ALFABETISCHE WOORDENLIJST TAALCOMPLEET

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ALFABETISCHE WOORDENLIJST TAALCOMPLEET"

Transcriptie

1 ALFABETISCHE WOORDENLIJST TAALCOMPLEET Woord Omschrijving Het alfabet: a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Een woord kan meerdere betekenissen hebben. In de woordenlijst staat alleen de betekenis die in TaalCompleet wordt gebruikt. a, A aan de slag (gaan) aanbieden, bood, boden aan, hebben aangeboden de aanbieder, de aanbieders de aandacht het aandeel, de aandelen aangenaam kennis te maken aangeven, gaf, gaven aan, hebben aangegeven aangifte doen, deed, deden, hebben gedaan aankleden, kleedde(n) aan, hebben aangekleed aankomen, kwam(en) aan, zijn aangekomen aankruisen, kruiste(n) aan, hebben aangekruist de aanleiding, de aanleidingen aanmelden, meldde(n) aan, hebben aangemeld aannemen, nam(en) aan, hebben aangenomen aansprakelijk zijn voor, was, waren, zijn geweest het aantal, de aantallen (gaan) werken geven een bedrijf dat voor een bepaald product kan zorgen, bijvoorbeeld voor gas de manier waarop je laat merken dat je iets of iemand ziet een bewijs dat je een deel van een bedrijf hebt gekocht Ik vind het fijn dat ik je leer kennen. iets aan iemand geven officieel laten weten officieel laten weten kleren aan doen ergens komen een kruisje in het hokje zetten de reden zeggen dat je ergens aan mee wilt doen iets krijgen werk geven Als je ergens aansprakelijk voor bent, krijg jij straf als het niet goed gaat. het getal; hoeveel van iets

2 de aanval, de aanvallen aanvallen, viel(en) aan, hebben aangevallen aanvragen, vroeg(en) aan, hebben aangevraagd aanvullend(e) aanwezig(e) de aardappel, de aardappels als je iets doet om te winnen iets doen om te winnen vragen of je iets kunt krijgen iets wat extra is als iets of iemand er is Dit eten Nederlanders vaak bij groente. aardig(e) het abonnement, de abonnementen de abortus, de abortussen vriendelijk acht een getal: 8 achter een bewijs dat je iets regelmatig mag doen of regelmatig iets krijgt een zwangerschap laten stoppen niet voor de achtergrond, de achtergronden de achterkant, de achterkanten de achternaam, de achternamen de actie, de acties actief / actieve de activiteit, de activiteiten de administratie het adres, de adressen de advertentie, de advertenties het advies, de adviezen de advocaat, de advocaten af en toe de afdeling, de afdelingen afgelopen De omgeving waarin iets is. Voorbeeldzin: Ik bel mijn moeder. Op de achtergrond hoor ik muziek. de kant tegenover de voorkant de naam van je familie iets wat je doet als je veel doet of beweegt iets wat je kunt doen De gegevens. Bijvoorbeeld de gegevens van de klanten van een bedrijf. de straat, het nummer en de plaats waar je woont een bericht waarin iets wordt aangeboden of gevraagd Als je zegt wat iemand het beste kan doen. iemand die je helpt als je naar de rechter moet soms een deel van bijvoorbeeld een bedrijf of een ziekenhuis voorbij

3 afhangen van, hing(en) af, hebben afgehangen afmaken, maakte(n) af, hebben afgemaakt afscheid nemen, nam(en), hebben genomen de afspraak, de afspraken afspreken, sprak(en) af, hebben afgesproken de afstand, de afstanden het afval afwezig(e) de agenda, de agenda s het alfabet allebei alleen allemaal allerlei alles als alsjeblieft alstublieft altijd alvast ander(e) anderhalf / anderhalve anders het antwoord, de antwoorden Door iets bepaald worden. Voorbeeldzin: Het hangt van het weer af of we gaan zwemmen. zorgen dat iets klaar is groeten als je weggaat Wat je zult doen. Bijvoorbeeld: Als je een afspraak hebt bij de tandarts, moet je daar komen. Elkaar iets beloven. Voorbeeldzin: We spreken af dat we deze zomer naar zee gaan. hoe ver iets is alles wat je weggooit als iets of iemand er niet is een boek met datums waarin je schrijft wat je wanneer moet doen alle letters van een taal alle twee niet samen iedereen verschillende alle dingen Op het moment dat. Voorbeeldzin: Ik ga naar huis als ik klaar ben. In het geval dat. Voorbeeldzin: Ik ga op de fiets als het droog is. Dit zeg je als je iemand iets geeft of iets vriendelijk vraagt. Alsjeblieft zeg je tegen iemand die jong is of die je kent. Dit zeg je als je iemand iets geeft of iets vriendelijk vraagt. Alstublieft zeg je tegen iemand die oud is of die je niet kent. op alle momenten Zonder te wachten. Voorbeeldzin: Dirk gaat alvast naar buiten. Straks gaat Henk ook naar buiten. als iets niet hetzelfde is één en een half niet hetzelfde wat je zegt nadat je een vraag kreeg

4 de apotheek, de apotheken het apparaat, de apparaten het appartement, de appartementen de appel, de appels een winkel waar je medicijnen kunt halen de machine Een woning die een deel is van een groter gebouw. Voorbeeldzin: Er zijn zestig appartementen in die flat. hard, rond fruit april arbeidsongeschikt(e) de arbeidsovereenkomst, de arbeidsovereenkomsten het arbobeleid de Arbowet arm(e) de arm, de armen de vierde maand van het jaar als je niet kunt werken omdat je ziek bent een papier met afspraken over je werk de manier waarop je wilt dat mensen werken, zodat het werk veilig en gezond is de wet waarin staat wanneer werk veilig en gezond is niet rijk het deel van je lichaam van je schouder tot je hand het artikel, de artikelen de arts, de artsen de assistente, de assistentes augustus de auto, de auto s een stuk tekst in een krant of tijdschrift de dokter iemand die een ander helpt bij het werk de achtste maand van het jaar iets met vier wielen waarmee je kunt rijden automatisch(e) wat vanzelf gaat autorijden, reed, reden, hebben/zijn gereden in een auto rijden en sturen de autoweg, de autowegen de avond, de avonden een weg voor auto s waar je 100 kilometer per uur mag het deel van de dag tussen de middag en de nacht het avondeten s avonds in de avond het eten dat je s avonds neemt

5 b, B de baan, de banen de baas, de bazen de baby, de baby s het bad, de baden de badkamer, de badkamers de bak, de bakken het werk dat je doet iemand die de leiding heeft een kind dat jonger is dan één jaar een grote bak met water waarin je kunt zitten of liggen om je te wassen een kamer waarin een bad of douche is een soort doos waarvan de bovenkant open is de bakker, de bakkers de bal, de ballen iemand die brood maakt en verkoopt iets wat rond is, waarmee je kunt spelen het balkon, de balkons de banaan, de bananen Een deel van je huis dat buiten is. Er staat een hek omheen en je kunt er zitten. lang, geel fruit bang(e) de bank, de banken de basis, de bases / basissen het basispakket, de basispakketten de basisschool, de basisscholen Als je bang bent, denk je dat er iets kan gebeuren wat vervelend is. een soort grote stoel waar je met meer mensen op kunt zitten een bedrijf waar je geld kunt lenen en sparen Iets wat aan het begin staat of waar iets anders op steunt. Voorbeeldzin: In het eerste studiejaar leer je de basis voor dit beroep. Het deel van de zorgverzekering dat voor iedereen hetzelfde is. Voorbeeldzin: De kosten voor de huisarts zitten in het basispakket. Die hoef je dus niet zelf te betalen. een school voor kinderen van vier tot twaalf jaar

6 beantwoorden, beantwoordde(n), hebben beantwoord het bed, de bedden antwoord geven iets waarin je ligt om te slapen bedanken, bedankte(n), hebben bedankt bedankt bedenken, bedacht(en), hebben bedacht bedienen, bediende(n), hebben bediend bedoelen, bedoelde(n), hebben bedoeld het bedrag, de bedragen het bedrijf, de bedrijven de bedrijfsarts, de bedrijfsartsen het been, de benen Zeggen dat je blij bent dat iemand iets heeft gedaan. Voorbeeldzin: Jan bedankt zijn moeder, omdat zij hem heeft geholpen. Dit zeg je als je laat weten dat je blij bent dat iemand iets heeft gedaan. een idee krijgen door te denken in een restaurant eten en drinken naar de klanten brengen uitleggen wat je wilt zeggen een hoeveelheid geld een plaats waar mensen iets doen om geld te verdienen een dokter die zieke werknemers probeert te helpen het deel van je lichaam van je billen tot je voet een beetje begeleiden, begeleidde(n), hebben begeleid het begin beginnen, begon(nen), zijn begonnen de begrafenis, de begrafenissen begrijpen, begreep, begrepen, hebben begrepen behalve behandelen, behandelde(n), hebben behandeld de behandeling, de behandelingen beide(n) de beker, de bekers niet veel helpen; steunen het eerste deel iets gaan doen of iets wat je als eerst doet als iemand die dood is onder de grond wordt gelegd snappen zonder een zieke proberen beter te maken wat je doet om iemand die ziek is weer beter te maken alle twee iets waaruit je kunt drinken

7 het belang, de belangen belangrijk(e) de belangstelling de belasting, de belastingen de belastingaangifte, de belastingaangiften / belastingaangiftes de belastingdienst beleefd(e) het beleg bellen, belde(n), hebben gebeld wat belangrijk is wat nodig is en je niet kunt missen de aandacht of interesse een deel van je loon of van de prijs die je aan de belastingdienst moet geven invullen hoeveel geld je hebt gekregen en hoeveel belasting je daarom moet betalen het bedrijf dat berekent hoeveel belasting mensen moeten betalen netjes wat je op je brood doet, bijvoorbeeld pindakaas of worst met iemand praten via de telefoon beloven, beloofde(n), hebben beloofd beneden benieuwd zijn (naar) bepaald(e) bepalen, bepaalde(n), hebben bepaald bereiken, bereikte(n), hebben bereikt de berg, de bergen het bericht, de berichten het beroep, de beroepen beschermen, beschermde(n), hebben beschermd de beschikbaarheid beslissen, besliste(n), hebben beslist zeggen dat je iets zult doen of geven Niet boven. Voorbeeldzin: De keuken is beneden en de slaapkamer is boven. iets graag willen weten Het is duidelijk waarom het gaat. Voorbeeldzin: Ik ben bang voor bepaalde dieren. Zeggen hoe het is of wat er gebeurt. Voorbeeldzin: Jozef bepaalt waar we vanavond naartoe gaan. ergens komen Een heel hoog deel van de aarde. Voorbeeldzin: We gaan de berg beklimmen. iets wat wordt verteld het werk waarmee je geld kunt verdienen, bijvoorbeeld bakker of tuinman zorgen dat iets of iemand veilig is, dat er niets vervelends gebeurt wanneer je tijd hebt om bijvoorbeeld te werken besluiten; bepalen wat er gebeurt

8 de beslissing, de beslissingen het besluit besluiten, besloot, besloten, hebben besloten Iets kiezen nadat je hebt nagedacht. Voorbeeldzin: We besluiten om met de auto op vakantie te gaan en niet met het vliegtuig. bespreken, besprak(en), hebben besproken bestaan uit, bestond(en), hebben bestaan beste besteden, besteedde(n), hebben besteed bestellen, bestelde(n), hebben besteld besturen, bestuurde(n), hebben bestuurd betalen, betaalde(n), hebben betaald betekenen, betekende(n), hebben betekend de betekenis, de betekenissen zich beter melden beter(e) beterschap betrokken zijn bij, was, waren, zijn geweest de beurt, de beurten bevallen, beviel(en), zijn bevallen de bevalling, de bevallingen bevestigen, bevestigde(n), hebben bevestigd de bevolking bevrijden, bevrijdde(n), hebben bevrijd de bevrijding bewaren, bewaarde(n), hebben bewaard bewegen, bewoog, bewogen, hebben bewogen praten over plannen en mogelijkheden Er zijn verschillende delen. Voorbeeldzin: Ons gezin bestaat uit zes personen. Dit zet je boven een brief aan iemand die je kent. Bijvoorbeeld: Beste Fatima. Geld of tijd gebruiken. Voorbeeldzin: Zij besteedt veel geld aan kleding. iets laten komen en daarvoor betalen leiding geven geld geven Een betekenis hebben. Voorbeeldzin: Rood licht betekent dat je moet stoppen. Wat bedoeld wordt. Voorbeeldzin: Je kunt de betekenis opzoeken in het woordenboek. officieel zeggen dat je niet meer ziek bent, bijvoorbeeld op je werk niet meer ziek extra goed, bijvoorbeeld: een betere baan Dit zeg je tegen iemand die ziek is, als je hoopt dat hij snel weer gezond zal worden. Als je ergens bij hoort. Voorbeeldzin: Er waren twee auto s betrokken bij het ongeluk. Als het jouw beurt is, mag jij iets doen, bijvoorbeeld betalen bij de kassa. een kind krijgen iets fijn vinden als een kind geboren wordt zeggen dat iets klopt alle mensen die in een land of gebied wonen vrij maken als iets vrij wordt gemaakt niet wegdoen; houden zorgen dat iets op een andere plaats komt

9 de beweging, de bewegingen het bewijs, de bewijzen de bewoner, de bewoners bezet zijn, was, waren, zijn geweest zich bezig houden met, hield(en), hebben gehouden bezig(e) bezoeken, bezocht(en), hebben bezocht De verandering van plaats. Voorbeeldzin: Elke beweging van haar arm doet pijn. waaruit blijkt dat iets waar of niet waar is een papier dat iets bewijst, bijvoorbeeld een legitimatiebewijs iemand die ergens woont Als een plaats bezet is, zit daar al iemand. Voorbeeldzin: Is de wc bezet? Als een land bezet is, dan is een ander land er de baas. Voorbeeldzin: Nederland was in de Tweede Wereldoorlog bezet door Duitsland. Als je je ergens mee bezig houdt, dan doe je er iets mee. Voorbeeldzin: De boekhouder houdt zich bezig met de administratie van het bedrijf. Als je bezig bent, doe je iets. Voorbeeldzin: Ik ben bezig met mijn huiswerk. bij iemand op bezoek gaan bezwaar maken, maakte(n), hebben gemaakt laten weten dat je het niet eens bent met iets de bibliotheek, de bibliotheken bidden, bad(en), hebben gebeden bijbetalen, betaalde(n) bij, hebben bijbetaald de bijdrage, de bijdragen bijkomen, kwam(en) bij, zijn bijgekomen bijzonder(e) de bijzondere school, de bijzondere scholen de bil, de billen binnen een gebouw met heel veel boeken die je kunt lenen praten met God Je hebt al geld betaald, maar je betaalt nog meer geld. Geld dat je krijgt om iets te betalen. Voorbeeldzin: Je krijgt een bijdrage om je reiskosten te betalen. weer rust krijgen, nadat je heel druk bent geweest wat niet gewoon is een school voor mensen met een bepaalde godsdienst, bijvoorbeeld een christelijke school één van de twee delen van je lichaam waarop je zit in een gebouw; niet buiten binnenkort gauw

10 het blad, de bladeren de bladzijde, de bladzijden blauw(e) een groen stukje dat groeit aan de tak van een boom of aan een plant Een blad van papier uit een boek of tijdschrift. Voorbeeldzin: Hoofdstuk 5 begint op bladzijde 67. Een kleur. Voorbeeldzin: De lucht is blauw. blij(e) blijven, bleef, bleven, zijn gebleven het blik, de blikken het bloed de bloem, de bloemen de bloempot, de bloempotten blokkeren, blokkeerde(n), hebben geblokkeerd een bod doen, deed, deden, hebben gedaan het boek, de boeken de boer, de boeren de boete, de boetes de bon, de bonnen de boodschappen vrolijk niet weggaan iets waarin je eten lang kunt bewaren, bijvoorbeeld een blik soep Een soort dik rood water in het lichaam van een mens of dier. Voorbeeldzin: Er komt bloed uit de wond. de gekleurde blaadjes aan de bovenkant van een plant, bijvoorbeeld een roos een pot waarin je bloemen zet zorgen dat iets het niet meer doet, bijvoorbeeld je pinpas blokkeren als die gestolen is zeggen hoeveel geld je wilt geven voor iets Veel bladzijden die bij elkaar horen. Voorbeeldzin: Dit boek gaat over Marnix en zijn hond. iemand die op het land of met dieren werkt geld dat je moet betalen als je iets verkeerd hebt gedaan, bijvoorbeeld als je door rood bent gereden Een bewijs dat je krijgt bij de kassa. Hierop staat wat je hebt gekocht en hoeveel het kost. de dingen die je in een winkel koopt

11 de boom, de bomen een plant met takken die heel groot kan worden boos / boze de boot, de boten het bord, de borden kwaad hiermee kun je varen op het water een stuk steen waar je eten op ligt iets dat op een paal langs de weg staat, met informatie erop, bijvoorbeeld een bord waarop staat hoe hard je mag rijden borstelen, borstelde(n), hebben geborsteld de bos bloemen het bos, de bossen het bot, de botten de boter de boterham, de boterhammen haren kammen veel bloemen bij elkaar die je in het water kunt zetten veel bomen bij elkaar een hard deel in je lichaam Dit smeer je op je brood. een deel van een brood bouwen, bouwde(n), hebben gebouwd boven iets maken, bijvoorbeeld een huis niet beneden de brand, de branden breken, brak(en), hebben/zijn gebroken brengen, bracht(en), hebben gebracht de brief, de brieven het briefje, de briefjes de bril, de brillen de broek, de broeken als er vuur is in twee stukken maken; kapotmaken zorgen dat iets of iemand op een bepaalde plaats komt, bijvoorbeeld de kinderen naar school brengen een geschreven tekst die je naar iemand stuurt het biljet waarmee je kunt betalen, bijvoorbeeld een briefje van 20,- iets met twee glazen wat je op je neus zet om beter te kunnen zien kleding voor je benen

12 de broer, de broers het brood, de broden de brug, de bruggen bruin(e) een jongen met dezelfde ouders als jij Dit eten de meeste Nederlanders elke dag. Je kunt het kopen bij de bakker. een weg over het water, bijvoorbeeld over een rivier Een kleur. Voorbeeldzin: Chocolade is bruin. de buik, de buiken het zachte deel in het midden van je lichaam buiten niet binnen het buitenland de buitenlander, de buitenlanders buitenlands de buitenschoolse opvang het bureau, de bureaus de buren de burgemeester, de burgemeesters de burger, de burgers het burgerservicenummer, de burgerservicenummers de bus, de bussen een ander land dan het land waar je woont iemand die woont in een ander land of die komt uit een ander land als iets uit een ander land komt een plaats waar voor kinderen wordt gezorgd als ze uit school komen een tafel met kastjes en laadjes waaraan je zit te werken een gebouw waar mensen werken, bijvoorbeeld een politiebureau de mensen die naast je wonen de belangrijkste persoon in een gemeente de bewoner van een gemeente of land het nummer dat elke bewoner van de gemeente krijgt een soort grote auto waarin heel veel mensen kunnen de bushalte, de bushaltes de buurman, de buurmannen de buurt, de buurten de plaats waar een bus stopt een man die naast je woont een deel van een stad of een dorp

13 het buurthuis, de buurthuizen de buurvrouw, de buurvrouwen c, C het cadeau, de cadeaus de CAO (Collectieve Arbeidsovereenkomst), de CAO s de cent, de centen de centimeter, de centimeters centraal / centrale het centrum, de centra / de centrums de chauffeur, de chauffeurs chemisch(e) de chocolade een gebouw waar mensen uit de buurt komen om samen dingen te doen een vrouw die naast je woont iets dat je van iemand krijgt, bijvoorbeeld als je jarig bent afspraken tussen een groep werknemers en een groep werkgevers over het werk, bijvoorbeeld over loon en werktijden Een honderdste deel van een euro. Voorbeeldzin: Dit ijsje kost tachtig cent ( 0,80). Een honderdste deel van een meter. Voorbeeldzin: Deze tafel is negentig centimeter. iets wat in het midden ligt of iets wat belangrijk is, bijvoorbeeld het centraal station het midden van een stad of dorp, waar de meeste winkels zijn iemand die achter het stuur zit van een auto of bus iets wat niet uit de natuur komt, maar door mensen wordt gemaakt bruin of wit snoep christelijk(e) chronisch(e) het cijfer, de cijfers de citroen, de citroenen Iemand die gelooft in God en de Bijbel. Of iets wat te maken heeft met de godsdienst van de Bijbel. als iets lang duurt een getal rond, geel fruit dat zuur is het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) de club, de clubs de code, de codes de mensen die besluiten hoeveel hulp iemand kan krijgen een groep mensen die samen een sport of hobby doet cijfers of letters die niet iedereen mag weten, bijvoorbeeld je pincode

14 de collega, de collega s combineren, combineerde(n), hebben gecombineerd de Commissie Gelijke Behandeling de communicatie de computer, de computers iemand die in hetzelfde bedrijf werkt als jij Iets bij elkaar doen. Als je een jasje en een broek combineert, trek je ze allebei aan. mensen die onderzoeken of iemand niet verkeerd behandeld is, bijvoorbeeld omdat hij een buitenlander is of een bepaald geloof heeft als je contact hebt, bijvoorbeeld door te praten een apparaat waarop je kunt typen en op internet kunt zich concentreren, concentreerde(n) zich, hebben zich geconcentreerd het concert, de concerten de conditie, de condities de conducteur, de conducteurs het consultatiebureau, de consultatiebureaus contact opnemen met, nam(en) op, hebben opgenomen het contact, de contacten de container, de containers het contract, de contracten de contributie, de contributies de controle, de controles controleren cultureel / culturele de cultuur de cursus, de cursussen het cv, de cv s je aandacht houden bij iets wat je moet doen als meer mensen tegelijk muziek maken Hoe sterk en gezond je lichaam is. Voorbeeldzin: Arem sport elke dag, dus hij heeft een goede conditie. Iemand die in de trein controleert of je wel betaald hebt voor de reis. mensen die kijken of het goed gaat met een kind, bijvoorbeeld of het goed groeit als iemand probeert iemand anders te spreken als mensen elkaar zien of met elkaar praten een grote bak waar je afval in doet een papier waarop afspraken over het werk staan, bijvoorbeeld het aantal uur dat je werkt en het salaris geld dat je betaald omdat je lid bent van een vereniging als je kijkt of iets goed is kijken of iets goed is wat te maken heeft met de cultuur de manier waarop een groep mensen of een bevolking leeft een aantal lessen over een bepaald onderwerp Een lijst met jouw gegevens. Hier staan je opleidingen en werkervaring op.

15 d, D daar daardoor daarna daarom de dag, de dagen dagelijks(e) het dak, de daken de dame, de dames dan dankjewel dansen, danste(n), hebben gedanst de datum, de datums december de declaratie, de declaraties declareren, declareerde(n), hebben gedeclareerd het deel, de delen definitief / definitieve degene delen, deelde(n), hebben gedeeld de democratie, de democratieën op die plaats door de reden die je eerder hebt genoemd na iets anders om die reden een tijd van 24 uur, met een nacht, ochtend, middag en avond elke dag de bovenkant van een gebouw of auto de vrouw op dat moment Dit zeg je als je iemand ergens voor bedankt. bewegen op muziek de dag, de maand en het jaar dat er iets gebeurt of gebeurd is de laatste maand van het jaar als je een rekening betaald hebt en vraagt of je het geld van iemand anders terug kunt krijgen vragen of je geld terug kunt krijgen, omdat je een rekening hebt betaald Een stukje. Niet alles. Een deel van de dag is bijvoorbeeld de middag. als iets klaar is en niet meer veranderd wordt de persoon dertien een getal: 13 dertig een getal: 30 de deur, de deuren iets aan iemand anders vertellen het bestuur van een land, waarbij de bevolking veel invloed heeft Een groot stuk hout dat voor een opening is. Als je die opent, kun je erdoor naar binnen. dicht(e) dichtbij gesloten; niet open niet ver

16 de dief, de dieven de diefstal, de diefstallen de dienst, de diensten diep(e) het dier, de dieren de dierentuin, de dierentuinen de dijk, de dijken dik(ke) de dinsdag, de dinsdagen het diploma, de diploma s direct(e) de directeur, de directeuren de discriminatie discrimineren, discrimineerde(n), hebben gediscrimineerd de docent, de docenten de dochter, de dochters de dode, de doden doden, doodde(n), hebben gedood het doel, de doelen doen, deed, deden, hebben gedaan de dokter, de dokters dom(me) de donderdag, de donderdagen donker(e) de dood iemand die steelt als iemand iets steelt De tijd dat je werkt. Voorbeeldzin: De arts heeft vandaag dienst tot zes uur. heel ver onder water iets wat leeft, maar geen mens of plant is, bijvoorbeeld een vogel, een vis of een hond een plaats waar veel bijzondere dieren zijn een hoog stuk langs de zee of een rivier, zodat het water niet op het land komt niet dun de dag tussen maandag en woensdag een officieel papier dat je krijgt als je geslaagd bent voor een examen meteen zeggen wat je denkt de baas van een bedrijf Als je op een oneerlijke manier verschil maakt tussen mensen. Voorbeeldzin: Discriminatie van mensen om hun geslacht of geloof is verboden. Op een oneerlijke manier verschil maken tussen mensen. Voorbeeldzin: Hij werd gediscrimineerd door zijn collega s, omdat hij een donkere huid heeft. de leraar Als ouders een meisje krijgen, is dat hun dochter. iemand die niet meer leeft dood maken; zorgen dat iets of iemand niet meer leeft iets wat je wilt bereiken Eraan werken. Voorbeeldzin: Mijn broer maakt zijn huiswerk. Ik doe dat niet. de arts niet slim de dag tussen woensdag en vrijdag als er weinig licht is als je niet meer leeft

17 doof / dove doorgaan, ging(en) door, zijn doorgegaan doorgeven, gaf door, gaven door, hebben doorgegeven doorstrepen, streepte(n) door, hebben doorgestreept doorverwijzen, verwees, verwezen door, hebben doorverwezen de doos, de dozen als je niet kunt horen niet stoppen Iets via andere mensen aan iemand geven of vertellen. Voorbeeldzin: Wil jij aan Patrick doorgeven dat ik morgen niet kom? een streep zetten door iets Naar iemand anders sturen. Voorbeeldzin: De huisarts stuurt de man door naar het ziekenhuis. een bak van een soort dik papier het dorp, de dorpen de douche, de douches draaien, draaide(n), hebben gedraaid dragen, droeg(en), hebben gedragen het drankje, de drankjes drie een getal: 3 dringend(e) drinken, dronk(en), hebben gedronken een plaats waar niet veel mensen wonen Een ding met gaatjes waar water uit komt. Daar sta je onder om je te wassen. Rond bewegen. Bijvoorbeeld je hoofd draaien, zodat je naar een andere kant kijkt. aan je lichaam hebben, bijvoorbeeld kleding een medicijn dat je kunt drinken wat belangrijk is en snel moet gebeuren bijvoorbeeld water of melk door je mond naar binnen laten gaan de drogist, de drogisten droog / droge de druif, de druiven een winkel waar je spullen kunt kopen om voor je lichaam te zorgen, zoals zeep niet nat rond, blauw of lichtgroen fruit druk(ke) drukken, drukte(n), hebben gedrukt dubbel(e) duidelijk(e) als er veel mensen zijn als je veel te doen hebt met je vinger duwen, bijvoorbeeld op een knop van de lift of de computer als je twee keer hetzelfde ding hebt wat iedereen kan begrijpen

18 duizend een getal: dun / dunne duren, duurde(n), hebben geduurd durven, durfde(n), hebben gedurfd dus duur / dure duwen, duwde(n), hebben geduwd e, E de echtscheiding, de echtscheidingen niet dik één een getal: 1 een vraag stellen, stelde(n), hebben gesteld eens eenvoudig(e) eerder eerlijk(e) eerst(e) de Eerste Kamer de eerwraak de eeuw, de eeuwen het ei, de eieren Een bepaalde tijd nodig hebben. Voorbeeldzin: De les duurt twee uur. iets toch doen, terwijl je het eng vindt Dit woord geeft een logisch vervolg aan. Voorbeeldzin: Het regent, dus ik ga niet naar buiten. wat veel geld kost; niet goedkoop kracht tegen iets zetten, zodat het gaat bewegen een eind maken aan je huwelijk iets vragen als je dezelfde mening hebt als iemand anders makkelijk voor iets anders; op een vroeger moment als je dingen zegt die waar zijn voor iets of iemand anders mensen die het land besturen en moeten kijken of de regering het goed doet Iets vervelends terugdoen, omdat iemand in je familie iets slechts heeft gedaan. Bijvoorbeeld je zoon doden, omdat hij niet meer hetzelfde geloof heeft. honderd jaar Dat komt uit een vogel. Er kan een jonge vogel in groeien. Of je kunt het eten. eigen de eigenaar, de eigenaars / eigenaren eigenlijk wat van jezelf is iemand die iets heeft, bijvoorbeeld een huis Zoals het echt is. Voorbeeldzin: Ze ging mee, maar eigenlijk was ze liever thuis gebleven.

19 het eiland, de eilanden een stuk land met water eromheen het eind het einde eindigen, eindigde(n), hebben geëindigd de eis, de eisen de elektriciteit De plaats waar iets ophoudt, bijvoorbeeld het eind van de straat. Of de tijd dat iets ophoudt, bijvoorbeeld het eind van de dag De plaats waar iets ophoudt, bijvoorbeeld het einde van de straat. Of de tijd dat iets ophoudt, bijvoorbeeld het einde van de dag stoppen iets laten stoppen elf een getal: 11 elkaar de , de s de energie eng(e) de enkel, de enkels Iets wat echt moet gebeuren. Voorbeeldzin: Het is een eis dat je een rijbewijs hebt, als je vrachtwagenchauffeur wilt worden. wat nodig is om bijvoorbeeld een lamp aan te laten zijn Persoon A doet iets voor persoon B. En persoon B doet hetzelfde voor persoon A. Voorbeeldzin: Zij sturen elkaar een . een bericht dat je via de computer stuurt wat je nodig hebt om warmte of licht te maken waar je bang van wordt een deel van je lichaam, net boven je voet enorm(e) enthousiast(e) de envelop, de enveloppen enzovoort zich ergens aan houden, hield(en), hebben gehouden heel veel of heel groot als je iets met plezier doet Het papier dat je om een brief of kaart heen doet. Daar schrijf je het adres op en doe je een postzegel op. Nog meer dingen die je niet meer opnoemt. Voorbeeldzin: Wij hebben heel veel dieren: kippen, koeien, schapen enzovoort. Iets doen zoals het moet. Voorbeeldzin: Farah hield zich aan de regels.

20 ergens rekening mee houden ernstig(e) eruitzien, zag(en) eruit, hebben eruitgezien ervaren de ervaring, de ervaringen eten, at(en), hebben gegeten Je gedrag veranderen, zodat een ander er geen last van heeft. Bijvoorbeeld de muziek zachter zetten, omdat iemand hoofdpijn heeft. met grote, vervelende gevolgen Zoals je ziet dat iets is. Voorbeeldzin: Dit dier ziet er gevaarlijk uit. als je iets al vaker hebt gedaan en het daardoor goed kunt Je hebt ervaring, als je iets vaak hebt gedaan en het daardoor goed kunt. bijvoorbeeld brood door je mond naar binnen laten gaan de euro, de euro s het geld in veel landen in Europa ( ) de euthanasie het EVC-bewijs (Erkenning Verworven Competenties), de EVC-bewijzen Een arts laat een patiënt overlijden, omdat die heel ziek is en daarom vraagt. een bewijs waarop staat dat iemand iets goed kan en er ervaring mee heeft het examen, de examens extra f, F de fabriek, de fabrieken de familie, de families februari een feest geven, gaf, gaven, hebben gegeven het feest, de feesten de feestdag, de feestdagen feliciteren, feliciteerde(n), hebben gefeliciteerd de fiets, de fietsen een belangrijke toets aan het eind van een studie of cursus meer dan normaal een bedrijf waar ze dingen maken met machines alle mensen die door geboorte of huwelijk bij elkaar horen, zoals man, vrouw, kind, broer, zus, oom, tante de tweede maand van het jaar een feest houden om je iets te vieren hebt een vrolijke situatie waarin mensen samen iets vieren, bijvoorbeeld een verjaardag een dag waarop feest wordt gevierd, bijvoorbeeld Koningsdag iemand gelukwensen; zeggen dat je iets heel leuk vindt voor hem of haar iets met twee wielen, waarop je kunt rijden door je voeten te bewegen

21 fietsen, fietste(n), hebben/zijn gefietst de fietser, de fietsers het fietspad, de fietspaden de file, de files de film, de films de finale, de finales financieel / financiële de flat, de flats de fles, de flessen op een fiets rijden iemand die op een fiets rijdt een smalle weg waar alleen fietsers mogen rijden een rij auto s die langzaam rijden of stilstaan bewegende beelden waarmee een verhaal wordt verteld de laatste en belangrijkste wedstrijd wat met geld te maken heeft een hoog gebouw met veel woningen boven elkaar iets van glas of plastic, waar je drinken in kunt bewaren de folder, de folders het formulier, de formulieren de foto, de foto s een boekje met informatie of reclame een papier waarop je iets moet invullen een plaatje dat je maakt met een speciaal apparaat fout(e) het fruit de functie, de functies g, G gaan, ging(en), zijn gegaan de gang, de gangen de garage, de garages het gas verkeerd; niet goed wat aan een boom of struik groeit en je kunt eten, zoals appels, peren en bananen het werk dat je doet; je beroep bewegen in een bepaalde richting een smalle ruimte met deuren naar kamers toe een ruimte waarin je de auto kunt parkeren een plaats waar kapotte auto s worden gemaakt Gas zorgt er bijvoorbeeld voor dat je vuur hebt waarop je kunt koken.

22 het gaslek, de gaslekken het gat, de gaten gauw de geallieerde, de geallieerden gebeuren, gebeurde(n), zijn gebeurd het gebied, de gebieden het gebit, de gebitten de geboorte, de geboorten de geboortedatum, de geboortedatums geboren het gebouw, de gebouwen het gebruik gebruiken, gebruikte(n), hebben gebruikt het gedrag geel / gele Het gat waardoor gas weg kan. Dat is niet goed. een opening in iets wat dicht moet zijn, bijvoorbeeld een gat in je broek snel een land met wie je de afspraak hebt dat je samenwerkt als er bijvoorbeeld oorlog is plaatsvinden een stuk land de tanden en kiezen het moment dat een kind of dier geboren wordt de dag, de maand en het jaar dat iemand geboren wordt Als een kind geboren wordt, komt het uit de buik van zijn moeder. iets dat gemaakt is van steen en waarin je kunt wonen of werken Als je iets gebruikt. Voorbeeldzin: Je moet voorzichtig zijn met het gebruik van alcohol. Iets doen met iets anders. Voorbeeldzin: Ik gebruik de computer om een te sturen. zoals je doet Een kleur. Voorbeeldzin: De zon is geel. geen gefeliciteerd de gegevens gehandicapt(e) het geheim, de geheimen gek(ke) het geld geld opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen niet één Dit woord gebruik je als je wilt zeggen dat je iets heel leuk voor iemand vindt, bijvoorbeeld als iemand jarig is. de informatie als je een deel van je lichaam of geest niet goed kunt gebruiken iets wat niemand mag weten raar iets waarmee je kunt betalen naar de bank gaan en geld halen

23 de geldautomaat, de geldautomaten een machine waar je geld uit kunt halen door te pinnen gelden, gold(en), hebben gegolden geleden de gelegenheid, de gelegenheden gelijk gelijk(e) het geloof, de geloven geloven, geloofde(n), hebben geloofd het geluid, de geluiden het geluk gelukkig(e) gemakkelijk(e) de gemeente, de gemeentes het gemeentehuis, de gemeentehuizen gemeentelijk(e) de gemeenteraad, de gemeenteraden gemotiveerd zijn genoeg de geografie de geschiedenis geschikt zijn het geslacht, de geslachten het gesprek, de gesprekken het getal, de getallen gevaarlijk(e) het geval, de gevallen Voor wie iets waar is. Voorbeeldzin: Dit bord geldt alleen voor fietsers. Een bepaalde tijd terug. Voorbeeldzin: Wij zijn drie jaar geleden getrouwd. een moment waarop iets kan gebeuren meteen hetzelfde het vertrouwen dat er een god bestaat denken dat iets waar is dat wat je kunt horen de situatie waarin je blij en tevreden bent met je leven Als je gelukkig bent, ben je blij en tevreden. eenvoudig; niet moeilijk een gebied waar een burgemeester de leiding heeft een gebouw waar de leiding van de gemeente werkt wat van de gemeente is de leiding van een stad of dorp zin hebben om iets te doen niet te veel en niet te weinig wat je kunt leren over de aarde alles wat er in het verleden is gebeurd Als je geschikt bent voor een baan, heb je de goede eigenschappen en ervaring. man zijn of vrouw zijn de situatie waarin mensen met elkaar praten één of meer cijfers als er een grote kans is dat er iets ergs gebeurt de situatie

24 geven, gaf, gaven, hebben gegeven het gevolg, de gevolgen het gevonden voorwerp, de gevonden voorwerpen het geweld geweldig(e) gezellig(e) het gezicht, de gezichten In iemands handen doen. Voorbeeldzin: Inas geeft hem een boek. Iets wat gebeurt doordat er eerst iets anders gebeurt. Voorbeeldzin: Hij had niet geleerd. Het gevolg was dat hij zakte voor het examen. iets wat iemand gevonden heeft en wat niet van hemzelf is de situatie waarin iemand een ander pijn doet heel fijn heel groot Mensen zijn bij elkaar en ze vinden dat fijn. de voorkant van je hoofd het gezin, de gezinnen gezond(e) de gezondheid het gft (groente-, fruit- en tuinafval) gisteren glad / gladde het glas, de glazen de ouders met hun kinderen wat goed is voor je lichaam, bijvoorbeeld groente als je niet ziek bent de situatie van je lichaam: je bent ziek of je bent gezond het afval van groenten en fruit, of afval dat uit de tuin komt de dag voor vandaag waarop je makkelijk kunt glijden iets waar je uit kunt drinken de glasbak, de glasbakken de godsdienst, de godsdiensten goed(e) goedemiddag goedemorgen goedenavond goedkeuren, keurde(n) goed, hebben goedgekeurd de bak waarin je oud glas gooit het geloof in een god en de manier van leven die daarbij hoort niet slecht of niet fout Dit zeg je als je s middags iemand groet. Dit zeg je als je s morgens iemand groet. Dit zeg je als je s avonds iemand groet. zeggen dat iets goed is

25 goedkoop / goedkope gooien, gooide(n), hebben gegooid het gordijn, de gordijnen het goud gouden de gouden eeuw graag graag gedaan de gracht, de grachten de gram, de grammen de grap, de grappen grappig(e) het gras gratis de griep grijs / grijze wat weinig geld kost; niet duur iets door de lucht laten bewegen, bijvoorbeeld een bal stof die je voor het raam doet, zodat het donker wordt in de kamer Heel duur materiaal. Hiervan worden bijvoorbeeld trouwringen gemaakt. wat van goud gemaakt is De zeventiende eeuw. Toen werd Nederland rijk door de handel. met plezier Dit zeg je als iemand jou bedankt. een soort smalle rivier in een stad, die door mensen gemaakt is Een duizendste van een kilo. Voorbeeldzin: Jessie heeft 250 gram suiker nodig. iets wat je zegt met de bedoeling om mensen te laten lachen als iets leuk is en je erom kunt lachen Heel veel kleine groene plantjes bij elkaar. Hier lopen soms koeien op. als je ergens niet voor hoeft te betalen de ziekte waarbij je koorts hebt en pijn krijgt in je spieren Een kleur. Voorbeeldzin: De muis is grijs. groeien, groeide(n), zijn gegroeid groen(e) groter worden Een kleur. Voorbeeldzin: Het gras is groen. de groente, de groentes de groenteman, de groentemannen de groep, de groepen planten of delen van planten die je kunt eten, bijvoorbeeld kool of sla iemand die groentes verkoopt een aantal mensen, dieren of dingen bij elkaar

26 de groet, de groeten groeten, groette(n), hebben gegroet groetjes het grof vuil de grond het grondrecht, de grondrechten de grondwet, de grondwetten groot / grote iets wat je zegt als je ergens komt of weggaat, bijvoorbeeld: Dag! iets zeggen als je ergens komt of weggaat, bijvoorbeeld: Hallo! een groet die je schrijft onder een brief grote stukken afval, die niet bij het gewone afval horen, bijvoorbeeld een oude bank de vloer de zwarte aarde waarin planten groeien een recht dat alle mensen hebben en dat in de grondwet staat, bijvoorbeeld vrijheid de belangrijkste wet van een land niet klein de gum, de gummen h, H het haakje, de haakjes het haar iets waarmee je kunt weghalen wat je met potlood hebt geschreven Het teken dat je zet rond iets dat niet heel belangrijk is. Voorbeeldzin: Er waren (bijna) dertig mensen. dat wat op je hoofd groeit de haast half / halve het halfjaar het halfuur hallo de hals, de halzen de ham de hand, de handen de situatie waarin je iets snel moet doen als het hele ding in twee stukken gedeeld, bijvoorbeeld een half ei zes maanden dertig minuten een groet die je zegt als je ergens komt de voorkant van je nek een stuk vlees dat je op brood doet het einde van je arm, waar je vingers aan zitten

27 handelen, handelde(n), hebben gehandeld de handicap, de handicaps handig(e) de handtekening, de handtekeningen hangen, hing(en), hebben gehangen hard(e) hardop de havo het hbo de heer, de heren heerlijk(e) helaas helemaal de helft, de helften helpen, hielp(en), hebben geholpen de hemel, de hemelen herdenken, herdacht(en), hebben herdacht de herfst herhalen, herhaalde(n), hebben herhaald doen als je een deel van je lichaam of geest niet goed kunt gebruiken Als je iets makkelijk kunt gebruiken. Voorbeeldzin: Als je een woord niet kent, is het handig om een woordenboek te gebruiken. Als iemand met weinig moeite iets kan maken met zijn handen. je naam, zoals je die schrijft onder een officieel papier Iets dat aan de bovenkant is vastgemaakt. Voorbeeldzin: De lamp hangt boven de tafel. niet rechtop staan of zitten niet zacht Als je iets hardop zegt, kunnen anderen het horen. een richting op de middelbare school die vijf jaar duurt De opleiding die je kunt doen na de havo. Deze opleiding duurt vaak vier jaar. de man lekker jammer alles Iets is de helft, als het hele ding in twee stukken is gedeeld, bijvoorbeeld de helft van een appel. hulp geven de plaats boven de lucht, waar gelovige mensen geloven dat God woont Opnieuw ergens aan denken. Voorbeeldzin: Op 4 mei herdenken we de mensen die in de Tweede Wereldoorlog gedood zijn. het seizoen na de zomer en voor de winter nog een keer doen of zeggen zich herinneren, herinnerde(n), hebben herinnerd opnieuw in je gedachten laten komen

28 herkennen, herkende(n), hebben herkend de hersenen herstellen, herstelde(n), zijn hersteld heten, heette(n), hebben geheten hetzelfde hier hij de hobby, de hobby s hoe Hoe laat is het? hoelang hoesten, hoestte(n), hebben gehoest hoeveel hoeven, hoefde(n), hebben gehoeven de hogeschool, de hogescholen hoi het hok, de hokken de homo, de homo s het homohuwelijk, de homohuwelijken de homoseksualiteit de hond, de honden Opnieuw weten wie iemand is. Voorbeeldzin: Ik herkende hem aan zijn stem. Hij is mijn collega van vroeger. wat in je hoofd zit, waardoor je kunt denken en bewegen weer beter worden een naam hebben gelijk; niet verschillend op deze plaats Dit woord gebruik je als je over een man praat. Voorbeeldzin: Mijn buurman is al oud. Hij is 82. iets wat je graag doet in je vrije tijd op welke manier Wat is de tijd nu? Dit woord gebruik je als je vraagt hoeveel tijd iets duurt. Voorbeeldzin: Hoelang duurt de les? een speciaal geluid maken met je keel als je verkouden bent Dit woord gebruik je als je vraagt naar een aantal. Voorbeeldzin: Hoeveel appels moet ik kopen? Nodig zijn. Voorbeeldzin: De leraar hoefde hem niet te helpen. Wat je wilt. Voorbeeldzin: Ik hoef geen ijs. de school waar je naartoe kunt na de havo een groet die je zegt als je ergens komt de ruimte waarin een dier zit, bijvoorbeeld een konijnenhok een man die van mannen houdt een huwelijk tussen twee mannen of tussen twee vrouwen de liefde tussen twee mannen of twee vrouwen een dier op vier poten honderd een getal: 100

29 de honger het hoofd, de hoofden de hoofdletter, de hoofdletters de hoofdpijn de hoofdstad, de hoofdsteden het hoofdstuk, de hoofdstukken hoog / hoge heel veel zin hebben om te eten het bovenste deel van je lichaam, waar je oren, ogen, neus en mond zitten een grote letter die je schrijft aan het begin van een zin of van een naam de pijn in je hoofd de belangrijkste stad van een land of provincie een deel van een boek ver de lucht in; niet laag hopen, hoopte(n), hebben gehoopt horen bij, hoorde(n), hebben gehoord horen, hoorde(n), hebben gehoord het hotel, de hotels houden van, hield(en), hebben gehouden de houding, de houdingen het hout huidig(e) huilen, huilde(n), hebben gehuild het huis, de huizen de huisarts, de huisartsen de huisartsenpost, de huisartsenposten het huisdier, de huisdieren het huishouden, de huishoudens het huisnummer, de huisnummers graag willen dat iets gebeurt Wat bij iets of iemand past. Voorbeeldzin: Deze sokken horen bij elkaar. met je oren merken dat er geluid is een gebouw met veel kamers waar je voor één of meer nachten een kamer kunt huren iets lekker vinden liefde voelen voor iemand of iets de stand van je lichaam, bijvoorbeeld of je zit of ligt het materiaal waar een boom van is gemaakt van dit moment water uit je ogen laten komen omdat je bijvoorbeeld verdrietig bent het gebouw waarin je woont de dokter waar je het eerst naartoe gaat als je ziek bent de plaats waar je naartoe kunt als je eigen huisarts niet werkt, bijvoorbeeld s avonds of in het weekend het dier dat bij je in huis leeft, bijvoorbeeld een hond of poes het werk dat je doet om je huis schoon en netjes te houden het nummer dat op een huis staat

30 het huiswerk de hulp huren, huurde(n), hebben gehuurd het huurhuis, de huurhuizen het huwelijk, de huwelijken de hypotheek, de hypotheken de hypotheekbemiddelaar, de hypotheekbemiddelaars i, I de identificatieplicht zich identificeren, identificeerde(n), hebben geïdentificeerd het identiteitsbewijs, de identiteitsbewijzen de IDW (Internationale Diploma Waardering) het ijs ieder(e) iedereen iemand iets kwijt zijn, was, waren, zijn geweest iets voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld het ijsje, de ijsjes ik het werk dat je thuis moet maken voor school Je geeft hulp, als je iemand helpt. Elke maand geld betalen om in een huis te mogen wonen. Het huis waar je elke maand geld voor betaalt om er te mogen wonen. de situatie dat twee mensen getrouwd zijn het geld dat je hebt geleend om een huis te kopen iemand die mensen helpt om een hypotheek te krijgen Je moet kunnen laten zien wie je bent, bijvoorbeeld met je paspoort of rijbewijs. laten zien wie je bent, bijvoorbeeld met je rijbewijs een officieel pasje waarmee je kunt bewijzen wie je bent, bijvoorbeeld je rijbewijs als je laat zeggen wat de waarde is van je buitenlandse diploma Elk; alle mensen, dieren of dingen. Voorbeeldzin: Iedere docent heeft een eigen lokaal. Alle mensen, dieren of dingen. Voorbeeldzin: Iedereen heeft volgende week vakantie. Een persoon. Je weet niet precies wie. Voorbeeldzin: Er komt straks iemand vertellen over dit onderwerp. iets niet kunnen vinden een plan vertellen en vragen of wat andere mensen daarvan vinden water dat hard is doordat het kouder is dan 0 graden iets lekkers dat heel koud en zoet is Dit woord gebruik je als je over jezelf praat. Voorbeeldzin: Ik ga nu naar huis.

31 in binnen een plaats of een tijd, bijvoorbeeld in huis of in 2010 in combinatie met in ieder geval in orde in principe de inboedel, de inboedels het inburgeringsexamen, de inburgeringsexamens inderdaad individueel / individuele de informatie de ingang, de ingangen ingewikkeld(e) de inhoud het inkomen, de inkomens inleveren, leverde(n) in, hebben ingeleverd de inrichting het inschrijfformulier, de inschrijfformulieren zich inschrijven, schreef in, schreven in, hebben ingeschreven de instantie, de instanties instappen, stapte(n) in, zijn ingestapt de instelling, de instellingen samen met Wat je zeker weet; andere dingen kunnen veranderen, maar dit niet. Voorbeeldzin: Marco gaat in ieder geval voor drie maanden naar het buitenland, maar misschien nog wel langer. goed zoals het officieel is alle spullen die in een huis staan Het examen dat je moet halen als je in Nederland komt wonen. Je laat daarmee zien dat je de taal en gewoonten van Nederland kent. Dat klopt. Speciaal voor één persoon. Voorbeeldzin: Andrew krijgt een uur individueel pianoles. de gegevens waardoor je meer over iets weet de deur waardoor je in een gebouw komt moeilijk Iets wat in een tekst staat. Voorbeeldzin: De inhoud van de brief is niet duidelijk. het geld dat je krijgt voor je werk geven aan degene bij wie het hoort, bijvoorbeeld een opdracht inleveren bij een docent de manier waarop de meubels in je huis staan de manier waarop iets geregeld is het papier waarop je kunt schrijven dat je ergens aan mee wilt doen, bijvoorbeeld met een cursus officieel opschrijven dat je ergens aan mee wilt doen een bedrijf met een speciale taak in een auto, bus of trein gaan zitten een bedrijf met een speciale taak

32 de instructie, de instructies interessant(e) de interesse interesseren, interesseerde(n), hebben geïnteresseerd internationaal / internationale het internet intoetsen, toetste(n) in, hebben investeren, investeerde(n), hebben geïnvesteerd de invloed, de invloeden invullen, vulde(n) in, hebben ingevuld de opdracht of uitleg wat je moet doen Als je iets interessant vindt, vind je het leuk om er meer informatie over te krijgen. Als je interesse hebt in iets, vind je het leuk om er meer informatie over te krijgen. Als je ergens in geïnteresseerd bent, vind je het leuk om er meer informatie over te krijgen. Wat te maken heeft met meerdere landen. Een internationaal bedrijf zit bijvoorbeeld in meerdere landen. een computernetwerk waarmee je over de hele wereld informatie kunt verspreiden en waarmee je kunt en op knoppen drukken geld te geven om later een deel van de winst te krijgen Iets wat voor een verandering zorgt. Voorbeeldzin: Werknemers hebben veel invloed op de beslissingen in dit bedrijf. iets schrijven in de vakjes inzamelen, zamelde(n) in, hebben ingezameld spullen of geld verzamelen, bijvoorbeeld geld inzamelen voor een goed doel j, J ja het jaar, de jaren de jaaropgaaf, de jaaropgaven de jaarrekening, de jaarrekeningen de jam Dit zeg je als je iets goed vindt. Voorbeeldzin: Ja, ik wil graag koffie. twaalf manden Een papier dat een werknemer krijgt aan het eind van een jaar. Hierop staat hoeveel hij heeft verdiend en hoeveel belasting hij heeft betaald. een lijst waarop staat wat een bedrijf heeft verdiend en betaald in een jaar Dit doe je op je brood. Het is zoet en er zit vaak fruit in. jammer januari jarig zijn, was, waren, zijn geweest vervelend; niet fijn de eerste maand van het jaar Je bent elk jaar jarig op de datum waarop je geboren bent.

33 de jas, de jassen jezelf Jezus jij jong(e) de jongen, de jongens de jongere, de jongeren de jood, de joden de journalist, de journalisten de juf, de juffen juist(e) juli jullie juni het Juridisch Loket de jurk, de jurken kleding die je over je andere kleren doet als je naar buiten gaat Dit woord gebruik je als je iets tegen iemand zegt over die persoon zelf. Voorbeeldzin: Zorg jij wel goed voor jezelf? de zoon van God Dit woord gebruik je als je het hebt over de persoon met wie je praat. Voorbeeldzin: Weet jij al waar je naartoe gaat op vakantie? niet oud een kind van het mannelijke geslacht iemand die nog jong is iemand die ver weg nog familie is van de mensen die heel vroeger in Israël woonden iemand die schrijft over het nieuws een vrouw die lesgeeft op de basisschool goed de zevende maand van het jaar Dit woord gebruik je als je het hebt over de mensen met wie je praat. Voorbeeldzin: Jullie moeten opdracht 12 volgende week klaar hebben. de zesde maand van het jaar Als je wilt vragen of iets wel eerlijk is gegaan, kun je die hier stellen. kleding voor vrouwen k, K kaal / kale de kaart, de kaarten de kaas, de kazen zonder haar Een stuk papier met een plaatje op de voorkant. Dit stuur je naar iemand, bijvoorbeeld als hij jarig is. Dit doen veel Nederlanders op brood. Het is geel en gemaakt van melk.

34 het kabelbedrijf, de kabelbedrijven het kader, de kaders de kalender, de kalenders de Kamer van Koophandel de kamer, de kamers de kantine, de kantines het kantoor, de kantoren kapot(te) de kapper, de kappers de kassa, de kassa s de kast, de kasten de kat, de katten een bedrijf dat zorgt dat je op internet kunt en televisie kunt kijken een lijn om een stuk tekst een lijst waarop je de dagen, weken en maanden van het jaar kunt zien een bedrijf waar je heen moet als je zelf een bedrijf wilt starten een ruimte in een gebouw een restaurant in een bedrijf of school een gebouw waarin mensen met de computer werken Stuk; niet meer heel. Voorbeeldzin: De lamp is kapot. Nu is het donker in de kamer. iemand die haren knipt en mooi maakt hier betaal je voor je boodschappen iets dat gemaakt is van hout en waarin je spullen kunt doen, bijvoorbeeld kleren of boeken de poes; een huisdier dat graag muizen vangt het kca (klein chemisch afval) kennen, kende(n), hebben gekend kennismaken, maakte(n) kennis, hebben kennisgemaakt de kerk, de kerken afval dat niet bij het gewone afval mag, bijvoorbeeld verf en batterijen weten omdat je het geleerd hebt weten wie iemand is of wat iets is iemand leren kennen door met hem te praten een gebouw waarin mensen die geloven bij elkaar komen de Kerstmis de keuken, de keukens de keuze, de keuzes de kies, de kiezen de kiespijn een feest op 25 en 26 december, waarmee de geboorte van Jezus wordt gevierd de ruimte in je huis waar je eten kookt er zijn meerdere mogelijkheden en daarvan neem je er één, bijvoorbeeld een beroep kiezen een grote tand achter in je mond pijn in een kies

35 kiezen, koos, kozen, hebben gekozen kijken, keek, keken, hebben gekeken de kilo, de kilo s de kilometer, de kilometers de kin, de kinnen het kind, de kinderen de kinderboerderij, de kinderboerderijen het kinderdagverblijf, de kinderdagverblijven de kinderopvang de kip, de kippen iets uitzoeken uit meerdere mogelijkheden je ogen gebruiken duizend gram duizend meter het deel van je gezicht dat onder je mond zit een mens dat nog niet volwassen is Een plaats met veel verschillende dieren. Kinderen kunnen deze dieren aaien en eten geven. een plaats waar kinderen overdag naartoe kunnen als een ouders werken een plaats waar kinderen overdag naartoe kunnen als een ouders werken een vogel die niet hoog kan vliegen en eieren legt klaar de klacht, de klachten klagen, klaagde(n), hebben geklaagd de klank, de klanken de klant, de klanten de klas, de klassen klassiek(e) de kleding klein(e) Als je klaar bent met iets, hoef je er niets meer aan te doen. woorden waarmee je zegt dat je iets niet goed vindt zeggen dat je iets niet goed vindt De manier waarop je geluid hoort. Voorbeeldzin: Haar stem heeft een hoge klank. iemand die iets koopt een groep die les krijgt van vroeger wat je aan je lichaam draagt, bijvoorbeeld een broek of trui niet groot het kleinkind, de kleinkinderen de kleren kletsen, kletste(n), hebben gekletst een kind van jouw zoon of dochter wat je aan je lichaam draagt, bijvoorbeeld een broek of trui met elkaar praten over onbelangrijke dingen

36 de kleur, de kleuren klikken, klikte(n), hebben geklikt klimmen, klom(men), hebben / zijn geklommen klinken, klonk(en), hebben geklonken de klinker, de klinkers de klok, de klokken kloppen, klopte(n), hebben geklopt de knie, de knieën bijvoorbeeld zwart, wit, rood, geel, blauw op de muisknop van je computer drukken Hoger komen door je handen en voeten te gebruiken. Voorbeeldzin: De jongen klimt in de boom. Een geluid maken dat je kunt horen. Voorbeeldzin: Zijn stem klinkt raar, omdat hij verkouden is. deze letters van het alfabet: a, e, i, o, u, y een ding dat laat zien hoe laat het is waar zijn het deel waar je been kan buigen knippen, knipte(n), hebben geknipt een schaar gebruiken om iets kleiner te maken de knop, de knoppen de koe, de koeien de koek, de koeken de koelkast, de koelkasten de koffie Een ding waarop je drukt, waardoor iets gaat werken. Voorbeeldzin: Als je op deze knop drukt, gaat de computer aan. een dier dat melk geeft Iets lekkers dat uit de oven komt. Nederlanders eten vaak koek bij de koffie. een kast om eten koud te bewaren warm drinken, waar je melk en suiker in kunt doen de kok, de koks koken, kookte(n), hebben gekookt de kolonie, de koloniën / kolonies komen, kwam(en), zijn gekomen iemand die eten kookt, bijvoorbeeld in een restaurant iets klaarmaken door het in heet water te doen, bijvoorbeeld groenten of aardappels Een land dat door een ander land wordt bestuurd. Meestal ligt dit land ver weg. Voorbeeldzin: Suriname was een kolonie van Nederland. een plaats bereiken

37 het konijn, de konijnen een dier met lange oren en een klein, rond staartje de koning, de koningen de Koningsdag, de Koningsdagen het koningshuis, de koningshuizen de kooi, de kooien de kool, de kolen een man die het land regeert de dag waarop Nederland de verjaardag van de koning viert de familieleden van de koning of koningin een hok voor bijvoorbeeld een vogel een groente de koorts de kop, de koppen kopen, kocht(en), hebben gekocht kort(e) de korting, de kortingen kosten, kostte(n), hebben gekost koud(e) de kraamverzorgster, de kraamverzorgsters de krant, de kranten krijgen, kreeg, kregen, hebben gekregen de kritiek, de kritieken het kruisje, de kruisjes het kruispunt, de kruispunten kunnen, kon(den), hebben gekund de kunst Je hebt koorts als je lichaam een te hoge temperatuur heeft. een klein bakje waaruit je koffie of thee drinkt grote letters boven een artikel geld betalen, zodat je iets mag hebben niet lang Je hoeft minder te betalen. Voorbeeldzin: Je krijgt korting op deze jurk. hoeveel geld je ergens voor moet betalen met een lage temperatuur; niet warm iemand die komt helpen in een gezin waar net een baby is geboren een blad met nieuws en advertenties Mogen hebben, zonder dat je er geld voor hoeft te betalen. Voorbeeldzi n: Sanne kreeg een bos bloemen voor haar verjaardag. Als je kritiek hebt, vind je dat iets niet goed is. Twee streepjes door elkaar: X. Voorbeeldzin: Hij zet een kruisje voor het goede antwoord. de plaats waarop twee wegen elkaar kruisen weten hoe iets moet en dat ook doen iets moois dat door mensen is gemaakt

38 het kussen, de kussens kwaad / kwade het kwart het kwartier, de kwartieren de kwijtschelding l, L laag / lage Iets wat zacht is en in bed of op de bank ligt. Voorbeeldzin: Hij ligt met zijn hoofd op het kussen. boos een vierde deel vijftien minuten als je het geld dat je had geleend, niet meer hoeft terug te betalen dicht bij de grond; niet hoog laat / late laatst laatste lachen, lachte(n), hebben gelachen de lamp, de lampen Verder in de tijd dan normaal of dan je had afgesproken. Voorbeeldzin: De baas kwam een kwartier te laat op zijn werk. Kort geleden. Voorbeeldzin: Wij zijn laatst naar een museum geweest. iets waarna niets anders meer komt, bijvoorbeeld het laatste koekje een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt een ding dat licht geeft, als je het aan doet het land, de landen landelijk(e) het landschap, de landschappen lang(e) langskomen, kwam(en) langs, zijn langsgekomen langzaam / langzame last hebben van, had(den), hebben gehad lastig(e) later een gebied met een eigen regering wat te maken heeft met het hele land de manier waarop een deel van het land eruitziet, bijvoorbeeld met bos of water met een grote lengte; niet kort op bezoek komen wat veel tijd kost; niet snel Iets vervelend vinden of ergens pijn hebben. Voorbeeldzin: Ik heb last van mijn knie. moeilijk na veel tijd

39 het lawaai de leeftijd, de leeftijden leeg / lege de leerkracht, de leerkrachten de leerling, de leerlingen de leerplicht legaal / legale het leger, de legers het legitimatiebewijs, de legitimatiebewijzen leiden, leidde(n), hebben geleid de leiding de leidinggevende, de leidinggevenden lekken, lekte(n), hebben gelekt lekker(e) lelijk(e) lenen, leende(n), hebben geleend de lengte, de lengtes de lente de lepel, de lepels hard en vervelend geluid de tijd die je geleefd hebt; hoe oud je bent als er niets in zit; niet vol iemand die lesgeeft; de leraar iemand die les krijgt Als je leerplicht hebt, moet je naar school om te leren omdat je een bepaalde leeftijd hebt. als je ergens toestemming voor hebt de soldaten die vechten voor een land het pasje waarmee je kunt laten zien wie je bent de baas zijn Als je de leiding hebt van iets, dan zeg je wat er moet gebeuren. iemand die zegt wat er moet gebeuren Verdwijnen door een gat. Voorbeeldzin: Het dak lekt. Nu is de vloer nat. wat goed smaakt of ruikt niet mooi iets krijgen dat je later weer terug moet betalen, bijvoorbeeld geld lenen bij de bank hoe lang iets is het seizoen na de winter en voor de zomer iets waarmee je bijvoorbeeld soep eet de leraar, de leraren leren kennen, leerde(n) kennen, hebben leren kennen leren, leerde(n), hebben geleerd de les, de lessen lesgeven, gaf, gaven les, hebben lesgegeven letten, lette(n), hebben gelet de letter, de letters iemand die lesgeeft; de docent kennis maken met iets of iemand Zorgen dat je iets kunt door te oefenen. Of zorgen dat je iets weet door te studeren. De keer dat je iets leert. Voorbeeldzin: De Nederlandse les duurt tot vier uur. anderen iets leren ergens aandacht aan geven Een teken dat samen met andere letters een woord kan vormen; alle tekens van het alfabet. Bijvoorbeeld a, b, c.

40 leuk(e) het leven, de levens leveren, leverde(n), hebben geleverd lezen, las, lazen, hebben gelezen het lichaam, de lichamen lichamelijk(e) licht(e) het lid, de leden het lied, de liederen lief / lieve de liefde liever de lift, de liften liggen aan, lag aan, heeft gelegen aan liggen, lag(en), hebben gelegen lijden, leed, leden, hebben geleden het lijf, de lijven lijken op, leek, leken op, hebben geleken op lijken, leek, leken, hebben geleken de lijn, de lijnen de lijst, de lijsten links linksaf logisch(e) wat je fijn vindt de tijd tussen de geboorte en dood brengen Naar woorden kijken en begrijpen wat er staat. Voorbeeldzin: Ahmed leest een boek. het geheel van botten, spieren en vlees van een mens of dier wat met je lichaam te maken heeft niet donker niet zwaar Iemand die hoort bij een groep. Voorbeeldzin: Hij is lid van de sportclub. een tekst die gezongen wordt Als je lief bent, ben je aardig en doe je fijne dingen. het gevoel dat je hebt als je van iemand houdt wat je extra graag wilt een hokje waarmee je omhoog en omlaag kunt in een gebouw als oorzaak hebben Met de lange kant ergens op rusten. Voorbeeldzin: De kinderen liggen in bed. Een lange tijd een vervelend gevoel hebben. Voorbeeldzin: Hij lijdt veel pijn. het lichaam er bijna hetzelfde uitzien Denken dat iets zo is. Voorbeeldzin: Tunesië lijkt me een mooi land. de streep een rij woorden onder elkaar, bijvoorbeeld een boodschappenlijst wat aan de kant zit waar ook je hart zit; niet rechts naar links Waar je duidelijke de reden van kunt vertellen. Voorbeeldzin: Het is logisch dat hij moe is. Hij ging vannacht om drie uur naar bed.

41 het lokaal, de lokalen het loket, de loketten het loon, de lonen lopen, liep(en), hebben/zijn gelopen los(se) de lucht, de luchten de luier, de luiers luisteren, luisterde(n), hebben geluisterd lukken, lukte(n), zijn gelukt de lunch lusten, lustte(n), hebben gelust m, M de maand, de maanden de maandag, de maandagen maart de maatregel, de maatregelen het maatschappelijk werk de machine, de machines de macht, de machten mailen, mailde(n), hebben g d de makelaar, de makelaars makkelijk(e) de man, de mannen de manier, de manieren de map, de mappen de markt, de markten de ruimte waar leerlingen les krijgen een kamertje dat aan één kant open is, waardoor je klanten kunt helpen het salaris bewegen door je voeten te gebruiken als iets niet vast zit aan iets anders de ruimte boven de aarde, waar de wolken zijn en de vogels vliegen een soort broekje voor baby s, waarin ze kunnen poepen en plassen met aandacht horen als je iets probeert en het gaat goed het middageten lekker vinden een deel van een jaar, ongeveer dertig dagen, bijvoorbeeld januari de dag na zondag en voor dinsdag de derde maand van het jaar Een regel om iets te veranderen. Voorbeeldzin: De overheid neemt maatregelen tegen voetbalgeweld. mensen die andere mensen helpen als ze problemen hebben een groot apparaat om iets te doen of te maken Wie de macht heeft, heeft veel invloed. een bericht sturen via internet iemand die mensen helpt om een huis te kopen of te verkopen eenvoudig; niet moeilijk een jongen die volwassen is hoe iets gebeurt of gedaan wordt iets waarin je losse papieren kunt doen een plaats buiten, waar verschillende mensen dingen proberen te verkopen

42 het materiaal, de materialen het mbo maximaal de mededeling, de mededelingen Alles waarmee je iets kunt doen of maken. Voorbeeldzin: Van welk materiaal is deze tafel gemaakt? niet meer dan De opleiding die je kunt doen na het vmbo. Deze opleiding duurt twee tot vier jaar. een bericht waarbij je belangrijke informatie vertelt de medeklinker, de medeklinkers alle letters van het alfabet, behalve: a, e, i, o, u de medewerker, de medewerkers de medewerkster, de medewerksters het medicijn, de medicijnen medisch(e) meebrengen, bracht(en) mee, hebben meegebracht meedelen, deelde(n) mee, hebben meegedeeld meedoen, deed, deden mee, hebben meegedaan meegaan, ging(en) mee, zijn meegegaan meeleven, leefde(n) mee, hebben meegeleefd meenemen, nam(en) mee, hebben meegenomen meer de meerkeuzevraag, de meerkeuzevragen meestal de meester, de meesters mei het meisje, de meisjes melden, meldde(n), hebben gemeld het meldpunt, de meldpunten iemand die werkt bij een bedrijf een vrouw die werkt bij een bedrijf iets dat bedoeld is om zieke mensen weer beter te maken, bijvoorbeeld pillen of drankjes Wat te maken heeft met het ziekenhuis. Voorbeeldzin: In de medische wereld werken veel artsen. bij je hebben als je ergens naartoe gaat vertellen; laten weten samen met anderen doen samen met anderen ergens naartoe gaan belangstelling hebben voor de situatie van iemand anders zorgen dat je iets bij je hebt als je ergens naartoe gaat een groter aantal de vraag waarbij je kunt kiezen uit een aantal antwoorden vaak de leraar op de basisschool de vijfde maand van het jaar een kind van het vrouwelijke geslacht officieel laten weten de plaats waar je iets officieel kunt laten weten

43 de melk Een koe geeft bijvoorbeeld melk. Dit drinken veel Nederlanders bij het brood. de meneer, de meneren de mening, de meningen de meningsuiting, de meningsuitingen het mens, de mensen het mes, de messen meteen meten, mat(en), hebben gemeten de meter, de meters de methode, de methodes / methoden de metro, de metro s de mevrouw, de mevrouwen mezelf de middag, de middagen Dit zeg je als je het over een man hebt. Voorbeeldzin: Wij hebben les van meneer De Groot. wat je van iets of iemand vindt als je zegt wat je van iets of iemand vindt de persoon iets waarmee je kunt snijden direct; gauw zorgen dat je weet hoe groot iets is honderd centimeter het lesboek s middags in de middag de middelbare school, de middelbare scholen het midden het milieu een trein onder de grond in een grote stad Dit zeg je als je het over een vrouw hebt. Voorbeeldzin: De man van mevrouw Simons is vorig jaar overleden. Mijn persoon. Dit woord gebruik je als je iets zegt over jou. Voorbeeldzin: Ik zorg goed voor mezelf. het deel van de dag tussen de ochtend en de avond de school waar je naartoe gaat na de basisschool Als iets net zover bij de ene rand vandaan is als bij de andere rand. Voorbeeldzin: Er zitten drie meisjes op de bank. Anke zit in het midden. het water, de grond en de lucht om ons heen het miljard, de miljarden duizend keer miljoen ( ) het miljoen, de miljoenen duizend keer duizend ( ) min minder minimaal / minimale Dit zeg je als je het tweede getal van het eerste getal af moet halen. Voorbeeldzin: Acht min vijf is drie (8-5 = 3). een kleiner aantal niet minder dan

44 minstens de minuut, de minuten mis het misdrijf, de misdrijven misschien misselijk(e) missen, miste(n), hebben gemist mobiel(e) modern(e) moe de moeder, de moeders moeilijk(e) de moeite moeten, moest(en), hebben gemoeten de mogelijkheid, de mogelijkheden mogen, mocht(en), hebben gemogen de mond, de monden de monteur, de monteurs mooi(e) morgen morgenavond de motivatie, de motivaties de muis, de muizen niet minder dan zestig seconden niet goed Iets wat je doet wat echt verboden is en waarvoor je veel straf kunt krijgen. Voorbeeldzin: Er is een misdrijf geweest in Ommen. Een man heeft zijn vrouw gedood. Dit zeg je als je het niet zeker weet. Voorbeeldzin: Wij gaan misschien vanmiddag nog naar oma. Als je misselijk bent, heb je een naar gevoel in je buik en als je iets eet, moet je overgeven. Niet halen. Als je de trein mist, rijdt de trein weg voordat jij erin zit. het jammer vinden dat iets of iemand er niet is. als je iets makkelijk kunt meenemen, bijvoorbeeld een mobiele telefoon van deze tijd Als je moe bent, wil je graag slapen. de vrouw die een kind heeft niet makkelijk Als je moeite moet doen voor iets, dan is het niet makkelijk om te doen. Voorbeeldzin: De oude vrouw heeft moeite met lopen. verplicht zijn iets wat kan toestemming hebben het deel van je gezicht waarmee je kunt praten en eten iemand die kapotte dingen weer maakt fijn om te zien de volgende dag de volgende avond de reden waarom je iets doet een klein dier met scherpe tanden en een lange staart

45 de munt, de munten het museum, de musea / museums de muur, de muren de muziek n, N na de naam, de namen naar naast een rond ding waar je mee kunt betalen, bijvoorbeeld een euro een gebouw waar je bijvoorbeeld kunst kunt bekijken een kant van een gebouw of kamer, dat van stenen gemaakt is het geluid dat je hoort als je zingt of een instrument speelt, bijvoorbeeld een piano later dan een woord waarmee je zegt hoe iets of iemand heet in de richting van aan de zijkant van de nacht, de nachten het nadeel, de nadelen nadenken, dacht(en) na, hebben nagedacht de nagel, de nagels het deel van de dag tussen de avond en de ochtend Een gevolg dat niet fijn is. Voorbeeldzin: Het is een nadeel dat ik zo ver bij mijn ouders vandaan woon. over iets denken het harde deel van je vinger of teen namelijk nat(te) de nationaliteit, de nationaliteiten de natuur natuurlijk nauwelijks Dit woord kun je gebruiken voordat je een voorbeeld of een reden noemt. Voorbeeldzin: Marc heeft twee Turkse vrienden, namelijk Duman en Yavuz. waar water op is; niet droog het land waar je officieel bij hoort alles wat niet door mensen gemaakt is, zoals bomen en dieren Wat iedereen meteen begrijpt. Voorbeeldzin: Natuurlijk help ik mijn vader als hij ziek is. bijna niet

46 nazeggen, zei(den) na, hebben nagezegd het Nederlands nee de neef, de neven neerleggen, legde(n) neer, hebben neergelegd neerzetten, zette(n) neer, hebben neergezet negatief / negatieve negen een getal: 9 negentig een getal: 90 de nek, de nekken nemen, nam(en), hebben genomen nergens net net(te) netjes de neus, de neuzen hetzelfde zeggen als iemand anders eerst zei de taal die mensen in Nederland spreken Dit zeg je als iets niet zo is. Voorbeeldzin: Nee, ik ga met Koningsdag niet naar Amsterdam. de zoon van je oom en tante of de zoon van je broer of zus op de grond of een andere plaats leggen op de grond of een andere plaats zetten Een negatief antwoord betekent: nee. Als je negatief bent, zie je vaak de slechte kanten van dingen. het deel van je lichaam tussen je hoofd en je schouders pakken op geen enkele plaats heel kort geleden Nette mensen of dingen zien er goed uit. Ze hebben mooie kleren aan. Of er ligt geen rommel. Als je netjes bent, dan doe je zoals andere mensen fijn vinden. Je bent bijvoorbeeld beleefd en je ruimt je rommel op. het deel van je gezicht waarmee je kunt ruiken de nicht, de nichten niemand niet de dochter van je oom en tante of de dochter van je broer of zus geen enkele persoon Dit woord gebruik je als je iets ontkent. Voorbeeldzin: Ik wil niet in een fabriek werken. zich niet lekker voelen, voelde(n), hebben gevoeld jezelf een beetje ziek voelen nieuw(e) het nieuws iets wat er nog niet lang is; niet oud de nieuwe dingen die gebeurd zijn

47 niks het niveau, de niveaus nodig(e) noemen, noemde(n), hebben genoemd nogal nogmaals het noodgeval, de noodgevallen nooit Noord het noorden de norm, de normen normaal / normale de notaris, de notarissen noteren, noteerde(n), hebben genoteerd november nu nul het nummer, de nummers een nummertje trekken, trok(ken), hebben getrokken nuttig(e) o, O de ochtend, de ochtenden oefenen, oefende(n), hebben geoefend de oefening, de oefeningen officieel / officiële oké niet iets; geen enkel ding Als iets een hoog niveau heeft, is het moeilijk. Als iets een laag niveau heeft, is het makkelijker. Als je niet zonder iets kunt. Voorbeeldzin: Ik heb hulp nodig bij die moeilijke opdracht. een naam geven Redelijk. Als iets nogal groot is, dan is het best wel groot. nog een keer Een dringende situatie. Er moet snel hulp komen. op geen enkel moment De kant waar de zon nooit staat; tegenover Zuid. Op een plattegrond is dit de bovenkant van de kaart. het gebied waar de zon nooit staat de regel; dat wat normaal is gewoon iemand die afspraken tussen mensen op papier zet, bijvoorbeeld bij het (ver)kopen van een huis opschrijven de elfde maand van het jaar op dit moment Een getal: 0. Niet één. het getal of cijfer een papiertje pakken waar een getal op staat, zodat je weet wanneer je aan de beurt bent wat je kunt gebruiken het deel van de dag tussen de nacht en de middag iets vaak doen om het te leren de opdracht om iets te leren netjes en volgens de regels goed

48 oktober om de oma, de oma s omdat omdraaien, draaide(n) om, hebben omgedraaid omgaan met, ging(en) om met, zijn omgegaan met de omgangsvorm, de omgangsvormen de omgeving onaardig(e) onbekend(e) onder de tiende maand van het jaar Op de tijd van. Voorbeeldzin: Het concert begint om acht uur. de moeder van jouw vader of moeder om die reden in een andere richting of volgorde zetten regelmatig contact hebben met iemand de manier waarop mensen met elkaar omgaan het gebied om iets heen niet aardig wat je niet kent Als iets lager is dan iets anders. Voorbeeldzin: Het kind ligt onder de dekens. onder andere het onderdeel, de onderdelen de onderneming, de ondernemingen Deze woorden gebruik je als je een paar mensen of dingen noemt uit een grotere groep. Voorbeeldzin: We gaan een reis maken naar allemaal grote steden, onder andere naar Rome en Berlijn. een deel van iets een bedrijf het ondernemingsplan, de ondernemingsplannen een papier waarop staat hoe je bedrijf moet worden, bijvoorbeeld wat je gaat verkopen en hoe je aan geld komt de ondernemingsraad, de ondernemingsraden onderstreept(e) onderstrepen, onderstreepte(n), hebben onderstreept het onderwerp, de onderwerpen het onderwijs het onderzoek, de onderzoeken onderzoeken, onderzocht(en), hebben onderzocht een aantal werknemers die namens de andere werknemers overleggen met de baas waar een streep onder staat ergens een streep onder zetten waarover het gaat; het thema de lessen die gegeven worden Als je een onderzoek doet, probeer je te weten hoe iets is. Proberen te weten hoe iets is. Voorbeeldzin: De arts onderzoekt de jongen. Hij wil weten of de jongen een ziekte heeft.

49 oneens het ongeluk, de ongelukken het ons ongeveer het ontbijt ontdekken, ontdekte(n), hebben ontdekt onthouden, onthield(en), hebben onthouden ontmoeten, ontmoette(n), hebben ontmoet ontstaan, ontstond(en), zijn ontstaan ontvangen, ontving(en), hebben ontvangen zich ontwikkelen, ontwikkelde(n), hebben ontwikkeld de ontwikkeling, de ontwikkelingen ontzettend(e) het oog, de ogen de oom, de ooms het oor, de oren de oorlog, de oorlogen Oost op op bezoek gaan, ging(en), zijn gegaan op een rijtje zetten als je een andere mening hebt dan iemand anders Een gebeurtenis waarbij iets fout gaat, met vervelende gevolgen. Voorbeeldzin: Ik heb een ongeluk gehad. Ik ben met de auto tegen een boom gereden. niet precies honderd gram het eten dat je s morgens neemt iets zien of horen wat je nog niet wist in je gedachten bewaren; niet vergeten iemand tegenkomen Beginnen te bestaan. Voorbeeldzin: Er ontstond brand in het huis. krijgen steeds meer kunnen omdat je ervoor leert of omdat je ouder wordt de manier waarop iets verandert heel erg één van de twee ronde dingen in je gezicht waarmee je kunt kijken de broer van je vader of moeder één van de twee dingen aan de zijkant van je hoofd waarmee je kunt horen een grote ruzie tussen landen, waarbij mensen met elkaar vechten de kant waar de zon boven de aarde komt; tegenover West Dit woord gebruik je om te zeggen waar iets is. Voorbeeldzin: Het boek ligt op de tafel. Dit woord gebruik je om te zeggen wanneer iets gebeurt. Voorbeeldzin: Hij komt op vrijdag thuis. naar iemand toegaan zorgen dat dingen duidelijk worden

50 op tijd op visite gaan, ging(en), zijn gegaan op zoek zijn naar de opa, de opa s de opdracht, de opdrachten open de open dag, de open dagen de open sollicitatie, de open sollicitaties openbaar / openbare het openbaar vervoer openen, opende(n), hebben geopend de opening de openingstijden de operatie, de operaties opereren, opereerde(n), hebben geopereerd opgroeien, groeide(n) op, zijn opgegroeid de ophaaldienst, de ophaaldiensten ophalen, haalde(n) op, hebben opgehaald ophangen, hing(en) op, hebben opgehangen de opleiding, de opleidingen opletten, lette(n) op, hebben opgelet oplossen, loste(n) op, hebben opgelost de oplossing, de oplossingen op de tijd die afgesproken is naar iemand toe gaan en daar iets drinken iets proberen te vinden de vader van jouw vader of moeder de taak die je moet doen als er iets in kan; niet dicht de dag dat iedereen in een bedrijf of school mag komen kijken de sollicitatie zonder dat er een vacature is wat iedereen mag bezoeken of gebruiken de vervoermiddelen die iedereen mag gebruiken, zoals een bus, tram en trein open doen; zorgen dat het niet meer dicht is een open plaats in iets, bijvoorbeeld een opening in een trui, zodat je hoofd erdoor kan de tijden dat een gebouw open is de situatie dat een arts een opening maakt in het lichaam van een patiënt om hem weer gezond te maken een opening in het lichaam van een patiënt maken, zodat hij daarna weer beter kan worden groot worden; volwassen worden het bedrijf dat het afval ophaalt Naar een plaats gaan om iemand of iets mee te nemen. Voorbeeldzin: Vanmiddag haalt oma Joyce op van school. iets aan de bovenkant vastmaken, zodat het niet kan vallen, bijvoorbeeld een lamp of een jas een cursus waarin je leert voor een beroep met aandacht kijken en luisteren een goed antwoord vinden; zorgen dat een probleem stopt het antwoord op een vraag of een probleem

51 opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen oppassen, paste(n) op, hebben opgepast oprichten, richtte(n) op, hebben opgericht de oprichting opruimen, ruimde(n) op, hebben opgeruimd opschrijven, schreef, schreven op, hebben opgeschreven opstaan, stond(en) op, zijn opgestaan de opstalverzekering, de opstalverzekeringen de opvoeding, de opvoedingen opzeggen, zei(den) op, hebben opgezegd opzoeken, zocht(en) op, hebben opgezocht oranje de telefoon pakken en antwoord geven als je gebeld wordt kijken hoe hoog iets is, bijvoorbeeld de temperatuur opnemen, om te kijken of je koorts hebt zorgen dat je geluid of een filmpje later nog een keer kan horen of zien letten op de kinderen van iemand anders zorgen dat iets gaat bestaan, bijvoorbeeld een bedrijf de situatie waarin iets gaat bestaan, bijvoorbeeld een bedrijf dingen op de plek brengen waar ze altijd liggen woorden op papier zetten uit bed komen gaan staan Een afspraak dat je geld krijgt als er schade is aan je huis, bijvoorbeeld door brand. Je betaalt daarvoor elke maand geld. de situatie dat ouders voor hun kinderen zorgen en hen leren hoe ze zich moeten gedragen zorgen dat iets stopt, bijvoorbeeld een abonnement iets proberen te vinden Een kleur. Voorbeeldzin: Een wortel is oranje. de organisatie, de organisaties organiseren, organiseerde(n), hebben georganiseerd oud(e) de ouder, de ouders de ouderavond, de ouderavonden de oven, de ovens een soort bedrijf met een speciale taak ervoor zorgen dat iets gebeurt niet jong of niet nieuw de vader of moeder van een kind de avond waarop ouders op school kunnen kijken of met een leerkracht kunnen praten een apparaat in de keuken waarin je eten warm maakt

52 over overal overblijven, bleef, bleven over, zijn overgebleven overdag de overeenkomst, de overeenkomsten overgaan, ging(en) over, zijn overgegaan overgeven, gaf over, gaven over, hebben overgegeven de overheid, de overheden de overkant de overlast overleggen, overlegde(n), hebben overlegd overlijden, overleed, overleden, zijn overleden overmorgen overstappen, stapte(n) over, zijn overgestapt oversteken, stak(en) over, hebben/zijn overgestoken de overstroming, de overstromingen overtuigen, overtuigde(n), hebben overtuigd p, P de paal, de palen het paar, de paren Van de ene kant naar de andere kant. Voorbeeldzin: De jas hangt over de stoel. Verder dan; na. Voorbeeldzin: Het is tien over drie. op alle plaatsen blijven bestaan, terwijl de rest weg is s middags op school eten op de dag, als het licht is een afspraak op papier Weggaan; verdwijnen. Voorbeeldzin: De klachten gingen vanzelf weer over. Eten via je mond weer naar buiten laten gaan. Dat gebeurt vaak als je misselijk bent. de regering de andere kant van de straat of van het water Last die andere mensen van je hebben. Voorbeeldzin: De harde muziek van de buren zorgt voor overlast. samen praten hoe je iets gaat doen Stoppen te leven. Voorbeeldzin: Mijn opa is vorig jaar overleden. De dag na morgen; twee dagen na vandaag. Voorbeeldzin: Vandaag is het dinsdag. Overmorgen is het donderdag. uit het ene vervoermiddel in het andere stappen, bijvoorbeeld van de bus in de trein van de ene kant naar de andere kant gaan Als er een overstroming is, is er te veel water uit de rivier of de zee op het land gekomen. duidelijk maken dat iets waar is een stuk hout of metaal dat rechtop in de grond staat, waar soms een bord op staat twee dingen die bij elkaar horen

53 het paard, de paarden een dier waarop je kunt rijden paars(e) een kleur het pak, de pakken pakken, pakte(n), hebben gepakt de pan, de pannen een jasje en een broek die bij elkaar horen Met je handen nemen. Voorbeeldzin: Hij pakt een pen. iets wat je op het vuur kunt zetten en waarin je eten kookt de pap het papier, de papieren het park, de parken het parlement, de parlementen de partij, de partijen pas de pas, de passen de Pasen het paspoort, de paspoorten passen bij, paste(n), hebben gepast passen, paste(n), hebben gepast de patiënt, de patiënten de pauze, de pauzes de pen, de pennen het pensioen, de pensioenen per iets met melk dat je als ontbijt of na het avondeten eet het materiaal waarvan bijvoorbeeld boeken worden gemaakt een grote tuin waar iedereen mag komen alle mensen die gekozen zijn door het volk en die het land besturen een groep mensen met dezelfde politieke ideeën net; kort geleden een plastic kaartje met je naam erop een christelijk feest waarbij wordt gevierd dat Jezus weer leeft en niet meer dood is een officiële pas met je naam, foto en persoonlijke gegevens, waarmee je kunt laten zien wie je bent Bij iets of iemand horen. Voorbeeldzin: Die man en vrouw passen goed bij elkaar. Ze hebben dezelfde hobby s. kleding aandoen om te zien of het goed zit iemand die ziek is de tijd dat je even stopt met werken of leren iets waarmee je kunt schrijven het moment dat je stopt met werken omdat je een bepaalde leeftijd hebt Voor elk. Voorbeeldzin: Op een autoweg mag je 100 kilometer per uur rijden.

54 perfect(e) de periode, de periodes / perioden het personeel de persoon, de personen persoonlijk(e) de persoonsgegevens de pet, de petten de peuterspeelzaal, de peuterspeelzalen de piep, de piepen de pijn, de pijnen de pil, de pillen de piloot, de piloten de pincode, de pincodes de pindakaas pinnen, pinde(n), hebben gepind de pinpas, de pinpassen de pizza, de pizza s het plaatje, de plaatjes de plaats, de plaatsen plaatsvinden, vond(en) plaats, hebben plaatsgevonden het plan, de plannen plannen, plande(n), hebben gepland de plant, de planten plat(te) het plein, de pleinen helemaal goed een bepaalde tijd de mensen die bij een bedrijf werken een mens Persoonlijke dingen zijn van jezelf. de informatie die bij jou hoort, bijvoorbeeld je naam, woonplaats en telefoonnummer kleding die je op je hoofd draagt de plaats waar kinderen van twee tot vier jaar kunnen spelen en waar mensen voor hen zorgen een hoog geluid maken een naar gevoel in je lichaam een medicijn iemand die een vliegtuig bestuurt de cijfers die bij je pinpas horen en die je nodig hebt om te betalen iets wat bruin is en wat je op brood eet betalen met je pinpas een pasje van de bank waarmee je geld kunt halen en kunt betalen een plat, rond brood met bijvoorbeeld tomaat en kaas, dat je warm maakt in de oven een foto of een tekening een stad of een dorp Een bepaalde ruimte. Voorbeeldzin: Er is nog plaats in de groep voor één cursist. Dan is de groep vol. gebeuren het idee om iets te doen bepalen wanneer je iets gaat doen Iets dat groeit. Het is groter dan een bloem en kleiner dan een boom. niet dik en niet hoog een open ruimte in een stad of dorp of tussen gebouwen

55 de plek, de plekken het plezier de plicht, de plichten plotseling(e) de plaats het feit dat je blij bent of iets leuk vindt iets wat je moet doen als iets gebeurt terwijl je het niet verwacht plus En. Voorbeeldzin: drie plus vijf is acht (3 + 5 = 8). de poes, de poezen de kat; een huisdier dat graag muizen vangt de politicus, de politici de politie de politiek de pols, de polsen het pond, de ponden de poot, de poten positief / positieve de post de postcode, de postcodes de postzegel, de postzegels de pot, de potten het potlood, de potloden prachtig(e) de praktijk, de praktijken het praktijkonderwijs praktisch(e) praten, praatte(n), hebben gepraat iemand die in de politiek werkt de mensen die zorgen voor de veiligheid op straat alles wat te maken heeft met het besturen van een land het deel van je lichaam tussen je arm en je hand 500 gram het been van een dier Een positief antwoord betekent: ja. Als je positief bent, zie je vaak de goede kanten van dingen. brieven en kaarten die worden gebracht door de postbode vier cijfers en twee letters die naar een plaats en straat verwijzen, bijvoorbeeld 3961 BC een stukje papier dat je op een envelop plakt, waarmee je betaalt voor het versturen een soort bak waar je planten in zet iets waarmee je kunt schrijven en tekenen mooi het werk en de patiënten van een arts Het doen. Voorbeeldzin: Dit werk lijkt makkelijk, maar in de praktijk is het moeilijk. het onderwijs voor leerlingen voor wie het vmbo te moeilijk is wat met de praktijk (het doen) te maken heeft woorden zeggen

56 precies presenteren, presenteerde(n), hebben gepresenteerd prettig(e) de prijs, de prijzen de prik, de prikken prima printen, printte(n), hebben geprint proberen, probeerde(n), hebben geprobeerd het probleem, de problemen het procent, de procenten het proces, de processen het programma, de programma s de provincie, de provincies psychisch(e) de punt, de punten Juist; zonder verschil. Voorbeeldzin: Hij is altijd precies op tijd, niet te vroeg en niet te laat. iets vertellen of laten zien voor een groep mensen fijn het bedrag dat je voor iets moet betalen een steek met een scherpe punt goed teksten of plaatjes vanaf de computer op papier brengen iets doen waarvan je hoopt dat het goed gaat een moeilijke vraag of een moeilijke situatie Een honderdste deel. Voorbeeldzin: Vandaag krijg je 25 procent korting op fruit. de ontwikkeling; de situatie waarin iets verandert een lijst met wat er in welke volgorde gaat gebeuren, bijvoorbeeld tijdens een feest een deel van het land met een eigen bestuur, bijvoorbeeld Gelderland en Limburg wat met je gedachten en gevoelens te maken heeft een klein, rond plekje de puzzel, de puzzels q, Q de quiz, de quizzen r, R de raad het raam, de ramen een opdracht die je doet omdat je dat leuk vindt, bijvoorbeeld een woordzoeker een plaatje dat in stukjes is en die je weer heel moet maken een spel met vragen het advies; als iemand zegt wat een ander het beste kan doen een stuk glas in een muur

57 raar / rare raden, raadde(n), hebben geraden de radio, de radio s het rapport, de rapporten de reactie, de reacties reageren, reageerde(n), hebben gereageerd recent(e) het recept, de recepten recht hebben op, had(den), hebben gehad recht(e) het recht, de rechten rechtdoor de rechter, de rechters de rechterlijke macht de rechthoek, de rechthoeken rechts rechtsaf de reclame, de reclames redelijk de reden, de redenen de regel, de regels regelmatig(e) de regen gek; niet normaal het antwoord op een vraag proberen te vinden, door allemaal mogelijkheden te noemen een apparaat waarmee je bijvoorbeeld muziek en nieuws kunt horen een papier waarop staat hoe iets is gebeurd en hoe goed het is iets wat je doet of zegt als antwoord op iets iets doen of zeggen als antwoord op iets niet lang geleden een briefje van de dokter voor de apotheek, waarop staat welke medicijnen iemand nodig heeft een tekst waarop staat op welke manier je eten kunt klaarmaken iets mogen omdat dat is afgesproken niet schuin iets wat je mag en wat in de wet staat verder in dezelfde richting iemand die mensen straf kan geven als ze iets hebben gedaan wat niet mag alle rechters samen Iets met vier hoeken. Voorbeeldzin: Een boek heeft de vorm van een rechthoek. Je hart zit links. Wat aan de andere kant van je lichaam is, is rechts. naar rechts Het bericht waardoor iemand ervoor probeert te zorgen dat je een product koopt. Voorbeeldzin: De slager maakt reclame voor varkensvlees. best wel, bijvoorbeeld redelijk vaak of redelijk goed waarom je iets doet of vindt Wat is afgesproken. Voorbeeldzin: Bij ons thuis is de regel dat je je schoenen uitdoet. best vaak water dat uit de wolken valt

58 regenen, het regende, het heeft geregend de regering, de regeringen de regio, de regio s de registratie, de registratie de reis, de reizen de reiskosten reizen, reisde(n), hebben/zijn gereisd rekenen, rekende(n), hebben gerekend de rekening, de rekeningen de relatie, de relaties rennen, rende(n), hebben / zijn gerend repareren, repareerde(n), hebben gerepareerd de rest het restaurant, de restaurants het resultaat, de resultaten de richting, de richtingen de rij, de rijen het rijbewijs, de rijbewijzen rijden, reed, reden, hebben / zijn gereden rijk(e) de rijschool, de rijscholen de rijst Als het regent, valt er water uit de wolken. de mensen die leiding geven aan het volk een gedeelte van het land het opschrijven van informatie Als je een reis maakt, ga je van de ene plaats naar de andere plaats. het geld dat je voor je reis betaalt van de ene plaats naar de andere gaan Sommen maken met getallen. Bijvoorbeeld: = 7. een papier waarop staat hoeveel je moet betalen De situatie dat je geld op de bank hebt. Voorbeeldzin: Er staat 200,- euro op mijn bankrekening. Als je een relatie met iemand hebt, dan hoor je bij iemand. Voorbeeldzin: Marinka heeft een relatie met Erdem. heel hard lopen iets dat kapot is, weer maken dat wat over is een plaats waar je kunt eten en daarvoor moet betalen het gevolg De kant waar iets naar toe gaat. Voorbeeldzin: We rijden richting het oosten. een aantal mensen of dingen achter elkaar het pasje waarop staat dat je in een auto mag rijden van de ene plaats naar de andere plaats gaan met een auto Als je rijk bent, heb je veel geld. de school waar je kunt leren autorijden Een soort wit of bruin graan. Voorbeeldzin: Wij eten vanavond rijst met kip.

59 de ring, de ringen de rits, de ritsen de rivier, de rivieren het ROC, de ROC s roepen, riep(en), hebben geroepen de rok, de rokken Iets wat rond is en wat je om je vinger draagt. Voorbeeldzin: Mijn neefje mocht de ringen geven op onze bruiloft. iets waarmee je kleding open en dicht kunt doen water dat naar de zee gaat, bijvoorbeeld de Rijn en de IJssel een school voor bijvoorbeeld het mbo en voor volwassenen heel hard praten kleding voor vrouwen roken, rookte(n), hebben gerookt de rol, de rollen rond(e) het rondje, de rondjes rondlopen, liep(en) rond, hebben rondgelopen rood / rode iets in je mond hebben waar rook uit komt, bijvoorbeeld een sigaret iets dat lang en rond is, bijvoorbeeld een rol snoep wat de vorm heeft van de zon wat de vorm heeft van de zon; een vorm zonder begin of eind; de cirkel lopen zonder dat je ergens heen gaat Een kleur. Voorbeeldzin: Bloed is rood. het rooster, de roosters roze informatie waarbij alles duidelijk op een rijtje staat, bijvoorbeeld wanneer je moet werken, of wanneer er lessen zijn Een kleur. Voorbeeldzin: Deze bloem is roze. de rug, de ruggen de rugzak, de rugzakken de ruimte, de ruimtes rusten, rustte(n), hebben gerust rustig aan doen, deden, hebben gedaan de achterkant van je lichaam, van je schouders tot je billen een tas die je op je rug draagt een plaats met muren eromheen niets doen, zodat je minder moe wordt niet veel doen, zodat je niet moe wordt

60 rustig(e) de ruzie, de ruzies s, S saai(e) het salaris, de salarissen samen de samenleving, de samenlevingen samenwerken, werkte(n) samen, hebben samengewerkt samenwonen, woonde(n) samen, hebben samengewoond het schaap, de schapen Niet druk. Als het rustig is, zijn er bijvoorbeeld niet veel mensen of je hebt niet veel werk. als mensen boos op elkaar zijn niet bijzonder of niet interessant geld dat je krijgt omdat je werkt met iemand anders; niet alleen alle mensen samen en de manier waarop ze met elkaar omgaan met iemand anders hetzelfde werk doen in hetzelfde huis wonen, zonder dat je getrouwd bent een dier dat meestal wit is en gras eet de schaar, de scharen een ding waarmee je kunt knippen de schade scheiden, scheidde(n), hebben/zijn gescheiden het scherm, de schermen schieten, schoot, schoten, hebben geschoten schijnen, scheen, schenen, hebben geschenen iets dat kapot is, bijvoorbeeld door brand een einde maken aan je huwelijk een soort glas waarop je iets kunt zien, bijvoorbeeld het scherm van je computer ervoor zorgen dat iets heel hard door de lucht vliegt Licht geven. Voorbeeldzin: De zon schijnt. schilderen, schilderde(n), hebben geschilderd Iets een andere kleur geven met verf. Voorbeeldzin: Hij schildert de deuren wit. het schilderij, de schilderijen schitterend(e) de schoen, de schoenen de school, de scholen schoon / schone iets dat je aan de muur hangt en met verf gemaakt is heel mooi dat wat je aan je voeten doet als je naar buiten gaat een plaats waar les wordt gegeven niet vies

61 schoonmaken, maakte(n) schoon, hebben schoongemaakt de schouder, de schouders schreeuwen, schreeuwde(n), hebben geschreeuwd schrijven, schreef, schreven, hebben geschreven schrikken, schrok(ken), zijn geschrokken schuin(e) schuiven, schoof, schoven, hebben geschoven de schuld, de schulden de schuur, de schuren scoren, scoorde(n), hebben gescoord de seconde, de seconden / secondes het seizoen, de seizoenen september serieus / serieuze simpel(e) sinds de Sinterklaas de situatie, de situaties de sla ervoor zorgen dat iets niet meer vies is het deel van je lichaam tussen je armen en je nek heel hard roepen letters met bijvoorbeeld een pen op papier zetten plotseling bang worden niet recht verplaatsen door te duwen Je hebt schuld, als jij de oorzaak ervan bent dat iets fout ging. een gebouw bij een huis waar je bijvoorbeeld fietsen zet punten halen een zestigste deel van een minuut een periode van het jaar, bijvoorbeeld de winter of zomer de negende maand van het jaar Als je serieus bent, maak je geen grapje. makkelijk vanaf dat moment een oude man die op 5 december cadeautjes geeft aan kinderen Hoe iets is. Voorbeeldzin: Dit is een gevaarlijke situatie. Er kan elk moment iets fout gaan. een groente met groene bladeren slaan, sloeg(en), hebben geslagen de slaapkamer, de slaapkamers slagen, slaagde(n), zijn geslaagd de slager, de slagers slapen, sliep(en), hebben geslapen met je hand hard tegen iemand aan komen, om hem pijn te doen de kamer waarin je slaapt het examen goed maken iemand die vlees klaarmaakt en verkoopt rusten in bed, en daardoor niets van je omgeving merken

62 slecht(e) de sleutel, de sleutels slim(me) het slot, de sloten sluiten, sloot, sloten, hebben gesloten de sluiting smal(le) snappen, snapte(n), hebben gesnapt de sneeuw snel(le) de sneltrein, de sneltreinen niet goed een ding waarmee je de deur open en dicht kunt doen Als je slim bent, begrijp je dingen snel. het deel van de deur waarin je een sleutel kunt doen dichtdoen het deel waarmee je iets dichtdoet het laatste onderdeel van een vergadering Dun; met weinig ruimte tussen twee kanten. Voorbeeldzin: Dit is een smalle straat. begrijpen witte dingen die uit de lucht vallen als het buiten heel koud is dat wat niet veel tijd kost; niet langzaam een trein die heel hard rijdt en alleen in grote plaatsen stopt de snelweg, de snelwegen een weg voor auto s, waar je 120 of 130 kilometer per uur mag rijden snijden, sneed, sneden, hebben gesneden het snoep sociaal / sociale de soep, de soepen de sok, de sokken de sollicitatiebrief, de sollicitatiebrieven het sollicitatiegesprek, de sollicitatiegesprekken solliciteren, solliciteerde(n), hebben gesolliciteerd sommige(n) soms de/het soort, de soorten met een mes in stukken verdelen zoete, lekkere dingen die je kunt eten Je bent sociaal als je let op wat andere mensen voelen of denken. Een sociale huurwoning is een huis dat je alleen kan huren als je niet te veel verdient. heel warm water met vlees of groenten kleding voor je voeten de brief waarin je vertelt dat je graag ergens wilt werken het gesprek met een werkgever waarin je uitlegt waarom je graag bij zijn bedrijf wilt werken een werkgever laten weten dat je graag een bepaalde baan wilt hebben een paar; niet alles of iedereen af en toe; niet altijd Een aantal mensen of dingen die bij elkaar horen. Voorbeeldzin: Van welk soort groente houd jij het meest?

63 sorry de spaarkaart, de spaarkaarten spannend(e) sparen, spaarde(n), hebben gespaard speciaal / speciale de specialist, de specialisten het speelgoed het spel, de spellen spelen, speelde(n), hebben gespeeld spellen, spelde(n), hebben gespeld de spelling, de spellingen de spier, de spieren spontaan / spontane het spoor, de sporen Dit zeg je als je het vervelend vindt dat iets is gebeurd. Voorbeeldzin: Sorry, ik heb het glas laten vallen. Een kaart waarop je zegeltjes plakt. Als je er genoeg hebt, krijg je korting of een cadeau. Als iets al je aandacht vraagt en je graag wilt weten hoe het verder gaat. Voorbeeldzin: Dit boek is heel spannend. Iedere keer een klein beetje bewaren of krijgen tot je heel veel hebt. Voorbeeldzin: Hij spaart geld voor een nieuwe auto. bijzonder; niet gewoon iemand die van een klein onderdeel heel veel weet, bijvoorbeeld een specialist in het ziekenhuis de dingen waar kinderen mee spelen iets wat je doet in je vrije tijd en waarbij regels zijn, bijvoorbeeld Monopoly Als kinderen spelen, zijn ze bezig met een spel of iets wat ze leuk vinden. alle letters van een woord apart zeggen de manier waarop je een woord schrijft Door de spieren in je lichaam kun je bewegen. Als je spontaan bent, dan zeg of doe je meteen wat je denkt. een soort weg waar de trein op rijdt de sport, de sporten sporten, sportte(n), hebben gesport het spreekuur, de spreekuren spreken, sprak(en), hebben gesproken springen, sprong(en), hebben / zijn gesprongen de spullen een activiteit waarbij je veel beweegt, bijvoorbeeld voetbal met je lichaam iets doen, bijvoorbeeld voetballen een vaste tijd waarop je naar de dokter kunt gaan en waarvoor je geen afspraak hoeft te maken praten je voeten zo gebruiken dat je hele lichaam los is van de grond de dingen

64 staan, stond(en), hebben gestaan de staat, de staten de stad, de steden het stadhuis, de stadhuizen stage lopen, liep(en), hebben gelopen het standpunt, de standpunten de stap, de stappen de start starten, startte(n), zijn / hebben gestart het station, de stations steeds de steen, de stenen stelen, stal(en), hebben gestolen de stem, de stemmen stemmen, stemde(n), hebben gestemd de ster, de sterren Rechtop zijn; niet zitten of liggen. Voorbeeldzin: De man staat naast de deur. De pot staat op tafel. het land een grote plaats waar veel mensen wonen een gebouw waar het bestuur van de stad werkt een tijdje werken, terwijl je nog op school zit, waardoor je de praktijk leert de mening Als je een stap zet, zet je je ene voet voor je andere voet. het begin beginnen de plaats waar je in en uit de trein kunt stappen iedere keer weer iets wat heel hard is en waarmee je bijvoorbeeld huizen bouwt iets meenemen wat niet van jou is het geluid dat je maakt als je praat Aankruisen welke partij je goed vindt. Voorbeeldzin: Ik stem op het CDA. een vorm met bijvoorbeeld vijf punten sterk(e) steunen, steunde(en), hebben gesteund stevig(e) stil(le) de stilte, de stiltes de stoel, de stoelen stom(me) stoppen, stopte(n), hebben/zijn gestopt de stoptrein, de stoptreinen de storing, de storingen de straat, de straten met veel kracht helpen, bijvoorbeeld door geld te geven wat niet snel kapot gaat zonder geluid de situatie zonder geluid iets waarop één persoon kan zitten niet leuk niet verdergaan of niet meer doen een trein die op alle stations stopt Als er een storing is, dan werkt iets niet. Bijvoorbeeld een elektriciteitsstoring. de weg tussen twee rijen huizen

65 de straf, de straffen strafbaar / strafbare strak(ke) straks het strand, de stranden de streep, de strepen streng(e) strijken, streek, streken, hebben gestreken de stroom studeren, studeerde(n), hebben gestudeerd de studie, de studies de studiefinanciering, de studiefinancieringen het stuk, de stukken sturen, stuurde(n), hebben gestuurd Succes! de suiker de supermarkt, de supermarkten t, T de taak, de taken de taal, de talen Als je straf krijgt, moet je iets doen wat je niet leuk vindt, omdat je iets gedaan hebt wat niet mocht. Voorbeeldzin: Voor straf moet Peter om zeven uur naar bed. als je ergens straf voor kunt krijgen omdat het niet mag Als kleding strak zit, dan zit het heel dicht om je lichaam. over een kleine tijd het zand langs de zee de lijn Als iemand streng is, dan wil hij dat je je precies aan de regels houdt. kleding weer glad maken door er met een heel warm voorwerp overheen te gaan de elektriciteit onderwijs volgen na de middelbare school een opleiding na de middelbare school het geld dat je krijgt om je studie van te betalen een deel van iets Ervoor zorgen dat iets op een bepaalde plaats komt. Voorbeeldzin: Hij stuurt een kaart naar zijn oma. Dit zeg je als je hoopt dat wat iemand doet goed zal gaan. Voorbeeldzin: Succes met je examen! Iets wat heel zoet is. Voorbeeldzin: Wilt u suiker in de koffie? de grote winkel waar je vooral eten en drinken kunt kopen wat je moet doen De klanken, letters, woorden en grammatica die mensen gebruiken om met elkaar te praten, bijvoorbeeld het Nederlands, Engels of Spaans

66 de taart, de taarten iets lekkers wat zoet is en wat je meestal eet als er feest is tachtig een getal: 80 de tafel dekken, dekte(n), hebben gedekt de tafel, de tafels alle spullen op tafel zetten die je nodig hebt om te eten, zoals borden, bekers en messen een stuk hout op poten, waar je aan zit om te eten of te werken de tand, de tanden een hard, wit ding in je mond de tandarts, de tandartsen de tandpasta, de tandpasta s de tante, de tantes de tas, de tassen het tasje, de tasjes de taxi, de taxi s te laat te maken hebben met, had(den), hebben gehad het team, de teams de techniek technisch(e) de teen, de tenen een dokter die zorgt voor je gebit meestal wit spul waarmee je je tanden en kiezen schoonmaakt de zus van je vader of moeder iets wat je kunt dragen en waar je spullen in kunt doen iets wat je kunt dragen en waar je spullen in kunt doen een auto met een chauffeur die je ergens naartoe brengt en waarvoor je moet betalen niet op tijd; later dan je afgesproken had Als twee dingen of mensen met elkaar te maken hebben, dan is er iets waardoor die dingen of mensen bij elkaar horen. Voorbeeldzin: Hij wil niets te maken hebben met de nieuwe vrouw van zijn vader. een groep mensen die samen sporten of werken alles wat nodig is om te zorgen dat een apparaat of machine werkt Wat met techniek te maken heeft. Iemand die technisch is, weet veel van techniek en kan er goed mee werken. één van de vijf delen aan de voorkant van je voet, met een nagel

67 tegelijk tegengaan, ging(en) tegen, zijn tegengegaan tegenkomen, kwam(en) tegen, zijn tegengekomen de tegenstelling, de tegenstellingen tegenwoordig(e) tekenen, tekende(n), hebben getekend de tekst, de teksten telefonisch(e) de telefoon, de telefoons het telefoonnummer, de telefoonnummers de televisie, de televisies tellen, telde(n), hebben geteld de temperatuur, de temperaturen ten slotte de tent, de tenten de tentoonstelling, de tentoonstellingen de termijn, de termijnen terugkomen, kwam(en) terug, zijn teruggekomen terugsturen, stuurde(n) terug, hebben teruggestuurd tevreden op hetzelfde moment proberen te zorgen dat iets stopt of niet begint ontmoeten Twee dingen die totaal anders zijn. Bijvoorbeeld: koud en warm, groot en klein. nu; op dit moment met een potlood een plaatje van iets maken op papier Een aantal zinnen die bij elkaar horen. Voorbeeldzin: Zij schrijft een tekst over liefde. via de telefoon een apparaat waarmee je op afstand met iemand kunt praten het nummer dat je nodig hebt om iemand te kunnen bellen een apparaat waarmee je dingen kunt horen en zien, bijvoorbeeld het nieuws of een film Het aantal bepalen; kijken hoeveel er van iets is. Voorbeeldzin: De juf telde of alle kinderen er waren. hoe warm of koud het is op het laatst een heel klein huisje van doeken, dat je in de vakantie gebruikt en waarin je kunt slapen een aantal dingen die je kunt bekijken, bijvoorbeeld een tentoonstelling met schilderijen van Rembrandt De periode waarin je iets moet of mag, daarna kan het niet meer. Voorbeeldzin: De termijn waarin u kunt zeggen dat u het er niet mee eens bent, is drie weken. ergens komen waar je al eerder bent geweest weer sturen naar de plek waar het vandaan komt Als je tevreden bent, dan vind je alles goed zoals het nu is.

68 het textiel het theater, de theaters de thee de stof; het materiaal waar bijvoorbeeld kleding van wordt gemaakt een gebouw waar je kunt kijken naar mensen die bijvoorbeeld een verhaal naspelen iets warms dat je kunt drinken het thema, de thema s de theorie thuis thuiskomen, kwam(en) thuis, zijn thuisgekomen de thuiszorg Het onderwerp; waar iets over gaat. Voorbeeldzin: Het thema van de actieweek is Schapen. de kennis die je nodig hebt om iets in de praktijk te kunnen doen in je eigen huis in je eigen huis komen tien een getal: 10 het tiental, de tientallen de tijd, de tijden tijdelijk(e) tijdens het tijdschrift, de tijdschriften de tip, de tips de titel, de titels de toekomst de toeslag, de toeslagen toestaan, stond(en) toe, hebben toegestaan toestappen naar, stapte(n) toe, zijn toegestapt de toestemming De zorg bij zieke of oude mensen thuis. Voorbeeldzin: Elke morgen komt de thuiszorg om mijn vader aan te kleden en eten te geven. een getal dat je kunt delen door tien, bijvoorbeeld 20 of 30 een periode die kort of lang kan duren voor een bepaalde tijd; niet altijd op het moment dat een blad om te lezen dat bijvoorbeeld elke maand komt wat je zegt om iemand te helpen; een kort advies de kop boven een tekst de tijd die nog komt het geld dat je krijgt als je weinig verdient, bijvoorbeeld om je huur of zorgverzekering te kunnen betalen zeggen dat iets mag naar iemand toegaan Als je toestemming geeft, dan zeg je dat iets mag.

69 de toets, de toetsen toevallig(e) toevoegen, voegde(n) toe, hebben toegevoegd het toilet, de toiletten de tomaat, de tomaten tot tot en met (t/m) tot ziens het totaal, de totalen traag / trage trainen, trainde(n), hebben getraind de tram, de trams de trap, de trappen de trein, de treinen trekken, trok(ken), hebben/zijn getrokken trots(e) trouwen, trouwde(n), zijn getrouwd de trui, de truien een klein examen, waarmee je kijkt of leerlingen iets kunnen of weten Als iets gebeurt zonder dat iemand dat van tevoren heeft bedacht. Voorbeeldzin: Wij kwamen elkaar toevallig tegen in de stad. erbij doen de wc een ronde, rode groente, die je bijvoorbeeld op brood of in de sla eet Niet langer dan. Voorbeeldzin: De vergadering duurde tot elf uur. Als je tot en met 12 mei weg bent, dan ben je 12 mei ook nog weg en ben je 13 mei pas weer aanwezig, bijvoorbeeld op je werk. een groet die je zegt als je ergens weggaat alles bij elkaar langzaam; niet snel regelmatig oefenen, bijvoorbeeld voor een sport een soort kleine trein die in één stad rijdt iets waarmee je naar boven of naar beneden kunt lopen een vervoermiddel dat over het spoor rijdt van het ene station naar het andere station met je handen pakken en naar je toe brengen Als je trots bent op iets, dan heb je een goed gevoel daarover. Voorbeeldzin: Marnix is trots dat hij zijn diploma heeft gehaald. voor de wet beloven dat je zult zorgen voor elkaar kleding voor de bovenste helft van je lichaam de tuin, de tuinen een stuk grond bij een huis, met bijvoorbeeld gras en bloemen

70 tussen tussen de middag de tv, de tv s Na het ene en voor het andere. Voorbeeldzin: We gaan tussen vier en zes uur naar mijn ouders. Utrecht ligt tussen Groningen en Zeeland. ongeveer om twaalf uur s middags de televisie twaalf een getal: 12 twee een getal: 2 de Tweede Kamer twijfelen, twijfelde(n), hebben getwijfeld twintig een getal: 20 typen, typte(n), hebben getypt typisch(e) u, U de ui, de uien Hier zitten mensen die door de bevolking zijn gekozen en bijvoorbeeld wetten mogen maken. niet zeker weten wat je wilt of moet doen een tekst schrijven op de computer Wat er precies bij past. Voorbeeldzin: Kaas is een typisch Nederlands product. een ronde groente die sterk ruikt uit eten gaan, ging(en), zijn gegaan uit je hoofd leren, leerde(n), hebben geleerd niet thuis eten, maar bijvoorbeeld in een restaurant iets heel goed leren uitbetalen, betaalde(n) uit, hebben uitbetaald geld geven aan iemand voor iets wat hij heeft gedaan uitdelen, deelde(n) uit, hebben uitgedeeld uiteraard de uitgang, de uitgangen uitgebreid(e) het uitje, de uitjes de uitkering, de uitkeringen uitkleden, kleedde(n) uit, hebben uitgekleed de uitleg uitleggen, legde(n) uit, hebben uitgelegd iedereen iets geven natuurlijk de deur waardoor je naar buiten gaat Met veel extra dingen. Voorbeeldzin: Hij vertelde uitgebreid wat hij in zijn vakantie gedaan had. een korte reis die één dag duurt geld dat je krijgt omdat je bijvoorbeeld niet kunt werken omdat je ziek bent je kleren uitdoen de woorden waarmee je zorgt dat iemand iets begrijpt ervoor zorgen dat iemand iets begrijpt

71 uitnodigen, nodigde(n) uit, hebben uitgenodigd de uitnodiging, de uitnodigingen uitrekenen, rekende(n) uit, hebben uitgerekend de uitspraak uitspreken, sprak(en) uit, hebben uitgesproken uitstekend(e) de uitvoerende macht het uitzendbureau, de uitzendbureaus de uitzondering, de uitzonderingen de universiteit, de universiteiten het uur, de uren v, V vaak de vacature, de vacatures de vader, de vaders het vak, de vakken de vakantie, de vakantie de vakantiedag, de vakantiedagen de vakbond, de vakbonden vakken vullen, vulde(n), hebben gevuld vallen, viel(en), zijn gevallen van tevoren vanaf vragen of iemand komt, bijvoorbeeld op je verjaardagsfeest de vraag of iemand komt Zorgen dat je iets weet door te rekenen. Voorbeeldzin: Hij rekent uit hoeveel mensen er komen. de manier waarop je woorden zegt iets zeggen door klanken te maken heel goed de mensen die ervoor moeten zorgen dat iedereen zich aan de wet houdt een bedrijf dat mensen helpt die werk zoeken Dat wat anders is dan normaal. Voorbeeldzin: Dat Joop te laat op zijn werk kwam, is gelukkig een uitzondering. de school waar je na het vwo naartoe kunt zestig minuten veel keer een baan waarvoor iemand gezocht wordt een man die een kind heeft het beroep een periode waarin je niet hoeft te werken of niet naar school hoeft één dag uit je vakantie een vereniging die het beste wil voor de werknemers ervoor zorgen dat er weer genoeg spullen staan in de winkel hard naar beneden gaan en op de grond komen, zonder dat je dat wilt eerder dan iets anders Dit woord gebruik je om te zeggen bij welke plaats of op welke datum iets begint. Voorbeeldzin: Vanaf de tafel tot de muur is twee meter. Vanaf 30 september heb ik vakantie.

72 vanavond vandaag vangen, ving(en), hebben gevangen vanmiddag vanmorgen vannacht vanzelf varen, voer(en), hebben / zijn gevaren vast(e) vechten, vocht(en), hebben gevochten veel op de avond van deze dag deze dag Iets pakken, zodat het niet meer weg kan. Voorbeeldzin: De jongen vangt de bal. op de middag van deze dag op de ochtend van deze dag veertien een getal: 14 veertig een getal: 40 veilig(e) de veiligheid het veld, de velden ver(re) de verandering, de veranderingen verbazen, verbaasde(n), hebben verbaasd verbeteren, verbeterde(n), hebben / zijn verbeterd verbieden, verbood, verboden, hebben verboden de verbinding, de verbindingen de verblijfsvergunning, de verblijfsvergunningen het verbond, de verbonden verbruiken, verbruikte(n), hebben verbruikt verdelen, verdeelde(n), hebben verdeeld in de nacht voor of na deze dag Als iets vanzelf gaat, hoef je er niets voor te doen. in een boot over het water gaan twee dingen zitten aan elkaar; niet los ruzie maken en daarbij elkaar pijn doen een grote hoeveelheid of een groot aantal niet gevaarlijk Een situatie die niet gevaarlijk is. Voorbeeldzin: Je moet voor de veiligheid altijd eerst naar links en rechts kijken voor je oversteekt. een groot stuk gras op grote afstand; niet dichtbij de situatie waarin iets anders wordt Ervoor zorgen dat iemand iets vreemd vindt, omdat hij het niet verwacht. Voorbeeldzin: Het verbaast me dat Marco vandaag te laat is. zorgen dat iets beter wordt zeggen dat iets niet mag het contact, bijvoorbeeld met internet de toestemming om in een bepaald land te wonen een officiële overeenkomst, bijvoorbeeld tussen landen opmaken door het te gebruiken, bijvoorbeeld water verbruiken alle mensen een deel geven

73 verdienen, verdiende(n), hebben verdiend de verdieping, de verdiepingen verdrietig(e) verdwijnen, verdween, verdwenen, zijn verdwenen de vereniging, de verenigingen de verf de vergadering, de vergaderingen vergelijken, vergeleek, vergeleken, hebben vergeleken vergeten, vergat(en), hebben/zijn vergeten het verhaal, de verhalen verhuizen, verhuisde(n), hebben/zijn verhuisd de verjaardag, de verjaardagen het verkeer verkeerd(e) de verkiezing, de verkiezingen verklaren, verklaarde(n), hebben verklaard de verkoopster, de verkoopsters verkopen, verkocht(en), hebben verkocht de verkoper, de verkopers verkouden verlaten, verliet(en), hebben verlaten verleden geld krijgen omdat je werkt Een deel van een gebouw op een ander deel. Voorbeeldzin: Deze flat heeft zestien verdiepingen. Als je verdrietig bent, voel je je vervelend omdat er iets naars is en moet je soms huilen. plotseling weg zijn een groep mensen die bij elkaar horen en samen iets willen doen dik spul met een kleur dat je gebruikt om te schilderen de situatie waarin mensen bij elkaar komen om met elkaar te overleggen bepalen wat de verschillen zijn en wat hetzelfde is iets niet meer weten of ergens niet meer aan denken Iets wat iemand vertelt. Dit kan echt of niet echt zijn gebeurd. in een ander huis gaan wonen de datum in elk jaar waarop je geboren bent alle mensen en auto s op de weg fout; niet goed de situatie waarin je op mensen kunt stemmen officieel zeggen een vrouw die voor haar beroep dingen verkoopt iets aan een ander geven, waarbij de ander geld aan jou moet geven iemand die voor zijn beroep dingen verkoopt Als je verkouden bent, moet je vaak hoesten en heb je soms een zere keel. weggaan van iets of iemand Vorig. Voorbeeldzin: Wij zijn verleden jaar verhuisd.

74 verliezen, verloor, verloren, hebben verloren het verlof, de verloven de verloskundige, de verloskundigen veroorzaken, veroorzaakte(n), hebben veroorzaakt verplaatsen, verplaatste(n), hebben verplaatst verplicht(e) het verschil, de verschillen verschillend(e) het verslag, de verslagen verstaan, verstond(en), hebben verstaan verstandig(e) vertellen, vertelde(n), hebben verteld vertrekken, vertrok(ken), zijn vertrokken vertrouwen, vertrouwde(n), hebben vertrouwd de vertrouwenspersoon, de vertrouwenspersonen vervangen, verving(en), hebben vervangen vervelend(e) het vervoer het vervolg, de vervolgen In een toestand komen dat je iets niet meer hebt. Voorbeeldzin: Esmé is haar sleutels verloren. de situatie waarin je niet hoeft te werken iemand die een vrouw helpt als haar kind wordt geboren zorgen dat iets gebeurt op een andere plaats zetten als iets moet iets wat anders is dan bij een ander mens of ding niet hetzelfde In een verslag vertel je of schrijf je wat er gebeurd is. horen wat er gezegd wordt slim een verhaal zeggen weggaan geloven dat iemand eerlijk is iemand in een bedrijf of school waar je moeilijke dingen aan kunt vertellen in de plaats komen van iets of iemand anders niet fijn de dingen waarmee je naar een andere plaats kunt gaan, bijvoorbeeld een auto of trein Iets wat na iets anders komt. Voorbeeldzin: Deel 2 is een vervolg op deel 1. verwachten, verwachtte(n), hebben verwacht denken dat iets zal gebeuren de verwarming, de verwarmingen verzamelen, verzamelde(n), hebben verzameld verzenden, verzond(en), hebben verzonden een apparaat waarmee je een gebouw of kamer warmer kunt maken Bij elkaar brengen. Mensen verzamelen vaak veel dingen die bij elkaar horen, bijvoorbeeld allemaal verschillende munten. een brief of pakje naar een andere plaats sturen

75 verzorgen, verzorgde(n), hebben verzorgd de verzorger, de verzorgers het verzorgingshuis, de verzorgingshuizen vet(te) via voor iets of iemand zorgen iemand die voor iets of iemand zorgt een huis waarin gezorgd wordt voor mensen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen dik door vier een getal: 4 vieren, vierde(n), hebben gevierd vierkant(e) vies / vieze een feest geven omdat er iets bijzonders gebeurt met vier hoeken en vier even lange zijkanten vuil; niet schoon vijf een getal: 5 vijftig een getal: 50 vinden, vond(en), hebben gevonden de vinger, de vingers de vis, de vissen Krijgen doordat je zoekt. Voorbeeldzin: Amelie heeft haar jas weer gevonden. Een mening hebben. Voorbeeldzin: Ik vind het koud hier. Aan het eind van je hand zitten vijf vingers. een dier dat onder water leeft het vlees het vliegtuig, de vliegtuigen de vloer, de vloeren vlug(ge) het vmbo voelen, voelde(n), hebben gevoeld voeren, voerde(n), hebben gevoerd Het zachte deel van het lichaam van een mens of een dier tussen de huid en de botten. Vlees van dieren kun je eten. Een heel grote machine waarin je mensen en dieren door de lucht kunt verplaatsen. Voorbeeldzin: We gingen met het vliegtuig naar Portugal. de grond in een gebouw snel de opleiding op de middelbare school die vier jaar duurt Iets merken in je lichaam of iets merken door het aan te raken. Voorbeeldzin: Ze voelt pijn in haar rug. eten geven

76 de voet, de voeten het deel van je lichaam waar je op staat voetballen, voetbalde(n), hebben gevoetbald de vogel, de vogels een spel doen waarbij je met je voet tegen een bal aankomt een dier dat kan vliegen vol(le) voldoende volgend(e) de volgorde, de volgordes het volk, de volkeren volledig(e) de volwassene, de volwassenen voor vooraf vooral het voorbeeld, de voorbeelden voorbereiden, bereidde(n) voor, hebben voorbereid de voorbereiding, de voorbereidingen waar niets meer bij kan; niet leeg genoeg; niet te weinig Wat erna komt. Voorbeeldzin: Volgende week komt mijn broer naar Nederland. De manier waarop dingen na elkaar komen. Voorbeeldzin: De boeken staan op volgorde van alfabet. alle mensen van een land helemaal iemand die klaar is met groeien en ouder is dan achttien Aan de voorkant van iets. Voorbeeldzin: De stoel staat voor de kast. Eerder dan iets anders. Voorbeeldzin: Je moet voor drie uur thuis zijn. Dit woord gebruik je als je zegt wat het doel is van iets. Voorbeeldzin: Deze bloemen zijn voor mijn moeder. eerder dan iets anders In het bijzonder. Voorbeeldzin: Het is vooral in de zomer erg druk. iets wat je laat zien of vertelt, waardoor de uitleg duidelijker wordt Alles doen wat nodig is om iets anders te doen. Voorbeeldzin: Hij heeft zich goed voorbereid op het examen. Alles wat je doet dat nodig is om iets anders te doen. Voorbeeldzin: De voorbereiding voor onze bruiloft duurde maanden.

77 voorbij(e) voordat het voordeel, de voordelen voorkomen, voorkwam(en), hebben voorkomen voorkomen, kwam(en) voor, voorgekomen de voorletter, de voorletters voorlezen, las, lazen voor, hebben voorgelezen voorlopig(e) de voornaam, de voornamen voornamelijk(e) de voorschool, de voorscholen voorschrijven, schreef, schreven voor, hebben voorgeschreven het voorstel, de voorstellen voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld de voorstelling, de voorstellingen het voortgezet onderwijs de voorwaarde, de voorwaarden de voorzitter, de voorzitters vorig(e) als iets vroeger is gebeurd eerder dan iets anders Een gevolg dat fijn is. Voorbeeldzin: Een voordeel van dit huis is dat het veel kamer heeft. gebeuren (klemtoon op voor: VOORkomen) zorgen dat iets niet gebeurt (klemtoon op komen: voorkomen) de eerste letter van je voornaam hardop lezen Als iets geldt voor een korte periode, maar je niet weet hoelang. Voorbeeldzin: Hij kan voorlopig niet werken. de naam die voor je achternaam staat, bijvoorbeeld Angela of Hamid vooral; in het bijzonder een school waar een kind naartoe kan als het nog geen 4 jaar is en waar veel aandacht is voor taal Als een arts iets voorschrijft, dan zegt hij wat je moet doen of gebruiken om weer beter te worden. een plan dat anderen moeten goedkeuren een plan vertellen en vragen wat anderen daarvan vinden vertellen hoe iemand heet de keer dat je bijvoorbeeld een film kunt bekijken het onderwijs dat je krijgt op de middelbare school Iets wat eerst moet gebeuren. Voorbeeldzin: Je vmbo-diploma hebben is een voorwaarde om een mbo-opleiding te mogen doen. iemand die een vergadering leidt Wat in het verleden was. Voorbeeldzin: De vorige keer dat ik met de trein reisde, ging ik naar Rotterdam.

78 de vork, de vorken een ding waarmee je in het eten prikt de vorm, de vormen de vraag, de vragen vragen, vroeg(en), hebben gevraagd de vrede de vriend, de vrienden vriendelijk(e) de vriendin, de vriendinnen vrij(e) de vrijdag, de vrijdagen de vrije tijd de vrijheid vroeg(e) vroeger(e) vrolijk(e) de vrouw, de vrouwen de vrouwenbesnijdenis, de vrouwenbesnijdenissen vuil(e) het vuur, de vuren de manier waarop iets of iemand eruitziet iets wat je zegt en waarop je een antwoord verwacht iets zeggen om een antwoord te krijgen de situatie waarin er geen oorlog of ruzie is een jongen of man die je leuk vindt en met wie je dingen doet aardig een meisje of vrouw die je leuk vindt en met wie je dingen doet Als je vrij bent, hoef je niet te werken of naar school. de dag na donderdag en voor zaterdag de tijd waarin je niet hoeft te werken en je leuke dingen kunt doen De situatie waarin je mag doen wat je wilt. Bijvoorbeeld: Als er vrijheid van meningsuiting is, mag je alles zeggen wat je denkt en vindt. Eerder dan normaal of dan je had afgesproken. Voorbeeldzin: Ik moest vanmorgen vroeg mijn bed uit. eerder; in het verleden blij een meisje dat volwassen is het weghalen van een seksueel orgaan van een vrouw vies; niet schoon licht en vlammen die je ziet als iets brandt het vwo de richting op de middelbare school die zes jaar duurt

79 w, W waar waard de waarde, de waarden waarmee waarom waarschuwen, waarschuwde(n), hebben gewaarschuwd waarvoor wachten, wachtte(n), hebben gewacht de wachtlijst, de wachtlijsten wakker wandelen, wandelde(n), hebben gewandeld de wang, de wangen wanneer want warm(e) wassen, waste(n), hebben gewassen wat het water de wc, de wc s Met dit woord vraag je naar een plaats. Voorbeeldzin: Waar woont u? Als iets echt zo is. Voorbeeldzin: Wat hij zegt, is waar. als je ergens veel geld voor kunt krijgen hoeveel iets waard is Met wat. Voorbeeldzin: Waarmee kun je het brood snijden? Dit is het mes waarmee je het brood kunt snijden. Hiermee vraag je naar de reden. Voorbeeldzin: Waarom hoef je vandaag niet te werken? zeggen dat er gevaar kan zijn Voor wat. Voorbeeldzin: Waarvoor gebruik je een rode pen? Dit is een probleem, waarvoor geen oplossing is. Ergens blijven tot iets gebeurt. Voorbeeldzin: Ik moest lang wachten voor ik aan de beurt was. een lijst van mensen die op hun beurt wachten Als je wakker bent, slaap je niet. voor je plezier lopen het deel van je gezicht aan beide kanten tussen je neus en je oor op welk moment omdat met een hoge temperatuur met water schoonmaken Dit woord gebruik je bijvoorbeeld om naar iets te vragen. Voorbeeldzin: Wat wil je eten? iets een beetje Dit komt uit de kraan en kun je drinken. De zee bestaat ook uit water. het toilet

80 de website, de websites de wedstrijd, de wedstrijden de week, de weken het weekend, de weekends het weer de weg, de wegen de weg vragen, vroeg(en), hebben gevraagd de weg wijzen, wees, wezen, hebben gewezen wegen, woog, wogen, hebben gewogen weggaan, ging(en) weg, zijn weggegaan weinig(e) wekelijks(e) welk(e) welkom wennen, wende(n), zijn gewend wensen, wenste(n), hebben gewenst de wereld, de werelden het werk werken, werkte(n), hebben gewerkt de werkgever, de werkgevers werkloos / werkloze de werknemer, de werknemers het werkoverleg de werktijd, de werktijden het werkwoord, de werkwoorden West de wet, de wetten een plaats op internet waar bepaalde informatie te vinden is een spel tussen twee of meer personen om te weten wie de beste is een periode van zeven dagen de twee dagen waarop de meeste mensen niet hoeven te werken; zaterdag en zondag de situatie buiten: de regen, zon, wind de straat vragen hoe je ergens kunt komen vertellen hoe je ergens kunt komen kijken hoe zwaar iets is van deze plaats vandaan gaan een beetje; niet veel elke week Dit woord gebruik je in een vraag. Voorbeeldzin: Welke dieren hebben jullie? Dit zeg je tegen iemand als je het fijn vindt dat hij gekomen is. iets gewoon gaan vinden iets graag willen de aarde waarop we leven wat je doet om geld te verdienen iets doen om geld te verdienen iemand voor wie je werkt; de baas zonder werk iemand die voor een baas werkt de vergadering over het werk de tijd dat je werkt een woord dat zegt wat iemand doet of hoe de situatie is, bijvoorbeeld: slaan, zijn, hebben, vragen de kant waar de zon onder de aarde gaat; tegenover Oost de officiële regels van een land over wat wel en niet mag

81 weten, wist(en), hebben geweten wetenschappelijk(e) de wetgevende macht wettelijk(e) wie wij de wijk, de wijken de wijn wijzen, wees, wezen, hebben gewezen de wijziging, de wijzigingen willen, wilde(n), hebben gewild de wind, de winden de winkel, de winkels winnen, won(nen), hebben gewonnen de winter wisselen, wisselde(n), hebben gewisseld wit(te) Ergens kennis van hebben; iets kennen. Voorbeeldzin: We weten dat de wereld rond is. Wat te maken heeft met het onderzoek naar hoe dingen zijn of werken. Voorbeeldzin: Dit wetenschappelijke tijdschrift gaat over onderzoek naar de gezondheid van mensen. de instantie die wetten maakt: de Tweede Kamer Zoals het in de wet staat. Voorbeeldzin: Discriminatie is wettelijk verboden. Dit woord gebruik je als je vraagt naar een persoon. Voorbeeldzin: Wie komen er straks? Dit woord gebruik je als je over jezelf en andere mensen praat. Voorbeeldzin: Wij zijn om vijf uur klaar met werken. een deel van een stad of dorp drinken waar alcohol in zit en dat wordt gemaakt van druiven duidelijk maken waar iets is de verandering verlangen de lucht die je voelt bewegen als je buiten bent een gebouw waar je dingen kunt kopen de beste zijn in een wedstrijd of spel het seizoen na de herfst en voor de lente Het één geven en het ander krijgen. Voorbeeldzin: Ik heb dit briefje gewisseld voor munten. Een kleur. Voorbeeldzin: Sneeuw is wit de woensdag, de woensdagen de wolk, de wolken de dag na dinsdag en voor donderdag een wit deel in de lucht waar regen uit kan vallen de wond, de wonden een plaats waar je lichaam kapot is en waar bloed uit komt

82 wonen, woonde(n), hebben gewoond de woning, de woningen het woningaanbod de woningbouwvereniging, de woningbouwverenigingen de woonkamer, de woonkamers de woonplaats, de woonplaatsen het woord, de woorden het woordenboek, de woordenboeken de worst, de worsten x, X y, Y z, Z de zaal, de zalen zacht(e) de zak, de zakken het zand Er je huis hebben. Voorbeeldzin: Rachid woont in Hengelo. het huis de huizen die je kunt kopen of huren een bedrijf dat woningen verhuurt de huiskamer; de kamer waarin je leeft de stad of het dorp waar je woont een groep letters die bij elkaar horen en iets betekenen een boek waarin je de betekenis van woorden op kunt zoeken een lang, rond stuk vlees een grote kamer voor een feest of een vergadering niet hard een voorwerp dat van boven open is en waarin je dingen kunt meenemen; de tas Heel klein materiaal. Voorbeeldzin: Het zand van het strand is lekker warm. de zaterdag, de zaterdagen de zee, de zeeën de zeep het zegeltje, de zegeltjes zeggen, zei(den), hebben gezegd zelfs zelfstandig(e) de dag na vrijdag en voor zondag een grote hoeveelheid zout water, waar bijvoorbeeld schepen op varen iets wat je gebruikt om je mee te wassen een klein papiertje dat je ergens op plakt en waarmee je voor iets spaart praten; spreken zes een getal: 6 Anders dan je verwacht. Voorbeeldzin: Zelfs zijn kinderen komen nooit meer bij hem op bezoek. Als je zelfstandig bent, heb je geen hulp nodig.

83 zestig een getal: 60 zeven een getal: 7 zeventig een getal: 70 ziek(e) zich ziek melden het ziekenhuis, de ziekenhuizen de ziekte, de ziekten / ziektes zielig(e) zien, zag(en), hebben gezien zij (één) zij (meer) zin hebben, had(den), hebben gehad de zin, de zinnen zingen, zong(en), hebben gezongen zitten, zat(en), hebben gezeten zo min mogelijk zo snel mogelijk zo n zodra zoeken, zocht(en), hebben gezocht zoet(e) zomaar de zomer de zon niet gezond; als je je niet lekker voelt officieel zeggen dat je ziek bent, bijvoorbeeld op je werk een gebouw waar mensen die ziek zijn, worden geholpen iets wat ervoor zorgt dat je ziek bent. Als iemand zielig is, dan heeft hij iets wat vervelend is. Voorbeeldzin: Ik vind het zielig dat ze nu voor de tweede keer gezakt is. kijken Dit woord gebruik je als je over een vrouw praat. Voorbeeldzin: Zij is moeder van drie kinderen. Dit woord gebruik je als je over meerdere mensen praat. Voorbeeldzin: Zij moeten morgen een examen maken. iets graag willen een rij woorden die begint met een hoofdletter en eindigt met een punt met woorden muziek maken Op je billen rusten. Voorbeeldzin: Hij zit op een stoel. zo weinig als kan zo snel als kan Van die soort. Voorbeeldzin: Zo n reis kost erg veel geld. Ongeveer. Voorbeeldzin: Op deze school zitten zo n duizend leerlingen. meteen op het moment dat iets proberen te vinden als ergens veel suiker in is zonder reden het seizoen na de lente en voor de herfst een grote bal in de lucht die licht en warmte geeft

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.1 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op deze pagina staan kaartjes met lichaamsdelen

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar 1. De verjaardag OPDRACHT 1 OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar OPDRACHT 3 1. a) Wij praten over de kinderen met de buurman. 2. b) Zal ik me even voorstellen?

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD Opdracht 1: de pinpas de geldautomaten het geld het bedrag Opdracht 8 1. Hij betaalt in Nederland met de euro. 2. Wij wisselen geld. 3. Je hebt briefjes en munten.

Nadere informatie

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Help je mee? Vrijwilligerswerk Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Help je mee?, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 1. Ik ga naar school agenda begrijpen (ik begrijp het niet) boek bord computer dicht (doe dicht) dit docent doe (doen) duidelijk en even fout ga (gaan) geven goed (dat is goed) groep gum klaar klas kom

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 4 GEZONDHEID

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 4 GEZONDHEID ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 4 GEZONDHEID Opdracht 1 de apotheek het gebit de medicijnen de temperatuur opnemen Antwoorden Thema 4 Gezondheid 1 Opdracht 11 5. de schouder 1. de arm 2. de buik 6. de

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK - 100 woorden 1. Ik ga naar school begrijp (ik begrijp het niet) boek computer dit docent doe ga kom laptop naar open pak papier pen potlood tablet wat

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement 51 51 HOOFDSTUK 4 Te huur WOORDEN 1 1 Ik woon in een flat op de vierde.... a verdieping b appartement 2 Het is een rijtjeshuis met een grote woonkamer en drie.... a tuinen b slaapkamers 3 Mijn woonkamer

Nadere informatie

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af. Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Opdracht 2 bij 5.1 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je bent bij het gemeentehuis. Kies zelf wat je daar komt doen: bijvoorbeeld

Nadere informatie

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken.

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken. Informatie Het echte examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) is een examen dat u doet op de computer. U kijkt naar korte filmpjes op de computer. In de filmpjes ziet u Nederlandse situaties. Bijvoorbeeld

Nadere informatie

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Lesbrief 1. Bij de huisarts Thema Gezondheid Lesbrief 1. Bij de huisarts Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de huisarts. Uw klachten beschrijven. Vragen stellen aan de huisarts. Vragen van de huisarts beantwoorden. Veel

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 2 Geld Spreekopdrachten thema 2 Geld Opdracht 1 bij 2.1 Cursist A is groenteman. Cursist B koopt iets bij hem op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemiddag!

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 7 WERKEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 7 WERKEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 7 WERKEN Opdracht 1 de collega s de overeenkomst het werkoverleg de bedrijfsarts Opdracht 8 Rosmalen, 25 maart Hallo papa, Hoe gaat het met je? Met mij gaat het heel goed!

Nadere informatie

Verkiezingsprogramma. in eenvoudige taal

Verkiezingsprogramma. in eenvoudige taal Verkiezingsprogramma in eenvoudige taal Inhoudsopgave Voorwoord bladzijde 2 De Noordoostpolder bladzijde 4 Belangrijke punten bladzijde 6 Een eerlijke gemeente bladzijde 7 Goede zorg bladzijde 9 Rust op

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten Woordenlijst bij hoofdstuk 7 Deel 1 aanhebben (kleren) dragen Hij h een warme trui a, want het is koud. afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Nadere informatie

Melkweg. Pinnen mag. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Geld

Melkweg. Pinnen mag. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Geld Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Pinnen mag Geld Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Pinnen mag, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Moet je morgen naar de tandarts? 1. Nee, ik moet morgen

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN Opdracht 1 het gas de buren de woning de keuken Opdracht 11 1. De man werkt in de tuin. 2. De man leest in de woonkamer. 3. De man staat in de keuken. 4. De vrouw

Nadere informatie

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dak boven je hoofd Wonen: Het huis Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dak boven je hoofd, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken.

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken. Informatie Het echte examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) is een examen dat u doet op de computer. U kijkt naar korte filmpjes op de computer. In de filmpjes ziet u Nederlandse situaties. Bijvoorbeeld

Nadere informatie

Les 1. Bij de huisarts

Les 1. Bij de huisarts http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 1. Bij de huisarts Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de huisarts. Uw klachten beschrijven. Vragen stellen aan de huisarts. Vragen van de huisarts

Nadere informatie

Wat kan ik voor u doen?

Wat kan ik voor u doen? 139 139 HOOFDSTUK 9 Wat kan ik voor u doen? WOORDEN 1 1 Peter is op vakantie. Hij stuurde mij een... uit Parijs. a brievenbus b kaart 2 Ik heb die kaart gisteren.... a ontvangen b herhaald 3 Bij welke...

Nadere informatie

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B De deur op slot Wonen: Veilig wonen Colofon Melkweg: De deur op slot, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van

Nadere informatie

Gezond thema: DE HUISARTS

Gezond thema: DE HUISARTS Gezond thema: DE HUISARTS 1. Wat gaan we doen? Praten over de huisarts en wat de huisarts doet. Nieuwe woorden leren over de huisarts. Het gesprek met de huisarts oefenen. 2. Wat vind ik van? Als je een-op-een

Nadere informatie

Oefenzinnen module 1. Oefenzinnen module 2. Luister goed en schrijf de zin op.

Oefenzinnen module 1. Oefenzinnen module 2. Luister goed en schrijf de zin op. Oefenzinnen module 1 1. Ik schrijf me in bij de gemeente. 2. Wat is uw nieuwe adres? 3. Naar welke woonplaats verhuis jij? 4. Ik heb de Nederlandse nationaliteit. 5. Ben jij getrouwd of gescheiden? 6.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Opdracht 1 bij 8.2 Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Kun je bij jou in de buurt cursussen volgen? Waar dan? 2. Volg jij een cursus of heb je een cursus gevolgd? Welke

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Opdracht 1 bij 6.1 * Beantwoord de vragen. 1. Waar zoek je vacatures? In de krant, op internet of ergens anders? 2. Ga je naar het UWV WERKbedrijf? 3. Ga je naar een

Nadere informatie

OEFENSCHRIFT DEEL 3 A2-B1

OEFENSCHRIFT DEEL 3 A2-B1 OEFENSCHRIFT DEEL 3 A2-B1 Basisleergang Nederlands voor anderstaligen Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Nederlands Taalonderwijs en Taaladvies (INTT) Nicky Heijne Marten Hidma Karolien Kamma Vrije

Nadere informatie

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut. MDS-65 speakerstand Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Kaya, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij

Nadere informatie

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. Grammaticaoefeningen 3 Wonen en vervoer Werkwoorden in een andere tijd Oefening 1 Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. 1 Begrijp je deze informatie? ja / nee,

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 5 GEMEENTE

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 5 GEMEENTE ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 5 GEMEENTE Opdracht 1 de politie stemmen de dief de politieke partijen Opdracht 11 1. Dat je mag komen als je een afspraak hebt. 2. tot 12.30 uur 3. tot 17.00 uur 4. op

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Praat samen. Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN Opdracht 1 de groente pinnen de suiker de supermarkt Opdracht 7 Hoi Ramon! Ik eet graag rijst met kip. En ik drink altijd water bij het eten. Maar ik vind

Nadere informatie

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dagje ouder Ouder worden Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dagje ouder, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1 een hark Een lange steel met een soort kam van ijzer eraan. de fontein Een bak waaruit water spuit. Het is voor de sier. Een wasbak in de badkamer wordt ook

Nadere informatie

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8

Nadere informatie

Les 4. De fysiotherapeut.

Les 4. De fysiotherapeut. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 4. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Bashir, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij zegt

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN Opdracht 1 het diploma de docent het lokaal de kunst Opdracht 11 Inschrijfformulier MBO Graag voor 1 april volledig en duidelijk ingevuld opsturen. Gegevens

Nadere informatie

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 119 119 HOOFDSTUK 8 Dat is een koopje! WOORDEN 1 2 3 1 Ik ga even naar de.... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 2 Wil je wat drinken? Ja graag, een... koffie alsjeblieft. a fles b beker

Nadere informatie

HOOFDSTUK 14. En wat doe jij? Lees de woorden. Hoort het bij een baan of bij werk zoeken?

HOOFDSTUK 14. En wat doe jij? Lees de woorden. Hoort het bij een baan of bij werk zoeken? 229 229 HOOFDSTUK 14 En wat doe jij? WOORDEN 1 Lees de woorden. Hoort het bij een baan of bij werk zoeken? baan werk zoeken 1 sollicitant 2 contract 3 uitzendbureau 4 vergadering 5 cv 2 Wat hoort bij elkaar?

Nadere informatie

Melkweg. Iedereen fit! Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Sporten en bewegen

Melkweg. Iedereen fit! Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Sporten en bewegen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Iedereen fit! Gezondheid: Sporten en bewegen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Iedereen fit, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND Opdracht 1 een afspraak maken het Nederlandse landschap Sinterklaas het kaartje Opdracht 13 Carola Hadassa Carola Hadassa Carola Hadassa Opdracht 18 Hallo,

Nadere informatie

Deel D Spreken - Thema 11 Milieu

Deel D Spreken - Thema 11 Milieu Deel D Spreken - Thema 11 Milieu Stel een vraag. Je buren gaan op vakantie. Jij gaat voor hun poezen zorgen. Je weet niet wat de poezen moeten eten en hoe vaak ze moeten eten. Wat vraag je aan je buren?

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

Thema In en om het huis.

Thema In en om het huis. http://www.edusom.nl Thema In en om het huis. Les 22. Een huis zoeken Wat leert u in deze les? Praten over uw huis Informatie over het vinden van een nieuwe woning Praten over wat afgelopen is Veel succes!

Nadere informatie

Als je poep er niet uit wil

Als je poep er niet uit wil Als je poep er niet uit wil 1 De meeste kinderen poepen elke dag wel een keer. Of één keer in de twee dagen. Maar soms poep je vaker, bijvoorbeeld als je diaree hebt. Of je poept minder vaak. Als je niet

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist

Nadere informatie

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam DICTEE WOORDEN 1 DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij DICTEE WOORDEN 1.2 1. vijf 2. nul 3. zes 4. één 5. vier 6. tien DICTEE WOORDEN 1.3 1. de rug 2. de bus 3. de arm 4. de buik 5. de fiets

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Melkweg. Een fijne wijk. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: buren

Melkweg. Een fijne wijk. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: buren Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een fijne wijk Wonen: buren Colofon Melkweg: Een fijne wijk, 0 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van Stichting

Nadere informatie

De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het

De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het Maar het duurt maar heel even dat op de kop staan De wereld

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 1 Nederland Spreekopdrachten thema 1 Nederland Opdracht 1 bij 1.3 ** Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: De docent begint. Hij zegt wat hij kan. Bijvoorbeeld: Ik kan koken. Laat de eerste cursist herhalen

Nadere informatie

KNM. TaalCompleet. Kennis van de Nederlandse Maatschappij. InkijkExemplaar. Klassikaal leren Zelfstudie Online leren

KNM. TaalCompleet. Kennis van de Nederlandse Maatschappij. InkijkExemplaar. Klassikaal leren Zelfstudie Online leren TaalCompleet Kennis van de Nederlandse Maatschappij KNM InkijkExemplaar Klassikaal leren Zelfstudie Online leren 123456527 9 64 642 >454?@@3ABC344 &D! 'D""! %*$! #!$$,!!" %! *& #! +!! %!,-./0( 12 %!$ 3334566789:;7

Nadere informatie

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht. 1. Joris Hé Roos, fiets eens niet zo hard. Roos schrikt op en kijkt naast zich. Recht in het vrolijke gezicht van Joris. Joris zit in haar klas. Ben je voor mij op de vlucht?, vraagt hij. Wat een onzin.

Nadere informatie

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon Op weg met Jezus eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 5 Bidden Eerste communieproject "Op weg met Jezus" hoofdstuk 5 blz. 1 Joris is vader aan het helpen in de tuin. Ze zijn

Nadere informatie

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters. Over dit boek De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters. Dit boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over een man die vlucht naar Europa.

Nadere informatie

REGELS. Wat hoort bij elkaar?

REGELS. Wat hoort bij elkaar? 171 171 REGELS 1 1 Ik ga iets eten want a ze geven een feestje. 2 Ik ga iets eten omdat b ik heb honger. 3 Vanavond gaan we naar de buren want c ze een feestje geven. 4 Vanavond gaan we naar de buren omdat

Nadere informatie

Lesbrief 6. Herhaling thema.

Lesbrief 6. Herhaling thema. Thema Gezondheid Lesbrief 6. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden uit les 1, 2, 3, 4 en 5. Vragen beantwoorden. Veel succes! Deze lesbrief is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag

Nadere informatie

Melkweg. Naar de dokter. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: De huisarts

Melkweg. Naar de dokter. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: De huisarts Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Naar de dokter Gezondheid: De huisarts Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Van kop tot teen, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Nadere informatie

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken.

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken. Informatie Het echte examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) is een examen dat u doet op de computer. U kijkt naar korte filmpjes op de computer. In de filmpjes ziet u Nederlandse situaties. Bijvoorbeeld

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Letters, woorden, boeken

Letters, woorden, boeken Melkweg Lezen van Alfa B naar Alfa C Letters, woorden, boeken Participatie: De bibliotheek Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Colofon Melkweg: Letters, woorden, boeken, 2016 Dit boekje

Nadere informatie

REGELS. Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin?

REGELS. Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin? 241 241 REGELS 1 Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin? ja nee 1 Die jongen is mijn broer. 2 De jongen die daar loopt, is mijn broer. 3 Dat bedrijf is groot. 4 Het bedrijf dat daar staat,

Nadere informatie

Melkweg. Wat een troep! Lezen van Alfa B naar Alfa C. Wonen: milieu. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Melkweg. Wat een troep! Lezen van Alfa B naar Alfa C. Wonen: milieu. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Melkweg Lezen van Alfa B naar Alfa C Wat een troep! Wonen: milieu Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Colofon Melkweg: Wat een troep!, 2016. Dit boekje is een uitgave van Stichting Melkweg

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 6 WERK ZOEKEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 6 WERK ZOEKEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 6 WERK ZOEKEN Opdracht 1 werk zoeken het sollicitatiegesprek de vacature het cv Opdracht 8 Hoi Lisa! Bedankt voor je sms. Ik heb de vacature bekeken. De baan lijkt me erg

Nadere informatie

Module 4 Gezondheid en gezondheidszorg

Module 4 Gezondheid en gezondheidszorg Module 4 Gezondheid en gezondheidszorg 4.1 De huisarts De huisarts Je gezondheid is erg belangrijk. Je kunt zelf op je gezondheid letten. Dit doe je door veel te bewegen en gezond te eten. Als je veel

Nadere informatie

Voor jou. Verhalen van mantelzorgers. Anne-Rose Hermer

Voor jou. Verhalen van mantelzorgers. Anne-Rose Hermer Voor jou Verhalen van mantelzorgers Anne-Rose Hermer 6 Inleiding In dit boek maak je kennis met Martine, Koos en Sara. Ze zijn alledrie in een andere fase van hun leven. Maar één ding is hetzelfde voor

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag Thema Op het werk. Demet TV Lesbrief 8. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt

Nadere informatie

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes http://www.edusom.nl Thema Nederlandse cultuur en gewoontes Lesbrief 32. Mag ik even uitpraten? Wat leert u in deze les? Eén lange zin maken van twee korte zinnen. Je mening geven. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Wil je zwanger worden? In deze folder vind je tips en adviezen.

Wil je zwanger worden? In deze folder vind je tips en adviezen. Wil je zwanger worden? In deze folder vind je tips en adviezen. Dit zijn Kelly en Karim. Zij willen graag een kind. Kelly en Karim willen over een half jaar zwanger zijn. 1. Kelly en Karim willen over

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. UW MENING GEVEN spreken inleiding en doel Een mening is wat iemand denkt of vindt. U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. U leert ook uw mening geven. Uw mening geven

Nadere informatie

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken.

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken. Informatie Het echte examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) is een examen dat u doet op de computer. U kijkt naar korte filmpjes op de computer. In de filmpjes ziet u Nederlandse situaties. Bijvoorbeeld

Nadere informatie

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica 2 Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Voegwoord 4 Telwoorden: hoofdtelwoorden 7 Telwoorden: rangtelwoorden 10 Telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden 13 Persoonlijk voornaamwoord

Nadere informatie

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Goede reis Reizen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Goede reis, 0 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang www.edusom.nl Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. Ze belt naar een kinderdagverblijf. Is er een plaats vrij? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang Thema Kinderen en school. Demet TV Lesbrief 9. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. belt naar een kinderdagverblijf. Is er plaats? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat inschrijven

Nadere informatie

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling http://www.edusom.nl Thema Informatie vragen bij een instelling Les 29. Bellen over een probleem Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over een probleem op het werk. Woorden die aangeven hoe vaak

Nadere informatie

Bijbellezing: Johannes 2 vers 1-12. Bruiloftsfeest

Bijbellezing: Johannes 2 vers 1-12. Bruiloftsfeest Bijbellezing: Johannes 2 vers 1-12 Bruiloftsfeest Sara en Johannes hebben een kaart gekregen In een hele mooie enveloppe Met de post kregen ze die kaart Weet je wat op die kaart stond? Nou? Wij gaan trouwen!

Nadere informatie

Een tijdje terug viel er iets uit de lucht. Het waren brokstukken van een satelliet. (Af / De / Os) brokstukken vielen op de aarde.

Een tijdje terug viel er iets uit de lucht. Het waren brokstukken van een satelliet. (Af / De / Os) brokstukken vielen op de aarde. Voorbeeldtekst: Afval uit de ruimte Een tijdje terug viel er iets uit de lucht. Het waren brokstukken van een satelliet. (Af / De / Os) brokstukken vielen op de aarde. In (de / van / zeg) ruimte zweven

Nadere informatie