CVDR. Nr. CVDR610568_1. Beleid kruimelgevallen Inleiding. 2. Beleidsregels. Artikel 1. 6 juni Officiële uitgave van Katwijk.

Transcriptie

1 CVDR Officiële uitgave van Katwijk. Nr. CVDR610568_1 6 juni 2018 Beleid kruimelgevall 2015 Beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 van de Wet algeme bepaling omgevingsrecht (Wabo) jo, Bijlage II, artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor). 1. Inleiding De aanleiding voor het voorliggde kruimelgevallbeleid is de wijziging in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is op 24 september 2014 gepubliceerd in het Staatsblad trad op 1 november 2014 in werking. Met deze wijziging wordt het vergunning vrij bouw nog verder uitgebreid wat hopelijk leidt tot minder efficiëntere procedures. Het oude Beleid kruimelgevall van 6 december 2013 moest daarom herzi word aangezi er e paar aangrijpde verandering zijn geweest. In deze notitie zijn de beleidsregels opgom voor de mogelijkheid om af te wijk van bestemmingsplann via e omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algeme bepaling omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het betreft hier beleidsregels voor de planologische kruimelgevall onder het regime van de Wabo (hierna te noem: beleidsregels). Voorliggd beleid voor kruimelgevall is van belang voor de mogelijkhed die de wet biedt om van bestemmingsplann af te wijk met e kortere procedure. Het beleid breidt namelijk de mogelijkhed die er al war verder uit. Indi dergelijk beleid ontbreekt, moet elk bouwplan apart word besprok word afgewog. Dergelijke ad hoc beslissing leid tot onduidelijkheid onzekerheid voor aanvragers komt de ruimtelijke kwaliteit van de gemete als geheel niet t goede. Bovdi is voor het beoordel van e afzonderlijke aanvraag e periode van kele wek nodig. De snellere besluitvorming is mede van groot belang aangezi de afwijking van het bestemmingsplan op grond van 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algeme bepaling omgevingsrecht binn de fatale termijn van 8 wek moet word afgehandeld. Als e aanvraag past binn dit beleid betekt dit dat medewerking zal word verled aan e afwijking van het bestemmingsplan is er ge nadere afweging noodzakelijk. 2. Beleidsregels Artikel 4 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht Voor verling van e omgevingsvergunning voor e activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan of beheersverording wordt afgewek, kom in aanmerking. Artikel 1 e bijbehord bouwwerk of uitbreiding daarvan: Akkoord onder de voorwaard dat: Er sprake is van e erker, o deze aan de voorgevel maximaal 60% van de breedte van voorgevel bedraagt, met e maximum van 3,6 meter, o deze aan de zijgevel maximaal 30% van de breedte van zijgevel bedraagt, met e maximum van 3 meter, o de diepte niet meer bedraagt dan 1,2 m, o de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, o de afstand tuss de erker het opbaar toegankelijk gebied minimaal 2 m bedraagt, o de afstand tot de aangebouwde naastgeleg woning t minste 0,5 meter bedraagt indi er ge aangebouwde woning is (bij vrijstaande woning aan één zijde bij hoekwoning) de afstand tot de zijdelingse perceelgrs t minste 2 meter is. 1

2 Er sprake is van e wijziging van de bestaande dakhelling van e hoofdgebouw, o de dakhelling maximaal 52 gaat bedrag, o de goothoogte van de woning niet meer bedraagt dan 5 m, o er op de verbeelding ge aanduiding plat dak is opgom, o het e vrijstaande woning betreft die t minste 2 m van de aangrzde woning of gebouw staat, of o het e twee-aane gebouwde woning betreft waarvan de andere woning reeds e grotere hellingshoek heeft, de nieuwe dakhelling niet groter is dan deze hellingshoek, of o het e aanééngebouwde woning betreft in e bouwvlak waarvan reeds e woning e dakhelling heeft die groter is dan 45, de nieuwe dakhelling niet groter is dan deze hellingshoek, of o het e woning betreft die is voorzi van e dwarskap. Er sprake is van e wijziging van de bestaande dakhelling van e mansardekap, o de dakhelling maximaal 70 gaat bedrag, o het eerste deel van het dakvlak betreft, o de helling van het tweede dakvlak naar de nok minimaal 20 maximaal 45 bedraagt, o de mansardekap symmetrisch blijft. Er sprake is van e dakterras, o deze gerealiseerd wordt op e aan- of uitbouw dan wel e aangebouwd bijgebouw, o de aan- of uitbouw dan wel e aangebouwd bijgebouw is voorzi van e plat dak, o de dakterras afscheiding maximaal 1.00 meter hoog wordt. Er sprake is van e balkon, o De borstwering 1.20 meter hoog wordt indi het hoogteverschil tuss e vloer e aangrzde vloer, terrein of water meer dan 13 meter is. In alle andere gevall is de borstwering maximaal 1 meter hoog. - buit de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgde eis: a. niet hoger dan 5 meter, tzij sprake is van e kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie t diste van e agrarisch bedrijf, b. De oppervlakte niet meer dan 150 m². Voor overige bijbehorde bouwwerk is individuele toetsing vereist. Artikel 2 e gebouw t behoeve van e infrastructurele of opbare voorziing als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel goemde eis, mits wordt voldaan aan de volgde eis: a.niet hoger dan 5 meter, b.de oppervlakte niet meer dan 50 m²; Artikel 3 2

3 e bouwwerk, ge gebouw zijnde, of e gedeelte van e dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan Er sprake is van e erfafscheiding tot e hoogte Akkoord onder de voorwaard dat: aan de volgde eis: van 2 m, a. niet hoger dan 10 m, o Het gedeelte voor de voorgevel dat niet aansluit b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; aan het achtererf niet hoger is dan 1 meter, o Het gedeelte voor de voorgevel dat aansluit aan het achtererf tot t hoogste één meter vanaf de grond e dichte constructie, dan wel op constructie, het gedeelte opgetrokk tot maximaal twee meter e op constructie heeft, of o Het geheel e op constructie heeft, o De erfafscheiding voldoet aan hetge verbeeld is op bijlage 1, teking D, E F. Er sprake is van e vlaggmast, o er zich maximaal 3 vlaggmast op e perceel bevind, o e vlaggmast binn de bebouwde kom niet hoger wordt dan 6 m, o e vlaggmast buit de bebouwde kom niet hoger wordt dan de bestaande bebouwing op het betreffde perceel. Er sprake is van e lantaarnpaal of lichtmast, o e lantaarnpaal binn de bebouwde kom niet hoger wordt dan 6 m, o e lantaarnpaal buit de bebouwde kom niet hoger wordt dan de bestaande bebouwing op het betreffde perceel; o e lichtmast op e sportpark van maximaal 10 meter hoog Er sprake is van e carport, o deze niet hoger wordt dan de vloer van de eerste bouwlaag met e maximum van 3 m, o geheel in het zij- of achtererf gebied is geleg, o e totale oppervlakte heeft van maximaal 20 m², o de carport minimaal 2m uit het opbaar toegankelijk gebied is geleg Er sprake is van reclame, o De maximaal 6 m hoog is, o Het totaal oppervlak niet meer bedraagt dan 3 m² Voor overige bouwwerk, ge gebouw zijnde of e gedeelte van e dergelijk bouwwerk, is individuele toetsing vereist. Artikel 4 e dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van e gebouw dan wel de uitbreiding van e bouwwerk met e bouwdeel van ondergeschikte aard; Akkoord onder de voorwaard dat: Er sprake is van e dakkapel of dakvster waarbij o De oppervlakte van e helld dakvlak voor maximaal 25% wordt doorbrok Er sprake is van e dakopbouw op het hoofdgebouw, o Het e verlging van het voordakvlak betreft, o Het e verlging van e dakvlak bij e rijwoning betreft, 3

4 o Het e verling van e zadeldak betreft, o de verlging de gehele breedte van het voordakvlak ge zijdakvlak betreft, o de verlging maximaal 1 m naar achter betreft, o de dakhelling niet meer is dan 40, o het hoofdgebouw niet meer dan 2 bouwlag heeft, o de nieuwe nokhoogte niet meer dan 10 meter bedraagt. Voor overige dakkapell, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding dan wel de uitbreiding van e bouwwerk met e bouwdeel van ondergeschikte aard is individuele toetsing vereist. Artikel 5 e antne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; Artikel 6 e installatie bij e glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998 Artikel 7 e installatie bij e agrarisch bedrijf waarmee duurzame ergie wordt geproduceerd door het bewerk van uitwerpsel van dier tot krachts artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffwet aangewez eindproduct van e krachts dat artikellid omschrev bewerkingsprocedé dat ziet op het vergist van t minste 50 gewichtsproct uitwerpsel van dier met in de omschrijving van dat procedé goemde nevbestanddel; Artikel 8 het gebruik van grond voor e niet-ingrijpde herinrichting van opbaar gebied; Artikel 9 Het gebruik van bouwwerk, evtueel in samhang met bouwactiviteit die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergrot, van bij die bouwwerk aansluitd terrein mits, voor zover geleg buit de bebouwde kom, het uitsluitd betreft e logiesfunctie voor werknemers; Er sprake is van e aan-huis-gebond beroep bij e woning /of in e bijgebouw, o het oppervlak t behoeve van die activiteit maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met e maximum van 50 m2 bedraagt, o de activiteit door de bewoners van het hoofdgebouw zelf word uitgeoefd, o indi voor de activiteit extra parkeerplaats /of laad- losplaats nodig zijn, di deze op eig terrein te word gerealiseerd, tzij in de omgeving in parker /of lad loss kan word voorzi, o er ge sprake is van e prostitutiebedrijf, o het gebruik niet gepaard gaat met horeca /of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die 4

5 ondergeschikt is aan de uitoefing van de betrokk activiteit, o de activiteit vall onder milieucategorie 1 uit bijlage 1 van de VNG-publicatie Bedrijv milieuzonering (editie 2009). Dit artikel is niet van toepassing op e activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor overige gebruikswijziging is individuele toetsing vereist. Artikel 10 het gebruik van e recreatiewoning voor bewoning mits wordt voldaan aan de volgde eis: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachts de Woningwet aan e bestaande woning gestelde eis; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachts de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak veehouderij de Wet geurhinder veehouderij gestelde regels of de Reconstuctiewet conctratiegebied, c. de bewoners op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had deze sedertdi onafgebrok bewoont, d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was; Akkoord Artikel 11 ander gebruik van grond of bouwwerk dan bedoeld in de onderdel 1 tot met 10, voor e termijn van t hoogste 10 jaar. Dit artikel is niet van toepassing op e activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor overige gebruikswijziging is individuele toetsing vereist Artikel 12 Hardheidsclausule Burgemeester wethouders blijv bevoegd om af te wijk van deze regeling wanneer die voor één of meer belanghebbd gevolg heeft die wegs bijzondere omstandighed onevredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te di doel. In e dergelijk geval zal e aparte gemotiveerde beoordeling plaatsvind. Artikel 14 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekdmaking. Artikel 15 Titel Dit besluit kan word aangehaald als het Beleid kruimelgevall. Burgemeester wethouders van de gemete Katwijk, de secretaris, de burgemeester, 5

6 3. Toelichting Stedbouwkundige onderbouwing 1. e bijbehord bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover geleg buit de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgde eis: a. niet hoger dan 5 meter, tzij sprake is van e kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie t diste van e agrarisch bedrijf, b. De oppervlakte niet meer dan 150 m²; Het is onwselijk om e bijbehord bouwwerk of uitbreiding daarvan in iedere situatie toe te staan, daarvoor is het maximaal toegestane volume te groot. Individuele toetsing is nodig, waarbij de zichtbaarheid de situering t opzichte van andere bouwwerk onder andere e rol spel. Het straatbeeld wordt voor e belangrijk deel bepaald door de voorgevelrooilijn. Door het toestaan van e erker, wordt deze voorgevelrooilijn doorbrok. Omdat e te grote doorbreking e ongewst straatbeeld veroorzaakt, mog deze beperkt van omvang zijn. Stedbouwkundig is het onwselijk dat de beperking in deze beleidsregels van bijbehorde bouwwerk wordt overschred. De red hiervoor is dat het ondergeschikte karakter van de erfbebouwing t opzichte van het hoofdgebouw de minimale opheid van het erf anders niet blijv behoud. E wijziging in de bestaande dakhelling van e hoofdgebouw heeft impact op het straatbeeld de verschijningsvorm van het hoofdgebouw. Om e aantasting van het karakteristieke straatbeeld de architectonische verschijningsvorm van het hoofdgebouw te voorkom word e maximale dakhelling bijbehorde voorwaard gehanteerd. Dakterrass balkons word alle toegestaan op e aan- of uitbouw dan wel e aangebouwd bijgebouw om de ruimtelijke impact op de omgeving te beperk. Er wordt e maximale hoogte van e borstwering van 1 meter gehanteerd, zodat e dakterras of balkon e ondergeschikt karakter behoudt wordt voorkóm dat deze word vormgegev als e extra bouwlaag. 2. e gebouw t behoeve van e infrastructurele Het is onwselijk om de uitbreiding van e infrastructurele of opbare voorziing in iedere situ- of opbare voorziing als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, van het Bor, dat niet voldoet atie toe te staan, op de manier waarop het nu in aan de in dat subonderdeel goemde eis, mits artikel 3 is omschrev. Daarvoor is het maximaal wordt voldaan aan de volgde eis: toegestane volume te groot. a. niet hoger dan 5 meter, b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 3. e bouwwerk, ge gebouw zijnde, of e gedeelte van e bouwwerk, mits wordt voldaan aan van e bouwwerk is e heel ruime categorie. E bouwwerk ge gebouw zijnde of e gedeelte de volgde eis: Voor de meest voorkomde bouwwerk ge a. niet hoger dan 10 m, gebouw zijnde (erfafscheiding, vlaggmast, b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; lantaarnpal lichtmast, carports reclame) zijn voorwaard gegev. E schutting, muur of hekwerk die hoger is dan één meter markeert scherp de overgang tuss de opbare ruimte het eig domein. Die harde overgang tast de beeldkwaliteit aan. Door toepassing van e doorzichtige constructie, evtueel begroeid met plant (klimop e.d.) wordt e minder harde overgang bewerkstelligd maar wordt de privacy van bewoners voldode gewaarborgd. Het is vanuit stedbouwkundig oogpunt onwselijk om woning geheel af te scherm. Dit geeft 6

7 e onaangaam straatbeeld. Daarom mag de erfafscheiding voor de voorgevel niet hoger word dan 1 meter. De stedbouwkundige impact van e vlaggmast /of lantaarnpaal is gering. Voor de hoogte van de vlaggmast/lantaarnpaal is binn de bebouwde kom aangeslot bij de hoogte die vergunningvrij is toegestaan. Buit de bebouwde kom wordt voor de hoogte aangeslot bij de aanwezige bebouwing, zodat de vlaggmast/lantaarnpaal qua hoogte in afstemming met de aanwezige bebouwing kan word gerealiseerd. Het is vanuit stedbouwkudig oogpunt onwselijk dat carports voor de voorgevel uitstek. Dit geeft al snel e rommelig straatbeeld. Ze di daarom geheel op het zij- of achtererf te ligg. 4. e dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van e gebouw dan wel de uitbreiding van e bouwwerk met e bouwdeel van ondergeschikte aard; Het is vanuit stedbouwkundig oogpunt onwselijk dat reclame e grote impact heeft op het straatbeeld. Bij grotere reclame-uiting is vanwege de impact op het straatbeeld maatwerk nodig. De overige word individueel getoetst. Voor dakkapell geldt dat zij in de regel vergunningvrij zijn. Dit betekt dat op de meeste dakkapell ge stedbouwkundige eis kunn word gesteld. Hierop uitgezonderd zijn alle dakkapell in het voordakvlak in naar opbaar toegankelijk gebied gekeerde achter- zijdakvlakk. Omdat het wselijk is dat deze dakkapell e ondergeschikt karakter hebb, is de dakdoorbreking van deze dakkapell beperkt. Door e verlging van het voordakvlak met e meter naar achter wordt het straatbeeld niet aangetast. Doordat deze verlging alle is toegestaan bij hoofdgebouw bestaande uit één of twee bouwlag, blijft de verhouding voorgevel dakvlak bewaard. 5. e antne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; Het is onwselijk om e antne installatie in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig waarbij de zichtbaarheid van het opbaartoegankelijk gebied e rol speelt. 6. e installatie bij e glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet e installatie bij e agrarisch bedrijf waarmee duurzame ergie wordt geproduceerd door het bewerk van uitwerpsel van dier tot krachts artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffwet aangewez eindproduct van e krachts dat artikellid omschrev bewerkingsprocedé dat ziet op het vergist van t minste 50 gewichtsproct uitwerpsel van dier met in de omschrijving van dat procedé goemde nevbestanddel; 8. het gebruik van grond voor e niet-ingrijpde herinrichting van opbaar gebied; Het is onwselijk om e warmtekrachtkoppeling installatie in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig. De installatie is bij voorkeur niet zichtbaar vanaf opbaar toegankelijk gebied Het is onwselijk om e dergelijke installatie in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig. De installatie is bij voorkeur niet zichtbaar vanaf opbaar toegankelijk gebied Het is onwselijk om het gebruik van grond voor e niet-ingrijpde herinrichting van opbaar gebied in iedere situatie toe te staan. Hiervoor 7

8 is individuele toetsing nodig, waarbij gekek wordt de inpassing van het gebruik in zijn omgeving. 9. het gebruik van bouwwerk, evtueel in Het is onwselijk om dergelijk gebruik in iedere samhang met bouwactiviteit die de bebouwde situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing oppervlakte of het bouwvolume niet vergrot, nodig waarbij de impact van e dergelijk gebruik van bij die bouwwerk aansluitd terrein, mits, op zijn omgeving e rol speelt, dk daarbij aan voor zover geleg buit de bebouwde kom, het parker. uitsluitd betreft e logiesfunctie voor werknemers; 10. het gebruik van e recreatiewoning voor bewoning mits wordt voldaan aan de volgde eis: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachts de Woningwet aan e bestaande woning gestelde eis; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachts de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak veehouderij de Wet geurhinder veehouderij gestelde regels of de Reconstuctiewet conctratiegebied, c. de bewoners op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had deze sedertdi onafgebrok bewoont, de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was; 11. ander gebruik van grond of bouwwerk dan bedoeld in de onderdel 1 tot met 10, voor e termijn van t hoogste 10 jaar. Het permant gebruik van e recreatiewoning die al sinds 31 oktober 2003 onafgebrok bewoond wordt heeft weinig ruimtelijke impact. Het is onwselijk om dergelijk gebruik in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig waarbij de impact van e dergelijk gebruik op zijn omgeving e rol speelt, dk daarbij aan parker. 8

9 4. Bijlag Bijlage 1: Teking D 9

10 Teking E Teking F 10 Cvdr 2018 nr. CVDR610568_1 6 juni 2018