sinds de uitvoering van het vorige ouderenonderzoek in 2005 is de invoering van de Wet publieke gezondheid (2009). Deze wet biedt niet alleen een wettelijke basis voor de uitvoering van epidemiologisch onderzoek naar de gezondheidssituatie van ouderen, maar geeft ook een kader voor de ontwikkeling en uitvoering van preventief ouderengezondheidsbeleid. De Wet publieke gezondheid is daarvoor sinds juli 2010 uitgebreid met een artikel over gezondheidszorg voor ouderen (artikel 5a). In dit toegevoegde artikel staat omschreven, welke taken de gemeenten hebben op het gebied van preventieve gezondheidszorg voor ouderen, namelijk: a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende- en bedreigende factoren; b. het ramen van de behoefte aan zorg; c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen als comorbiditeit; d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Ouderengezondheidszorg richt zich op personen van 65 jaar en ouder. De uitvoering van preventieve zorg voor ouderen is een verantwoordelijkheid voor gemeenten; de GGD adviseert en levert de basisgegevens aan voor beleidsontwikkeling. Bij de Kamerdebatten over artikel 5a is het consultatiebureau voor ouderen genoemd als mogelijke invulling van het ouderengezondheidsbeleid. Ook bundeling en afstemming van reeds bestaande activiteiten is genoemd als mogelijkheid om inhoud te geven aan dit wetsartikel. De concrete invulling van preventief ouderengezondheidsbeleid wordt overgelaten aan gemeenten. 1.3 Taken GGD Twente Momenteel voert de GGD de volgende taken uit op het gebied van preventieve ouderengezondheidszorg: 1. Ouderenonderzoek - Uitvoeren ouderenmonitor - Uitdragen van onderzoeksresultaten in brede(re) kring door middel van rapportage, presentaties en factsheets. - Afstemmen resultaten ouderenonderzoek GGD op lokaal onderzoek. 3

8 2. Onderzoek bij specifieke risicogroepen - Onderzoek naar gezondheidssituatie en leefstijl van allochtone ouderen. - Onderzoek naar kwetsbare ouderen in de huisartsenpraktijk. 3. Onderzoek naar verloop en effect van preventie activiteiten - Het uitvoeren van begeleidend onderzoek naar het functioneren van consultatiebureaus voor ouderen. - Het uitvoeren van begeleidend onderzoek naar preventieve huisbezoeken 75-plus, de SOEK-huisbezoeken (Senioren Op Eigen Kracht). 4. Advisering - Vertalen van gegevens uit epidemiologisch onderzoek naar aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en uitvoering van activiteiten/interventies op het gebied van preventie. - Ontwikkeling van een ideeënboek om concreet invulling te geven aan artikel 5a. 5. Netwerkontwikkeling Stimuleren van samenwerking en afstemming tussen diverse organisaties die zich met de uitvoering van preventieactiviteiten voor ouderen bezighouden. Versterken van de contacten vanuit de GGD met o.a. thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, welzijnswerk ouderen, eerstelijnszorg, belangenorganisaties voor ouderen (seniorenraden) en Arcon. 1.4 Gezond ouder worden in Twente 2010 In navolging van het RIVM 1 is gezond ouder worden het centrale thema in de rapportage over het ouderenonderzoek. De term staat voor het proces waarin de kansen op lichamelijke, sociale en geestelijke gezondheid worden geoptimaliseerd, zodat ouderen actief aan de samenleving kunnen deelnemen en een onafhankelijk leven kunnen leiden met een goede levenskwaliteit. Het gaat bij gezond ouder worden niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekten en sterfte, maar vooral ook om het voorkómen en terugdringen van beperkingen in het functioneren en het bevorderen van de zelfredzaamheid, participatie en een goede kwaliteit van leven. Het doel van het ouderenonderzoek van de GGD is het bieden van inzicht in de lichamelijke, sociale en geestelijke gezondheidssituatie van ouderen en de determinanten die hierop van invloed zijn. Voor zover mogelijk worden ook trends en ontwikkelingen beschreven. De resultaten van dit onderzoek leveren de basisgegevens voor de nota s lokaal gezondheidsbeleid van de gemeenten. De doelgroep voor het onderzoek bestaat uit zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. Ouderen in (zorg)instellingen vallen buiten het bereik van dit onderzoek, omdat de preventieve gezondheidszorg voor ouderen, zoals beschreven in de Wpg, zich in eerste instantie niet richt op deze groep ouderen. De gezondheidsproblematiek van ouderen in zorginstellingen is van een andere orde, wordt door andere factoren beïnvloed en vraagt om een andere aanpak dan bij zelfstandig wonende ouderen. De rapportage van het ouderenonderzoek is bedoeld als naslagwerk voor uitvoerders en beleidsmakers, maar ook voor een breder publiek. In tekstblokken worden achtergrondinformatie en landelijke cijfers gegeven. In de overige tekst zijn nagenoeg alle resultaten van de monitor beschreven. De rapportage biedt daardoor een verdieping en verbreding van de onderwerpen die beschreven zijn in de eerder verschenen Twentse Gezondheids Verkenning (TGV, 2010), toegespitst op de doelgroep ouderen. Een volgende uitgave van de TGV zal geactualiseerd worden met een deel van de gegevens uit het ouderenonderzoek van De opbouw van het rapport is vergelijkbaar en deels gebaseerd op de rapportage van het ouderenonderzoek van Daarnaast is veelvuldig gebruik gemaakt van de informatie uit het eerder genoemde rapport van het RIVM, Gezond ouder worden in Nederland. Hiernaar wordt vele malen verwezen als VTV Ouderen, RIVM Conclusies en aanbevelingen zijn per hoofdstuk geformuleerd. 1 Zantinge, E.M., Wilk, E.A. van der, Wieren, S.van, Schoemaker, C.G. Gezond ouder worden in Nederland, RIVM,

9 2 Onderzoeksopzet en respons 2.1 Onderzoekspopulatie Het ouderenonderzoek van 2010 is in alle 14 gemeenten in Twente uitgevoerd. De doelgroep bestaat uit zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. De leeftijdsgrens is bij 65 gelegd, omdat dit doorgaans de grens markeert om al dan niet opgenomen te zijn in het arbeidsproces. De onderzoekspopulatie is beperkt tot zelfstandig wonende ouderen. De scheidslijn tussen wel of niet zelfstandig wonend is moeilijk te trekken, omdat er de laatste jaren voor ouderen steeds meer gevarieerde woonvormen zijn ontstaan. In dit onderzoek worden onder zelfstandig wonende ouderen al die ouderen verstaan die niet voor volledige zorg zijn opgenomen in een verpleeghuis of verzorgingsinstelling. Ouderen in een aanleunwoning behoren derhalve wel tot de onderzoekspopulatie, evenals ouderen in een seniorenwoning, een serviceflat of een andere bijzondere woonvorm voor ouderen. Een andere overweging om de onderzoekspopulatie te beperken tot zelfstandig wonende ouderen is, dat de gezondheidsproblematiek van ouderen die voor volledige zorg aangewezen zijn op anderen vaak dermate ernstig en complex is, dat zij vraagt om afzonderlijk onderzoek. Beide doelgroepen zijn wat problematiek betreft niet goed te vergelijken. Het huidige aantal ouderen in Twente bedraagt ruim Van deze groep woont ongeveer 95 zelfstandig, uitgaande van het percentage voor Nederland (VTV Ouderen, RIVM, 2011). De verdeling van het aantal 65-plussers per gemeente ziet er als volgt uit: Tabel 2.1 Ouderen per gemeente (2010) Totale bevolking Aantal 65-plussers Aantal 65-plussers Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal Rijssen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden Twente Uit tabel 2.1 blijkt dat Hof van Twente de gemeente is met relatief het hoogste aantal ouderen. De gemeente met het laagste percentage ouderen is Twenterand. Dit betekent niet per definitie, dat deze gemeenten ook in 2040 het hoogste en laagste percentage ouderen hebben. Het gemiddelde percentage ouderen in de bevolking van Twente is 16. Het Nederlandse gemiddelde staat op 15. Twente is relatief iets grijzer dan Nederland gemiddeld. Twente is niet de meest vergrijsde regio in Nederland. In Zeeland is 18 van de bevolking 65 jaar of ouder. 2.2 Demografische ontwikkelingen In 2005 was 15 van alle inwoners in Twente 65 jaar of ouder. In 2010 is dit percentage opgelopen naar 16. Voor Nederland geldt een stijging van 14 in 2005 naar 15 in Van de groep 65 jaar en ouder is 47 man en 53 vrouw (CBS, Statline 2010). In de volgende figuren wordt de huidige bevolkingsopbouw van Twente en die van Twente in 2040 gegeven. 5

10 Figuur 2.1 Bevolkingsopbouw naar leeftijd en geslacht in Twente in 2010 Figuur 2.2 Bevolkingsopbouw naar leeftijd en geslacht in Twente in 2040 In figuur 2.1 is duidelijk de smalle voet zichtbaar ten opzichte van het bredere midden gedeelte. Het is juist deze middengroep, de babyboom generaties, die het aantal ouderen in de komende decennia sterk doet toenemen. Daarnaast speelt de toegenomen en nog steeds stijgende levensverwachting een rol. Uit figuur 2.2 blijkt dat de leeftijdsopbouw van Twente steeds minder de vorm krijgt van een piramide. Jeugd en ouderen vormen in 2040 een even omvangrijke groep man vrouw totaal Figuur 2.3 Bevolkingsprognose voor Twente uitgesplitst naar geslacht 6

11 Uit figuur 2.3 blijkt dat in 2040 ruim één op de vier inwoners van Twente een 65-plusser is. Naar verwachting zal de groei van het aantal ouderen rond 2040 haar hoogtepunt bereiken. Daarna loopt het percentage iets terug en zal zich stabiliseren (VTV Ouderen, RIVM, 2011). Het aandeel 65-plussers verschilt per gemeente en ook de leeftijdsopbouw binnen de groep is anders. Hierdoor is de groei van het aantal ouderen in de verschillende gemeenten ook niet gelijkmatig verdeeld. In figuur 2.4 is per gemeente het huidige percentage 65-plussers in de totale bevolking aangegeven en het verwachte percentage in Twente Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal Rijssen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden Figuur 2.4 Toename aantal 65-plussers per gemeente Uit figuur 2.4 blijkt dat de vergrijzing per gemeente anders verloopt. Koplopers zijn in 2040 Dinkelland met 29 en Hof van Twente, Borne en Haaksbergen met 27 ouderen. De vergrijzing is het minst sterk in Tubbergen (24) en Enschede (25) Naar verwachting zal het aantal 65-plussers in Twente stijgen van 16 in 2010 naar 26 in Steekproef Om betrouwbare conclusies op gemeentelijk niveau te kunnen trekken is een respons van tenminste 375 correct ingevulde vragenlijsten nodig per onderzoekseenheid (gemeente). Uitgaande van een geschatte respons van ongeveer 60 betekent dit, dat er per onderzoekseenheid 650 ouderen zijn aangeschreven. Per gemeente zijn 325 ouderen van jaar en 325 ouderen van 75 jaar en ouder geselecteerd. Daarbij is rekening gehouden met mutaties in verband met overlijden of verhuizing. De deelnemers aan het ouderenonderzoek zijn at random geselecteerd door de GGD. De persoonsgegevens zijn afkomstig uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de betrokken gemeenten. 2.4 Organisatie Ter voorbereiding op het ouderenonderzoek is vanuit de GGD Regio Twente een klankbordgroep ingesteld. Hierin zijn een aantal gemeentes vertegenwoordigd (Hengelo en Enschede) en daarnaast ook thuiszorgorganisaties (Livio en Carint Reggeland Groep,), stichtingen welzijn ouderen (Wierden, Tubbergen en Hellendoorn), Tactus Verslavingszorg, Mediant geestelijke gezondheidszorg, mede namens Dimence, Arcon en Zorgbelang Overijssel. Daarnaast waren er een aantal meelezers, onder andere van de gemeente Losser, Stichting Informele Zorg (SIZ) Twente en Zorgaccent-Thuiszorg Noord West Twente. 7

12 Door de klankbordgroep zijn de hoofdthema s voor het ouderenonderzoek bepaald en de daarbij horende indicatoren. Uitgangspunt vormde daarbij de door de GGD in 2005 gebruikte vragenlijst. Vanuit Twente is expliciet aandacht gevraagd voor de onderwerpen seksualiteit, roken, alcohol en het gebruik van vocht en vitamine D. De concrete uitvoering van het Twentse onderzoek lag in handen van een epidemioloog en een functionaris gezondheidsbevordering. 2.5 Vragenlijst Landelijk wordt sinds 2002 de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid ontwikkeld, een samenwerkingsproject van GGD-Nederland en het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). De monitor omvat een zeer uitgebreide gestandaardiseerde vragenset voor de doelgroepen jeugd en volwassenen. Recent is voor de doelgroep ouderen (65-jaar en ouder) een monitor beschikbaar gekomen. De definitieve vragenlijst voor het ouderenonderzoek is opgesteld door een werkgroep van epidemiologen in Oost-Nederland, waarbij rekening is gehouden met de wensen en voorkeuren uit diverse gemeentes en regio s. Bij het formuleren van vragen is gebruik gemaakt van landelijk gestandaardiseerde vraagstellingen uit de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid. Daarnaast zijn enkele indicatoren van de Inspectie Openbare Gezonheidszorg opgenomen. Niet voor alle onderwerpen zijn gestandaardiseerde vraagstellingen aanwezig. Dit geldt bijvoorbeeld voor een vraag over seksualiteit. In dat geval is een eigen formulering gebruikt. Uiteindelijk is voor en door alle GGD en in Oost-Nederland een en dezelfde vragenlijst opgesteld. De vragenlijst kent zowel een digitale, als een schriftelijke versie. De digitale versie is uitgebreid met gezondheidsboodschappen. De vragenlijst bestaat uit vragen over de volgende onderwerpen: lichamelijke gezondheid en beperkingen, psychische gezondheid, sociale omgeving, leefstijl, zorg en welzijnsvoorzieningen en fysieke omgeving. Daarnaast is van de respondenten enige achtergrondinformatie gevraagd, onder andere over geslacht, leeftijd, opleiding, etniciteit en inkomen. 2.6 Verzending In totaal zijn in Oost-Nederland ouderen aangeschreven met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek van de GGD. In Twente zijn circa 9100 ouderen benaderd. In de eerste uitnodiging werd gevraagd om digitaal een vragenlijst in te vullen. Elke respondent kreeg daartoe een unieke inlogcode. Voor alle ouderen die niet op de computer een vragenlijst in wilden of konden vullen volgde na 3 weken de toezending van een schriftelijke vragenlijst. De eerste uitnodiging is eind september 2010 verstuurd. Half oktober volgde het verzoek om een schriftelijke vragenlijst in te vullen, wanneer men niet digitaal had gereageerd en tenslotte volgde begin november een herinneringsbrief. Tot half december bleef de mogelijkheid bestaan om digitaal of schriftelijk te reageren. hebben de ouderen een periode van ruim 10 weken gehad om de vragenlijst in te vullen. Het verzenden van de uitnodiging, de vragenlijsten en herinneringsbrieven alsmede het inlezen van de gegevens is uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf. 2.7 Vraagbeantwoording Voor het beantwoorden van vragen over het onderzoek is zowel de GGD, als het welzijnswerk ouderen ingezet. Voor alle betrokkenen is een vraag-en-antwoord-lijst (q&a list) opgesteld en is een korte instructie verzorgd. Voor de beantwoording van vragen over het onderzoek is bij de GGD een apart informatienummer ingesteld. Dit nummer was op alle dagen van de week op normale werktijden te bereiken. Er werden veel vragen over het invullen van een digitale vragenlijst verwacht, maar dit bleek niet het geval te zijn. kwamen er 74 vragen binnen bij de GGD, waarvan er 18 gingen over de computer. In de begeleidende brief bij het versturen van de schriftelijke vragenlijst werd voor informatieve vragen in eerste instantie verwezen naar lokale ouderenadviseurs. De idee was, dat een lokale adviseur de drempel zou verlagen om op te bellen. Bovendien kon men via het welzijnswerk ouderen hulp inroepen bij het invullen van de vragenlijst. Aan 40 ouderen is hulp geboden. zijn er bij het welzijnswerk 164 vragen binnen gekomen. Over de hele periode (eind september eind november) zijn er bij de GGD en het welzijnswerk gezamenlijk ongeveer 350 vragen binnen gekomen (bijna 4 van de aangeschreven ouderen). 2.8 Verwerking gegevens De vragenlijsten van het ouderenonderzoek zijn verwerkt met het statistische programma SPSS. 8

13 Voor heel Oost-Nederland is een vast stramien opgesteld voor de verwerking van alle gegevens. De resultaten worden uitgewerkt op gemeente- en regioniveau. Alle gegevens zijn bovendien uitgesplitst naar geslacht en naar leeftijdsgroep. De gegevens worden neergelegd in een tabellenboek. De opbouw van de tabellenboeken is voor elke gemeente identiek. 2.9 Respons in Oost-Nederland In Oost-Nederland zijn inwoners van 65 jaar en ouder uitgenodigd om deel te nemen aan het ouderenonderzoek. Na correctie van onjuist of zeer onvolledig ingevulde vragenlijsten, bleven er verwerkbare vragenlijsten over. Het responspercentage is daarmee 59. De respons in 2005 lag op 72. Er was rekening gehouden met een dalende respons, maar de daling was meer dan verwacht. In tabel 2.2 worden de responspercentages per GGD regio gegeven. Uit deze tabel blijkt een tamelijk gelijk verdeelde respons over de verschillende GGD regio s. De totale schriftelijke respons is 49; de digitale respons is 10. De digitale respons was lager ingeschat, omdat het de eerste keer is, dat ouderen op deze wijze uitgenodigd worden om deel te nemen aan het ouderenonderzoek van de GGD. Bovendien is het computergebruik onder ouderen minder wijd verspreid dan onder jeugd en volwassenen. Gezien de snelle toename van het aantal computerende ouderen wordt bij een volgend onderzoek een hogere digitale respons verwacht. Tabel 2.2 Respons in Oost-Nederland, per GGD-regio Aantal Aantal correct verstuurde ingevulde vragenlijsten vragenlijsten Respons GGD Twente GGD Gelre-IJssel GGD Nijmegen GGD IJsselland GGD Rivierenland Hulpverlening Gelderland Midden Oost-Nederland Respons in Twente In Twente zijn in totaal 9100 ouderen aangeschreven. Per gemeente zijn 650 ouderen uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Tabel 2.3 laat de respons per gemeente zien. Tabel 2.3 Respons per gemeente Aantal correct ingevulde vragenlijsten Respons Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal Rijssen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden Twente

14 De hoogste respons is in de gemeente Hellendoorn; de laagste respons in Almelo. In 2005 lag dit anders. Toen haalde Oldenzaal de hoogste respons met 76 en Dinkelland de laagste met Representativiteit en weging De resultaten in dit rapport zijn gecorrigeerd op basis van gegevens van het CBS, omdat de respondentengroep geen exacte weergave is van de werkelijke populatie in Twente en de afzonderlijke gemeenten. Dit is gedaan door de resultaten te wegen. Weging betekent in dit verband het toekennen van een vermenigvuldigingsfactor aan alle afzonderlijke respondenten op basis van de werkelijke leeftijds- en geslachtsverdeling. Door een weging naar leeftijd, geslacht en aantallen kunnen de resultaten in dit onderzoek als representatief worden beschouwd voor alle 65-plussers in de afzonderlijke gemeenten, ongeacht de grootte van de gemeente. Het betekent in de praktijk, dat een respondent in een kleine gemeente een kleiner aantal ouderen vertegenwoordigt, dan een respondent uit een grotere gemeente. De gepresenteerde cijfers in dit rapport zijn allemaal gewogen. 10

15 Achtergrondkenmerken Conclusies: Geslacht en leeftijd * Van de respondenten is 47 man en 53 vrouw. Dit komt overeen met de werkelijke man-*i vrouw verdeling bij 65-plussers in Twente. * De meeste respondenten zitten in de leeftijdscategorie jaar; 61 van de mannen en 50 van de vrouwen zit in deze categorie. * De oudste deelnemers zijn 99 en 100 jaar. Burgerlijke staat en samenstelling huishouden * Van de ouderen is 66 gehuwd of samenwonend. Eén op de drie ouderen woont alleen. * Het aantal alleenstaande ouderen loopt sterk op met de leeftijd. Bij de 85-plussers is driekwart alleenstaand. * Huishoudsituaties met kinderen of andere familieleden komen weinig voor. * Ouderen met een hoog opleidingsniveau wonen vaker in een meerpersoonshuishouden, dan ouderen met een laag opleidingsniveau. Opleiding * 72 van de ouderen heeft een laag opleidingsniveau. Het percentage is iets gedaald ten opzichte van * Gemiddeld hebben mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. Inkomen * Eén op de vijf ouderen heeft een inkomen, dat uitsluitend bestaat uit AOW. * Inkomen en opleidingsniveau hangen duidelijk met elkaar samen. * 10 van de ouderen heeft enige moeite met rondkomen; 2 heeft grote moeite met rondkomen. Etniciteit * 96 van de ouderen geeft Nederland op als geboorteland. * De respons onder allochtone ouderen blijft achter in vergelijking tot hun werkelijk aandeel in de bevolking. Dit geldt zowel voor westerse, als niet-westerse allochtonen. * De meeste westerse allochtone ouderen zijn van Duitse afkomst; de meeste niet-westerse allochtone ouderen hebben als geboorteland Turkije. Aanbevelingen: * In het preventieaanbod dient rekening te worden gehouden met het grote aantal alleenstaande ouderen. * Bij allerlei schriftelijke uitingen, vergoedingsregelingen en dergelijke dient rekening te worden gehouden met het lage opleidingsniveau van veel ouderen. Eenvoudig taalgebruik en grote letters worden aanbevolen. * Cursussen lees- en schrijfvaardigheden zijn een optie. * Lage inkomens verdienen extra aandacht, wanneer het gaat om gebruik kunnen maken van diverse vergoedingsregelingen en kortingen. * Niet-westers allochtone ouderen zijn nauwelijks vertegenwoordigd in de respondentengroep. Wil men conclusies over de gezondheidssituatie, het welzijn en de leefstijl van deze groep trekken, dan is aanvullend onderzoek nodig. 11

16 3 Achtergrondkenmerken Met het stijgen van de leeftijd verandert de samenstelling van de bevolking. Het percentage vrouwen en alleenstaanden neemt toe met de leeftijd. Ouderen nemen over het algemeen een minder gunstige maatschappelijke positie in. Het opleidingsniveau is gemiddeld genomen lager dan dat van jongere leeftijdsgroepen en een aanzienlijke groep ouderen heeft een laag inkomen. Demografische kenmerken spelen een belangrijke rol bij het verklaren van verschillen in gezondheidssituatie, leefstijl en gebruik van zorg- en welzijnsvoorzieningen. In het ouderenonderzoek is in de eerste plaats gekeken naar de invloed van leeftijd en geslacht. Daarnaast is het opleidingsniveau gebruikt als indicator voor gezondheidsverschillen. Achtergrondkenmerken die verder een rol spelen zijn burgerlijke staat, huishoudsituatie en etniciteit. Ook de inkomenssituatie is (beperkt) onder de loep genomen. 3.1 Geslacht en leeftijd In totaal hebben 2519 mannen en 2859 vrouwen een bruikbare vragenlijst ingevuld. Van de respondenten is 47 man en 53 vrouw. Dit komt overeen met de werkelijke man-vrouw verhouding in Twente. He verschil in aantallen mannen en vrouwen wordt grotendeels veroorzaakt door de langere levensverwachting van vrouwen, waardoor er onder de respondenten meer oudere vrouwen, dan oudere mannen zijn. In onderstaande tabel is per leeftijdscategorie en geslacht het respons percentage weergegeven. Tabel 3.1 Respons per 5-jaars leeftijdscategorie Man Vrouw jaar jaar 85-plus jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar Naarmate de leeftijd hoger is, is het aantal respondenten kleiner, met name bij de mannen. In de leeftijdsgroep jaar zitten 61 van de mannen en 50 van de vrouwen. De oudste deelnemer is een vrouw geboren in Zij moet ten tijde van het onderzoek 100 jaar zijn geweest. De oudste deelnemende man is 99 jaar. Tekstblok 100- jarigen Begin 2010 telde Nederland inwoners van 100 jaar of ouder. Voor het eerst sinds lange tijd groeit het aantal mannelijke 100-plussers, maar de vrouwen zijn ruim in de meerderheid. Slechts 1 op de plussers is een man. Vanaf 2046, wanneer de eerste babyboomers 100 jaar worden, zal het aantal 100-jarigens versneld toenemen. Enkele decennia geleden behoorde Nederland binnen Europa tot de koplopers wat betreft het aandeel 100-plussers, maar de rangorde is gewijzigd. Vooral in enkele Zuid-Europese landen (Italië en Griekenland) en in Zweden is het aantal 100-plussers sterker toegenomen, dan in ons land. Uit verschillende studies blijkt dat, de stelling: hoe ouder, hoe zieker, niet altijd op blijft gaan. Van de 100-jarigen bleek 90 functioneel onafhankelijk te zijn op 92-jarige leeftijd. Het lijkt erop, dat honderdjarigen minder gevoelig zijn voor allerlei ouderdomsziekten en langzamer oud worden. Een complexe combinatie van factoren is hiervan de oorzaak. Wetenschappers hebben reeds een gen ontdekt, dat betrokken is bij de biologische veroudering van mensen. Genetische variatie zou deels kunnen verklaren, waarom mensen in sommige families veel ouder worden, dan in andere families. Naast genen spelen omgeving, leefstijl en geluk allemaal een rol bij het bereiken van de leeftijd van 100 jaar (VTV Ouderen, RIVM, 2011). 12

17 De 100-plussers zijn een snel groeiende bevolkingsgroep in Nederland, zo blijkt uit figuur 3.1. Figuur plussers naar geslacht 3.2 Burgerlijke staat en samenstelling huishouden Om een beeld te krijgen van de leefsituatie van ouderen is gekeken naar de burgerlijke staat en het aantal personen waaruit een huishouden bestaat. In onderstaande tabellen worden de resultaten weergegeven, uitgesplitst naar leeftijdsgroep en naar mannen en vrouwen. Tabel 3.2 Burgerlijke staat Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Gehuwd Samenwonend Ongehuwd, nooit gehuwd geweest Gescheiden Weduwe, weduwnaar Van de totale groep 65+ is 66 gehuwd of samenwonend, 27 weduwnaar/weduwe, 3 ongehuwd en 3 gescheiden. Eén op de drie ouderen is alleenstaand. Ter vergelijking de cijfers voor Nederland: 60 van de ouderen is gehuwd of samenwonend, 30 is weduwe/-weduwnaar, 5 is ongehuwd en 5 is gescheiden. In Twente zijn relatief iets minder alleenstaande ouderen, dan in Nederland gemiddeld. Met een toename van de leeftijd neemt het aantal alleenstaanden toe. In de leeftijdsgroep jaar is ruim driekwart van de ouderen nog gehuwd; in de 85-plus groep loopt dit terug naar een kwart. Tegelijk loopt met het toenemen van de leeftijd het aantal weduwen en weduwnaars snel op. Dat vrouwen vaker de man overleven is duidelijk te zien aan het grote verschil in percentage weduwen (39) en weduwnaars (12). Vrouwen hebben een hogere levensverwachting, maar bovendien speelt mee, dat vrouwen vaker met een oudere man trouwen. Doordat mannen vaker hertrouwen na een echtscheiding, zijn er meer gescheiden vrouwen dan mannen. Het verschil is echter minimaal. Over het algemeen hebben gehuwden minder gezondheidsproblemen dan nooit-gehuwden of verweduwden. Mensen die gescheiden zijn hebben de meeste gezondheidsproblemen. Zie ook hoofdstuk 4, lichamelijke gezondheid en hoofdstuk 5 psychische gezondheid. 13

18 Tabel 3.3 Huishoudsituatie Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Woont alleen Woont samen met partner Woont samen met kind(eren) Woont samen met andere familieleden Woont samen met andere personen Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt rap toe met de leeftijd, terwijl het aantal meerpersoonshuishoudens afneemt. Bijna één op de drie ouderen woont alleen. Er zijn veel meer alleenstaande vrouwen, dan alleenstaande mannen. Huishoudens met inwonende kinderen of andere familieleden nemen slechts een zeer beperkte plaats in. De huishoudsituatie verschilt per opleidingsniveau zo blijkt uit tabel 3.4. Tabel 3.4 Huishoudsituatie naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Eenpersoonshuishouden Meerpersoonshuishouden Eenpersoonshuishoudens komen vaker voor bij lagere, dan bij hogere opleidingsniveaus. Het verschil wordt deels verklaard door de hogere levensverwachting van mensen met een hogere opleiding. Hoger opgeleide partners worden ouder en blijven relatief dus ook wat langer bij elkaar. De huishoudsituatie is onder andere van invloed op de ervaren gezondheid. Ouderen in een meerpersoonshuishouden oordelen positiever over hun gezondheid, dan alleenstaande ouderen. Zie ook hoofdstuk 4, lichamelijke gezondheid. 3.3 Opleiding Opleiding en inkomen geven tezamen een indicatie voor de sociaal economische positie van ouderen. Verschillen in opleidingsniveau hangen samen met verschillen in gezondheid, zowel wat betreft levensverwachting als gezonde levensjaren. In onderstaande tabel wordt het opleidingsniveau van ouderen weergegeven. Tabel 3.5 Opleidingsniveau Man Vrouw jaar jaar 85-plus Lager of geen opleiding (M)ulo, lbo Mms, hbs, gymnasium, mbo Hbo, wo Hoe ouder de leeftijdscategorie, hoe omvangrijker de groep met alleen lager of geen opleiding, dat wil zeggen de lagere school niet afgemaakt. 14

19 Van de respondenten behoort 72 tot een laag opleidingsniveau. Het midden en hogere niveau zijn ongeveer even sterk vertegenwoordigd met 14. Dit betekent dat een zeer grote groep ouderen een laag opleidingsniveau heeft. Een laag opleidingsniveau betekent: geen enkel diploma, alleen lagere school, ulo of lager beroeps, zoals lts of huishoudschool. In de volgende hoofdstukken wordt duidelijk dat dit doorwerkt in het voorkomen van veel gezondheidsproblemen. Ouderen met een laag opleidingsniveau lopen meer risico op gezondheidsproblemen. Het grootste deel van de ouderen (72) heeft een laag opleidingsniveau. Het opleidingsniveau neemt af met het stijgen van de leeftijd. Gemiddeld hebben mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. Het opleidingsniveau van de totale beroepsbevolking stijgt, omdat de deelname in de loop van de tijd is gegroeid. De verwachting is dat over ongeveer 20 jaar de groep 65+ eenzelfde opleidingsniveau heeft, als de beroepsbevolking van dat moment en dat ook de verschillen tussen mannen en vrouwen kleiner zullen zijn. Deze veranderende tendens is in lichte mate waarneembaar, wanneer naar de opleidingsniveaus uit het ouderenonderzoek van 2005 wordt gekeken. Een lichte afname van het percentage ouderen met een laag opleidingsniveau en een lichte toename van het middelbare en hogere opleidingsniveau. Tekstblok opleiding Hoger en lager opgeleiden leven steeds meer in aparte van elkaar gescheiden werelden. Opleiding veroorzaakt een scheidslijn in de maatschappij. Deze waarschuwing komt van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). In april verscheen van de RMO het rapport Nieuwe ronde, nieuwe kansen. De RMO constateert dat hoger- en lageropgeleiden nauwelijks met elkaar contact hebben. Ze brengen vooral in de grote steden, hun kinderen naar verschillende scholen, wonen in verschillende buurten en denken heel verschillend over democratie en politiek. De RMO doet suggesties om te voorkomen dat het opleidingsniveau van de ouders de toekomst van de kinderen volledig bepaalt. Mensen zouden levenslang moeten kunnen leren. De mogelijkheden voor studiefinanciering zouden daarvoor verruimd moeten worden (Trouw, 28 april 2011) 3.4 Inkomen Naast opleiding bepaalt ook het inkomen de sociaal-economische positie van de oudere. In het onderzoek is niet gevraagd naar het inkomen, maar wel of het gezamenlijke inkomen uit alleen AOW bestaat. Iedereen in Nederland krijgt AOW. De hoogte van de AOW is afhankelijk van ieders persoonlijke situatie. De AOW wordt uitgekeerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB). Daarnaast bestaan er allerlei inkomensondersteunende maatregelen waar ouderen recht op hebben, afhankelijk van de inkomenssituatie. Inkomensondersteunende maatregelen zijn bijvoorbeeld huurtoeslag, zorgtoeslag, belastingaftrek, kwijtschelding gemeentelijke heffingen, aftrek specifieke zorgkosten, bijzondere bijstand, tegemoetkoming bij ziekte en handicap en vervoersvoorzieningen. Uit het ouderenonderzoek van 2005 bleek, dat veel ouderen wel eens gehoord hebben van deze voorzieningen en regelingen, maar er niet veel gebruik van maken. Het netto AOW-bedrag met heffingskorting voor een alleenstaande van 65 jaar en ouder bedraagt 985,- per maand (deze gegevens gelden vanaf 1 januari 2011). Voor een echtpaar waarvan beide partners 65 jaar of ouder zijn is dit 1.370,- per maand. In beide bedragen is de vakantietoeslag niet meegerekend. Tabel 3.6 (Gezamenlijk) inkomen bestaat alleen uit AOW Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Heeft alleen AOW Uit tabel 3.6 blijkt dat één op de vijf ouderen een inkomen heeft, dat alleen uit AOW bestaat. 15

20 Tabel 3.7 AOW naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Heeft alleen AOW Opleiding bepaalt in sterke mate het inkomensniveau. Dit wordt bevestigd in tabel 3.7. Hebben ouderen moeite met rondkomen? Tabel 3.8 Moeite met rondkomen Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Nee, geen moeite Nee, geen moeite, maar moet wel op de uitgaven letten Ja, enige moeite Ja, grote moeite Van de ouderen heeft 12 moeite met rondkomen. In 2005 lag dit percentage op 14. Bijna de helft van de ouderen heeft geen moeite met rondkomen, maar moet wel op de uitgaven letten. Het percentage ouderen dat meer of minder moeite heeft met rondkomen ligt lager, dan het aantal ouderen dat alleen van AOW rond komt. Wellicht vindt men een laag inkomen passend bij de eigen leefsituatie en stemt men het uitgavenpatroon en allerlei wensen en verlangens daarop af. Een uitsplitsing naar opleidingsniveau laat voorspelbare verschillen zien. Tabel 3.9 Moeite met rondkomen naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Moeite met rondkomen Naarmate het opleidingsniveau hoger is heeft men minder problemen om rond te komen. De verschillen zijn echter niet heel groot. Een hoog opleidingsniveau biedt geen garantie voor helemaal geen problemen met rondkomen. 3.5 Etniciteit Om inzicht te krijgen in de etniciteit van de doelgroep is gevraagd naar het geboorteland van de respondenten zelf en de ouders. Tekstblok etniciteit Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomst-groepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaal-economische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomsgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) en Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japen en Indonesië 16

21 In Twente is het totaal percentage allochtonen lager dan in Nederland. Op 1 januari 2009 is 16 van de Twentse bevolking van allochtone afkomst. In Nederland is dit 20. In Twente wonen ongeveer evenveel westers als niet-westers allochtonen: 8 is van westers-allochtone afkomst en eveneens 8 behoort tot de niet-westerse allochtonen. In Nederland is de verhouding: 9 westers en 11 nietwesters allochtoon. Verhoudingsgewijs wonen er in Twente dus meer westerse allochtonen. De meeste niet-westerse allochtonen wonen in de drie grote steden in Twente. Van de Almelose bevolking is 14 niet-westers allochtoon; in Hengelo is dat 11 en in Enschede 15. Naar verhouding is het aantal ouderen binnen deze groep klein. De grootste groep niet-westers allochtone ouderen wordt gevormd door ouderen, die geboren zijn in Turkije. Het percentage Turkse ouderen van 65 jaar of ouder bedraagt in Twente ruim 5 (van de totale groep Turkse inwoners). Van de respondenten aan het ouderenonderzoek geeft 96 als geboorteland Nederland. Turkije en Nederlands-Indië scoren elk 1 en de groep overig met 2. In deze laatste groep gaat het met name over westers allochtonen. De grootste groep bestaat uit ouderen die in Duitsland geboren zijn en al voor langere tijd in Nederland wonen. De respons uit de groep niet-westers allochtone ouderen is erg laag. Eén van de redenen is, dat een flink aantal ouderen niet kan lezen en schrijven en geen Nederlands spreekt. De lage respons is reden geweest om een afzonderlijk en meer persoonlijk gericht onderzoek uit te voeren onder allochtone ouderen, waarbij een zorgconsulent van allochtone afkomst wordt ingezet. 17

22 Lichamelijke gezondheid Conclusies: Ervaren gezondheid * Van de ouderen ervaart 71 zijn/haar gezondheid als (zeer) goed tot uitstekend. * Naarmate men ouder wordt, oordeelt men minder positief over de eigen gezondheid. * Mannen oordelen ook op hogere leeftijd positiever over hun gezondheid, dan vrouwen. * Ouderen met een laag opleidingsniveau oordelen minder gunstig over hun gezondheid, dan ouderen met een hoog opleidingsniveau. Beperkingen * 33 van de ouderen heeft lichamelijke beperkingen, met name op het gebied van mobiliteit. * Vrouwen hebben meer beperkingen dan mannen. * Met het klimmen van de leeftijd neemt het aantal beperkingen flink toe. 66 van de 85- plussers heeft lichamelijke beperkingen. * Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder beperkingen. * 35 van de ouderen kan één of meer dagelijkse bezigheden, zoals bed verschonen of zwaar huishoudelijk werk niet geheel zelfstandig uitvoeren. * 14 van de ouderen kan niet geheel zelfstandig meer gebruik maken van eigen of openbaar vervoer. Ziekten en aandoeningen * Driekwart van de ouderen heeft één of meer chronische ziekten of aandoeningen. Ruim de helft van de ouderen heeft twee of meer ziekten of aandoeningen. * Vrouwen hebben meer ziekten dan mannen. * Het voorkomen van ziekten en aandoeningen neemt toe met de leeftijd, hoewel voor een aantal ziekten een kentering zichtbaar is op hogere leeftijd. * Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder chronische ziekten en aandoeningen. * Meest voorkomende ziekten zijn: hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage, diabetes, aandoeningen van de rug, botontkalking en astma, cara/copd en andere longziekten. Vallen * Van de ouderen is 17 in de afgelopen 3 maanden gevallen. Een derde van deze groep is meerdere keren gevallen. * Vrouwen vallen vaker dan mannen en het aantal valincidenten neemt flink toe met de leeftijd. * Vallen hangt samen met opleidingsniveau. Lager opgeleide ouderen vallen vaker, dan hoger opgeleide ouderen. * Het meest wordt er in en om huis gevallen. * 10 van de ouderen heeft belangstelling voor een cursus valpreventie. Aanbevelingen: * Chronische ziekten en aandoeningen zijn veel voorkomend. Het verdient aanbeveling om in een vroegtijdig stadium risicofactoren op te sporen en een gezonde leefstijl te propageren, bijvoorbeeld door gezondheidsconsulten, een consultatiebureau voor ouderen of de praktijkondersteuner in de huisartsenpraktijk.. * Bewegingsactiviteiten voor ouderen, zoals Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO) dienen gestimuleerd te worden, gezien de vele problemen aan het bewegingsapparaat. * Diabetes behoort tot de chronische ziekten die in de komende jaren, zowel absoluut als relatief zullen toenemen. Goede preventieve maatregelen dienen in dit vlak overwogen te worden (gezonde voeding, meer bewegen, afvallen). * Valincidenten leiden vaak tot langdurige problematiek, niet alleen lichamelijk, maar ook in de sociaal-psychische sfeer. Het voorkomen van valincidenten werkt kostenbesparend. Stimuleer de uitvoering van valpreventieactiviteiten door huisbezoeken, themabijeenkomsten of een cursus. Zorg voor lokale afstemming en samenwerking, bijvoorbeeld tussen thuiszorgorganisatie, welzijnswerk ouderen, huisartsen en fysiotherapeuten. 18

23 4 Lichamelijke gezondheid Met het toenemen van de leeftijd neemt de kans op het krijgen van ziekten en beperkingen toe. Vaak hangt het optreden van een ziekte samen met één of meer beperkingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de lichamelijke gezondheid van ouderen. Allereerst is gekeken naar het oordeel van de oudere over de eigen gezondheid. Vervolgens wordt dit oordeel in perspectief gezet door te kijken naar de functionele beperkingen en chronische ziekten en aandoeningen die ouderen hebben. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het onderwerp vallen. 4.1 Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid van de oudere. Tekstblok ervaren gezondheid Vragen naar de ervaren gezondheid van ouderen is eigenlijk een vraag naar de gezondheidsbeleving van een persoon. Wie positief oordeelt over de eigen gezondheid heeft vaak ook een gezonde houding ten aanzien van het eigen welbevinden. Hoewel de lichamelijke gezondheid voor veel mensen zwaarwegend is, spelen sociale omgeving en psychisch functioneren veelal ook een rol in het oordeel over de eigen gezondheid. Dat totale oordeel geeft een indicatie over hoe men wat gezondheid betreft in het leven staat. Hoe slechter iemand zijn of haar eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. (Nationaal Kompas, 2010). Uit landelijke cijfers van het CBS blijkt dat ongeveer de helft van de Nederlanders boven de 75 jaar zich (zeer) gezond voelt. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. In de leeftijdsgroep jaar ligt dit percentage iets hoger: rond de 60. Hoewel veel ouderen gezondheidsproblemen hebben, beoordelen zij hun eigen situatie niet als ongezond. Men accepteert dat een verslechtering van de gezondheid bij de leeftijd hoort. De ervaren gezondheid lijkt niet zozeer samen te hangen met de aanof afwezigheid van ziekten, maar meer met factoren die te maken hebben met welbevinden, zingeving, sociale contacten, veerkracht en de mate waarin men in staat is zelf problemen op te lossen. In figuur 4.1 is de ervaren gezondheid van Twentse ouderen weergegeven; in figuur 4.2 de ervaren gezondheid van volwassenen. Figuur 4.1 Ervaren gezondheid ouderen 2010 Figuur 4.2 Ervaren gezondheid volwassenen 2008 Uit figuur 4.1 blijkt dat 71 van de ouderen zijn/haar gezondheid als goed tot uitstekend ervaart. Dit cijfer ligt boven het landelijke gemiddelde. Volwassenen oordelen positiever over hun gezondheid. Van de volwassenen beoordeelt 89 de eigen gezondheid als goed, zeer goed of uitstekend, maar zij hebben dan ook aanzienlijk minder te maken met ziekten en beperkingen. Met het toenemen van de leeftijd verandert het oordeel over de eigen gezondheid. Ook blijken er verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen. Dit geldt niet alleen, wanneer ouderen en volwassenen worden vergeleken, maar ook binnen de ouderengroep zelf. In figuur 4.3 zijn de verschillen naar leeftijd weergegeven; in figuur 4.4 de verschillen naar geslacht. 19

24 man vrouw uitstekend zeer goed goed matig slecht Figuur 4.3 Ervaren gezondheid naar leeftijd 0 uitstekend zeer goed goed matig slecht Figuur 4.4 Ervaren gezondheid naar geslacht Uit deze figuren blijkt dat de jongste leeftijdsgroep, jaar, duidelijk positiever oordeelt over de eigen gezondheid, dan de 85-plussers. Mannen oordelen positiever over hun gezondheid, dan vrouwen, zo blijkt uit figuur 4.4. Mannen zijn ook op hogere leeftijd meer tevreden over hun gezondheid dan vrouwen. Ongetwijfeld hangt dit samen met het feit, dat vrouwen meer chronische ziekten en aandoeningen hebben dan mannen. In tabel 4.1 zijn de cijfers weergegeven, waarop bovenstaande figuren zijn gebaseerd. Tabel 4.1 Ervaren gezondheid naar leeftijd en geslacht Man Vrouw jaar jaar 85-plus Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht Bij een vergelijk van de cijfers over de ervaren gezondheid in de ouderenmonitor van 2005 en het huidige onderzoek treden nauwelijks verschillen op. Het oordeel over de eigen gezondheid blijkt samen te hangen met de woonplek. Ouderen op het platteland oordelen positiever over hun gezondheid, dan ouderen in de grote steden, zo bleek al in 2005 en dit is in 2010 net zo. Van de plattelanders oordeelt 74 goed tot en met uitstekend; bij de stedelingen is dit 69. De ervaren gezondheid blijkt niet alleen samen te hangen met leeftijd, geslacht en woonplek, maar ook met opleiding en huishoudsituatie. Tabel 4.2 Ervaren gezondheid naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Goed, zeer goed en uitstekend Matig en slecht Uit tabel 4.2 blijkt dat er erg grote verschillen zijn in ervaren gezondheid naar opleidingsniveau. Hoger opgeleiden zijn meer tevreden over hun gezondheid, dan lager opgeleiden. 67 van de lager opgeleiden en 84 van de hoger opgeleiden beoordeelt de eigen gezondheid als goed tot uitstekend. Er is ook sprake van een duidelijke invloed van de huishoudsituatie op de ervaren gezondheid. Bij de eenpersoons huishoudens ligt het percentage ouderen dat de gezondheid als goed tot uitstekend op 63; bij ouderen in meerpersoons huishoudens is dit percentage

25 4.2 Beperkingen Beperkingen kunnen zowel lichamelijk als cognitief van aard zijn. In het ouderenonderzoek is uitsluitend gevraagd naar lichamelijke beperkingen. Tekstblok lichamelijke beperkingen Lichamelijke beperkingen zijn beperkingen in horen, zien, mobiliteit en beperkingen in het dagelijks leven. Met dit laatste worden ADL-activiteiten (=Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen) bedoeld, zoals traplopen, gaan zitten en opstaan uit een stoel, in en uit bed stappen, zichzelf volledig wassen en zich binnens- en buitenshuis verplaatsen. Lichamelijke beperkingen kunnen ook betrekking hebben op beperkingen bij het uitvoeren van huishoudelijk werk. Tot deze activiteiten worden gerekend het klaar maken van ontbijt, lunch en warm eten, boodschappen doen, huishoudelijk werk, bedden opmaken, wassen en strijken. Bij beperkingen in horen en zien, gaat het om beperkingen die niet met een gehoorapparaat of een bril te verminderen zijn. Daarnaast worden er ook cognitieve beperkingen onderscheiden, dit zijn beperkingen die betrekking hebben op waarneming, taal, geheugen en/of denken. Uit CBS gegevens blijkt dat in van de 65-plussers één of meer beperkingen ervaart in horen, zien, mobiliteit en/of ADL-activiteiten. Dit geldt voor 26 van de mannen en 46 van de vrouwen. Voor vrijwel elke lichamelijke beperking geldt dat een groter percentage vrouwen dan mannen deze beperking ervaart. Een uitzondering vormen beperkingen op het gebied van horen. Het grootste verschil tussen mannen en vrouwen doet zich voor op het vlak van mobiliteit. Van de mannen ervaart 14 beperkingen in mobiliteit; bij de vrouwen is dit ruim 32. Het aandeel van ouderen met een beperking neemt toe met de leeftijd. Vanaf de leeftijd van ongeveer 80 jaar zijn er meer ouderen met, dan zonder een lichamelijke beperking. Beperkingen hangen niet alleen samen met leeftijd en geslacht, maar ook met opleidingsniveau. Voor vrijwel elke lichamelijke beperking geldt dat deze bij een hoger opleidingsniveau minder vaak voorkomt, dan bij een lager opleidingsniveau. Voor de meeste lichamelijke beperkingen geldt dat de prevalentie in de afgelopen 20 jaar gelijk is gebleven. Gecombineerd met een toenemende levensverwachting en een groter aandeel van ouderen in de samenleving betekent dat een toename van het absolute aantal van mensen met een lichamelijke beperking (VTV Ouderen, RIVM, 2011). Lichamelijke beperkingen zijn onderzocht door aan respondenten te vragen of zij meer of minder moeite of helemaal geen moeite hebben met de volgende activiteiten: - Een gesprek volgen in een groep - Een gesprek voeren met 1 persoon - Lezen van kleine lettertjes in de krant - Herkennen van een gezicht op 4 meter afstand - Een voorwerp van 5 kg dragen over een afstand van 10 meter - Buigen en iets van de grond pakken meter aan één stuk lopen In tabel 4.3 zijn lichamelijke beperkingen weergegeven op het gebied van gehoor, gezicht en mobiliteit uitgesplitst naar geslacht. Het landelijk beeld wordt door de percentages in tabel 4.3 bevestigd: vrouwen hebben meer lichamelijke beperkingen dan mannen. Het verschil treedt met name op bij mobiliteit. Men heeft vooral moeite met het dragen van een voorwerp. Alleen de gehoorbeperkingen lopen bij mannen en vrouwen weinig uiteen. Duidelijk is de toename te zien in het aantal ouderen met beperkingen met het stijgen van de leeftijd. De percentages verdriedubbelen zich, wanneer de jongste en oudste leeftijdsgroep worden vergeleken. Van de 85-plussers heeft 66 één of meer beperkingen; bij de jarigen is dat 20. De toename geldt voor alle beperkingen, zowel horen, zien, als mobiliteit. 21

26 Tabel 4.3 Lichamelijke beperkingen naar leeftijd en geslacht Man Vrouw jaar jaar 85-plus Heeft 1 of meer lichamelijke beperkingen Beperkingen in horen Beperkingen in zien Beperkingen in mobiliteit De verschillen in resultaten tussen de onderzoeken van 2005 en 2010 zijn gering. Evenals in 2005 geldt voor de totale groep ouderen, dat ongeveer een derde van deze groep één of meer lichamelijke beperkingen heeft. Lichamelijke beperkingen blijken samen te hangen met opleidingsniveau. Dit wordt weergegeven in tabel 4.4. Tabel 4.4 Lichamelijke beperkingen naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Heeft 1 of meer lichamelijke beperkingen Beperkingen in het horen Beperkingen in het zien Beperkingen in mobiliteit De verschillen tussen hoog en laag opleidingsniveau zijn groot en gelden voor alle lichamelijke beperkingen. Van ouderen met een hoog opleidingsniveau heeft 16 beperkingen; bij ouderen met een laag opleidingsniveau heeft 38 lichamelijke beperkingen. Naast lichamelijke beperkingen is in het ouderenonderzoek van 2010 ook gevraagd naar beperkingen op huishoudelijk vlak en bij gebruik maken van eigen of openbaar vervoer, als indicatie voor de mate van zelfredzaamheid. Tabel 4.5 Dagelijkse werkzaamheden die niet geheel zelfstandig kunnen worden uitgevoerd Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Kan 1 of meer dagelijkse werkzaamheden niet geheel zelfstandig uitvoeren Zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten Bedden verschonen en/of opmaken Kleren wassen en strijken Gebruik maken van eigen of openbaar vervoer Boodschappen doen Warm eten klaarmaken Lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten Ontbijt of lunch klaarmaken

27 Het geheel zelfstandig uitvoeren van een aantal dagelijkse werkzaamheden wordt niet alleen bepaald door geslacht, maar ook door leeftijd. In tabel 4.5 is weergegeven hoe de verschillen liggen naar geslacht en naar leeftijd. Gevraagd is of men geheel zelfstandig een aantal huishoudelijke activiteiten uit kan voeren, of daar meer of minder moeite mee heeft of zelfs alleen met hulp van anderen deze taken kan uitvoeren. Overigens wordt zelfredzaamheid op deze terreinen niet alleen beïnvloed door leeftijd en geslacht, maar ook door het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde rolpatronen. Van de jarigen kan 20 één of meerdere taken niet geheel zelfstandig uitvoeren; bij de jarigen plussers ligt dit percentage op 46 en bij de 85-plussers stijgt dit naar 76. Driekwart van de oudste ouderen zal een beroep doen op hulp van thuiszorg of familie om bepaalde taken te verrichten. Uit het ouderenonderzoek van 2005 is bekend dat de hulp van de thuiszorg vooral wordt ingezet bij het bed verschonen, klussen met de huishoudtrap en zwaarder huishoudelijke werk. Familie wordt gevraagd voor kleine klusjes in huis, de administratie, klussen met de huishoudtrap, zwaarder huishoudelijk werk en boodschappen doen. Uit figuur 4.5 blijkt dat geslacht de mate van zelfredzaamheid beïnvloedt en dat dit verschilt per activiteit. In hoeverre rolpatronen en ervaring hierin doorwerken is onbekend. Mannen rapporteren bijvoorbeeld meer beperkingen bij wassen en strijken, maar het is de vraag of dit komt door lichamelijke beperkingen of door het ontbreken van ervaring op dit vlak. Ruim een derde van de ouderen heeft meer of minder moeite met het uitvoeren van dagelijkse werkzaamheden. Ontbijt of lunch klaarmaken Lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten man vrouw Warm eten klaarmaken Boodschappen doen Gebruik maken van eigen of openbaar vervoer Kleren wassen en strijken Bedden verschonen en/of opmaken Zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten Kan 1 of meer (h.h)activiteiten niet zelfstandig uitvoeren Figuur 4.5 Beperkingen bij dagelijkse bezigheden uitgesplitst naar geslacht Figuur 4.5 Dagelijkse werkzaamheden niet meer kunnen naar geslacht Het al dan niet kunnen uitvoeren van dagelijkse werkzaamheden blijkt ook samen te hangen met opleidingsniveau. In tabel 4.6 wordt dit weergegeven. Tabel 4.6 Dagelijkse werkzaamheden niet meer kunnen naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Kan één of meerdere werkzaamheden niet geheel zelfstandig uitvoeren

28 Van de ouderen met een hoog opleidingsniveau ervaart 18 beperkingen; bij ouderen met een laag opleidingsniveau is dit 39. De verschillen naar opleidingsniveau komen overeen met de verschillen bij lichamelijke beperkingen (tabel 4.4). 4.3 Chronische ziekten en aandoeningen Hoe gezond iemand zich voelt hangt voor een deel af van het wel of niet hebben van een (chronische) ziekte. Onder chronische ziekte wordt verstaan: een onomkeerbare aandoening, zonder uitzicht op volledig herstel en met een gemiddeld lange ziekteduur. Tekstblok chronische ziekten Chronische ziekten en aandoeningen komen op alle leeftijden voor, maar vooral onder ouderen zijn relatief veel chronisch zieken. Van alle 65-plussers heeft ongeveer de helft een chronische ziekte. Dit blijkt ook uit Twentse cijfers. Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen. Tot de leeftijd van ongeveer 55 jaar is het hebben van meerdere chronische ziekten tegelijk (multimorbiditeit) nog relatief zeldzaam, maar onder 65-plussers komt het veelvuldig voor. Er zijn meer vrouwen met multimorbiditeit dan mannen. Daarnaast speelt sociaal-economische status een rol. Het geschatte percentage ouderen met één of meerdere chronische ziekten ligt rond de 60, wanneer ook hoge bloeddruk en een hoge cholesterolwaarde worden meegenomen in het totaal van voorkomende chronische ziekten. Op basis van huisartsenregistraties zijn schattingen gemaakt van het aantal mensen met een bepaalde chronische ziekte of aandoening. Hieruit bleek dat gezichtsstoornissen het meest voorkomen bij ouderen. In 2007 hadden ongeveer ouderen een gezichtsstoornis; in driekwart van de gevallen betrof dit staar. Vooral vrouwen lijden aan gezichtsstoornissen. Andere veelvoorkomende ziekten bij ouderen zijn coronaire hartziekten, artrose, diabetes en slechthorendheid. Ruim de helft van alle ouderen met een coronaire hartziekten is man. Artrose en diabetes daarentegen komen meer bij vrouwen voor. Slechthorendheid komt ongeveer even vaak bij mannen, als bij vrouwen voor. Van de chronische ziekten zijn artrose en gewrichtsontstekingen veruit de belangrijkste oorzaken voor ADL-beperkingen, gevolgd door rugaandoeningen. Ook het grootste deel van de mobiliteitsbeperkingen is aan deze chronische aandoeningen toe te schrijven. Artrose, nek- en rugklachten, osteoporose en heupfracturen komen veel vaker voor bij vrouwen, dan bij mannen. Vanaf het eind van de jaren negentig is het aantal mensen van 65 jaar en ouder met diabetes sterk toegenomen. De stijging was het grootst onder mannen. Het gaat hierbij niet alleen om een absolute stijging als gevolg van de vergrijzing, maar ook om een relatieve stijging als gevolg van een toename van overgewicht, toename van de levensverwachting en een eerdere diagnose (VTV Ouderen, RIVM, 2011). In het ouderenonderzoek 2010 is gevraagd naar een groot aantal chronische ziekten, zoals diabetes, cara, hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage en reumatische aandoeningen. Tabel 4.7 voorkomen chronische ziekten Man Vrouw jaar jaar 85-plus Heeft 1 of meer chronische ziekten of aandoeningen Van alle ouderen heeft 76 één of meerdere chronische ziekten of aandoeningen. Vrouwen hebben vaker (78) een chronische ziekte of aandoening dan mannen (74). Het voorkomen van chronische ziekten en aandoeningen loopt op met de leeftijd. Bij de oudste leeftijdsgroep heeft 82 een chronische ziekte; bij de groep jaar is dat 73. Ongeveer de helft van de ouderen (52) heeft twee of meer chronische ziekten. Het gaat in tabel 4.7 om chronische ziekten en aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld. In figuur 4.6 worden de chronische ziekten en aandoeningen weergegeven uitgesplitst naar geslacht. 24

29 Hartinfarct Prostaatklachten (niet prostaatkanker of prostaatontsteking Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct, TIA Vernauwing bloedvaten in buik of benen man vrouw Andere ernstige aandoening van elleboog, pols of hand Chronische gewrichtsontsteking Onvrijwillig urine verlies Een vorm van kanker Andere ernstige aandoening van nek of schouder Andere ernstige hartaandoening Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Botontkalking (osteoporose Ernstige aandoening van de rug Suikerziekte, diabetes Gewrichtsslijtage van heupen of knieen Hoge bloeddruk Figuur 4.6 Chronische ziekten en aandoeningen naar geslacht Gewrichtsslijtage en hoge bloeddruk springen er direct uit als veel voorkomende chronische ziekte en aandoening. Gewrichtsslijtage komt veel meer voor bij vrouwen dan bij mannen, evenals botontkalking. Uit deze figuur blijkt overigens dat er bij alle chronische ziekten en aandoeningen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Alleen het voorkomen van astma en andere longaandoeningen verdeelt zich in gelijke mate over mannen en vrouwen. Het voorkomen van ziekten en aandoeningen neemt toe met de leeftijd. De toename geldt voor bijna alle ziekten en aandoeningen. De meest voorkomende staan in figuur 4.7. Astma, bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Botontkalking (osteoporose Ernstige aandoening van de rug Suikerziekte, diabetes Gewrichtsslijtage van heupen of knieen Hoge bloeddruk Figuur 4.7 Meest voorkomende chronische ziekten en aandoeningen naar leeftijd 25

30 De toename van het aantal ouderen met een chronische ziekte is vooral sterk bij gewrichtslijtage, namelijk een stijging van 26 in de groep jaar naar 47 bij de groep 85+. De stijging zet bij de 85-plus groep echter niet door bij alle chronische ziekten en aandoeningen. Uit figuur 4.7 blijkt dat hoge bloeddruk en astma minder voorkomen bij 85-plussers dan bij de groep jaar. Selectie speelt bij deze cijfers ongetwijfeld een rol; een deel van de ouderen met chronische aandoeningen is al overleden, alleen de sterksten blijven over. Naast leeftijd en geslacht hangt het voorkomen van chronische ziekten samen met opleiding. Tabel 4.8 Meest voorkomende chronische ziekten naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Heeft 1 of meerdere chronische ziekten of aandoeningen Hoge bloeddruk Gewrichtsslijtage van heupen of knieën Diabetes Ernstige aandoening van de rug Botontkalking Astma, CARA/COPD In tabel 4.8 worden de verschillen naar opleidingsniveau weergegeven voor de meest voorkomende chronische ziekten. Uit deze tabel blijkt dat in ieder geval voor de meest voorkomende chronische ziekten en aandoeningen er een duidelijk verband is met opleiding. Alle genoemde ziekten komen bij ouderen met een hoog opleidingniveau minder vaak voor. Slechts voor enkele minder vaak voorkomende ziekten, zoals psoriasis, gaat het verband niet of minder sterk op. Van de ouderen met een laag opleidingsniveau heeft 79 een of meerdere chronische ziekten; bij een hoge opleiding is dat 70. Bij een vergelijk met de cijfers over chronische ziekten en aandoeningen uit 2005 blijkt dat er veranderingen zijn opgetreden in het voorkomen van deze ziekten, met name bij hoge bloeddruk. De oorzaak hiervan is onduidelijk. Landelijk beleid gaat uit van een stijging van diabetes, hart- en vaatziekten en astma/cara/copd in de komende jaren. De percentages voor diabetes en hart- en vaatziekten in Twente zijn inderdaad iets toegenomen. Het al dan niet hebben van een chronische ziekte of aandoening blijkt de ervaren gezondheid te beïnvloeden. Toch treden de verschillen pas duidelijk op, wanneer men twee of meer chronische ziekten of aandoeningen heeft. Van de ouderen zonder chronische ziekten of aandoeningen (een kwart van de totale groep) beoordeelt 90 de eigen gezondheid als goed tot en met uitstekend. Bij de groep met één chronische ziekte of aandoening zakt dit naar 86. In de groep ouderen met twee of meer chronische ziekten of aandoeningen (ongeveer de helft van de totale groep) zakt het percentage dat de eigen gezondheid als goed, zeer goed of uitstekend beoordeelt met een sprong naar 56. Het hebben van een chronische ziekte of aandoening beïnvloedt het oordeel over de eigen gezondheid, maar het betekent zeker niet dat men de eigen gezondheid als slecht beoordeelt, dit doet slechts een kleine groep en de omslag begint vooral wanneer men meerdere ziektes of aandoeningen heeft. In het ouderenonderzoek is gevraagd of men door het hebben van een chronische ziekte of aandoening belemmeringen ervaart in het dagelijks functioneren. Van alle ouderen beantwoordt 57 deze vraag positief. Figuur 4.8 laat de belemmeringen in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden of in vrije tijd zien voor het totaal van chronische ziekten en aandoeningen. Weergegeven is het percentage ouderen dat belemmeringen ervaart uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en opleiding. 26

31 gemiddelde man vrouw laag midden hoog man vrouw laag midden hoog Figuur 4.8 Belemmeringen door chronische ziekten en aandoeningen naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau Figuur 4.8 toont duidelijk, dat belemmeringen door chronische ziekten en aandoeningen meer voorkomen bij vrouwen, toenemen met de leeftijd en meer voorkomen bij ouderen met een laag opleidingsniveau. Van de ouderen met een laag opleidingsniveau ervaart 62 belemmeringen; bij ouderen met een hoog opleidingsniveau is dit Vallen Voor mensen van alle leeftijden is vallen het meest voorkomende privé-ongeval, waarbij men letsel oploopt. Het aantal valongevallen neemt toe met de leeftijd. Vrouwen vallen vaker en lopen een grotere kans op letsel door een val dan mannen. Tekstblok vallen De ernst van het probleem rond vallen bij ouderen blijkt uit het grote aantal spoedeisende hulpbehandelingen, het hoge opname percentage na een dergelijke behandeling, de hoge kosten en het grote aantal doden. Jaarlijks worden in Nederland ouderen (55-plussers) medisch behandeld voor de gevolgen van een privé-ongeval. Driekwart van deze ongevallen (95.000) is veroorzaakt door een val. Bij ouderen is het letsel zo ernstig dat zij in het ziekenhuis opgenomen moeten worden. Van deze ouderen overlijden er jaarlijks De kans op overlijden is vooral groot bij ouderen vanaf 75 jaar. In meer dan de helft van de valongelukken gaat het om botbreuken, vaak aan heup of bekken. Ook polsbreuken komen regelmatig voor. Valongelukken zijn pijnlijk, leiden vaak tot functionele beperkingen en verminderde kwaliteit van leven. Bij ouderen verloopt het genezingsproces langzamer en ontstaan vaak klachten van blijvende aard. Ouderen worden als gevolg van een val vaak onzekerder en angstiger, hetgeen de kans op een volgende val vergroot. Ook blijkt dat ouderen langere tijd na een valongeval beduidend minder actief zijn dan daarvoor. Dit betekent een directe bedreiging voor het behoud van mobiliteit, sociale netwerk en uiteindelijk de zelfstandigheid. Vaak zal na een ernstig valongeluk voor langere tijd een beroep op mantelzorg worden gedaan ( Eén van de manieren om het aantal valincidenten bij ouderen terug te dringen is door aanpassingen in de omgeving te realiseren. Voorbeelden zijn het weghalen van snoeren en matjes, zorgen voor een 27

32 goede verlichting, handgrepen in toilet en badkamer/douche, antislip materiaal in bad en douche en het weghalen van drempels. Een aantal interventies is effectief bewezen, als het gaat om het reduceren van de kans op valincidenten. Het gaat niet alleen om de fysieke omgeving, maar ook om gedrag, vaardigheden en medicatie aanpassing. Met name oefenprogramma s blijken te werken om vallen en valincidenten te verminderen en te voorkomen. Programma s met een matige lichamelijke activiteit blijken bij ouderen het meest effectief. Een goede conditie voorkomt vallen. Voorbeelden van effectieve programma s zijn: Zicht op evenwicht, Halt! U valt!, In Balans, Bewegen valt goed, Vallen verleden tijd en Gezond en Vitaal. ( In tabel 4.9 wordt weergegeven of men de afgelopen 3 maanden gevallen is, waar dit is gebeurd en of er letsel is opgelopen. Tabel 4.9 Vallen in de afgelopen 3 maanden Man Vrouw jaar jaar 85-plus Is gevallen in de afgelopen maanden Ja, 1 keer Ja, 2 keer Ja, meer dan 2 keer In huis Om het huis Elders Lichamelijk letsel Uit tabel 4.9 blijkt dat gemiddeld 17 van de respondenten de afgelopen 3 maanden is gevallen; 5 is meer dan 1 keer gevallen. Valincidenten nemen toe met de leeftijd. In de groep jaar is 12 een of meerdere keren gevallen; in de groep 85-plus is dit 35, bijna drie keer zo veel. Vrouwen vallen vaker dan mannen; 21 van de vrouwen is gevallen tegen 11 van de mannen. De meeste valincidenten vinden in en om huis plaats: 9 in en om huis tegen 5 elders. Gevraagd is, waar men de laatste keer gevallen is. Van de respondenten heeft 6 letsel opgelopen door het vallen. Het is onbekend welk letsel dit is. In het ouderenonderzoek van 2005 zijn vergelijkbare cijfers gerapporteerd. Er is toen tevens gevraagd naar de maatregelen die men heeft genomen om valincidenten te voorkomen, zoals handgrepen in de douche/bad/toilet, antislip in bad en douche, het verwijderen van drempels en opstapjes en het wegwerken van losliggende snoeren. Van de respondenten had indertijd 86 maatregelen genomen om de veiligheid in huis te bevorderen. Leeftijd en geslacht zijn van invloed op valrisico s, maar opleidingsniveau is dat ook. Ouderen met een laag opleidingsniveau vallen vaker, dan ouderen met een midden of hoger opleidingsniveau. Ongetwijfeld hangt dit samen met het minder voorkomen van chronische ziekten en lichamelijke beperkingen bij ouderen met een hoog opleidingsniveau. Tabel 4.10 Vallen naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Is gevallen in de afgelopen 3 maanden

33 In het ouderenonderzoek van 2010 is expliciet gevraagd naar de deelname aan valpreventieactiviteiten. In tabel 4.11 wordt weergegeven of men wel eens een cursus valpreventie heeft gevolgd en zo nee of men daar belangstelling voor heeft. Tabel 4.11 Cursus valpreventie gedaan of belangstelling ervoor Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Cursus valpreventie gedaan Belangstelling voor cursus valpreventie Uit tabel 4.11 blijkt dat van alle respondenten of ze nu wel of niet gevallen zijn, slechts 2 ooit een cursus valpreventie heeft gevolgd. Belangstelling voor valpreventie is er wel: één op de tien ouderen heeft er belangstelling voor. Toch is het de vraag in hoeverre ouderen doordrongen zijn van de risico s van vallen en de vaak langdurige beperkingen die met zich mee kan brengen, nog afgezien van eventuele zorgkosten. Een andere factor die meespeelt bij het gebruik van valpreventie activiteiten is het gebrek aan aanbod en/of een beperkt bereik van het aanbod. Tekstblok valpreventie Er zijn steeds meer interventies gericht op preventie van vallen en het verminderen van valincidenten bij ouderen. Voorbeelden van interventies zijn aanpassingen in de woonomgeving, veranderingen in de medicatie en oefenprogramma s voor spierkrachtversterking en evenwichtsverbetering. Daarnaast zijn er interventies die zich op meerdere aandachtsgebieden tegelijk richten (multifactoriële interventieprogramma s). De multifactoriële interventies beginnen met het vaststellen van de valgeschiedenis en het risicoprofiel van elke deelnemer. Op basis daarvan vinden individuele interventies en behandelingen plaats. Dit omvat onder andere een instructie en bewustwordingsprogramma, een analyse van de omgevingsgevaren, oefentherapie en een beoordeling van de medicatie en eventuele gezichtsstoornissen. Multifactoriële interventieprogramma s in combinatie met oefentherapie zijn het meest effectief. Oefenprogramma s die uit verschillende componenten bestaan, zoals evenwichtstraining, spierkrachtversterkende oefeningen en tai chi zijn bewezen effectief in het verminderen van valincidenten en de risico s om te vallen. De effectiviteit van valpreventie, aanpassingen in huis en in de woonomgeving en aanpassing van de medicatie, kan vooral aangetoond worden voor ouderen met een verhoogd risico op vallen, bijvoorbeeld ouderen die moeilijk lopen. Al met al werpt valpreventie de meeste vruchten af, wanneer er een gecombineerd programma met kennisoverdracht en beweegtherapie wordt aangeboden, waarbij aandacht is voor de individuele woonsituatie, gezondheid en lichamelijke beperkingen van ouderen (VTV Ouderen, RIVM, 2011). 29

34 Psychische gezondheid Conclusies: Psychische gezondheid (volgens MHI-5) * Van de ouderen is 84 psychisch gezond. Zij rapporteren geen ernstige mate van zenuwachtigheid, neerslachtigheid of in de put zitten. * Vrouwen rapporteren meer psychische ongezondheid dan mannen. *Psychische ongezondheid neemt toe met de leeftijd. * Psychische ongezondheid hangt samen met burgerlijke staat. Gescheiden ouderen rapporteren de meeste psychische ongezondheid. * Ouderen met een laag opleidingsniveau rapporteren meer psychische ongezondheid, dan ouderen met een hoog opleidingsniveau. Zorgen * 19 van de ouderen heeft een probleem, waar men dag en nacht mee bezig is. * De meeste zorgen betreffen de eigen gezondheid en zorgen om de (klein)kinderen. Depressie (volgens K-10) * Van de ouderen heeft 32 een matig en 4 een hoog risico op een depressie of angststoornis. * Vrouwen rapporteren meer risico dan mannen. * Ouderen met een laag opleidingsniveau lopen meer risico, dan ouderen met een hoog opleidingsniveau. Zelfregie (volgens Pearlin&Schooler) * 14 van de ouderen zegt geen of weinig regie meer te hebben over het eigen leven. * Vrouwen rapporteren vaker een gebrek aan zelfregie, dan mannen. * Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe meer zelfregie. Aanbevelingen: * Een flinke groep ouderen loopt risico op depressieve klachten. Het verdient aanbeveling om lichte klachten op dit terrein vroegtijdig te signaleren, bijvoorbeeld door preventieve huisbezoeken 75+ of consulten door een verpleegkundige of praktijkondersteuner. * Het inzetten van een laagdrempelig, lokaal aanbod, zoals een themabijeenkomst Niet piekeren, maar bewegen of een cursus om depressieve klachten te verminderen, wordt aanbevolen. * Afstemming op dit terrein is nodig tussen welzijnswerk en eerste lijn (huisartsen, thuiszorg en geestelijke gezondheidszorg). * Zorgen over de eigen gezondheid kunnen wellicht verminderen door het aanbieden van preventieve gezondheidsconsulten door gespecialiseerde verpleegkundigen van de thuiszorg in de vorm van een seniorenconsult of consultatiebureau voor ouderen. * Het versterken van de zelfregie vraagt om een cursusaanbod gericht op de ontwikkeling van coping vaardigheden, maar ook om laagdrempelige dienstverlening, bijvoorbeeld bij de financiële administratie, het regelen van mantelzorg en dergelijke. * Omgekeerd is het aan te bevelen om ouderen aan te spreken op hun eigen kennis en ervaring, zelf oplossingen aan te laten dragen en hun eigen kracht te versterken. Niet elk (levens)probleem is op te lossen door een externe voorziening. Onderling contact en een steuntje in de rug zijn zeker zo belangrijk. 30

35 5 Psychische gezondheid Volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) 2 voelen psychisch gezonde personen zich goed, autonoom en competent. Ze verwezenlijken de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden. Bij een optimale psychische gezondheid is er sprake van succesvol functioneren in de samenleving, wat resulteert in productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen, de mogelijkheid tot aanpassen en omgaan met tegenslagen. Mensen met een slechte psychische gezondheid hebben daarentegen last van psychische klachten of in ernstiger gevallen van psychische stoornissen (VTV, RIVM, 2010). In dit hoofdstuk wordt de psychische gezondheid van ouderen weergegeven op basis van de MHI-5 (Mental Health Inventory) en het risico op depressie en angststoornissen door middel van de K-10 (Kessler Psychological Distress Scale). Daarnaast wordt aandacht besteed aan het hebben van zorgen en aan zelfregie. Deze persoonsgebonden determinanten zijn mede bepalend voor de kwaliteit van leven. 5.1 Psychische gezondheid In de praktijk wordt psychische gezondheid vaak gezien als de mate waarin psychische klachten afwezig zijn. Er zijn verschillende vragenlijsten voor het meten van psychische gezondheid. Schattingen van de omvang van psychische ongezondheid in de bevolking verschillen sterk per gebruikte vragenlijst. Tekstblok psychische gezondheid Tien procent van de volwassen Nederlanders rapporteert psychische klachten, gemeten met de MHI-5. In elke leeftijdscategorie rapporteren vrouwen meer psychische ongezondheid dan mannen. Ouderen rapporteren de meeste psychische klachten. Van de mensen met psychische problematiek komt ruim 90 jaarlijks bij de huisarts. Mannen gaan minder snel met psychische klachten naar de huisarts dan vrouwen. Ook ouderen en mensen met cognitieve stoornissen gaan minder gemakkelijk met een psychische klacht naar de huisarts. De huisarts herkent ongeveer 70 van de klachten als psychisch van aard. Een klein deel (12) wordt doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg. Tussen 2001 en 2007 is het percentage mannen met psychische klachten ongeveer gelijk gebleven. Het percentage vrouwen met psychische klachten nam iets af in deze periode. Ook onder ouderen van 65 jaar en ouder nam het aantal psychische klachten af. Volgens het Dynamische Stress-Kwetsbaarheidsmodel (DSK-model) zijn er drie groepen factoren te onderscheiden die van invloed zijn op de psychische gezondheid namelijk: - persoonsgebonden factoren - omgevingsfactoren - levensgebeurtenissen en de manier van reageren hierop Tussen deze drie groepen factoren bestaat interactie en een wisselwerking in tijd. Onder persoonsgebonden factoren vallen: genetische factoren, persoonlijkheidskenmerken en de gezondheidstoestand. Persoonsgebonden factoren bepalen de weerbaarheid en de veerkracht van een individu. Omgevingsfactoren zijn factoren in de sociale en fysieke omgeving die van invloed zijn op de leefsituatie van een individu. Voorbeelden hiervan zijn: de mate van sociale steun, sociaal economische status en verstedelijking. Mensen die gehuwd zijn of nooit getrouwd zijn, hebben over het algemeen minder psychische klachten, dan gescheiden mensen of weduwen en weduwnaars. Niet alleen burgerlijke staat, maar ook opleidingsniveau heeft invloed op de psychische gezondheid. Mensen met een hoog opleidingsniveau hebben over het algemeen minder psychische klachten, dan mensen met een laag opleidingsniveau. Een hoger percentage van inwoners van grote steden rapporteert psychische klachten, dan inwoners van niet-stedelijke gebieden. Het verschil tussen stad en platteland wordt echter steeds kleiner (VTV, RIVM, 2010 ). In het ouderenonderzoek is gebruik gemaakt van een internationale standaard om psychische gezondheid te meten, de Mental Health Inventory (MHI-5). De lijst bestaat uit vijf vragen naar 2 The World Health Report 2001.Mental health, new understanding, new hope, Genève, WHO,

36 gevoelens in de afgelopen vier weken. Onderwerpen die aan bod komen zijn zenuwachtigheid, somberheid, gelukkig zijn, in de put zitten en zich rustig voelen. In tabel 5.1 wordt de psychische gezondheid weergegeven uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Tabel 5.1 Psychische gezondheid Man Vrouw jaar jaar 85-plus Gezond Licht ongezond Matig ongezond Ernstig ongezond Uit tabel 5.1 blijkt dat 84 van de respondenten psychisch gezond is, 11 licht ongezond, 3 matig ongezond en 2 ernstig ongezond. Het ouderenonderzoek in Twente bevestigt landelijke tendensen, namelijk dat psychische ongezondheid bij ouderen toeneemt met de leeftijd en dat psychische ongezondheid meer voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. De cijfers zijn vergelijkbaar met die van het ouderenonderzoek in De verschillen naar leeftijd en geslacht zijn weergegeven in figuur 5.1 en man vrouw gezond licht ongezond matig ongezond ernstig ongezond 0 gezond licht ongezond matig ongezond ernstig ongezond Figuur 5.1 Psychische gezondheid naar leeftijd Figuur 5.2 Psychische gezondheid naar geslacht Er is een duidelijk verband tussen psychische gezondheid en de ervaren gezondheid. Meer psychische ongezondheid leidt tot een slechter ervaren eigen gezondheid. Wie psychisch gezond is rapporteert maar in 21 van de gevallen een matig/slecht ervaren gezondheid. Wie psychisch ongezond (licht/matig/ernstig) is, rapporteert in ruim de helft (62) van de gevallen een matig tot slecht ervaren gezondheid. De burgerlijke staat is eveneens van invloed op de psychische gezondheid (VTV, RIVM, 2010). Twentse cijfers bevestigen dit, zo blijkt uit tabel 5.2. Tabel 5.2 Psychische gezondheid naar burgerlijke staat Samen- Weduwe, Gehuwd wonend Ongehuwd Gescheiden weduwnaar 2010 Gezond Licht ongezond Matig ongezond Ernstig ongezond Gescheiden ouderen rapporteren de meeste psychische ongezondheid. Niet alleen burgerlijke staat, 32

37 maar ook het opleidingsniveau is van invloed op de psychische gezondheid. In tabel 5.3 is dit weergegeven. Tabel 5.3 Psychische gezondheid naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Gezond Licht ongezond Matig ongezond Ernstig ongezond Uit tabel 5.3 blijkt dat hoe lager het opleidingsniveau, hoe meer psychische ongezondheid. Tenslotte is gekeken naar verschillen tussen stad en platteland. In Twente zijn Almelo, Hengelo, Enschede en Oldenzaal samen tot het verstedelijkte gebied gerekend. Het wonen in de stad of op het platteland heeft inderdaad invloed op de psychische gezondheid. 89 van de respondenten op het platteland rapporteert psychisch gezond te zijn; in de steden ligt dit percentage lager, namelijk op 87. De verschillen zijn echter heel klein. In het volwassenenonderzoek van 2008 is eveneens de MHI-5 gebruikt om psychische gezondheid te meten. De verschillen tussen ouderen en volwassenen zien er als volgt uit: Figuur 5.3 Psychische gezondheid bij ouderen Figuur 5.4 Psychische gezondheid bij volwassenen Uit figuur 5.3 en figuur 5.4 blijkt weliswaar dat de psychische gezondheid afneemt met de leeftijd, maar de verschillen tussen ouderen en volwassenen zijn klein. 5.2 Zorgen Psychische problematiek kan ontstaan doordat men zich langdurig zorgen maakt over een bepaald probleem of situatie en niet op een adequate manier met deze zorgen om gaat. In het ouderenonderzoek is gevraagd of er problemen zijn, waar men dag en nacht mee bezig is en welke problemen dit zijn. In tabel 5.4 is weergegeven of men al dan niet problemen heeft, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Tabel 5.4 Heeft problemen waar men dag en nacht mee bezig is Man Vrouw jaar jaar 85-plus Heeft probleem Heeft geen probleem

38 Uit tabel 5.4 blijkt dat vrouwen veel meer zorgen/problemen rapporteren dan mannen. Dit zou ook een van de oorzaken kunnen zijn voor meer psychische klachten bij vrouwen. Verschillen naar leeftijd zijn er nauwelijks. Er zijn kleine verschillen naar opleidingsniveau. Van de lager opgeleide ouderen heeft 19 zorgen; bij de hoger opgeleiden is dit 16. De cijfers uit het ouderenonderzoek van 2005 zijn vergelijkbaar. In figuur 5.5 is weergegeven waar de problemen over gaan. Onveilig voelen Zichzelf niet meer kunnen redden Financiele zorgen Angst voor de toekomst Eenzaamheid Overlijden van naaste Geestelijke gezondheid Zorg om partner Zorg om (klein)kind(eren) Lichamelijke gezondheid Dag en nacht bezig met een probleem Figuur 5.5 Problemen waar men zich zorgen over maakt Uit figuur 5.5 blijkt dat men zich de meeste zorgen maakt over de eigen lichamelijke gezondheid. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Op de tweede plaats gaat het om zorgen over de kinderen of kleinkinderen. Opvallend is dat financiële zorgen en gebrek aan zorg laag scoren. Het is toch de zeer nabij ervaren persoonlijke problematiek die het hoogste percentage oplevert. 5.3 Psychische stoornissen Langdurige en/of ernstige psychische klachten, maar ook lichamelijke problemen kunnen een indicatie zijn voor psychische stoornissen. Tot de psychische stoornissen rekent men onder andere dementie, schizofrenie, angststoornissen, depressie, eetstoornissen, verstandelijke handicap, ADHD en autisme. Het ouderenonderzoek is niet bedoeld om een diagnose te stellen ten aanzien van het voorkomen van een psychische stoornis, maar wil wel inzicht geven in het risico dat ouderen lopen op een depressie of angststoornis. Angststoornissen en depressie leiden beide tot een verminderde kwaliteit van leven. De kwaliteit van leven wordt bepaald door het aantal jaren dat met een ziekte wordt geleefd en de ernst van de stoornis. Angststoornissen en depressies behoren tot de ziektes die een groot verlies aan kwaliteit van leven veroorzaken. Ook de ziektelast (verlies aan gezonde levensjaren) en de zorgkosten van deze aandoeningen zijn hoog. De verminderde kwaliteit van leven en de hoge ziektelast zijn redenen om preventie in te zetten om zo problemen vroegtijdig te kunnen signaleren en behandelen, opdat ernstiger situaties worden voorkomen. Tekstblok depressie Depressie is een vorm van een stemmingsstoornis. Een depressie kenmerkt zich door een depressief gevoel of duidelijk verminderde algemene interesse het grootste deel van de dag, gedurende minimaal twee weken. Daarnaast beïnvloeden andere klachten iemands functioneren, zoals: slaapstoornissen, eetproblemen, concentratieproblemen, besluiteloosheid, schuldgevoelens, vermoeidheid, verlies van energie, rusteloosheid en terugkerende gedachten aan de dood of zelfdoding. 34

39 Een depressie duurt gemiddeld zes maanden. Bij 14 van de mensen met een depressie duurt de ziekte langer dan twee jaar. Een depressie moet niet verward worden met gewone neerslachtigheid of somberheid die iedereen wel eens heeft. De neerslachtigheid bij een depressie is heviger en klaart na een paar dagen niet vanzelf op. Een depressie leidt evenals een angststoornis tot een vermindering van de kwaliteit van leven, maar heeft ook gevolgen voor de vitaliteit en het sociaal, fysiek en emotioneel functioneren. Depressie is bovendien direct of indirect een risicofactor voor lichamelijke aandoeningen, zoals hormonale afwijkingen en hart- en vaatziekten. Hoe dit precies komt is niet geheel duidelijk. Er zijn aanwijzingen dat een depressie weerstandsdaling en/of zelfverwaarlozing veroorzaakt. Er zijn ook aanwijzingen dat een depressie zorgt voor een verhoogde bloeddruk. Depressie heeft de neiging te recidiveren: 40 van de mensen die genezen is van een depressie, heeft binnen 2 jaar opnieuw een depressie (VTV, RIVM, 2010). Vanwege het belang van depressie preventie is in het ouderenonderzoek niet alleen gevraagd naar psychische gezondheid in het algemeen, maar is dieper ingegaan op het (mogelijk) voorkomen van of een angststoornis of depressie. Hierbij is gebruik gemaakt van de K10 (Kessler psychological distress scale), die het risico op een angststoornis of een depressie in beeld brengt. De K10 bestaat uit tien vragen naar de mate waarin bepaalde gevoelens in de afgelopen maand zijn voorgekomen. Er wordt gevraagd naar vermoeidheid, zenuwachtigheid, rusteloosheid, hopeloosheid, onrust, somberheid, depressiviteit en eigenwaarde. Bij de beantwoording wordt van een 5-punts schaal gebruik gemaakt, variërend van altijd tot nooit. Mensen met matige psychische klachten hebben een matig risico op het ontwikkelen van een angststoornis en/of depressie en mensen met veel angst- en of depressieklachten hebben een hoog risico op het ontwikkelen van een angststoornis en/of depressie. In tabel 5.5 worden de risico s op een angststoornis weergegeven uitgesplitste naar leeftijd en geslacht. Tabel 5.5 Risico op angststoornis of depressie Volwassenen Man Vrouw jaar jaar 85-plus Laag of geen risico Matig risico Hoog risico In Twente heeft 4 van de ouderen, maar ook 4 van de volwassenen een hoog risico op een depressie of angststoornis. Vrouwen lopen meer risico dan mannen, dit geldt zowel voor hoog, als matig risico. Het is opvallend dat er geen verschillen zijn tussen ouderen en volwassenen. Dit zou kunnen duiden op een stabiele groep. De verschillen naar opleidingsniveau worden weergegeven in tabel 5.6. Tabel 5.6 Risico op depressie of angststoornis naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Laag of geen risico Matig risico Hoog risico Uit tabel 5.6 blijkt dat ouderen met een laag opleidingsniveau aanzienlijk meer risico op een depressie of angststoornis lopen, dan ouderen met een hoog opleidingsniveau. Vergelijkbare verschillen zijn ook uit het volwassenenonderzoek van 2008 naar voren gekomen. In het ouderenonderzoek van 2005 is de K-10 niet gebruikt om het risico op een depressie of angststoornis te bepalen. 35

40 In het verlengde van de vragen over chronische ziekten is toen wel gevraagd naar psychische aandoeningen. Van de respondenten rapporteerde indertijd 9 klachten te hebben, die te maken hadden met depressiviteit en somberheid. 16 van de respondenten benoemde gespannenheid en stress als psychische klacht. Tekstblok angststoornissen Bij een angststoornis is er sprake van heftige, aanhoudende angstklachten zonder dat er sprake is een reële bedreiging. Daarnaast is er sprake van subjectief lijden of belemmering van het dagelijks functioneren. Het ontbreken van een reële dreiging onderscheidt angststoornissen van gewone gevoelens van angst of vrees. De symptomen zijn in beide gevallen echter hetzelfde: hartkloppingen, droge mond, beklemd gevoel, nerveuze spanning, prikkelbaarheid, rusteloosheid, verhoogde spierspanning, slaapproblemen en concentratieproblemen. Angststoornissen gaan vaak gepaard met een depressie. Ongeveer de helft van de mensen met een angststoornis, ontwikkelt na verloop van enkele jaren ook een depressie. Angststoornissen leiden niet alleen tot een vermindering van de kwaliteit van leven, maar hebben ook een negatieve invloed op de vitaliteit, het sociaal functioneren en het fysiek en emotioneel functioneren. Mensen met een angststoornis ervaren ook lichamelijke beperkingen. Angststoornissen kunnen ertoe leiden dat bepaalde situaties of activiteiten vermeden worden, dit kan effect hebben op het dagelijks functioneren. Angststoornissen hebben vaak een chronisch beloop. Slechts 25 van de mensen met een angststoornis geneest spontaan binnen één jaar. Na een jaar komt spontaan herstel nauwelijks meer voor (VTV, RIVM, 2010). 5.4 Zelfregie Zelfregie (of zelfsturing) betekent dat iemand zijn leven zoveel mogelijk zelf kan bepalen en inrichten, ook op momenten waarop die persoon steun of begeleiding nodig heeft. Het gaat ook over de ruimte die de oudere heeft om zelf te handelen en beslissingen te nemen. Het is niet alleen verantwoordelijkheid nemen, maar ook verantwoordelijkheid krijgen voor de inrichting van het eigen leven. Ouderen kunnen zich door ziekte(n) en beperkingen, maar ook door psychische problemen of weinig sociale contacten beperkt voelen in hun mogelijkheden om hun leven naar eigen inzicht en kunnen in te richten. Het versterken van zelfregie en van de eigen kracht (empowerment) kunnen bijdragen aan maatschappelijke participatie en sociale activering. Dit geldt ook voor (kwetsbare) ouderen. Tekstblok zelfregie Mensen die het gevoel hebben controle te hebben over hun leven, kunnen beter omgaan met problemen waaronder gezondheidsproblemen. Regie over eigen leven is een beschermende factor tegen achteruitgang in lichamelijk functioneren bij mensen met chronische ziekten. Regie over eigen leven heeft eveneens een direct beschermend effect tegen depressieve symptomen, onafhankelijk van de aanwezigheid van één of meer chronische ziekten. Regie over eigen leven is vooral voor chronisch zieke ouderen belangrijk voor het behouden en bevorderen van hun welbevinden en autonomie 3. Behoud van regie over eigen leven is noodzakelijk om de zelfredzaamheid te bewaren en bij afnemende gezondheid en optredende beperkingen zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Op het moment dat de regiecapaciteit afneemt tot onder een kritische grens dreigt het risico van afhankelijkheid 4. In dit onderzoek wordt regie over eigen leven gemeten met de originele versie van de Pearlin & Schooler Mastery Scale. Dit in het Nederlands vertaalde meetinstrument, is getest en gevalideerd voor gebruik bij oudere mensen. De originele schaal bevat de volgende zeven stellingen: 1. Ik heb weinig controle over de dingen die mij overkomen. 2. Sommige van mijn problemen kan ik met geen mogelijkheid oplossen. 3. Er is weinig dat ik kan doen om belangrijke dingen in mijn leven te veranderen. 4. Ik voel me vaak hulpeloos bij het omgaan met de problemen van het leven. 5. Soms voel ik dat ik een speelbal van het leven ben. 6. Wat er in de toekomst met me gebeurt, hangt voor het grootste deel van mezelf af. 7. Ik kan ongeveer alles als ik mijn zinnen erop gezet heb. 3 Bisschop I. Psychosocial resources and the consequences of specific chronic diseases in older age; The longitudinal Aging Study Amsterdam. Leiden, Schuijt-Lucassen, N.Y., Deeg, D.J.H. Verlies van regie over het leven; voorspellende factoren. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 2006;37(6):

41 Bij de stellingen zijn vijf antwoordcategorieën variërend van helemaal mee eens tot helemaal niet mee eens. In tabel 5.7 is het percentage ouderen weergegeven, dat geen of weinig regie over het eigen leven heeft. Tabel 5.7 Regie over eigen leven Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Heeft geen of weinig regie over eigen leven Uit tabel 5.7 blijkt duidelijk, dat vrouwen minder regie over het eigen leven hebben, dan mannen. Met het toenemen van de leeftijd neemt de regie over het eigen leven af. In tabel 5.8 wordt weergegeven of er ook een verband is tussen zelfregie en opleidingsniveau. Tabel 5.8 Zelfregie naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Heeft geen of weinig regie over eigen leven Uit tabel 5.8 komt naar voren dat de mate van zelfregie sterk beïnvloed wordt door het opleidingsniveau. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe minder zelfregie. In verband met zelfregie en ouderen wordt ook wel gesproken over zelfmanagement. Zelfmanagement is het vermogen en de vaardigheid van een persoon om ook op oudere leeftijd een zekere balans en welbevinden te ervaren ondanks aan de leeftijd gerelateerde verliezen, met als doel een zo optimale kwaliteit van bestaan te behouden of te bereiken 5. Juist ouderen krijgen vaak te maken met grote veranderingen in hun leven, zoals toenemende gezondheidsproblemen, het verlies van geliefden of een verhuizing. De manier waarop zij met deze veranderingen omgaan is mede bepalend voor de kwaliteit van leven. Levensvragen zijn actueel in elke levensfase, maar vooral bij 75-plussers leven vragen over zingeving en vormgeving van het eigen leven. Juist zij moeten vaak extra energie opbrengen om de kwaliteit van leven op peil te houden, moeten investeren in sociale contacten en eenzaamheid voorkomen. Er zijn verschillende initiatieven en interventies, die ingezet kunnen worden om op een positieve manier het zelfmanagement van het eigen leven te beïnvloeden 3. Zingeving is daarbij een wezenlijk onderdeel. Het op een positieve manier inpassen van ervaringen en kennis uit het verleden in het huidig leven en kijken naar de toekomst zal bijdragen aan de kwaliteit van leven. Tekstblok dementie Dementie is een psychische stoornis die zich vooral op latere leeftijd openbaart. Naarmate men ouder wordt neemt de kans op dementie aanzienlijk toe. Steeds meer mensen krijgen met dementie te maken, omdat het aantal ouderen toeneemt. Vrouwen lopen een grotere kans op dementie, omdat hun levens-verwachting hoger is dan die van mannen. Alzheimer Nederland schat de kans dat iemand ooit in zijn leven dementie krijgt op 20. Andere risico-factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van dementie zijn een ongezonde leefstijl (roken, weinig bewegen, ongezond eten) en verschillende ziekten en aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, diabetes en aderverkalking. Erfelijkheid kan een rol spelen met name bij vormen van dementie die voor het 65 e jaar optreden. Bij dementie worden geheugen (amnesie), oriëntatievermogen in tijd, plaats of persoon, taal (afasie), emotionaliteit, eigenwaarde, probleemoplossend denken, plannen en dergelijke aangetast. Bij dementie gaan steeds meer zenuwcellen in de hersenen en/of verbindingen tussen deze zenuwcellen 5 Zelfmanagement bij ouderen. Factsheet. Vilans,

42 te gronde. Hierdoor kunnen de hersenen niet goed meer functioneren. Bij sommige dementerenden kan de achteruitgang heel snel verlopen, terwijl anderen nog jarenlang een relatief gewoon leven kunnen leiden. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer (in ongeveer 65 van de gevallen). Daarnaast onderscheidt men nog vele andere vormen van dementie, waaronder vasculaire dementie (als gevolg van een herseninfarct), frontotemporale dementie en Lewy body dementie. In het begin van de ziekte vallen meestal de geheugenstoornissen op. Het korte termijn geheugen functioneert minder goed (het inprenten, onthouden en opslaan van nieuwe informatie), terwijl het lange termijn geheugen zo goed als volledig behouden blijft. De herinneringen van het langst geleden blijven intact, waardoor het niet ongewoon is dat een dementerende in gedachten terugkeert naar zijn/haar jeugd. Later krijgt de persoon met dementie problemen met denken en taal. Ook kan hij/zij te maken krijgen met veranderingen in karakter en gedragsproblemen. Bij een groot percentage dementerenden komen stemmingsveranderingen en depressie voor. Naarmate de ziekte vordert, verliest men steeds meer de regie over het eigen leven, wordt men afhankelijk van de hulp van anderen en worden de dagelijkse handelingen, zoals aan- en uitkleden en zelfverzorging steeds moeilijker. De gemiddelde ziekteduur is acht jaar. De ontwikkeling van de ziekte kan versterkt worden door vereenzaming. De psychische functies worden dan minder gebruikt, waardoor de kwaliteit van leven achteruit kan gaan. Geestelijk in beweging blijven stimuleert de hersencellen waardoor de ziekte mogelijk minder snel zal optreden. In de periode is het aantal mensen van 65 jaar en ouder met dementie sterk toegenomen. De stijging was het grootst onder vrouwen. De belangrijkste verklaring voor de stijging is dat de ziekte beter herkend wordt. Uitsluitend op basis van demografie voorspelde de Gezondheidsraad in 2002 al een verdubbeling van het aantal dementerenden in de periode TNO bevestigt deze voorspelling en gaat er ook vanuit dat het patroon van prevalentie en leeftijd in de loop van de tijd niet zal veranderen. Men veronderstelt dat er op dit moment niet veel ruimte meer bestaat om de herkenning van dementie te verbeteren (VTV Ouderen, RIVM, 2011). Eigen aan de ziekte van Alzheimer is dat de persoon die lijdt aan de ziekte meestal niet zelf naar de dokter stapt met zijn of haar probleem. Soms worden de symptomen ook verborgen gehouden uit angst. Uit onderzoek blijkt dat sommigen ook hun naasten niet tot last willen zijn. De beeldvorming over de ziekte is soms ongenuanceerd negatief. Vaak is het de naaste omgeving die de symptomen van beginnende geheugenstoornissen moet herkennen, om zo tijdig hulp in te roepen. Enkele eenvoudige tekenen van cognitieve achteruitgang die bij de ziekte van Alzheimer vaak voorkomen, zijn: - hetzelfde verhaal woord voor woord herhalen, - eenvoudige taken, die men vroeger makkelijk aankon, niet meer kunnen uitvoeren, zoals koken, kaartspelen, dingen repareren, - problemen met betalen van rekeningen of bijhouden van de administratie (terwijl men dat vroeger wel kon), - in een bekende omgeving de weg kwijtraken, of gedesoriënteerd raken, - de persoonlijke hygiëne verwaarlozen, zoals aantrekken van schone kleren, douchen, - beslissingen die men vroeger zelf nam aan anderen overlaten, bijvoorbeeld wat er in de supermarkt gekocht moet worden. Dementie is een onomkeerbare aandoening, waarbij men langzaam maar zeker volledig afhankelijk wordt van zorg. Nog altijd zijn er geen geneesmiddelen voor de ziekte van Alzheimer en de andere vormen van dementie. Wel zijn er medicijnen die het ziekteproces kunnen vertragen. Over de hele wereld wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaken, mogelijke preventie en behandeling van dementie. In Nederland wordt veel onderzoek gedaan door de Alzheimercentra. (Bron voor dit tekstblok: 38

43 Sociale omgeving Conclusies: Sociale contacten * Onder ouderen bestaat een hoge mate van tevredenheid over de sociale contacten die men heeft. 90 van de ouderen is (zeer) tevreden. * Er zijn nauwelijks verschillen naar geslacht en leeftijd. Ook het opleidingsniveau heeft geen invloed. * De meeste contacten heeft men met kinderen en andere familieleden. Sociale steun (volgens SSL-12) * 25 van de ouderen krijgt weinig sociale steun. * Men krijgt relatief de minste steun bij het oplossen van problemen. * De meeste steun wordt gerapporteerd bij dagelijkse activiteiten. * Mannen rapporteren iets vaker gebrek aan steun, dan vrouwen. Eenzaamheid * 34 van de ouderen is matig eenzaam; 6 is (zeer) ernstig eenzaam. * Eenzaamheid neemt sterk toe met de leeftijd. * Vrouwen zijn wat vaker eenzaam dan mannen, maar de verschillen zijn niet groot. * Eenzaamheid hangt samen met opleiding. Ouderen met een hoog opleidingsniveau zijn minder eenzaam, dan ouderen met een laag opleidingsniveau. * Eenzaamheid komt onder volwassenen en ouderen bijna even vaak voor. Tijdsbesteding * De meest voorkomende activiteiten in de vrije tijd zijn op bezoek gaan, bezoek ontvangen, fietsen en wandelen. * Het werken met de computer is ten opzichte van 2005 met sprongen vooruit gegaan. * Opleiding is van invloed op de manier, waarop men zijn/haar tijd besteed. Huiselijk geweld * 3 van de ouderen is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Het meest genoemd wordt psychisch of emotioneel geweld (beledigen, treiteren, kleineren of uitschelden). * Het gerapporteerde geweld is in alle gevallen meer dan 5 jaar geleden. Aanbevelingen: * Ondanks de hoge mate van tevredenheid over de sociale contacten rapporteert 40 van de ouderen in meer of mindere mate eenzaamheid. Het is de vraag in hoeverre dit voor de betrokken ouderen ook inderdaad een probleem is. Voor een aantal ouderen zal dat zeker het geval zijn. Om ernstiger problemen te voorkomen of te verminderen dienen ouderen voorbereid te zijn op een periode zonder een vaste partner of met minder naaste familieleden. Preventieve activiteiten gericht op het versterken en in stand houden van het eigen sociale netwerk worden aanbevolen. * Activering op een breder terrein dan alleen dat van de familie is een goede investering voor de toekomst. * Ondanks de lage percentages dient er blijvend aandacht te zijn voor huiselijk geweld onder ouderen. Het bespreekbaar maken van het onderwerp, het doorbreken van de taboesfeer, is een eerste stap in de goede richting. Vanuit de overheid zijn hiervoor inmiddels initiatieven genomen. Tijdig signaleren blijft echter een noodzaak. 39

44 6 Sociale omgeving De gezondheidssituatie wordt bepaald door persoonlijke kenmerken, zoals leeftijd en geslacht, maar ook omgevingsfactoren, leefstijl en het gebruik en de aanwezigheid van zorgvoorzieningen spelen een rol. Vaak hangen deze factoren met elkaar samen. Een belangrijke determinant voor de gezondheid van ouderen is de sociale omgeving. De sociale omgeving bestaat uit sociale aspecten van de leefomgeving, zoals de buurt, sport- of hobbyclub, familie en vrienden. Er zijn verschillende manieren, waarop de sociale omgeving de gezondheid van ouderen beïnvloedt. De sociale omgeving heeft een positieve invloed, als de omgeving sociale steun oplevert. De omgeving heeft een negatieve invloed, wanneer deze bijvoorbeeld stress veroorzaakt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende onderdelen van de sociale omgeving: sociale contacten, sociale steun, eenzaamheid, vrije tijdsbesteding en huiselijk geweld. 6.1 Sociale contacten Tekstblok sociaal netwerk Terug treden uit het arbeidsproces, verlies van dierbaren en gebondenheid aan huis door ziekte of lichamelijke beperking leiden bij ouderen onvermijdelijk tot een afname van de omvang van het sociale netwerk. Ook heeft ouderdom invloed op de mogelijkheden om activiteiten te ondernemen. Vooral 75-plussers hebben te maken met een opeenstapeling van factoren 6. Uit tabel 6.1 blijkt dat naarmate mensen ouder worden, het sociale netwerk kleiner wordt. Gemiddeld geven 65-plussers aan 16 sociale relaties te hebben, inclusief hun eventuele partner. Met 8 van deze relaties is minstens wekelijks contact. Oudere mannen hebben iets minder sociale relaties, een iets kleiner netwerk, dan oudere vrouwen. Tabel 6.1 Netwerkgrootte naar leeftijd en geslacht 2008/2009 (Bron: LASA, 2008/2009) Leeftijdsgroep Gemiddelde netwerkgrootte Gemiddelde netwerkgrootte minstens wekelijks contact ,2 8, ,4 8, ,2 7,7 85-plus 12,4 6,2 Mannen 15,5 7,7 Vrouwen 16,7 8,3 Uit hetzelfde LASA onderzoek 7 komt ook naar voren, dat lager opgeleide ouderen een kleiner sociaal netwerk hebben, dan hoger opgeleide ouderen. De frequentie van contact neemt over het algemeen af naarmate mensen ouder worden. Vaak neemt aandeel van familieleden in de sociale contacten toe, terwijl het aandeel van vrienden afneemt. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, treedt niet noodzakelijkerwijs meer sociaal isolement op naarmate mensen ouder worden. Ouderen lijken meer aan de kwaliteit, dan aan de kwantiteit van sociale relaties te hechten (VTV Ouderen, RIVM, 2011). In het ouderenonderzoek van 2010 zijn geen vragen gesteld over aard en frequentie van de sociale contacten; in 2005 wel. De frequentie van de contacten, zowel persoonlijk, als telefonisch of via de mail ligt in 2005 vrij hoog. Van de respondenten heeft 87 (vrijwel) dagelijks of wekelijks contact met uitwonende kinderen of andere familieleden; 70 heeft (vrijwel) dagelijks of wekelijks contact met vrienden of kennissen en 83 maakt (vrijwel) dagelijks of wekelijks een praatje met mensen uit de buurt. Kinderen en familie vormen de grootste groep voor sociale contacten. Dit benadrukt nog eens het belang van niet te ver weg wonende familie. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat diegenen, waarmee de meeste contacten zijn ook het eerst benaderd zullen worden voor hulp en zorg. 6 Van Tilburg & De Jong-Gierveld, Zicht op eenzaamheid. Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen, Comijs, H.C. Longitudinal Aging Study Amsterdam, VU,

45 Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal sociale contacten, zowel bij mannen als bij vrouwen af. Dit is een vanzelfsprekend gebeuren, omdat met het stijgen van de leeftijd door overlijden de kring van familie, vrienden en buren steeds kleiner wordt. Vrouwen hebben iets meer contacten dan mannen, maar het verschil is klein. Vrouwen hebben iets meer contacten met kinderen, familie en vrienden; mannen hebben iets meer contacten in de buurt In het ouderenonderzoek van 2010 is wel gevaagd naar de mate van tevredenheid over de sociale contacten die men heeft. Figuur 6.1 Tevredenheid sociale contacten Van de totale groep ouderen is 90 (zeer) tevreden over de contacten die zij met anderen hebben. 8 is even tevreden als ontevreden en slechts 2 is (zeer) ontevreden. De categorie zeer ontevreden wordt nagenoeg niet ingevuld. Er zijn nauwelijks verschillen naar leeftijd en geslacht. Ook opleidingsniveau lijkt geen invloed te hebben op de mate van tevredenheid over de sociale contacten. De resultaten zijn vergelijkbaar met die van 2005; toen was eveneens 90 van de ouderen (zeer) tevreden. 6.2 Sociale steun Het ontvangen van sociale steun bevordert de lichamelijke en psychische gezondheid van ouderen. Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen emotionele steun en instrumentele steun. Bij emotionele steun gaat het om het bespreken van persoonlijke problemen of gebeurtenissen. Instrumentele steun betreft praktische hulp, zoals klusjes of boodschappen doen. Tekstblok sociale steun Sociale steun beïnvloedt de gezondheid van ouderen, omdat het vaak hun welzijn bevordert of omdat gezondheidsinformatie wordt uitgewisseld. Sociale steun kan ook als buffer werken in stressvolle situaties. Sociale steun heeft een gunstig effect op de hartslag, bloeddruk en cholesterol en op stressreacties en heeft een beschermende werking bij hart- en vaatziekten. Ook is sociale steun bevorderlijk voor de psychische gezondheid van mensen met chronische ziekten. Sociale steun hangt samen met de mate waarin iemand zich eenzaam voelt. Eenzaamheid wordt vooral bepaald door te weinig emotionele steun. Uiteindelijk leven mensen die veel sociale steun krijgen langer, dan mensen die weinig sociale steun ontvangen. Een partner is vaak de belangrijkste bron van steun bij (gezondheids)problemen. Dit verklaart waarschijnlijk deels het meer voorkomen van lichamelijke en psychische ongezondheid bij gescheiden en verweduwde ouderen. Ouderen die recent hun partner hebben verloren (< 3 jaar geleden) hebben vaak een drie keer zo slechte psychische gezondheid, dan gehuwde ouderen. Naarmate het overlijden langer geleden is, neemt de kans op gezondheidsproblemen weer af. Binnen de groep ouderen lijkt de sociale steun niet af te nemen naarmate men ouder wordt. Mannen ervaren wat minder emotionele steun dan vrouwen. Dit geldt niet voor instrumentele steun. Ouderen die samenwonen met een partner ontvangen minder instrumentele steun (buiten de partner om), dan ouderen zonder partner. De mate van sociale steun lijkt niet beïnvloed te worden door opleidingsniveau. Hoe groter het sociale netwerk is, hoe meer steun ouderen ontvangen uit de omgeving. Een groot netwerk kan door de steun die het oplevert, de gezondheid van ouderen bevorderen. Een groot netwerk verkleint bovendien de kans op eenzaamheid. 41

46 Naast de omvang van het netwerk is ook de frequentie van de contacten van invloed op de gezondheid. (VTV Ouderen, RIVM, 2011). In het ouderenonderzoek is het onderwerp sociale steun bevraagd met behulp van de SSL-12 (Sociale Steun Lijst). Deze vragenset bestaat uit 12 stellingen, waarop in vier antwoordcategorieën gereageerd kan worden, variërend van zelden of nooit tot vaak. De SSL-12 maakt geen onderscheid in emotionele en instrumentele steun, maar in alledaagse steun, steun bij problemen en waarderingssteun. - Alledaagse steun: steun die wordt ervaren bij dagelijkse activiteiten en leidt tot een gevoel van geborgenheid. Gebeurt het weleens dat men: - U uitnodigt voor een feestje of etentje? - Gezellig bij u op bezoek komt? - Genegenheid voor u toont? - Interesse voor u toont? - Steun bij problemen: steun die wordt gegeven bij problemen in de vorm van advies geven, troosten of praktische hulp bieden. Gebeurt het weleens dat men: - U troost? - U hulp biedt in bijzondere gevallen bijvoorbeeld bij ziekte en verhuizing? - U geruststelt? - U goede raad geeft? - Waarderingssteun: steun die leidt tot een gevoel van waardering. Bij deze vorm van steun gaat het er enerzijds om of mensen zelf worden gevraagd om hulp en advies te geven aan anderen en anderzijds of men complimenten ontvangt. Gebeurt het weleens dat men: - U complimenten geeft? - U in vertrouwen neemt? - U om hulp of advies vraagt? - Uw sterke punten naar voren haalt? In tabel 6.2 wordt weergegeven in hoeverre men weinig sociale steun ervaart, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Een kwart van de ouderen krijgt (zeer) weinig sociale steun. Tabel 6.2 Weinig sociale steun naar geslacht en leeftijd Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Krijgt (zeer) weinig sociale steun (totaal score) Krijgt (zeer) weinig steun bij dagelijkse activiteiten Krijgt (zeer) weinig steun bij problemen Krijgt (zeer) weinig steun die leidt tot waardering Uit tabel 6.2 blijkt dat mannen op alle drie terreinen minder sociale steun ervaren. Het verschil is met name groot bij steun bij problemen. Voor de hele groep ouderen, die (zeer) weinig sociale steun krijgt geldt, dat men bij problemen de minste sociale steun krijgt. De verschillen naar leeftijd zijn klein. Het is zeker niet zo, dat met het ouder worden de sociale steun die men krijgt fors afneemt. Het verschilt per onderdeel en neemt zowel toe als af. Een kwart van de ouderen krijgt weinig tot zeer weinig sociale steun. Daar staat tegenover dat ruim 90 van de ouderen tevreden is over de sociale contacten die men heeft. De vraag is in hoeverre men ontevreden is over de sociale steun die men ontvangt. 42

47 De Twentse cijfers zijn vergelijkbaar met die in Oost-Nederland. Recent onderzoek 8 heeft aangetoond, dat ouderen die veel sociale steun ontvangen een betere gezondheid hebben, terwijl de sterftekans kleiner is. Bovendien blijkt dat buren een aantoonbaar positief effect op de gezondheid hebben, waarmee het spreekwoord een goede buur is beter dan een verre vriend wetenschappelijk is bevestigd. Zijn er bij het ontvangen van sociale steun mogelijk verschillen naar opleidingsniveau? In tabel 6.3 worden de verschillen in sociale steun naar opleidingsniveau gegeven. Hieruit blijkt dat er inderdaad verschillen zijn, maar evenals bij leeftijd is dit niet eenduidig voor elk onderdeel. Ouderen met een hoog opleidingsniveau krijgen minder steun bij problemen en krijgen minder waarderingssteun, dan ouderen met een laag opleidingsniveau. Bij steun bij dagelijkse activiteiten is het andersom. Tabel 6.3 Sociale steun naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Krijgt (zeer) weinig sociale steun (totaal score) Krijgt (zeer) weinig steun bij dagelijkse activiteiten Krijgt (zeer) weinig steun bij problemen Krijgt (zeer) weinig steun die leidt tot waardering Het is de vraag, hoe bovenstaande percentages precies moeten worden geïnterpreteerd. Het lijkt er bijvoorbeeld op, dat hogere opleidingsniveaus weinig steun krijgen bij problemen, maar het kan evengoed zo zijn, dat zij weinig steun krijgen, omdat ze er niet om vragen en hun eigen boontjes wel kunnen doppen. 6.3 Eenzaamheid Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het negatief ervaren verschil tussen de kwaliteit van de relaties die men onderhoudt en de relaties zoals men die voor zichzelf zou wensen. Tekstblok eenzaamheid Er zijn veel mensen in Nederland die zich eenzaam voelen, jong én oud. Onderzoek 9 bracht de volgende redenen naar voren: - alleenstaand zijn, - behoefte aan vrienden, - alleen zijn, - verplaatsing (andere school, nieuwe baan, verhuizing), - gedwongen isolement (gebonden aan huis door bijvoorbeeld door gebrek aan vervoer). Uit deze redenen blijkt dat eenzaamheid normaal is. Veel mensen maken het in hun leven wel eens mee. Het kan echter leiden tot een tijdelijke of langdurige ontwrichting van relaties. Risicofactoren zijn bijvoorbeeld echtscheiding of een chronische ziekte. Er is sprake van eenzaamheid, als er een discrepantie ontstaat tussen gewenste en gerealiseerde sociale relaties. Zowel het aantal sociale contacten als ook de kwaliteit van de sociale contacten zijn bepalend voor gevoelens van eenzaamheid. Mensen kunnen zich eenzaam voelen met veel mensen om zich heen, of helemaal niet eenzaam zijn met een klein sociaal netwerk. Dit hangt sterk af van de eigen beoordeling van de kwaliteit van de sociale contacten. Ook is de ervaren sociale steun vanuit dit netwerk van belang. 8 Croezen, S. Social relationships and healthy aging. Epidemiological evidence for the development of a local intervention programme. Wageningen, Van Tilburg & De Jong-Gierveld, Zicht op eenzaamheid. Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen,

48 Er worden twee typen van eenzaamheid onderscheiden: emotionele eenzaamheid en sociale eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid ontstaat bij het subjectief ervaren van een sterk gemis rond de afwezigheid van een intieme relatie, een emotioneel hechte band met een partner of vriend(in). Sociale eenzaamheid is gekoppeld aan het subjectief ervaren gemis van betekenisvolle relaties met een bredere groep mensen om je heen, zoals kennissen, buurtgenoten, collega s of mensen om samen een hobby mee uit te oefenen. Eenzaamheid is een gevoel. Het zit in een persoon en is daardoor van buitenaf niet zichtbaar. Het probleem kan daardoor gemakkelijk onderschat worden. Langdurige eenzaamheid heeft directe gevolgen voor de kwaliteit van leven en heeft een negatieve invloed op de gezondheid 10. Gevoelens van eenzaamheid kunnen op elke leeftijd voorkomen, maar ouderen die alleenstaand zijn, een dierbare verloren hebben, problemen met hun gezondheid ervaren en ouderen boven de 80 jaar lopen extra risico eenzaam te worden 11. Om te bepalen in hoeverre zelfstandig wonende ouderen gevoelens van eenzaamheid ervaren, is gebruik gemaakt van een standaard instrument, namelijk de eenzaamheidsschaal van De Jong- Gierveld 3. Aan de hand van elf stellingen kunnen ouderen aangeven in hoeverre zij tevreden zijn met hun sociale contacten. Er zijn zowel positieve als negatieve stellingen geformuleerd. De somscore van deze stellingen is een maat voor eenzaamheid. Figuur 6.2 Eenzaamheid bij ouderen 2010 Figuur 6.3 Eenzaamheid bij volwassenen 2008 Uit figuur 6.2 blijkt dat 60 van de ouderen zich niet eenzaam voelt. Matig eenzaam is 34 van de ouderen en 6 voelt zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam. Bijna vier van de tien ouderen is in meer of mindere mate eenzaam. In figuur 6.3 zijn de eenzaamheidscijfers voor volwassenen gegeven uit het volwassenenonderzoek van De cijfers vallen voor volwassenen iets gunstiger uit, maar de verschillen zijn uiterst klein. Dit bevestigt de opvatting, dat eenzaamheid van alle leeftijden is. In theorie lopen ouderen een hogere kans om eenzaam te worden, omdat hun sociale netwerk kleiner wordt, maar in de praktijk zijn ze niet eenzamer dan jongeren. Verondersteld wordt dat dit samenhangt met veranderende verwachtingen en wensen ten aanzien van sociale relaties naarmate men ouder wordt. De vraag is ook of het om dezelfde groep personen gaat. Lopen (jong) volwassenen die eenzaamheid rapporteren een grotere kans om als oudere ook eenzaam te zijn? Onderzoek geeft daar nog geen uitsluitsel over. Tabel 6.4 Eenzaamheid Man Vrouw jaar jaar 85-plus Niet Matig Ernstig Zeer ernstig Van Tilburg & De Jong-Gierveld, Zicht op eenzaamheid. Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen, Boer, L.van den, Pauwels K. Eenzame ouderen: mythe of realiteit? Bijdragen onderzoek,

49 In tabel 6.4 is de mate van eenzaamheid weergegeven naar geslacht en leeftijd. Hieruit blijkt dat er nauwelijks iets veranderd is in de eenzaamheidscijfers vergeleken met het ouderenonderzoek van Eenzaamheid verschilt weinig naar geslacht. Vrouwen lijken iets vaker eenzaamheid te rapporteren dan mannen. De verschillen binnen de groep naar leeftijd zijn veel duidelijker. Ruim de helft van de 85-plussers is in meer of mindere mate eenzaam. Het is de vraag in hoeverre er sprake is van eenzaamheidsproblematiek. Het is onvermijdelijk dat het aantal en de kwaliteit van de sociale contacten afnemen naarmate men ouder wordt. Het verminderen van sociale contacten hoeft echter niet per definitie te leiden tot eenzaamheidsproblematiek. Iemand kan matig eenzaam zijn, maar hoeft dit niet als een probleem te ervaren. Visueel ziet tabel 6.4 er als volgt uit: man vrouw Niet Matig Ernstig Zeer ernstig 0 Niet Matig Ernstig Zeer ernstig Figuur 6.4 Eenzaamheid uitgesplitst naar geslacht Figuur 6.5 Eenzaamheid uitgesplitst naar leeftijd De Twentse cijfers vallen wat totale score betreft wat ongunstiger uit dan landelijke cijfers. De Jong- Gierveld gaat uit van ongeveer een derde eenzame ouderen; in Twente ligt dat tegen de 40. Waardoor dit verschil wordt veroorzaakt is onduidelijk. Er zijn weinig verschillen tussen mannen en vrouwen. De toename van eenzaamheid met het toenemen van de leeftijd wordt door landelijke cijfers bevestigd, evenals de verschillen naar opleidingsniveau. In tabel 6.5 is de eenzaamheid in Twente naar opleidingsniveau weergegeven. Tabel 6.5 Eenzaamheid naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Niet eenzaam Matig eenzaam Ernstig eenzaam Zeer ernstig eenzaam Uit tabel 6.5 blijkt dat naarmate het opleidingsniveau toeneemt, de gerapporteerde eenzaamheid enigszins afneemt. Ouderen met een hoog opleidingsniveau zijn wat minder vaak eenzaam. De verschillen zijn echter klein. Verschillen in de mate van emotionele en sociale eenzaamheid zijn moeilijk te achterhalen. Respondenten met een hoge eenzaamheidsscore (ernstig en zeer ernstig eenzaam), scoren op beide typen eenzaamheid hoog. Het lijkt erop, dat bij matige eenzaamheid iets meer sprake is van sociale eenzaamheid, dus gemis aan een betekenisvolle relatie buiten de eigen kring. Verder zijn er kleine verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen: vrouwen rapporteren iets vaker emotionele eenzaamheid dan mannen. Mannen rapporteren iets vaker sociale eenzaamheid. 45

50 Eenzaamheid is gerelateerd aan huishoudsamenstelling. Van de alleenstaanden rapporteert 54 eenzaamheid; dit doet 34 van de respondenten in een meerpersoonshuishouden. Voor ouderen is de sterfte van de partner de belangrijkste oorzaak van alleen staan. Voor vrouwen speelt dit aanzienlijk meer, dan voor mannen, omdat mannen op jongere leeftijd overlijden dan vrouwen en omdat mannen bovendien vaak een aantal jaren ouder zijn dan hun partner. Er zijn bijna drie keer zoveel alleenstaande vrouwen van 65-jaar en ouder, dan alleenstaande mannen. Eenzaamheid heeft invloed op het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen. Van diegenen die zich eenzaam voelen gebruikt 25 slaap- of kalmeringsmiddelen; bij de niet-eenzamen is dat Tijdsbesteding Ouderen beschikken in principe over meer vrije tijd dan mensen die nog deelnemen aan het arbeidsproces of de zorg hebben voor kinderen. De pensioengerechtigde leeftijd biedt vele kansen voor hobby, verenigingsleven, vrijwilligerswerk of andere activiteiten. Juist het uitvoeren van deze activiteiten kan voor velen zin geven aan het leven. Bovendien leidt dit vrijwel altijd tot contacten met anderen, wat de kans op vereenzaming zal verminderen. In het ouderenonderzoek is uitgebreid gevraagd naar de activiteiten die men dagelijks of wekelijks in de vrije tijd doet. Uit figuur 6.6 blijkt dat er bij alle activiteiten meer of minder verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Het verschil is alleen bij overige sporten nihil. Afgezien van op bezoek gaan, bezoek ontvangen, meedoen aan ouderensport en bibliotheek bezoek scoren de mannen hoger dan de vrouwen, zelfs bij het passen op de kleinkinderen en vrijwilligerswerk. De verschillen zijn het grootst bij computeren: 55 van de mannen en 32 van de vrouwen zit dagelijks of wekelijks achter de pc. Uitgaan Betaald werk doen Klusjes doen bij anderen Bibliotheek bezoeken Vrijwilligers- /kerkwerk doen Meedoen met ouderensport Overige sporten Op kleinkinderen passen Verenigingsactiviteiten doen Hobby uitvoeren/cursus doen Internetten/ en Op bezoek gaan Wandelen Fietsen Bezoek ontvangen man vrouw Figuur 6.6 Tijdsbesteding naar geslacht Ook bij het uitoefenen van een hobby of het doen van een cursus scoren mannen aanzienlijk hoger: 41 van de mannen en 31 van de vrouwen heeft een hobby. Parallel aan het gegeven, dat mannen minder mobiliteitsproblemen hebben dan vrouwen, wandelen en fietsen zij ook meer. Over de hele linie is er ook sprake van leeftijdsverschillen. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal activiteiten af. Een en ander is weergegeven in tabel 6.6. Sociale activiteiten scoren hoog als het gaat om tijdsbesteding. Gemiddeld ontvangt 61 van de ouderen dagelijks of wekelijks bezoek; 55 gaat zelf dagelijks of wekelijks op bezoek. Op de tweede plaats komen fietsen en wandelen. Bij beide activiteiten scoren mannen hoger, dan vrouwen. Op de derde plaats voor tijdsbesteding komt computeren met een gemiddelde van 42. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn hier ongeveer twee keer zo groot als bij wandelen en fietsen. In

51 stond een hobby uitvoeren nog op de derde plaats. Andere sociale activiteiten dan bezoek krijgen en op bezoek gaan, scoren ook redelijk hoog, namelijk verenigingsactiviteiten (23), passen op de kleinkinderen (19) en vrijwilligerswerk (17). Tabel 6.6 Tijdsbesteding dagelijks of wekelijks Man Vrouw jaar jaar 85-plus Op bezoek gaan Bezoek ontvangen Wandelen Fietsen Meedoen met ouderensport Overige sporten Verenigingsactiviteiten doen Vrijwilligerswerk/werk voor de kerk Betaald werk doen Hobby uitvoeren/cursus doen Op kleinkinderen passen Klusjes doen bij anderen Bibliotheek bezoeken Internetten/ en Uitgaan Uit tabel 6.6 blijkt dat met het ouder worden het aantal bezigheden en activiteiten afneemt. De teruggang bij de 85-plussers is groot over de hele linie met één gunstige uitzondering: er komt meer bezoek over de vloer. Het computeren heeft de afgelopen jaren onder ouderen een enorme vlucht genomen. In 2000 bij de uitvoering van het eerste ouderenonderzoek computerde 5 van de 55-plussers. In 2005 was dit gestegen naar 18 bij de 65-plussers. In 2010 is dit percentage gestegen naar 42. De computer kan voor ouderen een nieuw medium zijn voor het onderhouden van sociale contacten, bijvoorbeeld contact met kinderen die ver weg wonen. Een computer biedt bovendien tal van mogelijkheden voor ouderen om kennis te vergaren en uit te wisselen en nieuwe hobby s op te pakken, zoals digitaal fotograferen en foto s bewerken. Ondanks het grote aantal computerende ouderen heeft echter slechts een klein percentage, namelijk 10, de vragenlijst van het ouderenonderzoek digitaal ingevuld. Dit percentage zal naar verwachting in de komende jaren toenemen. Het opleidingsniveau van ouderen heeft op veel bezigheden en activiteiten invloed. Ouderen met een hoog opleidingsniveau doen wat minder aan op bezoek gaan of bezoek krijgen, dan ouderen met een lager opleidingsniveau, maar ze fietsen en wandelen weer meer en doen ook vaker aan sport. De activiteiten met de grootste verschillen zijn weergegeven in tabel 6.7. Tabel 6.7 Tijdsbesteding naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Vrijwilligerswerk/werk voor de kerk Sporten Verenigingsactiviteiten doen Hobby uitvoeren/cursus doen Computeren

52 Uit tabel 6.7 blijkt dat het opleidingsniveau bij bepaalde bezigheden heel sterk doorwerkt. Bij het omgaan met de pc is het verschil tussen hoog en laag opleidingsniveau uitzonderlijk groot. Een voorzichtige conclusie is, dat op het vlak van zingeving en het op een prettige manier inrichten van het eigen leven het de hogere opleidingsniveaus beter af gaat. Zij hebben meer bezigheden en daardoor ook meer sociale contacten. 6.5 Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer. Deze definitie is gehanteerd bij het ouderenonderzoek en is als zodanig ook met een toelichting in de vragenlijst opgenomen. Met het begrip geweld wordt elke vorm van aantasting van de persoonlijke integriteit bedoeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijk geweld (mishandeling, schoppen, slaan), psychisch of emotioneel geweld (bedreiging, treiteren, kleineren, schelden, stalking of belaging), ongewenste seksuele toenadering (seksueel getinte opmerkingen, ongewenste aanraking) en seksueel misbruik (aanranding, verkrachting). Met huiselijke kring worden (ex) partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden bedoeld. Plegers van huiselijk geweld zijn strafbaar. Tekstblok huiselijk geweld Eind 2010 zijn de resultaten bekend geworden van een groot landelijk onderzoek naar huiselijk geweld in Nederland 12. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Justitie, VWS en Onderwijs. Het onderzoek heeft zich op de hele Nederlandse bevolking gericht van 13 jaar en ouder. Het meeste huiselijk geweld vindt in de leeftijdscategorie tussen de 17 en 50 jaar plaats. Er is voor het eerst een betrouwbare schatting gemaakt van de omvang van ernstig (evident) 13 huiselijk geweld: jaarlijks zijn meer dan mensen slachtoffer. Het huiselijk geweld wordt gepleegd door ruim daders. Enkele resultaten uit het WODC-onderzoek: - Ruim 9 van de Nederlandse bevolking is de afgelopen 5 jaar slachtoffer geweest van evident huiselijk geweld. Ongeveer 40 rapporteert één of meerdere minder ernstige incidenten of huiselijk geweld dat langer dan 5 jaar is geleden. - Ongeveer 50 van de Nederlandse bevolking heeft nooit te maken gehad met huiselijk geweld. - Vier van de tien slachtoffers is een man. - Ruim 80 van de daders is een man, maar het aantal vrouwelijke daders neemt toe. - Tweederde van de daders is zelf ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. - Bij de daders die met justitie in aanraking komen zijn allochtonen oververtegenwoordigd. - Het meeste huiselijk geweld, 60-65, speelt zich af tussen (ex)-partners. In 20 van de gevallen zijn ouders de daders. - In bijna 75 van de gevallen van evident huiselijk geweld is sprake van lichamelijk geweld (65) en seksueel geweld (8). Een kwart valt onder de noemer psychisch geweld. - Ongeveer een derde van de slachtoffers heeft met niemand over het geweld gepraat toe het zich voordeed. Vooral jongere slachtoffers zwegen. Het laatste grote onderzoek naar huiselijk geweld dateert uit Sedert die tijd is de aandacht voor de verschillende vormen van huiselijk geweld toegenomen. Ook de registratie is verbeterd. In 1997 werd maar 12 van het huiselijk geweld geregistreerd, nu is dat 20. Het zijn vooral vrouwen die melden. Nog steeds meldt maar één op de vijf slachtoffers zich. Huiselijk geweld komt in de gehele Nederlandse bevolking voor, ook bij ouderen. Vast staat dat minstens één op de twintig ouderen (5) slachtoffer is van huiselijk geweld 14. Ouderenmishandeling komt voor in gezins- of familierelaties, maar ook in relaties met beroepskrachten. Soms is mishandeling het gevolg van overbelasting van de mantelzorger (ontspoorde zorg) en is er helemaal geen sprake van opzet, maar meer van onmacht. Er worden meerdere vormen van ouderenmishandeling onderscheiden naast lichamelijke, psychische en seksuele mishandeling, namelijk: 12 Veen, H.C.J. van der, Bogaerts, S. Huiselijk geweld in Nederland. Overkoepelend syntheserapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek , WODC, Den Haag, Er wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt in evident huiselijk geweld, de zwaardere vormen van huiselijk geweld (onder andere stalking, slaan met een voorwerp, dreigen/verwonden met een mes, seksueel geweld) en incidenten in huiselijke kring. Incidenten die zich meer dan 10 keer hebben voorgedaan worden ook aangemerkt als evident huiselijk geweld. 14 Movisie, Factsheet Ouderenmishandeling,

53 - Verwaarlozing, zowel lichamelijk (zorg onthouden), als geestelijk (aandacht geven). - Financiële uitbuiting (wegnemen of profiteren van bezittingen van de oudere). - Schending van rechten door beperking van vrijheid, privacy en zelfbeschikking. Bijvoorbeeld door post achterhouden, bezoekers wegsturen, verbieden het huis uit te gaan. Verschillende vormen van ouderenmishandeling komen vaak naast elkaar voor. Risicofactoren die bijdragen aan het ontstaan van mishandeling zijn: - Een toenemende afhankelijkheid van zorg door lichamelijke en geestelijke achteruitgang. - Familiegeschiedenis. - Ingrijpende voorvallen (verhuizing, overlijden partner, financiële nood kunnen stress veroorzaken). - Isolement, weinig contact met buitenwereld. In het ouderenonderzoek is gevraagd naar negatieve ervaringen in de huiselijke kring. Daarbij is bovenstaande definitie van huiselijk geweld gehanteerd. In tabel 6.8 is weergegeven of men ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en om welke vorm van geweld het ging. Tabel 6.8 Huiselijk geweld Man Vrouw jaar jaar 85-plus Ooit slachtoffer geweest Psychisch of emotioneel geweld Lichamelijk geweld Ongewenste seksuele toenadering Seksueel misbruik Het percentage uit 2008 is afkomstig uit het volwassenenonderzoek. Duidelijk is te zien, dat in de volwassenen groep huiselijk geweld vaker voorkomt, dan bij ouderen. Vrouwen rapporteren vier keer zo vaak ooit slachtoffer te zijn geweest, dan mannen. Dit is in overeenstemming met het landelijk gegeven dat vrouwen vaker slachtoffer zijn, dan mannen. Nu is ongeveer 60 van de slachtoffers vrouw, maar een flink aantal jaren geleden lag dit percentage aanzienlijk hoger. Psychisch of emotioneel geweld scoort onder ouderen het hoogst, evenals bij volwassenen. De cijfers wijken hierbij af van het bovengenoemde onderzoek, waarin gesteld wordt dat driekwart van het huiselijk geweld (totale bevolking 19 jaar en ouder) lichamelijk geweld en seksueel geweld is (respectievelijk 65 en 8). In Twente is het iets meer dan de helft. Seksueel geweld wordt alleen door de vrouwen gerapporteerd. Er zijn erg kleine verschillen naar leeftijd, terwijl opleidingsniveau geen invloed lijkt te hebben. Over het geheel genomen liggen de percentages erg laag, lager dan bijvoorbeeld uit informatie van Movisie (Landelijk Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling) blijkt. Bij het ouderenonderzoek van 2005 is voor huiselijk geweld ( Is het in de afgelopen 12 maanden wel eens voorgekomen dat... ) een percentage gevonden van ruim 4. Er is indertijd wat uitgebreider naar de aard van het huiselijk geweld gevraagd. Dit is weergegeven in figuur 6.7. Hieruit blijkt dat beledigen en treiteren, als voorbeeld van psychisch geweld, het meest genoemd zijn. De overige vormen van ouderenmishandeling worden echter ook genoemd. Ofschoon de percentages erg klein zijn, geven ze toch een indicatie voor de aard en omvang van het huiselijk geweld onder ouderen. Waarom het percentage in 2010 lager uitvalt, is onduidelijk. Juist een vergelijkbaar of iets hoger percentage was verwacht. 49

54 Dwingen tot seksuele handelingen Lichamelijk geweld Vrijheid beperkt Niet helpen bij de persoonlijke verzorging Financieel benadeeld Beledigd, getreiterd Figuur 6.7 Aard huiselijk geweld, ouderenonderzoek 2005 Landelijk onderzoek geeft aan, dat het meeste huiselijk geweld plaats vindt tussen partners of expartners; dit is bij ouderen ook het geval. Kinderen, andere familieleden of huisvrienden geven allemaal een nul-respons. In het ouderenonderzoek is ook gevraagd, hoe lang het huiselijk geweld geleden is. Dit is weergegeven in tabel 6.9. Tabel 6.9 Hoe lang is huiselijk geweld geleden? Man Vrouw jaar jaar 85-plus jaar geleden of korter Tussen 1 en 5 jaar geleden Langer dan 5 jaar geleden Ter vergelijking zijn opnieuw de percentages van het volwassenenonderzoek van 2008 vermeld. Ook al zijn ook daar de percentages klein, zichtbaar is wel, dat er bij volwassenen wat korter geleden meer huiselijk geweld heeft plaats gevonden, hoewel het meeste geweld meer dan 5 jaar geleden is. Bij ouderen wordt uitsluitend melding gemaakt van huiselijk geweld dat langer dan 5 jaar is geleden, dus geen recent geweld. Vanwege de taboesfeer rondom het onderwerp moet hier echter niet uit geconcludeerd worden, dat er helemaal geen sprake is van huiselijk geweld onder ouderen. Recent geweld kan met het huidige onderzoek niet worden aangetoond. Dat huiselijk geweld al wat langer geleden is, wil bovendien niet zeggen, dat dit nu geen invloed meer heeft. Huiselijk geweld maakt op de slachtoffers vaak een zodanige indruk, dat langdurige klachten op lichamelijk, geestelijk en sociaal gebied het gevolg kunnen zijn. 50

55 Leefstijl Conclusies: Voeding * Bijna alle ouderen ontbijten dagelijks (94) en heel veel ouderen eten dagelijks warm (82). * Leeftijd en geslacht hebben geen invloed op dit voedingspatroon. * Een kwart van de ouderen eet dagelijks geen fruit; ruim een kwart eet dagelijks geen groente. Veel ouderen halen daardoor de voedingsnorm voor gezond eten niet. * Ruim driekwart van de ouderen eet minstens één keer per week vis. * Het opleidingsniveau is niet of nauwelijks van invloed op het voedingspatroon of op wat men eet. Vitamine D * Het gebruik van vitamine D blijft achter bij wat wenselijk is. Van de vrouwen slikt 24 dagelijks vitamine D; bij de mannen is dat 14. Vocht * Nog geen derde (31) van de ouderen gebruikt dagelijks voldoende vocht. Bewegen * 57 van de ouderen zegt aan de beweegnorm te voldoen. * Mannen bewegen meer dan vrouwen en er is een sterke afname met de leeftijd. * Ouderen met een hoger opleidingsniveau bewegen meer, dan ouderen met een laag opleidingsniveau. * Redenen om niet meer te gaan bewegen: ik beweeg al voldoende (70) en ik heb een lichamelijke beperking (23). Gewicht * 46 van de ouderen heeft licht tot matig overgewicht (BMI 25-30); 15 heeft ernstig overgewicht (BMI >30). * Onder mannen komt iets meer overgewicht voor, dan onder vrouwen. Licht tot matig overgewicht komt vaker voor bij mannen; vrouwen hebben meer ernstig overgewicht. * Het voorkomen van overgewicht neemt af met de leeftijd. * Overgewicht hangt samen met opleidingsniveau. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder overgewicht. Roken * 12 van de ouderen rookt (wel eens). * Bijna de helft van de ouderen (49) heeft vroeger gerookt * Opleidingsniveau is niet van invloed op het rookgedrag. Alcohol * Van de ouderen drinkt 77 (wel eens) alcohol. * Mannen drinken vaker alcohol dan vrouwen en er is een duidelijke afname te zien naar leeftijd. * 40 van de ouderen (ruim de helft van de ouderen die wel eens alcohol gebruiken) drinkt op een verantwoorde manier, dat wil zeggen niet teveel per keer, niet teveel per week en geen 5 drinkdagen achter elkaar. Schadelijk alcoholgebruik ontstaat voornamelijk doordat ouderen meer dan 5 dagen per week drinken (38 van de alcohol drinkende ouderen). * Opleidingsniveau is van invloed op het alcoholgebruik. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe meer ouderen (wel eens) alcohol drinken. Seksualiteit * 12 van de ouderen vindt dat er meer aandacht moet zijn voor seksualiteit bij het ouder worden; 3 van de ouderen heeft vragen op dit terrein. Meer aandacht speelt met name in de jongere leeftijdsgroep, bij mannen en bij de hoger opgeleiden. 51

56 Aanbevelingen: * Er is meer aandacht nodig voor gezonde voeding. De consumptie van groente, fruit en vis kan beter; het dagelijks vochtgebruik moet omhoog. Het gebruik van vitamine D dient te worden gestimuleerd, afhankelijk van voedingspatroon en algehele conditie. * Aandacht voor gezonde voeding dient vooral een praktische component te hebben, zelf klaar maken, koken en proeven, gezien veel voorkomende traditionele eetgewoonten. * Bewegingsactiviteiten dienen gestimuleerd te worden, rekening houdend met de specifieke wensen, behoeften en lichamelijke mogelijkheden van ouderen. * Gezonde voeding en bewegen dienen in relatie gebracht te worden met het voorkomen van ziekten, zoals hart- en vaatziekten en diabetes. Wat kan men zelf doen om deze ziekten te voorkomen of de ernst ervan te verminderen? * Bewegingsactiviteiten dienen niet alleen vanuit het oogpunt van een gezonde leefstijl gestimuleerd te worden, maar ook als laagdrempelige mogelijkheid voor sociaal contact, zorg en aandacht voor elkaar. * Overgewicht is veelvoorkomend. Met name de ouderen met ernstig overgewicht lopen direct gezondheidsrisico s. Overgewicht is echter vermijdbaar. Er dient veel meer praktische kennis overgedragen te worden, hoe een gezond gewicht bereikt en behouden kan worden. * Weinig ouderen roken. Stoppen met roken blijft echter ook op hogere leeftijd een verstandige optie. * Veel ouderen drinken wel eens alcohol. Preventie op dit terrein dient zich vooral te richten op het stimuleren van matig drinkgedrag en niet alle dagen alcohol gebruiken. * Weinig ouderen zitten met vragen op het gebied van seksualiteit, maar dit kan ook veroorzaakt worden doordat het onderwerp in de taboesfeer ligt. Gezocht dient te worden naar een laagdrempelig preventie aanbod op dit terrein. 52

57 7 Leefstijl Uit rapporten van het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) 15 en de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) 16 komt naar voren dat veel mensen er een leefstijl op na houden met negatieve gevolgen voor de eigen gezondheid. Nederlanders zijn te zwaar, eten ongezond, bewegen te weinig, roken en drinken teveel. Veel gezondheidsproblemen lijken bovendien te clusteren binnen de groep laag opgeleiden. Met preventie gericht op gedragsverandering en het bevorderen van een gezonde leefstijl kan veel gezondheidswinst worden behaald. Ook op oudere leeftijd heeft gedragsverandering zin. Bekend is dat aanpassingen in beweging, voeding, alcoholgebruik en roken de kans op sterfte aan verschillende aandoeningen verkleinen. 17 In dit hoofdstuk wordt per paragraaf aandacht besteed aan de volgende leefstijlfactoren: voeding, gebruik vitamine D, vochtgebruik, bewegen, overgewicht, roken, alcohol en seksualiteit. 7.1 Voeding In het ouderenonderzoek zijn over het dagelijkse voedingspatroon en het eten van groente, fruit en vis vragen gesteld. In tabel 7.1 is weergegeven hoeveel dagen in de week men ontbijt en een warme maaltijd gebruikt. Tabel 7.1 Ontbijten en warme maaltijd Man Vrouw jaar jaar 85-plus Ontbijt 7 keer per week Ontbijt 6 keer per week Eet 7 keer per week warm Eet 6 keer per week warm van de ouderen ontbijt alle dagen van de week. Mannen en vrouwen ontbijten even vaak. Er is een klein verschil naar leeftijd: 93 van de groep jaar ontbijt dagelijks; bij de groep 85-plus is dit 95. Dit zou in lichte mate kunnen duiden op een verandering in vaste eetpatronen bij de jongere ouderen. Het aantal ouderen dat niet alle dagen ontbijt is erg klein. Ten opzichte van het ouderenonderzoek in 2005 is er nauwelijks sprake van verschillen, hetgeen de veronderstelling dat eetpatronen bij ouderen tamelijk stabiel zijn bevestigt. Het percentage ouderen dat dagelijks ontbijt is aanzienlijk hoger, dan het percentage volwassenen dat dagelijks ontbijt. Van de ouderen ontbijt 94 dagelijks; bij volwassenen is dat 79 (Volwassenenonderzoek, 2008). Van de ouderen eet 82 dagelijks warm. Mannen en vrouwen eten even vaak dagelijks warm. Er is geen verschil naar leeftijd. Een klein percentage ouderen eet niet elke dag warm. Waarschijnlijk wordt het warme eten dan vervangen door een broodmaaltijd, op zich een gezond alternatief. Het percentage ouderen dat warm eet is ten opzichte van 2005 niet veranderd. De huishoudsamenstelling is van invloed op het aantal keren dat men warm eet. Van de ouderen in een meerpersoonshuishouden eet 86 alle dagen in de week warm. Bij alleenstaande ouderen (eenpersoonshuishoudens) is dit Van gezond naar beter. Kernrapport. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, RIVM, Staat van de gezondheidszorg Inspectie voor de Volksgezondheid, VWS, Isken, L.D.,Harbers, M.M. Gedragsverandering levert ook bij ouderen gezondheidswinst op. VTV, Bilthoven, RIVM,

58 Tekstblok gezonde voeding Gezond eten bevordert de algehele fitheid, vergroot de weerstand en verkleint het risico op chronische ziekten, zoals obesitas (ernstig overgewicht), hart- en vaatziekten, diabetes, osteoporose en een aantal vormen van kanker. Een gezonde voeding kan positief bijdragen aan het genezingsproces als iemand ziek is. Bij ouderen is gezonde voeding extra relevant, omdat zij relatief vaak ziekten of aandoeningen hebben. Bovendien zijn zij vatbaarder voor tekorten aan voedingsstoffen en voedselinfecties. Een juiste en evenwichtige voeding is voor ouderen van groot belang. De energiebalans verandert bij het ouder worden, evenals de lichaamssamenstelling. Door een teruggang in lichamelijke activiteit zal men over het algemeen met minder voeding toe kunnen. De Richtlijnen goede voeding 2006 van de Gezondheidsraad 18 geven de gemiddeld wenselijke voeding weer, die qua samenstelling en hoeveelheid optimaal is voor de Nederlandse bevolking. Bij ouderen verschillen de richtlijnen niet van die voor volwassenen, behalve dat aan ouderen een extra inname van vitamine D wordt aanbevolen. Een gezonde voeding betekent gevarieerd en regelmatig eten en voldoende groente en fruit. Minimaal 2 stuks fruit of vruchtensap en 200 gram groenten of rauwkost per dag. Groente en fruit zijn belangrijk in de dagelijkse voeding, omdat ze een grote leverancier zijn van vitamines, zoals vitamine C en vitamine B11 (foliumzuur), mineralen, zoals kalium en calcium, en voedingsvezels. Tenslotte wordt aanbevolen om minimaal één keer per week vis te eten. Vis is gezond vanwege de omega 3-vetzuren. Dit vet zit vrijwel alleen in vis en ander zeevoedsel zoals schaal- en schelpdieren. Het vermindert de kans op hart- en vaatziekten. Verder bevat vis belangrijke mineralen zoals jodium en selenium en is het een goede bron van eiwitten. Om te profiteren van het speciale vet in vis wordt aangeraden minstens één keer per week vis te eten. Makreel, zalm, paling, haring, sardines en forel zijn van nature rijk aan het omega 3-vetzuren (Bron: In tabel 7.2 wordt de groente en fruitconsumptie van ouderen weergegeven. Tabel 7.2 Groente en fruit Man Vrouw jaar jaar 85-plus Eet dagelijks groente Eet 6 dagen per week groente Eet 5 dagen per week groente Eet dagelijks fruit Eet 6 dagen per week fruit Eet 5 dagen per week fruit Dagelijks eet 72 van de ouderen groente. Vrouwen eten vaker dagelijks groente, dan mannen. Er zijn kleine verschillen naar leeftijd. Ruim een kwart van de ouderen eet te weinig groente. 75 van de ouderen eet elke dag fruit; dit percentage is 81 voor vrouwen en 68 voor mannen. Het fruit percentage wisselt per leeftijdsgroep. Een kwart van de ouderen eet niet elke dag fruit. In 2005 is bij het ouderenonderzoek gevraagd naar dagelijks minimaal 2 porties groente en dagelijks minimaal 2 stuks fruit. Daardoor wijkt wellicht het percentage dagelijks fruit eten af, terwijl bij dagelijks groente eten 2 porties gangbaar zijn. Uit het ouderenonderzoek van 2005 bleek dat slechts 50 van de ouderen zowel aan de norm voor de dagelijkse portie groente als aan de norm van twee stuks fruit per dag voldeed. Er waren duidelijke verschillen naar geslacht: vrouwen voldeden vaker aan de norm dan mannen. Dit wordt in het onderzoek van 2010 bevestigd. In 2010 is niet exact naar de hoeveelheid groente en fruit per dag gevraagd, zodat het halen van de groente en fruitnorm niet berekend kan worden. Er is echter geen reden om aan te nemen dat dit voedingspatroon veel veranderd is in de afgelopen jaren. Er zijn wat groenteconsumptie betreft nauwelijks verschillen tussen stad en platteland. 18 Gezondheidsraad, Richtlijnen voor goede voeding 2006, Gezondheidsraad, Den Haag, 2006, publicatienummer 2006/21 54

59 In tabel 7.3 is de visconsumptie van ouderen weergegeven en het vergelijkbare totaalcijfer uit de volwassenenmonitor van In de ouderenmonitor van 2005 is niet naar de visconsumptie gevraagd. Tabel 7.3 Visconsumptie Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Volwassenen 2008 Eet 2x of vaker per week vis Eet 1x per week vis Van de respondenten eet 78 minimaal één keer per week vis; 44 eet twee keer of vaker per week vis. Bijna een derde van de ouderen eet helemaal geen vis. De visconsumptie wisselt nauwelijks met de leeftijd. Er zijn kleine verschillen tussen mannen en vrouwen. In vergelijking tot volwassenen eten ouderen meer vis. Afgaande op de richtlijnen voor gezonde voeding blijft de visconsumptie van ouderen èn van volwassenen echter achter op het advies om minstens één keer per week vis te eten. Verschillen in de gezondheidssituatie hangen samen met opleidingsniveau. Geldt dit ook voor voedingsgedrag, met name het gebruik van groente, fruit en vis en het al dan niet dagelijks ontbijten en warm eten? Tabel 7.4 Voedingsgedrag naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog 2010 Ontbijt dagelijks Eet dagelijks warm Eet dagelijks fruit Eet dagelijks groente Eet tenminste 1 keer per week vis Er zijn hele kleine verschillen naar opleiding: lager opgeleiden ontbijten iets minder vaak, eten minder vaak warm en eten wat minder vaak vis, maar de verschillen zijn erg klein. De groente en fruitconsumptie is ongeveer gelijk. 7.2 Vitamine D Vitamines zijn, evenals mineralen, essentiële voedingsstoffen. Ze bevorderen de groei en ontwikkeling van het lichaam, dragen bij aan herstel, versterken de weerstand, spelen een rol bij tal van lichaamsfuncties en bevorderen de gezondheid in het algemeen. Er zijn dertien verschillende vitamines. De meeste ervan kan het lichaam niet of in onvoldoende mate aanmaken. Bij een gezonde en gevarieerde voeding krijgt iedereen voldoende vitamines binnen. Voor een aantal groepen, zoals ouderen, en bij bepaalde ziekteverschijnselen wordt extra vitaminegebruik aanbevolen. Dit geldt bijvoorbeeld voor vitamine D in verband met het veel voorkomen van botontkalking (osteoporose) bij ouderen ( Tekstblok vitamine D Vitamine D is een van de weinige vitamines die ons lichaam kan aanmaken. Dit gebeurt door de huid onder invloed van zonlicht. Ook onze voeding bevat vitamine D. De belangrijkste leveranciers van vitamine D zijn halvarine, margarine en bak- en braadproducten. Daar wordt deze vitamine aan toegevoegd. Van nature komt vitamine D voor in vette vis. Vitamine D speelt een belangrijke rol bij de botvorming. Voor behoud van sterke botten is vitamine D een noodzaak, evenals calcium en voldoende beweging. Het Voedingscentrum adviseert daarom gevarieerd te eten,veel te bewegen en om dagelijks naar buiten te gaan. Voor een aantal groepen is het aan te raden een vitamine D supplement te nemen. Tot deze groepen behoren onder andere vrouwen boven de 50 en mannen boven de 70 jaar, zeker wanneer zij weinig 55

60 buiten komen. Ook personen met osteoporose en ouderen die in verpleeg- en verzorgingshuizen wonen wordt aangeraden om extra vitamine D te slikken 19. Bijna alle ouderen zouden extra vitamine D moeten slikken, wanneer het advies van de Gezondheidsraad wordt opgevolgd. In werkelijkheid slikt 14 van de mannen en 24 van de vrouwen dagelijks een vitamine D supplement. Het gebruik neemt toe met de leeftijd. In tabel 7.5 is het vitaminegebruik van ouderen weergegeven. Tabel 7.5 Gebruik vitamine D Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Dagelijks Af en toe Geen vitamine D Vochtgebruik De Gezondheidsraad volgt in haar richtlijnen voor goede voeding 5 het advies van het Voedingscentrum om per dag minstens 1½ liter vocht te gebruiken. Voor 70-plussers geldt het advies van 1,7 liter vocht per dag. Voldoende vocht is voor ouderen zeker van belang met het oog op een goede nierfunctie en de inname van medicijnen. Tekstblok vochtinname Bij jonge volwassenen bestaat 60 tot 70 van het lichaam uit water. De variatie in de hoeveelheid lichaamswater wordt vooral bepaald door verschillen in lichaamssamenstelling. De hoeveelheid lichaamswater neemt af met de leeftijd. Onder normale omstandigheden houdt het dorst- en hongergevoel het watergehalte in het lichaam op een goed niveau. Dit betekent dat bij een normale inname van voedsel en drank de vochtbalans in het lichaam op peil blijft. Dit geldt ook voor gezonde ouderen, mits stressfactoren afwezig zijn en er een vrije toegang is tot voedsel en drank. Pas op hogere leeftijd (> 70 jaar) kan de vochtbalans verstoord raken door een verminderd functioneren van de nieren en een afnemend dorstgevoel. Ook kan de eetlust afnemen, waardoor men via de voeding niet voldoende vocht meer binnen krijgt. Beperkte zelfredzaamheid kan eveneens een rol spelen, evenals problemen met incontinentie. Het is om die redenen, dat het Voedingscentrum 70- plussers adviseert om dagelijks 1,7 liter vocht te gebruiken. Voor de leeftijdsgroep van jaar geldt het advies van minstens 1,5 liter vocht per dag. De totale vochtinname per dag door volwassenen via de voeding (drank + voedsel) wordt door het Voedingscentrum geschat op 2,5 liter. In tabel 7.6 is het vochtgebruik van ouderen weergegeven. Tabel 7.6 Vochtgebruik per dag Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 < 5 glazen/kopjes glazen/kopjes > 8 glazen/kopjes Van de ouderen gebruikt 31 per dag voldoende vocht, dat wil zeggen meer dan 1,5 liter. Tweederde van de respondenten gebruikt te weinig vocht per dag. Eerder onderzoek bij de gezondheidsconsulten voor senioren van thuiszorgorganisatie Carint 20 bracht een nog ongunstiger cijfer naar voren. Slechts een kwart van de geconsulteerde ouderen dronk meer dan 1,5 liter per dag. Bij de vraagstelling in dit onderzoek was niet uitgegaan van kopjes of glazen, maar van hoeveelheden in liters. 19 Gezondheidsraad, Richtlijnen voor goede voeding 2006, Gezondheidsraad, Den Haag, 2006, publicatienummer 2006/21 20 Visser, J. Gezondheidsconsulten voor ouderen. Resultaten begeleidend onderzoek , GGD Regio Twente,

61 7.4 Bewegen Gezonde voeding in combinatie met regelmatig bewegen legt de basis voor gezond gedrag. Tekstblok bewegen Lichamelijk actieve mensen hebben een betere levensverwachting en een hogere kwaliteit van leven dan inactieve mensen. Regelmatig bewegen beschermt tegen veel ziekten en bevordert de gezondheid. Inactiviteit verhoogt het risico op coronaire hartziekten en diabetes en mogelijk ook de kans op astma, CARA/COPD, osteoporose, beroerte, depressie en chronische gewrichtsreuma. Voldoende lichamelijke beweging zorgt behalve voor behoud van gezondheid ook voor een gunstiger verloop van ziekten en een spoediger herstel. Lichamelijke fitheid heeft een positieve invloed op de zelfredzaamheid van ouderen en vermindert de kans op valongelukken. Deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten buitenshuis vergroot bovendien de maatschappelijke participatie en kan gevoelens van eenzaamheid verminderen. Inactiviteit neemt sterk toe met leeftijd en hangt vaak samen met ander risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals roken, cholesterol, bloeddruk en overgewicht. Schattingen over het aantal niet-actieve ouderen lopen uiteen van 40 tot 80, afhankelijk van de maat waarmee gemeten is. Voor mensen van 55 jaar en ouder is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen vastgesteld op minimaal een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste 5 dagen, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Het half uur mag eventueel verdeeld worden in een aantal kortere periodes. Matig intensieve lichamelijke activiteiten voor ouderen zijn bijvoorbeeld wandelen, fietsen en tuinieren. In tabel 7.7 worden de beweegactiviteiten van ouderen weergegeven uit het ouderenonderzoek van 2010 en ter vergelijking de totaalpercentages uit Tabel 7.7 Beweegactiviteiten dagelijks of wekelijks Man Vrouw jaar jaar 85-plus Wandelen Fietsen Meedoen met ouderensport/ beweegactiviteiten Reguliere sport Uit de tabel 7.7 blijkt, dat veel ouderen nog fietsen en wandelen. Vermoed wordt, dat het hier vooral om boodschappen doen en sociale activiteiten gaat (op bezoek gaan, naar club of vereniging). Mannen wandelen en fietsen veel meer dan vrouwen en gaan daar ook langer mee door. Uit vragen in 2005 over vervoer komt naar voren dat men zich binnen en buiten de eigen woonplaats vooral verplaatst met de auto. De fiets komt op de tweede plaats. De beweegpercentages vallen voor 2010 iets gunstiger uit, maar de verschillen zijn te klein om te kunnen concluderen dat meer ouderen anno 2010 zijn gaan bewegen. Van de Nederlandse zelfstandig wonende ouderen voldoet 58 aan de beweegnorm (CBS, StatLine, 2009). Mannen iets vaker dan vrouwen. Het percentage ouderen dat aan de beweegnorm voldoet neemt af met de leeftijd. Oudere mannen blijken vaker aan de beweegnorm te voldoen, dan oudere vrouwen. In tabel 7.8 is weergegeven of ouderen anno 2010 vinden dat zij aan de beweegnorm, minimaal een half uur matig intensief bewegen gedurende 5 dagen per week, voldoen. 57

62 Tabel 7.8 Beweegnorm Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Voldoet aan beweegnorm Uit tabel 7.8 blijkt dat 57 van de ouderen zegt te voldoen aan de beweegnorm. Het Twentse cijfer is vergelijkbaar met het Nederlandse gemiddelde (58). Volwassenen zeggen veel vaker aan de beweegnorm te voldoen. Driekwart van de volwassenen vindt dat zij aan de beweegnorm voldoen. Bij volwassenen is sprake van een toename met de leeftijd; bij ouderen is sprake van een afname jaar jaar jaar jaar jaar 85-plus Figuur 7.1 Voldoen aan beweegnorm bij volwassenen en ouderen In figuur 7.1 is zichtbaar, dat het percentage volwassenen dat zegt te voldoen aan de beweegnorm oploopt met de leeftijd. In de groep jaar loopt dit op naar 81 om vervolgens in de leeftijdsgroep van jaar met ruim 20 terug te vallen naar 59. Hangt het deelnemen aan bewegingsactiviteiten samen met het opleidingsniveau? In tabel 7.9 worden de percentages voldoen aan beweegnorm naar opleidingsniveau weergegeven. Tabel 7.9 Beweegnorm naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Voldoet aan beweegnorm Uit tabel 7.9 blijkt dat er inderdaad verschillen zijn in het voldoen aan de beweegnorm naar opleidingsniveau. Van de respondenten met een hoog opleidingsniveau voldoet 62 aan de beweegnorm, bij respondenten met een laag opleidingsniveau is dat 55. Ook bij volwassenen zijn deze verschillen aanwezig, al zijn de verschillen iets kleiner. Welke redenen geven respondenten om niet meer te bewegen dan zij (al) doen? In tabel 7.10 zijn de redenen weergegeven, die men noemt om al dan niet méér te bewegen. 58

63 Tabel 7.10 Redenen om niet (meer) te bewegen Man Vrouw jaar jaar 85-plus 2010 Ik beweeg al voldoende Ik een lichamelijke beperking heb Ik het te druk heb Ik vind bewegen niet zo belangrijk/niet leuk Ik geen geld voor een sportvereniging heb Ik er niet kan komen Ik niemand heb om mee samen te gaan De voornaamste reden om niet méér te gaan bewegen is, dat men een lichamelijke beperking heeft. Dit wordt door 23 van de ouderen genoemd. De overige redenen spelen slechts in geringe mate een rol. Het percentage ouderen dat een lichamelijke beperking noemt als bezwaar om niet meer te gaan bewegen, is vergelijkbaar met het percentage dat beperkingen in mobiliteit noemt (26, zie tabel 4.6). Ouderen met een laag opleidingsniveau hebben meer lichamelijke beperkingen, dan ouderen met een hoog opleidingsniveau. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit verschil naar opleidingsniveau weer terugkomt bij de redenen om niet meer te gaan bewegen. 26 van de ouderen met een laag opleidingsniveau noemt een lichamelijke beperking als bezwaar, tegenover 13 van de ouderen met een hoog opleidingsniveau. 7.5 Overgewicht Overgewicht rekent men tot de persoonsgebonden determinanten die bepalend zijn voor de gezondheidssituatie. Overgewicht is echter vaak het resultaat van een ongezonde leefstijl en wordt daarom in dit hoofdstuk besproken. In de Nederlandse bevolking is overgewicht een veel voorkomend probleem, zowel bij kinderen, als bij volwassenen en ouderen. Het voorkomen van overgewicht neemt toe met de leeftijd en neemt pas op hogere leeftijd af. Volgens het CBS heeft 57 van de Nederlandse 65-plussers licht tot matig overgewicht; 15 heeft ernstig overgewicht. In Twente heeft 46 van de 65-plusers licht tot matig overgewicht; 16 heeft ernstig overgewicht. Tekstblok overgewicht BMI Op basis van de Body Mass Index (BMI) kan bepaald worden of men een gezond gewicht heeft. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht (in kilo s) te delen door het kwadraat van de lengte (in meters). Op basis van de BMI worden voor gewicht vier klassen onderscheiden: - ondergewicht: BMI < 18,5 - gezond gewicht: BMI 18, licht tot matig overgewicht: BMI ernstig overgewicht (obesitas): BMI > 30 Bij het bepalen van de BMI bij ouderen dient rekening te worden gehouden met krimp (afnemende lengte) en een veranderende lichaamssamenstelling (meer vetweefsel en minder spieren). Naast de BMI wordt daarom bij ouderen vaak ook de middelomtrek gemeten om een nauwkeuriger referentie te hebben voor overgewicht. Wat zijn de oorzaken van overgewicht? Overgewicht ontstaat, wanneer het lichaam gedurende langere tijd meer energie binnen krijgt dan het verbruikt en wanneer het teveel aan energie wordt opgeslagen als lichaamsvet. De energiebalans is dan verstoord. Factoren die hiermee samenhangen zijn: lichamelijke inactiviteit (bijvoorbeeld veel televisie kijken, veel achter de computer zitten), ongezonde voeding, een obese omgeving, beïnvloeding door reclame en gewenning aan grote porties voedsel. 59

64 Daarnaast zijn er situaties die het risico op overgewicht verhogen, zoals: - na de zwangerschap, - na stoppen met roken, - na ingrijpende gebeurtenissen, - lange tijd bepaalde medicijnen gebruiken. Ook erfelijke factoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van overgewicht. Overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lage opleiding en laag inkomen. Tevens speelt etniciteit een rol. Wat zijn de gevolgen van overgewicht? Overgewicht en vooral ernstig overgewicht brengen gezondheidsrisico s met zich mee. Mensen met overgewicht hebben meer kans op ernstige ziekten, zoals diabetes, hart- en vaatziekten, rug- en gewrichtsklachten en bepaalde soorten kanker. Overgewicht gaat vaak samen met een hoge(re) bloeddruk en hogere cholesterolwaarden. Ernstig overgewicht verhoogt de kans op psychische en sociale problemen en beperkt het lichamelijk functioneren. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Mensen met ernstig overgewicht leven korter en verkeren vooral langer (meer jaren) in een slechtere gezondheid. In het ouderenonderzoek is overgewicht bepaald op basis van zelfgerapporteerde gegevens over lengte en gewicht. Over het algemeen zijn mensen geneigd om het eigen gewicht te laag en de lengte te hoog in te schatten. Het percentage ouderen met overgewicht dat op grond van dit onderzoek is vastgesteld, is daarom waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijkheid. Tabel 7.11 Gewicht Man Vrouw plus Ondergewicht Gezond gewicht Licht tot matig overgewicht Ernstig overgewicht Uit tabel 7.11 blijkt dat bij 61 van de respondenten sprake is van overgewicht. Dit percentage is iets lager dan in Mannen hebben vaker overgewicht dan vrouwen en het overgewicht neemt af op hogere leeftijd gemgemiddelde 0 man vrouw laag midden hoog Figuur 7.2 Overgewicht naar geslacht, leeftijd en opleiding 60

65 Het verschil tussen mannen en vrouwen is niet groot. Van de mannen heeft 64 overgewicht; bij de vrouwen is dit 58. Vrouwen hebben vaker met ernstig overgewicht te maken; bij mannen is vaker sprake van licht tot matig overgewicht. Met het toenemen van de leeftijd neemt het percentage respondenten met overgewicht af (van 64 naar 54). Dit is in overeenstemming met landelijke cijfers. De invloed van opleidingsniveau is duidelijk Overgewicht komt meer voor bij mensen met een lage opleiding. Tweederde van de lager opgeleiden (66) heeft overgewicht; bij hoger opgeleiden is dat de helft. Het verschil is groter, dan verschillen in de beweegnorm naar opleidingsniveau doen vermoeden. Dit betekent dat naast minder bewegen ook andere factoren van invloed zijn op het voorkomen van overgewicht. Uit cijfers van het CBS over de periode blijkt dat er onder ouderen weinig veranderingen zijn wat het voorkomen van overgewicht betreft. Het percentage ouderen met overgewicht blijft onverminderd hoog en veel hoger dan dat bij kinderen (16) en volwassenen (47) in Twente Overgewicht mannen Percentage Ernstig overgewicht mannen Overgewicht vrouwen Ernstig overgewicht vrouwen Jaar Figuur 7.3 Trends in het percentage ouderen met (ernstig) overgewicht tussen 2000 en 2009 (Bron: CBS StatLine, 2010) Overgewicht onder ouderen komt niet in alle Twentse gemeenten even vaak voor. gemiddelde Figuur 7.4 Overgewicht bij ouderen per gemeente 61

Samen tegen eenzaamheid

Samen tegen eenzaamheid Samen tegen eenzaamheid Van 25 september tot en met 4 oktober is de Week tegen de Eenzaamheid. Het thema dit jaar is: Herken eenzaamheid en handel op tijd. Hoe eerder eenzaamheid wordt gesignaleerd en

Nadere informatie

Mantelzorg. Figuur 1. Mantelzorg per GGD regio. 2 van 6 Rapport Mantelzorg. Bron: Zorgatlas RIVM

Mantelzorg. Figuur 1. Mantelzorg per GGD regio. 2 van 6 Rapport Mantelzorg. Bron: Zorgatlas RIVM Mantelzorg Op 10 november 2014 is het de Dag van de Mantelzorg. Dit jaar wordt deze dag voor de 16 e maal georganiseerd. De Dag van de Mantelzorg is bedoeld om mantelzorgers in het zonnetje te zetten en

Nadere informatie

Op verkenning in Twente Gezondheidsmonitor Volwassenen en ouderen 2012

Op verkenning in Twente Gezondheidsmonitor Volwassenen en ouderen 2012 Op verkenning in Twente Gezondheidsmonitor Volwassenen en ouderen 2012 GGD Twente Onne Haitsma Jannet Visser December 2013 Colofon: Op verkenning in Twente Gezondheidsmonitor 2012 Volwassenen en ouderen

Nadere informatie

Ouderenmonitor 2011. Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Ouderenmonitor 2011. Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen Ouderenmonitor 2011 Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen De Ouderenmonitor is een onderzoek naar de lichamelijke, sociale en geestelijke

Nadere informatie

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe  Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012 Vergrijzing in Fryslân fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe In Fryslân wonen op 1 januari 2011 647.282 inwoners. De Friese bevolking groeit nog jaarlijks. Sinds 2000 is het aantal inwoners toegenomen

Nadere informatie

5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel

5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel 5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel Er komen steeds meer ouderen in Nederland. Volgens de CBS-prognoses zal het aandeel 65-plussers stijgen van 14% in 2005 tot 22% in 2030. Meer ouderen betekent een groter

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en en gemeente Staphorst GGD IJsselland verzamelt jaarlijks gegevens over de gezondheid van inwoners, zo ook in 2016. Met deze

Nadere informatie

Gezondheidsenquête Methode en respons

Gezondheidsenquête Methode en respons Gezondheidsenquête 2016 1. Methode en respons Gezondheidsenquête Haaglanden 2016 1. Methode en respons 1 Mei 2017 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Achtergrond... 3 Doel van het onderzoek... 4 Onderzoeksopzet...

Nadere informatie

23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van de ouderenmonitor 2010

23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van de ouderenmonitor 2010 23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel Resultaten van de ouderenmonitor 2010 2011 Het gaat over het algemeen goed met onze 65-plussers. Zij voelen zich beter dan vijf jaar geleden en de deelname aan sportieve

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 1.392 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 1.589 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Staphorst 875 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid gedefinieerd

Nadere informatie

Ouderenonderzoek Kennemerland

Ouderenonderzoek Kennemerland Ouderenonderzoek Kennemerland Een onderzoek naar de gezondheid en het wel bevinden van 65-plussers en hun behoefte aan voor zieningen, zorg en vervoer. Ouderenonderzoek Kennemerland HET ONDERZOEK In het

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Steenwijkerland 1.589 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Hardenberg Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Zwartewaterland Staphorst 1.036 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid gedefinieerd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 961 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente 1.036 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Hardenberg Zwolle Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte Deventer

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Steenwijkerland 1.529 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Zwolle Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte Deventer

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland 1.129 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Kernboodschappen Gezondheid Borne Kernboodschappen Gezondheid Borne De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Borne epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Borne en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen Arie de Graaf en Suzanne Loozen In 25 telde Nederland 4,2 miljoen personen van 18 jaar of ouder die zonder partner woonden. Eén op de drie volwassenen woont dus niet samen met een partner. Tussen 1995

Nadere informatie

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp gemeente Haarlemmermeer De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250 2130 AG Hoofddorp Bezoekadres: Raadhuisplein 1 Hoofddorp Telefoon 0900 1852 Telefax 023 563 95 50 Cluster Contactpersoon

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Oldenzaal epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Oldenzaal en de factoren die hierop

Nadere informatie

Gezond ouder worden in Twente Allochtone ouderenonderzoek 2010

Gezond ouder worden in Twente Allochtone ouderenonderzoek 2010 Gezond ouder worden in Twente Allochtone ouderenonderzoek 2010 GGD Regio Twente Jannet Visser Augustus 2011 1 Colofon: Gezond ouder worden in Twente Allochtone ouderenonderzoek 2010 Tekst: Uitvoering:

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Wierden

Kernboodschappen Gezondheid Wierden Wierden Twente Nederland Kernboodschappen Gezondheid Wierden De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Wierden epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Wierden en de factoren

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand Kernboodschappen Gezondheid Twenterand De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Twenterand epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Twenterand en de factoren die hierop

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Rijssen-Holten epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Rijssen-Holten en de factoren

Nadere informatie

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten Huishoudensprognose 26 2: belangrijkste uitkomsten Elma van Agtmaal-Wobma en Coen van Duin Het aantal huishoudens blijft de komende decennia toenemen, van 7,2 miljoen in 26 tot 8,1 miljoen in 23. Daarna

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

Kernboodschappen Gezondheid Enschede Kernboodschappen Gezondheid Enschede De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Enschede epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Enschede en de factoren die hierop van

Nadere informatie

Depressie in Zeeland

Depressie in Zeeland Depressie in Zeeland Kernpunten 15.000 119.000 19 jr en ouder ernstige depressieve klachten milde depressieve klachten ernstig depressieve klachten 19-24 jarigen 10 % 2012-2016 34% 57% 19-24 jarigen milde

Nadere informatie

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Borgele en Platvoet Deventer

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Borgele en Platvoet Deventer IJsselland Wijkgezondheidsprofiel Deventer Januari 2015 Wijkgezondheidsprofiel Dit wijkgezondheidsprofiel bestaat uit gegevens afkomstig van diverse bronnen, registraties en (bewoners)onderzoeken. Voor

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen De GGD Twente verzamelt in opdracht van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Noaberkracht

Nadere informatie

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013 Samenvatting Twente Versie 2, oktober 2013 Twente varieert naar stad en platteland In Twente wonen 626.500 mensen waarvan de helft woont in één van de drie grote steden. Tot 2030 zal de Twentse bevolking

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Haaksbergen epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Haaksbergen en de factoren die hierop

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Gezondheidsmonitor ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede Inhoud Deze samenvatting bevat de belangrijkste resultaten van de Gezondheidsmonitor en 2016 voor gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

Nadere informatie

Regionale VTV 2011. Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M.

Regionale VTV 2011. Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M. Regionale VTV 2011 Levensverwachting en sterftecijfers Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Levensverwachting en sterftecijfers Auteurs: Dr. M.A.M. Jacobs-van

Nadere informatie

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Fit en Gezond in Overijssel 2016 Fit en Gezond in Overijssel 2016 Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Provinciale resultaten sport en bewegen Colofon Fit en Gezond in Overijssel Provinciale resultaten sport en bewegen uit de

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Kernboodschappen Gezondheid Almelo Kernboodschappen Gezondheid Almelo De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Almelo epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Almelo en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

1 De bevolking van de regio Gelre-IJssel

1 De bevolking van de regio Gelre-IJssel 1 De bevolking van de regio Gelre-IJssel De gezondheid van de bevolking hangt samen met demografische en sociaaleconomische factoren. Zo leven lager opgeleide mannen en vrouwen gemiddeld korter dan hoog

Nadere informatie

Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid. Raadsrotonde 22 september 2011

Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid. Raadsrotonde 22 september 2011 Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid Raadsrotonde 22 september 2011 Doelstelling Gedachtenwisseling over het ouderenbeleid en de uitvoering daarvan met specifieke aandacht voor volksgezondheid

Nadere informatie

30 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland

30 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland 3 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland resultaten van de monitor volwassenen en ouderen 12 13 Gezondheid is belangrijk! Mensen die zich gezond voelen kunnen beter

Nadere informatie

Vrijwilligers maken het verschil!

Vrijwilligers maken het verschil! Vrijwilligers maken het verschil! Het Oranje Fonds organiseert op 21 en 22 maart 2014 samen met duizenden organisaties in het land, NLdoet, de grootste vrijwilligersactie van Nederland. NLdoet stimuleert

Nadere informatie

Regionale VTV Bevolking. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Bevolking

Regionale VTV Bevolking. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Bevolking Regionale VTV 2011 Bevolking Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Bevolking Auteurs: Dr. M.A.M. Jacobs-van der Bruggen, GGD Hart voor Brabant Drs. S. van de

Nadere informatie

Wijkscan Enschede Zuid-West. November 2013

Wijkscan Enschede Zuid-West. November 2013 Wijkscan Enschede Zuid-West November 2013 Gezond ouder worden in Enschede Zuid-West Wijkscan Enschede Zuid-West Van het gebied Enschede Zuid-West is een wijkscan gemaakt. In deze brochure vindt u de opvallendste

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Asten Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000 volwassenen

Nadere informatie

Demografische gegevens ouderen

Demografische gegevens ouderen In dit hoofdstuk worden de demografische gegevens van de doelgroep ouderen beschreven. We spreken hier van ouderen indien personen 55 jaar of ouder zijn. Dit omdat gezondheidsproblemen met name vanaf die

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer Inhoud Deze samenvatting bevat de belangrijkste resultaten van de Gezondheidsmonitor en 2016 voor gemeente Haarlemmermeer.

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Hengelo

Kernboodschappen Gezondheid Hengelo Kernboodschappen Gezondheid Hengelo De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Hengelo epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Hengelo en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

Raads informatiebrief

Raads informatiebrief gemeente Eindhoven Raadsnummer O8.R2403.OOI Inboeknummer oybstoa86r Dossiernummer ysr.qr8 8 januari aoo8 Raads informatiebrief Betreft resultaten Ouderenmonitor Gemeentelijke Gezondheidsdienst 1 Inleiding

Nadere informatie

Lichamelijke gezondheid

Lichamelijke gezondheid In dit hoofdstuk worden enkele gegevens weergegeven over de lichamelijke gezondheid van ouderen. Er zijn verschillende maten om lichamelijke gezondheid te meten. Beschreven worden die gegevens die op dit

Nadere informatie

Regionale VTV 2011. Ziekten in de toekomst. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Ziekten in de toekomst

Regionale VTV 2011. Ziekten in de toekomst. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Ziekten in de toekomst Regionale VTV 2011 Ziekten in de toekomst Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Ziekten in de toekomst Auteurs: Dr. M.A.M. Jacobs-van der Bruggen, GGD Hart voor

Nadere informatie

Samenvatting Jong; dus gezond!?

Samenvatting Jong; dus gezond!? Samenvatting Jong; dus gezond!? Deel III Gezondheidsprofiel regio Nieuwe Waterweg Noord, 2005-2008 Samenvatting rapport Jong; dus gezond!? Gezondheidssituatie van de Jeugd (2004-2006) Regio Nieuwe Waterweg

Nadere informatie

Participatie en gezondheid. Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016

Participatie en gezondheid. Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016 Participatie en gezondheid Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016 Gezondheidsenquête Haaglanden 2016 Participatie en gezondheid 1 December 2017 Inhoudsopgave Kernpunten... 3 Inleiding... 4 Eenzaamheid...

Nadere informatie

In deze factsheet kunt u de belangrijkste resultaten van de Gezondheidspeiling Senioren 2008 lezen.

In deze factsheet kunt u de belangrijkste resultaten van de Gezondheidspeiling Senioren 2008 lezen. Over het onderzoek GGD Gooi & Vechtstreek heeft in het najaar van 2008 een Gezondheidspeiling gehouden onder 6.700 inwoners van 65 jaar en ouder. De GGD deed dit in opdracht van de gemeenten Blaricum,

Nadere informatie

ONDERZOEKSOPZET, RESPONS EN ACHTERGRONDKENMERKEN

ONDERZOEKSOPZET, RESPONS EN ACHTERGRONDKENMERKEN VOLWASSENEN EN OUDERENPEILING 00 De volwassenen en ouderenpeiling heeft als doel om op systematische wijze ontwikkelingen in gezondheid en gewoonten van inwoners in kaart te brengen. Bijna.00 inwoners

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Losser

Kernboodschappen Gezondheid Losser Kernboodschappen Gezondheid Losser De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Losser epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Losser en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Samenvatting Leiden heeft op 1 januari 2010 117.145 inwoners. Hoofdstuk 2 geeft een profiel van de inwoners van Leiden en is gebaseerd op kerncijfers uit de Gemeentelijke

Nadere informatie

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland 1 Dit is een voorlopige uitgave. Na de zomer 2013 komen definitieve tabellen beschikbaar. Gezondheidsenquête: volwassenen en senioren

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Samenvatting Leiden heeft op 1 januari 2006 118.070 inwoners. Hoofdstuk 2 geeft een profiel van de inwoners van Leiden. Dit hoofdstuk is gebaseerd op zowel kerncijfers uit

Nadere informatie

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R ROKEN EN ALCOHOLGEBRUIK Jeugd 2010 5 K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R Kinderenonderzoek 2010 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland

Nadere informatie

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Voorstad Deventer

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Voorstad Deventer IJsselland Wijkgezondheidsprofiel Deventer Januari 2015 Wijkgezondheidsprofiel Dit wijkgezondheidsprofiel bestaat uit gegevens afkomstig van diverse bronnen, registraties en (bewoners)onderzoeken. Voor

Nadere informatie

Afhankelijk van een uitkering in Nederland

Afhankelijk van een uitkering in Nederland Afhankelijk van een uitkering in Nederland Harry Bierings en Wim Bos In waren 1,6 miljoen huishoudens voor hun inkomen afhankelijk van een uitkering. Dit is ruim een vijfde van alle huishoudens in Nederland.

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Cranendonck Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim 35.000

Nadere informatie

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen Versie 1, oktober 2013 Bevolkingskrimp en vergrijzing punt van aandacht in Noaberkracht Dinkelland Tubbergen In Noaberkracht Dinkelland Tubbergen wonen 47.279

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N GENOTMIDDELEN V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 5 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in 2009 een schriftelijke

Nadere informatie

Gezondheidsonderzoek 2012 GGD Rivierenland

Gezondheidsonderzoek 2012 GGD Rivierenland Gezondheidsonderzoek 2012 GGD Rivierenland Veel gestelde vragen en antwoorden Vooraf: Dit is de vraag- en antwoordlijst (Q&A list) bij de Gezondheidsmonitor (gecombineerde volwassenen- en ouderenmonitor)

Nadere informatie

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies en aanbevelingen Achtergrondinformatie Opvoeding en opvoedingsondersteuning Gezondheid Lichamelijke en leefstijl gezondheid leefstijl en psychosociaal welbevinden Conclusies en aanbevelingen Ouderenmonitor Monitor kinderen

Nadere informatie

Pensioenaanspraken in beeld

Pensioenaanspraken in beeld Pensioenaanspraken in beeld Deel 1: aanspraken naar geslacht en burgerlijke staat Elisabeth Eenkhoorn, Annelie Hakkenes-Tuinman en Marije vandegrift bouwen minder pensioen op via een werkgever dan mannen.

Nadere informatie

Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor Valkenswaard

Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor Valkenswaard Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor 2016-2017 Valkenswaard Voorwoord Een goede gezondheid zowel lichamelijk als psychisch vergroot de mogelijkheden van mensen om (langer) mee te doen in het maatschappelijke

Nadere informatie

OUDEREN SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN. Seniorenonderzoek 2008 Onderzoek bij zelfstandig wonenden van 65 jaar en ouder. Vitaal.

OUDEREN SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN. Seniorenonderzoek 2008 Onderzoek bij zelfstandig wonenden van 65 jaar en ouder. Vitaal. Ouderen SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN OUDEREN 11 Seniorenonderzoek 2008 Onderzoek bij zelfstandig wonenden van 65 jaar en ouder. De GGD Zuid-Holland West voorziet gemeenten in haar werkgebied van inzicht

Nadere informatie

Samenvatting Losser. 2 van 5 Twentse Gezondheids Verkenning Losser. Versie 1, oktober 2013

Samenvatting Losser. 2 van 5 Twentse Gezondheids Verkenning Losser. Versie 1, oktober 2013 Samenvatting Losser Versie 1, oktober 2013 Lage SES, bevolkingskrimp en vergrijzing punt van aandacht in Losser In de gemeente Losser wonen 22.552 mensen; 11.324 mannen en 11.228 vrouwen. Als we de verschillende

Nadere informatie

Gemeente rapportage Nederweert Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016

Gemeente rapportage Nederweert Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 Gemeente rapportage Nederweert Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 Leeswijzer De onderstaande lokale rapportage is een korte samenvatting van de belangrijkste resultaten uit de Gezondheidsmonitor

Nadere informatie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Respons thuiszorgorganisaties en GGD en In deden er tien thuiszorgorganisaties mee aan het, verspreid over heel Nederland. Uit de

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Samenvatting Leiden heeft op 1 januari 2009 116.818 inwoners. Hoofdstuk 2 geeft een profiel van de inwoners van Leiden. Dit hoofdstuk is gebaseerd op zowel kerncijfers uit

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Gemert-Bakel Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

Protocol Gezondheidsmonitor Noord-Holland Noord

Protocol Gezondheidsmonitor Noord-Holland Noord Noord-Holland Noord Een onderzoek naar de gezondheid en leefstijl van inwoners van 19 jaar en ouder in Noord-Holland Noord 1 1. Inleiding Vanaf september voert de een grootschalig onderzoek uit naar de

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Geldrop-Mierlo Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer

Nadere informatie

Regionale VTV 2011. WPG / Ouderen. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport WPG / Ouderen

Regionale VTV 2011. WPG / Ouderen. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport WPG / Ouderen Regionale VTV 2011 WPG / Ouderen Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport WPG / Ouderen Auteurs: Drs. L. de Geus, GGD West-Brabant M. Spermon, GGD Brabant-Zuidoost

Nadere informatie

1 Algemene Gezondheid

1 Algemene Gezondheid 1 Algemene Gezondheid Gezondheid in Friesland In de uitwerking van het thema algemene wordt inzicht gegeven in de manier waarop de Friese bevolking van 19 jaar en ouder haar beoordeelt. Ook wordt kwaliteit

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Son en Breugel Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim 35.000

Nadere informatie

Gezondheidsprofiel Boxtel Oost

Gezondheidsprofiel Boxtel Oost Gezondheidsprofiel Boxtel Oost Verbinden preventie-curatie Presentatie wijkteam 6 februari 2014 Marije Scholtens (GGD Hart voor Brabant), Nicole de Baat (Robuust) Programma 16.00 16.05 welkom en voorstelrondje

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar Samenvatting Leiden heeft op 1 januari 2008 116.891 inwoners. Hoofdstuk 2 geeft een profiel van de inwoners van Leiden. Dit hoofdstuk is gebaseerd op zowel kerncijfers uit

Nadere informatie

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas Artikelen Huishoudensprognose 2 25: belangrijkste uitkomsten Maarten Alders en Han Nicolaas Het aantal huishoudens neemt de komende jaren toe, van 7,1 miljoen in 25 tot 8,1 miljoen in 25. Dit blijkt uit

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N LICHAMELIJKE GEZONDHEID V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 2 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in 2009 een schriftelijke

Nadere informatie

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015 Migratie en pendel Twente Special bij de Twente Index 2015 Inhoudsopgave Theorieën over wonen, verhuizen 3 Kenmerken Twente: Urbanisatiegraad en aantal inwoners 4 Bevolkingsgroei grensregio s, een vergelijking

Nadere informatie

Op weg naar de speerpuntennotitie lokaal gezondheidsbeleid Boxmeer 2009 2011: Speerpunten voor Boxmeer?? Esther Hendriks 24 september 2009

Op weg naar de speerpuntennotitie lokaal gezondheidsbeleid Boxmeer 2009 2011: Speerpunten voor Boxmeer?? Esther Hendriks 24 september 2009 Op weg naar de speerpuntennotitie lokaal gezondheidsbeleid Boxmeer 2009 2011: Speerpunten voor Boxmeer?? Esther Hendriks 24 september 2009 Op weg naar speerpuntennotitie? Wat doen/deden we al? Welke gezondheidsproblemen

Nadere informatie

Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1

Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1 Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1 Inleiding Hoe functioneren mensen en welke chronische aandoeningen hebben ze? Wat willen ze? Wat kunnen

Nadere informatie

Ouderenmonitor 2010. Resultaten van de regio Achterhoek

Ouderenmonitor 2010. Resultaten van de regio Achterhoek Ouderenmonitor 2010 Resultaten van de regio Achterhoek Ouderenmonitor 2010 Resultaten van de regio Achterhoek Colofon Uitgave: Kennis- en Expertisecentrum GGD Gelre-IJssel Postbus 51 7300 AB Apeldoorn

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Someren Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Reusel- De Mierden Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N LICHAAMSBEWEGING EN GEWICHT V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 4 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Gemeente s-hertogenbosch, afdeling Onderzoek & Statistiek, februari 2019 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Vrijwilligerswerk... 4 3. Mantelzorg... 8

Nadere informatie

Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek

Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

Jacobus den Heijer. (90 jaar)

Jacobus den Heijer. (90 jaar) Jacobus den Heijer (9 jaar) Toen ik 48 was, heb ik drie maanden in het ziekenhuis gelegen omdat ik bij een ongeluk op de vissersboot beide benen brak. Toen was ik kwetsbaar. Ook toen mijn vrouw overleed,

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voor zorg en welzijn Molukse Ouderen. Landelijke Stuurgroep Molukse Ouderen. LSMO Nieuwsbrief april 2011. >> Maart 2011 Nr.

Nieuwsbrief. Voor zorg en welzijn Molukse Ouderen. Landelijke Stuurgroep Molukse Ouderen. LSMO Nieuwsbrief april 2011. >> Maart 2011 Nr. Nieuwsbrief >> Maart 2011 Nr. 02 Voor zorg en welzijn Molukse Ouderen L Nieuwsbrief april 2011 De wet publieke gezondheid, Wpg,voor u toegelicht: Gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventieve gezondheidszorg

Nadere informatie

Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor Someren

Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor Someren Resultaten Volwassenen- en Ouderenmonitor 16-17 Someren Voorwoord Een goede gezondheid van lichaam én geest vergroot de mogelijkheden van mensen om (langer) mee te doen in het maatschappelijke leven. De

Nadere informatie

De gezondheidssituatie van ouderen in Gelderland Midden 2005

De gezondheidssituatie van ouderen in Gelderland Midden 2005 De gezondheidssituatie van ouderen in Gelderland Midden 2005 Samenvatting van de resultaten van een onderzoek onder zelfstandig wonende 65-plussers in het werkgebied van Hulpverlening Gelderland Midden

Nadere informatie

GGD Amsterdam Eenzaamheid in Beeld

GGD Amsterdam Eenzaamheid in Beeld GGD Amsterdam Eenzaamheid in Beeld Samenvatting Eén op de acht volwassen Amsterdammers voelt zich ernstig. Dat is meer dan gemiddeld in Nederland. In vergelijking met voorgaande jaren voelen steeds meer

Nadere informatie

Gezond meedoen in Sittard-Geleen. Samenvatting Lokaal rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014

Gezond meedoen in Sittard-Geleen. Samenvatting Lokaal rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 Gezond meedoen in Sittard-Geleen Samenvatting Lokaal rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 214 Dit is de samenvatting van het lokaal rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 214 Een nieuwe kijk

Nadere informatie