BELEID TOEPASSING ARTIKEL 3.23 VAN DE WET RUIMTELIJKE ORDENING

Transcriptie

1 BELEID TOEPASSING ARTIKEL 3.23 VAN DE WET RUIMTELIJKE ORDENING Vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van Velsen op 17 februari Het beleid is na publicatie op 26 februari 2009 op daaropvolgende dag in werking getreden. 1

2 2

3 Inleiding Het bestemmingsplan vormt voor de gemeente het instrument bij uitstek om daarin het gewenste ruimtelijke beleid voor de gemeente of een deel daarvan vast te leggen. Het bestemmingsplan verschaft de burger de nodige rechtszekerheid omdat het hem of haar duidelijkheid verschaft omtrent de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van zijn/haar perceel. Het bestemmingsplan biedt die burger daarnaast ook bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen in zijn of haar woon- en leefomgeving. Ruimtelijke ordening is een dynamisch proces waarbij rekening gehouden dient te worden met maatschappelijke ontwikkelingen en de veranderende behoeften en wensen van de samenleving. Om aan die dynamiek te kunnen beantwoorden bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) twee belangrijke elementen, te weten de verplichting om een bestemmingsplan eens in de tien jaar te herzien (artikel 3.1, lid 1, Wro), de mogelijkheid om een projectbesluit te nemen (artikel 3.10 Wro). Daarnaast wordt middels artikel 3.23 Wro wordt voorzien in een mogelijkheid ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan ten behoeve van kruimelgevallen. Gedoeld wordt hierbij op ontwikkelingen van beperkte planologische betekenis die bouwtechnisch veelal niet ingrijpend van aard zijn. De veranderende behoeften en wensen van de burger laten zich het sterkst gelden in hun dagelijkse woon- en leefomgeving. De woonwensen van de burger zijn in de loop van de jaren gewijzigd. Er is meer behoefte ontstaan aan woon- en leefruimte en dat uit zich onder meer in verzoeken tot aanpassing en uitbreiding van de bebouwing op het bestaande woonperceel. Verouderde bestemmingsplannen bieden onvoldoende mogelijkheden om aan de nu bij onze burgers levende wensen tot aanpassing en uitbreiding van de hun ter beschikking staande bebouwing tegemoet te komen. Op 1 juli 2008 is nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wetswijziging vormt aanleiding om een beleid voor toepassing van artikel 3.23 Wro op te stellen. Dit beleid kan vervolgens opgenomen worden in de nieuwe bestemmingsplannen en tot het tijdstip waarop die van kracht zijn, worden gebruikt als basis voor het verlenen van ontheffingen. 3

4 De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing ex artikel 3.23 Wro rust bij Burgemeester en Wethouders. De bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit in de zin van artikel 3.10 Wro rust bij de gemeenteraad. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. De gemeenteraad van Velsen heeft de bevoegdheid echter niet gedelegeerd. Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de ontheffingsprocedure ex artikel 3.23 Wro daar deze bevoegdheid zich bij het college van Burgemeester en wethouders bevindt. 4

5 WETTELIJK KADER Artikel 3.23 Wro Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in acht genomen moeten worden alvorens ontheffing mag worden verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling alsmede omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing. Artikel Bro Aanwijzing van gevallen als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro 1. Voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet komen in aanmerking: a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits: 1e. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein; 2e. het aantal woningen gelijk blijft; 3e. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden, en 4e. buiten de bebouwde kom het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m²; b. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden; c. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer: 1e. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², 2e. dat bestaat uit één bouwlaag, en 3e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m; 5

6 d. een bouwwerk, geen gebouw zijnde: 1e. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en 2e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m; e. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; f. een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto-vloeroppervlak van ten hoogste 100 m² ten dienste van een agrarisch bedrijf; g. een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m; h. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; i. het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits: 1e. de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom; 2e. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m², en 3e. het aantal woningen gelijk blijft; j. een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits: 1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; 2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en 6

7 3e. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont. 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 3e. Zij is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd. 7

8 BELEIDSREGELS Ingevolge artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Deze notitie betreft beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Hierin is bepaald dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Nadat de notitie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld moet deze worden bekendgemaakt. Na bekendmaking kan bij de beslissing op een ontheffingsverzoek ex artikel 3.23 Wro qua motivering slechts worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsregels (artikel 4:82 Awb). Ingevolge het bepaalde in artikel 4:84 Awb handelt het college overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uiteraard hebben deze beleidsregels geen betrekking op de zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken, deze zijn zoals de naam al aangeeft vergunningvrij en behoeven ook niet te worden aangemeld bij de gemeente. In het 'Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken' is opgenomen welke bouwactiviteiten géén bouwvergunning vereisen. Bevoegdheid Zoals uit de tekst van artikel 3.23 Wro blijkt is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Het is geen vanzelfsprekendheid. Het beleid is bedoeld om duidelijkheid te scheppen, voor zowel de burger als het college van burgemeester en wethouders, in welke gevallen het aanvaardbaar wordt geacht om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. In uitzonderlijke gevallen zullen burgemeester en wethouders een afzonderlijke afweging omtrent de wenselijkheid van ontheffing moeten maken. Afwijking van het beleid kan enkel indien dit duidelijk gemotiveerd wordt. 8

9 Ontheffingsprocedure Nadat een ontheffingaanvraag (veelal een bouwaanvraag die niet in overeenstemming is met het vigerend bestemmingsplan en in aanmerking komt voor toepassing van artikel 3.23 Wro) is getoetst en akkoord is bevonden, wordt de aanvraag in procedure gebracht. Om belangen van anderen te betrekken bij de besluitvorming wordt het ontwerp van het ontheffingsbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegd. Indien er zienswijzen worden ingediend naar aanleiding van het ontwerpbesluit, zullen burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen met inachtname van de zienswijzen. Alle belangen (individuele en algemene) dienen meegenomen te worden bij de afweging of het al dan niet wenselijk is medewerking te verlenen aan de ontheffing. Bebouwde kom Artikel Bro maakt een onderscheid voor wat betreft gebouwen binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip bebouwde kom is niet nader gedefinieerd. Volgens jurisprudentie is de aard van de omgeving bepalend. Het gaat om de feitelijke aard van de bebouwing. Omdat de feitelijke aard van de bebouwing ruimte laat voor discussie is aansluiting gezocht bij het beleid van de provincie waar het begrip bebouwde kom is gedefinieerd in de vorm van de rode bebouwingscontour zoals opgenomen in het streekplan Noord-Holland Zuid. Het gebied dat binnen de rode contour ligt, ligt binnen de bebouwde kom en het gebied dat buiten de rode contour ligt, ligt buiten de bebouwde kom. Er wordt uitgegaan van de benadering van de provincie. 9

10 Beleid omtrent toepassing artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening. Aan ontheffing van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom wordt door het college medewerking verleend indien het verzoek om ontheffing past in een van de onderstaande beleidsregels. Vaststelling van een bestemmingsplan Het verzoek om ontheffing past na vaststelling in een bestemmingsplan. Toelichting: Tijdens de ontwerpfase van een nieuw bestemmingsplan heeft reeds een ruimtelijke afweging plaatsgevonden. Het is niet logisch om, voorafgaand aan het van kracht worden van een nieuw bestemmingsplan, ontheffing van het geldende bestemmingsplan te weigeren voor een bouwplan dat in het nieuwe bestemmingsplan past. Dakopbouw en dakkapel Voor een dakopbouw of dakkapel gericht op een vergroting van het woongenot geldt dat deze voldoet aan de loketcriteria en eventueel de aanvullende gebiedsgerichte criteria, zoals deze zijn genoemd in de Welstandnota. Bijgebouwen Een bijgebouw betreft een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw, niet voor bewoning bestemd, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven. Voor bijgebouwen gericht op een vergroting van het woongenot geldt dat: a. Het bijgebouw maximaal tot gevolg heeft dat de, op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komende gronden, voor maximaal voor 50% bebouwd worden, met een maximum van 55 m2. Toelichting: In de vigerende bestemmingsplannen worden de voor bebouwing in aanmerking komende gronden veelal aangeduid als te bebouwen erven of erf. Deze aanduidingen liggen buiten het bouwvlak. b. Het bijgebouw tenminste 3 meter achter de voorgevellijn moet worden gebouwd. Toelichting: Om de kenmerken van de bestaande bebouwing en het straatbeeld te beschermen (o a. straatprofiel en voortuin) wordt geen ontheffing verleend voor bouwen met overschrijding van 3 meter achter de voorgevellijn. 10

11 c. Er een herkenbaar onderscheid dient te blijven bestaan tussen hoofd- en bijgebouwen. De uitbreidingen en bijgebouwen dienen door maatvoering, vormgeving en situering duidelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw te blijven. d. De maximale goothoogte van het bijgebouw bedraagt 3 meter. De maximale bouwhoogte van het bijgebouw bedraagt 3,5 meter Toelichting: De uitbreidingen en bijgebouwen moeten duidelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw blijven zodat de bestaande bebouwingstypologie zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Aan- en uitbouwen Een aan- of uitbouw betreft een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en maatvoering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Voor het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: a. de aan- of bijgebouw maximaal tot gevolg heeft dat de, op grond van het bestemmingsplan de voor bebouwing in aanmerking komende gronden, maximaal voor 50% bebouwd wordt, met een maximum van 55 m2. Toelichting: In de vigerende bestemmingsplannen worden de voor bebouwing in aanmerking komende gronden veelal aangeduid als te bebouwen erven of erf. Deze liggen buiten het bouwvlak. b. De uitbreiding tenminste 3 meter achter de voorgevellijn moet worden gebouwd. Toelichting: Om de kenmerken van de bestaande bebouwing en het straatbeeld te beschermen (o a. straatprofiel en voortuin) wordt geen ontheffing verleend voor bouwen met overschrijding van de voorgevellijn. c. de aan- of uitbouw mag niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw uitkomen. d. De bouwhoogte van een aan- of uitbouw zelf mag niet hoger zijn dan 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein. Toelichting: De uitbreidingen en bijgebouwen moeten duidelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw blijven zodat de bestaande bebouwingstypologie zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. 11

12 Een bijzonder uitbouw betreft de erker en het toegangsportaal. De erker en het toegangsportaal betreffen een ondergeschikte toevoeging aan de woning. Voor de voorgevelrooilijn is het bouwen van een erker toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: a. de erker mag een breedte hebben van maximaal 60% van de gevel met een maximum breedte van 4 meter; b. de diepte mag maximaal 1,5 meter bedragen; c. niet hoger dan de vloer van de eerste verdieping en niet hoger dan 4 meter; d. erkers dienen 1 meter uit de hoek van de woning geplaatst te worden; Voor de voorgevelrooilijn is het bouwen van een toegangsportaal toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: a. ondergeschikt aan het hoofdgebouw in maatvoering; b. niet hoger dan de vloer van de eerste verdieping en niet hoger dan 4 meter; c. niet breder dan de helft van de breedte van de voorgevel; d. maximaal 1,5 meter diep; e. minimaal 1 meter onbebouwd blijft tot aan de erfgrens; De combinatie van een toegangsportaal en een erker is mogelijk mits de maatvoering zodanig is dat de combinatie een ondergeschikte toevoeging blijft. Voor de voorgevelrooilijn is het bouwen van een combinatie van een erker en een toegangsportaal toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: a. ondergeschikt aan het hoofdgebouw in maatvoering; b. niet hoger dan de vloer van de eertse verdieping en niet hoger dan 4 meter; c. niet breder dan de helft van de breedte van de voorgevel; d. maximaal 1,5 meter diep; e. minimaal 1 meter onbebouwd blijft tot aan de erfgrens; Groendragers Een groendrager betreft een voorziening dienend als alternatief voor een haag bestaande uit een transparante constructie welke alleen voorziet in het dragen van groen zodat doorzicht door beplanting kan worden ontnomen. Om het open en groene karakter te behouden dan wel te onderstrepen zijn groenvoorzieningen die steun behoeven van een rasterwerk toegestaan op de zijdelingse erfgrens en achterliggende erfgrens en uitsluitend 1 meter achter de voorgevelrooilijn (doorgaans het terrein met de bestemming tuin ) met een maximum hoogte van 2 meter gemeten vanaf het maaiveld toegestaan, mits dit rasterwerk een open structuur 12

13 van minimaal 70 % heeft en natuurlijk van kleur is (bruin, groen, naturel). De ondersteuning dient wel binnen een redelijke termijn begroeid te zijn. In het rasterwerk is een toegangsdeur toegestaan van maximaal 2 meter hoog en maximaal 1 meter breed, mits deze natuurlijk van kleur is (bruin, groen, naturel). Toelichting: Om dichtbouwen van voorerven te voorkomen staat artikel 2, lid e van het Besluit Bouwvergunningvrije en Lichtbouwvergunningplichtige Bouwwerken, erfafscheidingen hoger dan 1 meter op voorerven niet vergunningvrij toe. De vigerende bestemmingsplannen staan een hogere erfafscheiding ook niet toe. Zelfstandig staande groenvoorzieningen (coniferen/hagen/heggen) zijn geen bouwwerken en dus vergunningvrij, ongeacht de hoogte. Uit de praktijk blijkt dat bij woningen met een zijerf, welke naar de weg is gekeerd de behoefte bestaat het zijerf met een erfafscheiding hoger dan 1 meter af te bakenen om zo maximaal gebruik van het perceel te kunnen maken, waarbij de privacy gewaarborgd blijft. Een passende oplossing voor dit probleem is een groenvoorziening die steun behoeft. Bij voorbeeld een klimop tegen een gaaswerk. Gelet op onder meer de verkeersveiligheid is het uitsluitend toegestaan om 1 meter achter de voorgevelrooilijn een groendrager te plaatsen. Dit wordt nader toegelicht in de hieronder getoonde figuren. 13

14 14

15 Aan huis gebonden beroepen Een aan huis gebonden beroep betreft een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit, die in een woning door de eigenaar/ bewoner van de woning zelf, worden uitgeoefend maar niet vallen onder de vrije beroepen. Een aan huis gebonden beroep is op voorhand niet gewenst. Dit dient afhankelijk gesteld te worden van de ruimtelijke consequenties die dit gebruik met zich meebrengt. Door criteria op te stellen ontstaat een kader waarbinnen dit gebruik is toegestaan. Deze toetsingscriteria worden opgenomen in nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Tot die tijd bestaat er de mogelijkheid om hierop te anticiperen door middel van artikel 3.23 Wro procedures. Bij ontheffing fungeert de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnotitie aan huis gebonden beroepen als toetsingskader. De beleidsnotitie aan huis gebonden beroepen vormt een integraal onderdeel van dit beleidsstuk. Antenne-installaties Bij het verlenen van een ontheffing voor het plaatsen van een (vrijstaande) antennemast tot 40 m hoogte zoals bedoeld in artikel 4.1.1, lid g, Bro worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: a. Plaatsing van nieuwe antenne-installaties dient In eerste instantie plaats te vinden op bestaande gebouwen en bouwwerken zoals windturbines, reclamezuilen, schoorstenen, lichtmasten en hoogspanningsmasten. b. Plaatsing van vrijstaande antennemasten dienen in eerste instantie plaats te vinden op bedrijventerreinen en nabij knooppunten van grootschalige infrastructuur, zoals nabij de afslag Spaarndam van de A208, het knooppunt Velsen (A9/A22), Verkeersplein zuid (A208/A22), Verkeersplein noord (A22/Velsertraverse). Vrijstaande masten zijn alleen toegestaan als er geen alternatieven beschikbaar zijn op gebouwen en bestaande bouwwerken. c. Vrijstaande antennemasten zijn in woongebieden niet wenselijk. Indien er op bestaande gebouwen en bouwwerken geen mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van woongebieden een vrijstaande mast van maximaal 40 m hoogte worden gebouwd. d. Het landelijk gebied, de parken, de landgoederen, de binnenduinrand en de recreatie en natuurgebieden dienen zo veel mogelijk ontzien te worden van vrijstaande antennemasten. Plaatsing van antennemasten dient in eerste instantie plaats te vinden buiten deze gebieden. Wanneer het plaatsen van een vrijstaande antennemast in deze gebieden toch noodzakelijk is, dient de mast qua vormgeving, hoogte en schaal te 15

16 passen in het gebied. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing van een antennemast is bij deze gebieden noodzakelijk. Notitie Havengebied IJmuiden De zonering uit de notitie Havengebied IJmuiden, zie figuur I, zal het toetsingskader zijn voor te voeren ontheffingen op basis van artikel 3.23 Wro. Voor opstallen en gronden met een bruto vloeroppervlak kleiner dan m² kan op basis van artikel 3.23 Wro ontheffing worden verleend (Artikel 4.1.1, eerste lid, sub i, Bro) door het college van Burgemeester en wethouders. Recreatiewoningen Bij het verlenen van een ontheffing voor een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning fungeren de eisen gesteld in artikel lid j, van de Bro als toetsingskader. Daarnaast zal het slechts mogelijk zijn om ontheffing te verlenen indien de aanvraag voldoet aan het beleid van de provincie inzake recreatiewoningen geldend ten tijde van de ingediende aanvraag. 16

17 Evenementen Op grond van artikel 4.1.1, lid h, van de Bro is het mogelijk ontheffing te verlenen van het bestemmingplan voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen. In ieder geval wordt ontheffing verleend voor het agrarisch gebied gelegen tussen de Hoofdstraat en de Broekbergenlaan te Santpoort-Noord ten behoeve van het plaatsen van kermisattracties in de periode van half juli tot half augustus. Overige gevallen De overige in artikel Bro genoemd gevallen komen slechts incidenteel voor en zijn vaak zeer verscheiden van aard. Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro zal dan ook per geval beoordeeld dienen te worden of medewerking wenselijk is. 17

18 Tegemoetkoming in de schade Op grond van artikel 3.1 van de Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid van dit artikel genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Op 9 augustus 2005 heeft het college besloten om in voortkomende gevallen middels een verhaalcontract deze kosten te verhalen op de initiatiefnemers van een project waarvoor een planologische procedure wordt gevoerd. Inden er een ontheffingsprocedure ex artikel 3.23 van de Wro gevoerd wordt, kan er dus aanleiding zijn een verhaalscontract te sluiten met degene die verzoekt om de ontheffing. Op basis van artikel 6.4a van de Wro is het mogelijk een dergelijke overeenkomst af te sluiten. Indien nader onderzoek (risicoanalyse) uitwijst dat de planologische maatregel leidt tot schade bij derden bestaat er aanleiding een verhaalsovereenkomst op te stellen. Op basis van deze risicoanalyse worden contractuele afspraken gemaakt over het verhaal (compensatie van de tegemoetkoming in de schade) van de kosten van de tegemoetkoming in de schade op de initiatiefnemers van het project waarvoor een procedure ex artikel 3.23 van de Wro wordt gevoerd. Geen medewerking Het college kan overwegen geen medewerking te verlenen aan een verzoek tot het voeren van een ontheffingsprocedure op grond van artikel 3.23 Wro indien één van de hierna genoemde gevallen blijkt dat de ontheffing leidt tot een aantasting van of inbreuk op: de verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het LVVP; de inrichting van het buitengebied; sociale veiligheid; de inrichting en de gebruikmogelijkheden van de openbare ruimte; de gebruiksmogelijkheden naburige erven; 18

19 waterbeheer; een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld de waarde van monumentale panden, beschermde dorpsgezichten en hun direct omgeving; cultuurhistorische waarden (archeologie, historische- stedenbouwkunde en geografie). Hardheidsclausule Het college kan indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven afwijken van de hiervoor omschreven beleidsregels. Slotbepaling Het beleid toepassing artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening treedt na publicatie op in werking op Het beleid toepassing artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden aangehaald als Beleid toepassing artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening. 19