's-gravenhage, 8 februari Stichting van de Arbeid Dhr/mevr, drs. E.H. Broekema Bezuidenhoutseweg AW 's-gravenhage

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "'s-gravenhage, 8 februari Stichting van de Arbeid Dhr/mevr, drs. E.H. Broekema Bezuidenhoutseweg AW 's-gravenhage"

Transcriptie

1 's-gravenhage, 8 februari 2000 Stichting van de Arbeid Dhr/mevr, drs. E.H. Broekema Bezuidenhoutseweg AW 's-gravenhage Ons kenmerk: SOZA Uw brief van : 22 december 1999 Uw kenmerk : S.A Betreft : Uitvoeringsstructuur werk en inkomen Geachte heer/mevrouw Broekema, Uw bovengenoemde brief werd door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer in goede orde ontvangen en is in afschrift gezonden aan alle leden van de commissie. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid»^.^^^ drs. F.MJÈTvaTrDijlc TWEEDE KAMER, Plein 2, Postbus 20018,2500 EA S GRAVENHAGE, Commissiebureau SEF, tel.: , fax.: cie.soza@tk.parlement.nl

2 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer Broekema Stichting van de Arbeid Postbus LK DEN HAAG Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Uw brief Ons kenmerk SUWI/SEC/2000/34 Doorkiesnummer /03/05 Onderwerp Nader Kabinetsstandpunt SUWI Datum w 2 FEB Contactpersoon Secretariaat SUWI Hierbij doen wij u enkele exemplaren toekomen van het nader Kabinetsstandpunt SUWI, zoals dit aan het parlement is toegezonden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, r (mr. K.G. de Vries) De Staatssecretaris van Sociale Zaken en WerkgelegenjjéTd, ' / (J.F. Hoogervorst)

3 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie Persvoorlichting Persbericht Nr. 2000/9 24 januari 2000 Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4, Den Haag Telefoon Telefax Nieuwe uitvoeringsstructuur voor sociale zekerheid en reïntegratie: duidelijke scheiding tussen publiek en privaat Er komt één publiek orgaan, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), dat verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Het (weer) aan werk helpen van moeilijk plaatsbare arbeidsgehandicapten en werklozen wordt verricht door private reïntegratiebedrijven. Hiermee kiest het kabinet voor een duidelijke scheiding tussen het publieke en private domein. Voor de reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers zijn werkgevers en werknemers altijd gezamenlijk betrokken bij het afsluiten van contracten met reïntegratiebedrijven. Zij bepalen ook op welk niveau dit gebeurt: op bedrijfsniveau, cao-niveau of brancheniveau. Voor WW-gerechtigden is het UWV in principe verantwoordelijk voor het afsluiten van contracten met reïntegratiebedrijven. Als werkgevers en werknemers in een cao afspreken dat zij daarvoor eigen middelen inzetten, worden cao-partijen contractpartner. Voor bijstandsgerechtigden is de gemeente contractpartij voor reïntegratiebedrijven. Werkgevers, werknemers en gemeenten gaan deel uitmaken van een Raad voor Werk en Inkomen die een belangrijke rol gaat spelen bij de vormgeving van het socialezekerheids-, arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid. Dit staat in het nader kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) dat minister De Vries en staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Tweede Kamer hebben gestuurd. Het nader kabinetsstandpunt bevat een aantal aanpassingen van de vorige voorstellen voor een nieuwe structuur voor de uitvoering van de sociale zekerheid, zoals vastgelegd in de SUWI-nota van maart 1999, op basis van het Regeerakkoord. Voor een aantal voorstellen uit deze nota bleek brede steun te bestaan in de Tweede Kamer en deze voorstellen blijven dan ook gehandhaafd. Het gaat om de inrichting van de Centra voor Werk en Inkomen, de taken van gemeenten, de verdergaande marktwerking op het gebied van reïntegratie en de privatisering van het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening. -Op-

4 Nieuwe uitvoeringsstructuur voor Op een aantal essentiële onderdelen hebben het commentaar vanuit de uitvoeringsinstellingen en de kritische vragen van de Tweede Kamer tijdens het debat in juni jl. geleid tot een fundamentele heroverweging van de voorstellen. In de SUWI-nota werd al geconstateerd dat er een spanning bestaat tussen het introduceren van concurrentie en marktwerking bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen en het scheppen van publieke waarborgen bij de beoordeling van het recht op een uitkering. Het voorstel van het kabinet was om de beoordeling van het recht op een uitkering te laten verrichten door medewerkers van de publieke Centra voor Werk en Inkomen op de lokatie van de private uitvoeringsinstellingen. Dit zou echter leiden tot onder andere een groot aantal overdrachtsmomenten, meer bureaucratie, hogere uitvoeringskosten, omvangrijke personele verschuivingen en risico's voor de bescherming van de privacy. Het kabinet is, na bestudering van een aantal alternatieve modellen, tot de conclusie gekomen dat de uitvoering van de werknemersverzekeringen zich niet verdraagt met hybride constructies. Gekozen is daarom voor een ondubbelzinnige verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de publieke en private sector: de uitvoering van de werknemersverzekeringen blijft in het publieke domein; de activiteiten op het gebied van preventie en reïntegratie worden toevertrouwd aan de private markt. Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen De huidige vijf uitvoeringsinstellingen gaan op termijn op in één uitvoeringsorgaan: het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen. Dit UWV verzorgt de premieinning, het verstrekken van WW- en WAO-uitkeringen en de beoordeling of iemand recht heeft op een uitkering. Door de uitvoering van de werknemersverzekeringen onder te brengen in één publieke organisatie blijven de verschillende uitvoeringstaken met elkaar verbonden en behouden ze hun onderlinge samenhang. Verder moet de schaalvergroting leiden tot een hogere doelmatigheid en tot kostenbesparing op het gebied van onder meer ICT, gebouwen, staffuncties en financieel beheer. Het UWV is een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). De minister is verantwoordelijk voor de beleidsvorming en het toezicht; de beslissingen over individuele gevallen worden genomen door het UWV. Een hoofddirectie is belast met de dagelijkse leiding en de inhoudelijke aansturing van het UWV. Een raad van toezicht, bestaande uit door de minister benoemde onafhankelijke leden, is verantwoordelijk voor het interne bestuurlijke toezicht. Reïntegratie Een deel van de werkzoekenden slaagt er niet in om op eigen kracht werk te vinden. Voor hen zijn extra inspanningen nodig, bijvoorbeeld in de vorm van - reïntegratietrajecten -

5 ... Nieuwe uitvoeringsstructuur voor reïntegratietrajecten (scholing, werkervaringsplaatsen e.d.). In opdracht van de daarvoor meest aangewezen partijen zullen de reïntegratiewerkzaamheden worden uitgevoerd door private reïntegratiebedrijven. Bij het sluiten van contracten voor reïntegratietrajecten moet volgens het kabinet een hoofdrol worden gespeeld door (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers. Werkgevers en werknemers hebben op dit moment al een belangrijke verantwoordelijkheid bij het voorkómen van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid van werknemers. Zij moeten daarom volgens het kabinet ook hun verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de terugkeer van de betrokken werknemers. Reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers In de wet zijn een aantal financiële prikkels vastgelegd (Wet uitbreiding loondoorbetalmgsverplichting bij ziekte, Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) die zijn bedoeld om de werkgever zijn best te laten doen om ziekte en arbeidsongeschiktheid te voorkomen en reïntegratie te bevorderen. Het opdrachtgeverschap voor het (weer) aan werk helpen van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers kan derhalve op ondernemingsniveau liggen. Ook cao-partijen kunnen afspraken met elkaar maken over de keuze van reïntegratiebedrijven en de inhoud van het contract. Een andere mogelijkheid is dat per branche afspraken worden gemaakt. Werkgevers en werknemers bepalen altijd gezamenlijk op welk niveau zij contracten sluiten met reïntegratiebedrijven. Op bedrijfsniveau is de werkgever verantwoordelijk voor het afsluiten van contracten met het reïntegratiebedrijf. Dit gebeurt met instemming van zijn ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken hiervan, met instemming van de belanghebbende werknemers. Als het dienstverband wordt verbroken -meestal na twee jaar ziekte- wordt het UWV verantwoordelijk voor de reïntegratie. De werkgever kan er ook voor kiezen (met instemming van OR of personeelsvertegenwoordiging) om langer verantwoordelijk te blijven voor de reïntegratie. Dit is mogelijk tot uiterlijk zes jaar na de eerste ziektedag; daarna neemt het UWV de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie over. Op cao-niveau kunnen eveneens afspraken worden gemaakt over reïntegratie. CAOafspraken gaan boven afspraken op bedrijfsniveau. Hiervoor geldt het gebruikelijke beleid voor het algemeen verbindend verklaren van cao's, zoals dat nu ook wordt toegepast bij afspraken over arbodiensten. Afspraken over de inhoud van een contract kunnen algemeen verbindend worden verklaard voor de hele bedrijfstak. CAOafspraken waarin specifiek één of meerdere reïntegratiebedrijven worden aangewezen als te contracteren bedrijf kunnen in principe niet algemeen verbindend worden verklaard, tenzij de cao een met waarborgen omklede ontheffingsclausule bevat. In -dat-

6 ... Nieuwe uitvoeringsstructuur voor dat geval hebben individuele werkgevers de vrijheid te kiezen voor een ander reïntegratiebedrijf, uiteraard met instemming van de OR of personeelsvertegenwoordiging. Op brancheniveau kunnen individuele werkgevers gezamenlijk contracten sluiten met reïntegratiebedrijven, uiteraard met instemming van hun ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen. Zieke en arbeidsgehandicapte werknemers die niet tevreden zijn over de reïntegratiemogelijkheden die de werkgever hun biedt, kunnen een 'second opinion' aanvragen bij het UWV. De werkgever wordt verplicht om de betrokken werknemer schriftelijk te informeren over zijn rechten en plichten bij de reïntegratie. De werkgever die in gebreke is gebleven, wordt door het UWV gesanctioneerd. Het UWV stelt subsidies beschikbaar voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers in het kader van de Wet op de reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA). Het gaat om subsidies voor bijvoorbeeld het aanpassen van de werkplek. Ook reïntegratiebedrijven kunnen subsidies krijgen voor het financieren van reïntegratietrajecten voor arbeidsgehandicapte werknemers. Door de werkgever verantwoordelijk te maken voor het sluiten van een contract met een reïntegratiebedrijf ontstaat een volledige aansluiting tussen preventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie tijdens het eerste ziektejaar en de WAOperiode daarna. Arbodiensten en reïntegratiebedrijven zullen vermoedelijk nauw gaan samenwerken, zo niet fuseren, en er hoeft geen overdracht van dossiers meer plaats te vinden. Reïntegratie van WW-uitkeringsgerechtigden Voor WW-gerechtigden waarvan wordt verwacht dat ze niet binnen zes maanden op eigen kracht een baan vinden, is een reïntegratietraject nodig, bijvoorbeeld in de vorm van bij- of omscholing. Omdat de band met de oude werkgever is verbroken, kiest het kabinet ervoor in beginsel het UWV te belasten met het afsluiten van reïntegratiecontracten voor werklozen. Tevens kunnen werkgevers en werknemers een belangrijke rol spelen bij de reïntegratie van WW-gerechtigden. Zeker in tijden van spanning op de arbeidsmarkt, waarin bedrijven en sectoren moeilijk in hun personeelsbehoefte kunnen voorzien, zal bij hen belangstelling bestaan om aan de reïntegratie van werklozen mee te werken. Daarbij kunnen ook eigen gelden worden ingezet, bijvoorbeeld uit de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen. Als er afspraken op cao-niveau worden gemaakt over het inzetten van eigen middelen voor de reïntegratie van WW-gerechtigden, worden de cao-partijen contractpartner van het reïntegratiebedrijf. Het UWV heeft in dat geval een toetsende rol omdat het hierbij ook gaat om het inzetten van publieke middelen. - Reïntegratie -

7 ... Nieuwe uitvoeringsstructuur voor... Reïntegratie van bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden De gemeente is verantwoordelijk voor het afsluiten van contracten met reïntegratiebedrijven voor het (weer) aan werk helpen van bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Gemeenten besteden deze werkzaamheden uit aan private reïntegratiebedrijven. Raad voor Werk en Inkomen De Raad voor Werk en Inkomen heeft een belangrijke rol bij de beleidsontwikkeling op het terrein van sociale zekerheid, arbeidsmarkt en reïntegratie. De Raad heeft de volgende taken: Het jaarlijks opstellen van een beleidskader met voorstellen aan de minister voor de concrete vormgeving van het beleid op het terrein van arbeidsmarkt en reïntegratie. Hieronder vallen voorstellen voor de omvang en de verdeling van de publieke reïntegratiemiddelen en de voor reïntegratietrajecten beschikbaar te stellen vergoedingen. Ook de inzet van ESF-middelen wordt hierbij betrokken. Het opstellen van criteria voor het (mede)financieren van sectorale-, regionale- en bedrijfsinitiatieven op het gebied van reïntegratie. Deze criteria moeten door de minister worden goedgekeurd en worden vastgelegd in een regeling. Er is een bij de algemene toedeling van reïntegratiemiddelen vastgesteld budget beschikbaar. Voorstellen voor subsidies worden bij de Raad ingediend; de Raad kent de subsidies toe. De besluiten van de Raad worden door een nader aan te wijzen externe publieke organisatie op rechtmatigheid getoetst. Deze organisatie keert de subsidies ook uit. Het adviseren van de minister over (het bevorderen van) de kwaliteit en transparantie van de reïntegratiemarkt Het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister op het gehele terrein van 'werk en inkomen'. Het adviseren van de minister over algemene en meer specifieke onderwerpen op het terrein van de arbeidsmarkt (zoals het beleid ten aanzien van knelpunten op de arbeidsmarkt) De Raad voor Werk en Inkomen bestaat voor een derde uit vertegenwoordigers van werkgevers, voor een derde uit vertegenwoordigers van werknemers en voor een derde uit vertegenwoordigers van gemeenten. De Raad heeft een onafhankelijk voorzitter die door de minister wordt benoemd. Centra voor Werk en Inkomen Werkzoekenden kunnen bij een Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in hun regio terecht voor het zoeken naar een baan en de aanvraag voor een eventuele uitkering Het-

8 Nieuwe uitvoeringsstructuur voor Het Centrum voor Werk en Inkomen heeft als belangrijkste taak de cliënt via bemiddeling en informatievoorziening zo snel mogelijk aan werk te helpen. Dit kan met behulp van de nationale vacaturebank en de nationale sollicitantenbank, actieve bemiddeling en informatie en advies. Verder stellen de CWI's ook de afstand vast die de cliënt tot de arbeidsmarkt heeft (indeling in fase 1,2,3 of 4). Cliënten die een reïntegratietraject nodig hebben, worden overgedragen aan het UWV (WW- of WAO-gerechtigden) of aan de gemeenten (bijstandsgerechtigden en nietuitkeringsgrechtigden) De Centra voor Werk en Inkomen verzamelen tevens de gegevens van de cliënt die nodig zijn voor een aanvraag voor een WW- of bijstandsuitkering. De beoordeling of iemand recht heeft op een uitkering en de verstrekking van uitkeringen zijn taken van het UWV (WW en WAO) en de gemeenten (bijstand). Uit het oogpunt van optimale dienstverlening aan de cliënten en een efficiënte bedrijfsvoering werken CWI's, gemeenten en UWV nauw met elkaar samen. Dat voorkomt het risico van dubbel werk en onzorgvuldige overdracht tussen organisaties. Dit kan het beste gerealiseerd worden door gemeenschappelijke huisvesting in een 'bedrijfsverzamelgebouw'. Ook private organisaties die actief zijn op het gebied van reïntegratie en bemiddeling kunnen zich hier vestigen. Het Landelijk Instituut voor Werk en Inkomen De Centra voor Werk en Inkomen worden aangestuurd door het Landelijk Instituut voor Werk en Inkomen (LIWI). Daarnaast is het LIWT onder andere verantwoordelijk voor de uitvoering van ontslagtaken, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet SAMEN). Het LIWI is een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan. Er is een hoofddirectie die belast is met de dagelijkse leiding en de inhoudelijke aansturing van het orgaan en een raad van toezicht die verantwoordelijk is voor het interne bestuurlijke toezicht. De raad van toezicht bestaat uit door de minister benoemde onafhankelijke leden. Cliëntenparticipatie Cliëntenparticipatie krijgt een wettelijke basis. Zowel het LIWI als het UWV moeten een landelijke cliëntenraad met adviserende bevoegdheden instellen. De Centra voor Werk en Inkomen zetten andere instrumenten in om hun cliënten te betrekken bij de kwaliteitszorg. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan tevredenheidsonderzoeken. - Regionale platforms -

9 Nieuwe uitvoeringsstructuur voor Regionale platforms Er komen regionale platforms waarin - naast één of meerdere Centra voor Werk en Inkomen - gemeenten, UWV en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers deelnemen. Ook andere partijen kunnen deelnemen zoals reïntegratiebedrijven, uitzendbureaus, Regionale Opleidingscentra e.d. In de regionale platforms wordt overleg gevoerd over de afstemming, consultatie en advisering met betrekking tot regiospecifieke (arbeidsmarkt)vraagstukken, afstemming van de regionale beleids- en middelencoördinatie en het bevorderen van een sluitende dienstverlening aan werkzoekenden. Het platform is een overlegorgaan en heeft geen bestuurlijke taken en verantwoordelijkheden. Toezicht De minister houdt rechtstreeks toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de Algemene Bijstandswet. Het onafhankelijk toezicht op het LIWI en het UWV wordt opgedragen aan het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv). Invoering Het kabinet hecht eraan dat bij de invoering van de beoogde nieuwe structuur voor de uitvoering van de sociale zekerheid en de reïntegratie grote zorgvuldigheid wordt betracht. Er zal daarom een zogenoemde veranderorganisatie worden ingesteld die belast wordt met zowel het opbouwen van de nieuwe organisatie als het waarborgen van het evenwicht tussen de vernieuwing en het handhaven van het huidige niveau van dienstverlening. Voor de invoering van de nieuwe structuur moet een groot aantal wetten worden gewijzigd. Gezien de omvang van de hele wetgevingsoperatie zal de invoering gefaseerd tot stand komen. Op deelonderwerpen die bij de behandeling van de vorige SUWI-nota in de Tweede Kamer al op brede steun konden rekenen, is inmiddels een begin gemaakt met de voorbereiding van wetgeving. Het gaat dan om de privatisering van het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening en om wetgeving voor de organisatorische vormgeving van het LIWI en de Centra voor Werk en Inkomen. Invoering van de belangrijkste onderdelen van de nieuwe Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (UWV, LIWI, CWI's, Raad voor Werk en Inkomen) zal waarschijnlijk niet eerder dan l januari 2002 plaatsvinden.

10 Werkgevers/werknemers/gemeenten (centraal niveau) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ctsv College toezicht sociale verzekeringen UWV Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen LIWI Landelijk Instituut Werk en Inkomen Gemeenten Regionale CWI Centra voor Werk en Inkomen platforms Arbeidsgehandicapte ) ( Werkzoekende Werkgevers Werknemers Bedrijfs-, branche- of CAO-niveau T> i T Reïntegratiebedrijven

11 *\> Ur\A. uu (UVA l L / OU Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2 ff.m., m» Aan: de Voorzitters van het FNV, het CNV, het MHP, het VNO-NCW, het MKB en het LTO Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraal 4 Telefoon (070) Telefax (070) Uw brief Ons kenmerk SUWI/SEC 2000/27 Doorkiesnummer (070) /03/05 Onderwerp Rol sociale partners in SUWI Datum Contactpersoon Secretariaat SUWI Gisteravond hebben wij op belangrijke punten in het SUWT-dossier overeenstemming bereikt. Wij zullen ons inzetten om de gemaakte afspraken te verdedigen. Over de resultaten van het politieke overleg zullen wij u zo spoedig mogelijk informeren. In bijgaande notitie zijn de met u afgesproken wijzigingen verwerkt, die met name betrekking hebben op de taken van de Raad voor Werk en Inkomen. De juridische vormgeving van de Raad voor Werk en Inkomen en zijn taken zal uiteraard in het licht van de vigerende wetgeving op dit gebied en de ministeriële verantwoordelijkheid nader moeten worden uitgewerkt. Zoals toegezegd zullen wij na de parlementaire behandeling van de SUWl-nota op aangelegen punten nader met u van gedachten wisselen. DaMinister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (Air. K.G. de Vries) De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk E ervorst)

12 1. Inleiding Doelstelling van het SUWI-proces is om een effectieve en efficiënte uitvoering mogelijk te maken op het terrein van werk en inkomen. Alle betrokken partijen moeten hun rol zo goed mogelijk kunnen vervullen. Daarvoor is in de eerste plaats bestuurlijke helderheid nodig: een ondubbelzinnige en heldere verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen alle betrokken (private en publieke) partijen. Tegelijkertijd is ook nodig een actieve en volwaardige betrokkenheid van partijen die een belangrijke rol hebben ; te spelen in de totale beleidscyclus rond het arbeidsmarktbeleid en het totale veld van "werk en inkomen". Sociale partners worden intensief betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid en wel op de volgende wijze: sociale partners maken samen met vertegenwoordigers van gemeenten deel uit van de Raad voor Werk en Inkomen; (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers hebben een belangrijke rol bij het aangaan van contracten met reïntegratiebedrijven voor de reïntegratie van WWgerechtigden en arbeidsgehandicapten; vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers kunnen deelnemen aan regionale platforms waar op regionaal niveau afstemming kan plaatsvinden over het te voeren arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid. 2. Raad voor Werk en Inkomen (RWI) De Raad voor Werk en Inkomen heeft een belangrijke rol bij de beleidsontwikkeling op het terrein van het socialezekerheids-, arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid. De Raad heeft daarbij de volgende taken: het analyseren van de ontwikkelingen op het gebied van de arbeidsmarkt en de reïntegratie en het op basis daarvan ten behoeve van de minister van SZW jaarlijks opstellen van een beleidskader met voorstellen voor de concrete vormgeving van dit beleid. Dit beleidskader bevat tevens concrete voorstellen aan de minister van SZW met betrekking tot de omvang en de verdeling van de publieke reïntegratiemiddelen en over de voor reïntegratietrajecten beschikbaar te stellen vergoedingen. Hierbij wordt de inzet van de ESF-middelen betrokken. Daarnaast zal waar mogelijk ook rekening gehouden worden met door andere partijen ter beschikking te stellen middelen (middelencoördinatie). De minisier van SZW voert met de Raad overleg over de gedane voorstellen en wijkt daarvan alleen met redenen omkleed af; De Raad ontwikkelt criteria op grond waarvan sectorale, regionale en bedrijfsinitiatieven op het gebied van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden/werkzoekenden (mede)gefmancierd kunnen worden. Deze criteria behoeven de goedkeuring van de minister van SZW en worden in een regeling vastgelegd. Hiervoor is een bij de algemene toedeling van de reïntegratiemiddelen vastgesteld budget beschikbaar. Voorstellen voor initiatieven worden bij de Raad ingediend. De Raad kent de subsidies toe. De besluiten van de Raad worden door een nader aan te wijzen externe publieke organisatie op rechtmatigheid getoetst. Deze organisatie keert de subsidies uit en houdt toezicht op de besteding; het adviseren aan de minister van SZW met betrekking tot (het bevorderen van) de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt; het gevraagd en ongevraagd adviseren aan de minister van SZW op het gehele terrein van "werk en inkomen";

13 -U'iMiV UU luuiv) i,.j,,,,,,>. OLM het adviseren aan de minister van SZW met betrekking tot algemene en meer specifieke onderwerpen op het terrein van de arbeidsmarkt (zoals het beleid ten aanzien van knelpunten op de arbeidsmarkt, de aansluiting tussen regionaal en sectoraal arbeidsmarktbeleid en de participatie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt). De Raad voor Werk en Inkomen bestaat voor een derde uit vertegenwoordigers van werkgevers, voor een derde uit vertegenwoordigers van werknemers, en voor een derde uit vertegenwoordigers van gemeenten. De Raad heeft een onafhankelijk voorzitter die door de minister van SZW wordt benoemd. 3. Sociale partners als contractanten in het kader van de reïntegratie Op de volgende wijze zijn sociale partners betrokken bij de reïntegratie van uitlcerineseerechti eden. a. Zieke en arbeidsgehandicapte werknemers Inzake de reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers kunnen werkgevers(-) en werknemers(-organisaties) zelf bepalen op welk niveau zij het meest efficiënt en effectief contractant van reïntegratiebedrijven zijn. Dit kan op bedrijfsniveau, cao-niveau of op brancheniveau. Het opdrachtgeverschap is altijd bipartiet: werkgevers met instemming van werknemers, dan wel sociale partners. Op bedrijfsniveau treedt de werkgever, met instemming van zijn ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken hiervan met instemming van de belanghebbende werknemers, op als contractant van het reïntegratiebedrijf; Op cao-niveau kunnen afspraken worden gemaakt over de inhoud van het contract met het reïntegratiebedrijf en desgewenst de keuze van het reïntegratiebedrijf. Cao-afspraken gaan boven afspraken op ondernemingsniveau. Op dergelijke cao-afspraken is het staande AVV-beleid van toepassing. Individuele werkgevers kunnen op brancheniveau gezamenlijk contracten sluiten met reïntegratiebedrijven, uiteraard met instemming van hun ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen. b. WW-gerechtigden Indien er afspraken op cao-niveau gemaakt worden over het inzetten van eigen middelen voor de reïntegratie van WW-gerechtigden, worden cao-partijen contractpartner ten aanzien van de reïntegratie. Het UWV heeft in dat geval een toetsende rol, omdat het hierbij ook gaat om het inzetten van publieke middelen. Waar de werkgever eigen risicodrager WW is (overheid) kunnen werkgevers, met instemmingsrecht van de ondernemingsraden of werkgevers en werknemers in caoverband, contractant voor de reïntegratie van WW'ers worden. 4. Betrokkenheid sociale partners bij regionale platforms Er komen regionale platforms waarin - naast een of meerdere CWI's (afhankelijk van de regio-grootte) - gemeenten, UWV en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers participeren. Ook andere partijen kunnen participeren, waarbij gedacht kan worden aan reïntegratiebedrijven, uitzendbureaus, ROC's, scholen voor praktijkonderwijs, Wiworganisaties en Wsw-bedrijven. De functies van dit overleg zijn:

14 '^ ürt '*' ut/ (UU,*, i,. oo,.u,\. ot,,, i n r l u u i u i u u u v i u i "i afstemming, consultatie en advisering aangaande regiospecifieke (arbeidsmarkt)- vraagstukken; afstemming over de regionale beleids- en middelencoördinatie; het bevorderen van een sluitende dienstverlening aan werkzoekenden tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties. Het platform is een overlegorgaan en heeft geen bestuurlijke taken en verantwoordelijkheden. De meerwaarde van het platform zit in een betere afstemming, het bij elkaar brengen van kennis van de regionale situatie, de afstemming van het sectorale, regionale en lokale beleid, het uitwisselen van best practices, e.d.. Op basis van hun kennis van de regionale (arbeidsmarkt)situatie kunnen (partijen betrokken bij) regionale platforms bij de Raad voor Werk en Inkomen voorstellen indienen voor projecten. 5. Het ITWV Sociale partners dragen geen bestuurlijke (mede)verantwoordelijkheid voor het UWV (claimbeoordeling, premie-inning en uitkeringsverzorging werknemersverzekeringen) en het LIWI (taken op het terrein van de publieke arbeidsvoorziening). Aan sectorspecifieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van de reïntegratie, maar ook voor de uitvoering van bovenwettelijke premieheffing en uitkeringsverstrekking zal het UWV op een adequate wijze aandacht besteden. Bevorderd zal worden dat het UWV bedrijvenpanels instelt rond onderwerpen die individuele bedrijven aangaan.

15 Minister!? «an <"r,/-ia e 7ak»n en Werkgelegenheid Direc'-le Wotgovinc,, Host^urlijke en Juridische Aangelegenheden Stichting van do _--j-hcid t.a.v drs. ri.il. Broeken.;; Bezuidenhoutseweg AW Den Haag Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Onderwerp Wob verzoek Telegraaf Ons kenmerk WB JA/J A/2000/ /2& Datum 7 januari 2000 Doorkiesnummer Contactpersoon mr. J.W.B. Sanders Zoals bij u bekend heeft Dagblad de Telegraaf het ministerie verzocht om documenten die betrekking hebben op SUWI. U bent in de gelegenheid gesteld hierop te reageren dan wel bent u hierover geïnformeerd. Bijgaand treft u het besluit, waarbij het verzoek gedeeltelijk is gehonoreerd, aan. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, Het hoofd van de Afdeling Juridische Aangelegenheden, Drs. C. van der Spek

16 Ministerie van Sociale Zeken en Werkgelegenheid Oiiec^e Wet a cv:ng, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden Dagblad de Telegraaf mw M.K. Brinks Postbus EB Amsterdam Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Uw brief 2 december 1999 Ons kenmerk WBJA/JA/99/77605 Doorkiesnummer Onderwerp Wobverzoek Datum 7 januari 2000 Contactpersoon mw mr A.C.W.E. Ruyken Geachte mw Brinks, Bij brief van 2 december 1999 heeft u een verzoek gedaan op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). U verzoekt om documenten die betrekking hebben op SUWI. Meer in het bijzonder vraagt u om stukken uit de periode vanaf l januari 1999 die betrekking hebben op de volgende onderwerpen: 1. De correspondentie tussen het ministerie en haar ambtenaren. 2. De correspondentie tussen het ministerie en de vijf uitvoeringsinstellingen (uvi's). 3. De correspondentie tussen het ministerie en de werkgeversorganisaties/vakcentrales. 4. De correspondentie tussen het ministerie en commerciële instellingen, banken en verzekeraars. Ad 1. Tussen het ministerie van SZW en haar ambtenaren vindt geen correspondentie plaats. Deze stukken bestaan derhalve niet. Dit onderdeel van het verzoek blijft derhalve buiten beschouwing. Ad 2. Een deel van de correspondentie die is gevoerd tussen het ministerie en de uvi's bevat bedrijfsgegevens die in een vertrouwelijk contact aan de overheid zijn medegedeeld. Voor de overheid brengt dit de verplichting mee de vertrouwelijkheid te eerbiedigen. Openbaarmaking van deze informatie brengt een onevenredige benadeling voor betrokkenen met zich mee aangezien inzicht wordt gegeven in de financiële positie van het bedrijf. Dit kan gevolgen hebben voor de concurrentiepositie. Deze brieven stel ik u dus niet ter beschikking. Het overige deel van de correspondentie is voorgelegd aan de betrokken organisaties en instellingen met de vraag of zij bedenkingen hebben tegen openbaar maken van stukken die van hen afkomstig zijn of aan hen verzonden zijn. Betrokkenen hebben geen bezwaar tegen verstrekking. Dit deel kan dus aan u ter beschikking worden gesteld.

17 Ad 3. De correspondentie tussen de werkgeversorganisaties/vakcentrales is voorgelegd aan deze organisaties. Deze hebben desgevraagd ingestemd met openbaar maken van de stukken. Deze correspondentie wordt u ter beschikking gesteld. Ad 4. Een deel van de correspondentie met commerciële instellingen, banken en verzekeraars bevat bedrijfsgegevens die vertrouwelijk zijn medegedeeld aan de overheid. Verstrekking van deze informatie kan nadelig zijn voor de concurrentieposities van betrokkenen omdat inzicht wordt geboden in de financiële/economische omstandigheden van het bedrijf. Voorts zijn bepaalde gegevens te herleiden tot individuele personen. Door openbaarmaking van deze gegevens zou de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding komen. Dit deel stel ik dus niet ter beschikking. Tenslotte bevat een deel van de correspondentie informatie die bij openbaar maken onevenredig nadelig kan zijn voor de onderhandelingspositie van het ministerie met derden. Bepaalde brieven hebben bovendien betrekking op vertrouwelijk ingewonnen adviezen die onder omstandigheden, op basis van jurisprudentie, niet openbaar gemaakt hoeven te worden om de eigen positie niet te verzwakken. Ook dit deel stel ik u niet ter beschikking. Het overig deel van de correspondentie is aan betrokkenen voorgelegd met 6. vraag of er bezwaar bestaat tegen openbaarmaking. Nu dit niet het geval blijkt te zijn kunt u beschikken over deze stukken. Een deel van de hiervoor genoemde stukken is reeds openbaar als gevolg van toezending aan de Tweede Kamer. Besluit Het geheel overziende wordt uw verzoek ten aanzien van een deel van de gevraagde correspondentie ingewilligd. Deze stukken treft u hierbij in kopie aan. Het overige deel wordt geweigerd met een beroep op artikel 10, eerste lid, onder c, en tweede lid aanhef en onder e en g van de Wob. Hier weegt het belang van openbaarmaking niet op tegen de genoemde belangen van betrokken individuen, organisaties, instellingen en de Staat. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Secretaris-Generaal, Dr R. Gerritse

18 Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht kan tegen deze beschikking bezwaar worden gemaakt. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van deze beschikking een bezwaarschrift worden ingediend bij de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, t.a.v. de Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, Secretariaat Bezwaar en Beroep, Postbus 90801, 2509 LV Den Haag. In het bezwaarschrift moet worden aangegeven waarom de beschikking niet juist wordt bevonden. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van deze beschikking en eventuele andere op de zaak betrekking hebbende stukken te voegen.

19 Stichting C van de Arbeid Bezuidenhoutseweg AW DEN HAAG tel fax Postbus LK DEN HAAG broekema@gw.ser.nl FAXBERICHT '~>. \ \ _\.-> Naar telefaxnr : L. ^ O\c\a Z_ Aantal pagina's (incl. voorblad) : & Datum : 28 december 1999 Aan : De leden van het Bestuur Van : E.H. Broekema Onderwerp : Verzoek tot het overleggen van SUWI-stukken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur Originelen worden niet per post nagezonden. Indien u niet alle pagina's heeft ontvangen, wilt u dit dan per omgaande laten weten (tel ) NB. Voor inhoudelijke informatie kunt u bellen met het telefoonnummer bovenaan de pagina. Dames en heren. Bijgaand doe ik u in overleg met de beide voorzitters van de Werkgroep ARBVO van de Stichting een afschrift toekomen van twee brieven van het ministerie van SZW waarin de Stichting wordt verzocht in te stemmen met een verzoek van De Telegraaf aan de minister om in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur een aantal stukken te overleggen die eerder een rol hebben gespeeld in het voorbereidings- en besluitvormingsproces rond de SUWI. In de tevens bijgevoegde brief van De Telegraaf wordt gesproken over 'de correspondentie tussen het ministerie van SZW en de werkgeversorganisaties' resp. van 'de correspondentie tussen het ministerie van SZW en de vakcentrales'. De in de SZW-brief met kenmerk WBJA/JA/99/82905 bedoelde stukken betreffen een brief van de Stichting dd 11 mei 1999 aan de Vaste Cie. voor SZW inzake SUWI en een brief aan de staatssecretaris van SZW dd 23 juni 1999 inzake de motie Schimmel / Smits inzake een wettelijk recht op reïntegratie waarvan destijds eveneens een afschrift is gezonden aan genoemde Vaste Cie. In de desbetreffende brief van SZW wordt terecht opgemerkt dat deze stukken in feite als openbaar kunnen worden beschouwd en overlegging ervan derhalve niet op problemen stuit. Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon , Telefax

20 Wat betreft de bij brief met kenmerk WBJA/JA/99/81108 behorende stukken: het gaat hier om een notitie van de Stichting 'Enkele overwegingen van de Stichting van de Arbeid met betrekking tot de toekomstige uitvoering van het arbeidsvoorzieningsbeleid / reïntegratiebeleid' welke als werknotitie is ingebracht in de tripartiete werkgroep onder voorzitterschap van mevrouw Mulock Houwer welke begin 1999 actief is geweest alsmede om de uitvoerige brief die de Stichting bij de afronding van de werkzaamheden van deze werkgroep heeft doen toekomen aan mevrouw Mulock Houwer en de heer Kuipers dd 22 januari 1999 terzake de opvattingen van de Stichting op de diverse onderdelen van het SUWI-dossier. Deze stukken zijn als zodanig niet verder openbaar gemaakt. Het karakter van deze stukken is een ander zoals ook uit de bijgevoegde brief blijkt, dan die welke zijn gevoegd bij eerstgenoemde brief. Hiervoor geldt namelijk dat, indien, gelet op de criteria van de Wob, aangegeven kan worden dat verstrekking van deze documenten de belangen (van de Stichting) schaadt, een afwijzing van het verzoek kan plaatsvinden. Vanuit het secretariaat van de Stichting zal binnen de SER nog worden geïnformeerd bij een terzake deskundige naar de implicaties van een en ander. Ik zou u willen verzoeken om, zo mogelijk, deze kwestie ook aan uw eigen deskundigen voor te leggen. Gelet op het feit dat op woensdag 5 januari a.s. de Agendacommissie vergadert, stel ik u voor uw opvatting terzake door te geven aan uw vertegenwoordigers in de Agendacommissie en deze te machtigen op dat moment een besluit te nemen. Het ministerie is inmiddels geïnformeerd over deze procedure.

21 ri'iriisierië van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t^ircwuci '* «'êtüc'wh tq, LJCM-Ul iijr\s en Jundiscne Aangeiegenneaen S Achting van de Arbeid t.a.v. drs. E.H. Broekenia Bezuidenhoutseweg AW Den Haa2 Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Uw brief Onderwerp Wob-verzoek Ons kenmerk WBJA/JA/99/82905 Datum 23 december 1999 Doorkiesnummer Contactpersoon mr. J.W.B. Sanders Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende. Mevrouw Brinks, redacteur bij de Telegraaf, heeft verzocht om inzage in, subsidiair kopieën van. een aantal nader omschreven documenten c.q. stukken met betrekking tot de opvattingen, discussies en plannen van en rond de SUWI-nota. Een afschrift van dit verzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. De Telegraaf beroept zich bij het verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het bijgevoegde stuk of de stukken vallen onder dit Wob-verzoek en een weigeringsgrond ontbreekt. De stukken zijn overigens al openbaar gemaakt door toezending aan de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer of door publicatie. De toezending aan de Telegraaf zal naar verwachting op korte termijn plaatsvinden. Ik meen er goed aan te doen u van te voren in te lichten over deze toezending. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De Dire en/j * geving, Bestuurlijke legenheden. u 7 Mr. W.D. Oldemans

22 $z W Stichting van de.arbeid t.a.v. dr-.. E.H. Broekema Bezuidenhoutseweg AW Den Haag Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Ministerie van sociale ^aken en Werkgelegenheid Uirectie Wetgeving, Bestuurlijke en Jundiscne Aangelegenheden Uw brief Onderwerp Wob verzoek Ons kenmerk WBJA/JA/99/81108 Datum 13IEC.1I5S Doorkiesnummer Contactpersoon mr. J.W.B. Sanders Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende. Mevrouw Brinks. redacteur bij de Telegraaf, heeft verzocht om inzage in. subsidiair kopieën van. een aantal nader omschreven documenten c.q. stukken met betrekking tot de opvattingen, discussies en plannen van en rond de SUWI-nota. Een afschrift van dit verzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. De Telegraaf beroept zich bij het verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Alvorens een afweging in het kader van de Wob plaatsvindt aangaande het openbaar maken van de betreffende documenten, stel ik u hierbij in de gelegenheid gemotiveerd uw mening kenbaar te maken over het beschikbaar stellen van een of meer bijgevoegde stukken aan de Telegraaf. Alleen indien u, gelet op de criteria van de Wob. concreet kunt aangeven dat verstrekking van een of meer van de betreffende documenten uw belangen schaadt, kan een afwijzing van het verzoek plaatsvinden. Ik verzoek u een eventuele reactie binnen een week na ontvangst van deze brief schriftelijk kenbaar te maken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, jtgeving, Bestuurlijke sche^aancelegenheden.

23 Be i^ktfswf ~»srm oogjnomsn üa Amittrd»micni Caunnr Anno!313?cs:2'j3 376, AmaterSsm 3a3t2weg 30, 1043 A? Amsiercam Tï-91'ocn: '11 =^3;3anx: ING-sank: V. Bagdad DeTalegraaf rar.calaregijter K.v..<. nr.: TY/ nr.: NI 0033.i5.77i.301 Telefax Faxnummer: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t.a.v. de heer mr. K. de Vries, minister Pagina's: l T^istcon; 02C-53S4255/2I08 rnooiei Taiafsx Qnsjqnmsrk: XfB/OS Qatv<n: 2 december 1999 Zeer geachte minister, Dit is een verzoek in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur. Graag wii ik inzage in, subsidiair kopieën van, hieronder nader omschreven documenten c.q. stukken met betrekking tot de opvattingen, discussies en plannen van art rond de suwi-nota. Het 2aat hierbij ara documenten c.q. stukken in de periode vanaf l januari Concreet vraag ik voor deze periode om de volgende documenten c.q. stukken of gegevens rnet betrakking tot bovengenoemde onderwerpen: i De correspondentie tussen het ministerie van SZW en haar ambtenaren. 2. De correspondentie tussen net ministerie van SZW en de vijf uitvoeringsinstellingen (uvi's). 3. Da correspondentie tussen het ministerie van SZW en de werkgeversorganisaties. 4. Dc correspondentie tussen het ministerie van SZW en de vakcentrales. 5. De carresdondcntic tussen 'net ministerie van SZW en de commerciële instellingen, banken en verzekeraars. Gezien het spoedeisende karakter van het onderwerp verzoek ik u, overeenkomstig WOB art. ó, op dit verzoek zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee keer vierentwintig uur na ontvangst van deze briefte beslissen. Mocht het uw taken verlichten, dan zijn wij gaarne bereid de stukkenvgegevens zelf op te halen. Geen voldoende antwoord binnen GC genoemde termijn zai door mij worden opgevat als een negatieve beslissing. Hoogachtend, ^ DAGBLAD DE TELEGRAAF,^V' M.K. Brini6^ Economische redactie

24 StichtingBS van de Arbeid Bestuur Aan de Voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer Postbus EA DEN HAAG Den Haag : 22 december 1999 Ons kenmerk : S.A Uw kenmerk : Betreft : Uitvoeringsstructuur werk en inkomen Geachte dames en heren, Bijgaand doe ik u namens het bestuur van de Stichting van de Arbeid een afschrift toekomen van de brief met bijbehorende notitie die de Stichting heden heeft verzonden aan de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de toekomstige uitvoeringsstructuur werk en inkomen. Vetrouwend u hiermee van dienst te zijn, verblijft, Bijlage Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon , Telefax

25 $z W Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Structuur Uitvoering Werk en Inkomen «t Nader K: standpunt lf

26 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof la 2513 AA 's-gravenhage Postbus LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon Telefax Uw brief Onderwerp SUWI Nader kabinetsstandpunt Ons kenmerk SUWI/SEC/2000/26a Datum 24 januari 2000 Doorkiesnummer OO/ 02/03/05 Contactpersoon Secretariaat SUWI Hierbij doen wij u toekomen het nader kabinetsstandpunt over de toekomstige Structuur Werk en Inkomen. Deze nota is een vervolg op het kabinetsstandpunt d.d. 23 maart 1999 (TK, 26448, nr. 1), dat besproken is met de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer op 21 juni 1999, alsmede op de u op 19 november 1999 ter informatie toegezonden notitie 'nadere uitwerking van een onderdeel van de Structuur Uitvoering Werk en Inkomen' (SOZA ). Het implementeren van de SUWI-voorstellen is een zeer complex proces, waarbij gedurende enkele jaren na de beslissingen op hoofdlijnen nog - soms ingrijpende - keuzes zullen moeten worden gemaakt. Het is gewenst dat tussen bewindslieden en Kamer heldere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de Kamer over de voortgang van het proces wordt geïnformeerd. Wij stellen ons daarbij voor om te streven naar een periodieke rapportage op hoofdpunten die de Kamer de gelegenheid geeft het proces nauwgezet te volgen en daarover door de bewindslieden verantwoording af te laten leggen. Wij zullen het zeer op prijs stellen, kan het zijn spoedig, met de Tweede Kamer over het nadere kabinetsstandpunt te beraadslagen. DÉ Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, fjuw^ ((nr. K.G. de Vries) De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.F. Hoogervorst)

27 INHOUDSOPGAVE Pagina: 1. Inleiding l 2. Beoordelingskader uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen en overwogen alternatieven Beoordelingskader uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen De overwogen alternatieven 5 3. De keuze van het kabinet: publieke claimbeoordeling, uitkeringsverzorging en premie-inning private reïntegratie Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) Reïntegratie Reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers Reïntegratie van WW-uitkeringsgerechtigden Reïntegratie van bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden De nieuwe reïntegratiemarkt Het Landelijk instituut voor Werk en Inkomen (LIWI) en de Centra voor Werk en Inkomen (CWI's) Regionale platforms Raad voor Werk en Inkomen De cliënten Inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) Toezicht Financiële aspecten en kosten en baten Gefaseerde overgang en verantwoording aan de Tweede Kamer De veranderorganisatie Overzicht wetgevingsproces in het kader van SUWI Verantwoording over de voortgang van het project aan de Tweede Kamer 38 januari 2000

28 1. Inleiding In maart 1999 heeft het kabinet zijn standpunt bekend gemaakt over de Structuur Uitvoering Werk en Inkomen. Op 21 juni 1999 is de betreffende nota besproken met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor een aantal voorstellen bleek brede steun te bestaan. Het gaat hier om de spoedige inrichting van de Centra voor Werk en Inkomen, om de taken van gemeenten, om de verdergaande marktwerking op het terrein van de reïntegratie en om de privatisering van het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening. Op enkele essentiële onderdelen echter, hebben het commentaar vanuit de uitvoeringsinstellingen en de kritiek van de Kamer, moeten leiden tot ingrijpende aanpassingen van de voorstellen. Dit geldt in het bijzonder voor de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het publieke en het private domein en de direct daarmee samenhangende kwesties van het waarborgen van een onafhankelijke claimbeoordeling en van de beleidsmatige aansturing in de uitvoering van de sociale verzekeringen. De vernieuwing van de uitvoeringsorganisatie is te zien als het sluitstuk van het langlopende proces van hervormingen in onze sociale zekerheid dat is gestart na de parlementaire enquête naar het functioneren van de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen in Het unaniem door de Kamer onderschreven rapport van de enquêtecommissie formuleerde vier uitgangspunten voor een modern en duurzaam stelsel van sociale zekerheid: activering (preventie en reïntegratie), regionale uitvoering, geen invloed van werkgevers en werknemers op de individuele gevalsbehandeling en onafhankelijk toezicht. De afgelopen jaren is veel van het gedachtegoed van de enquêtecommissie verwezenlijkt. In de Organisatiewet sociale verzekeringen van 1995 is een scheiding aangebracht tussen beleid en uitvoering en is een onafhankelijk toezicht tot stand gekomen. Deze scheiding betekende dat de bedrijfsverenigingen en de uitvoeringsinstellingen moesten worden ontvlochten. Deze ontvlechting is op l januari 1996 gerealiseerd. Van belang daarbij was dat de uitvoeringsinstellingen onder zeer strikte voorwaarden onderdeel mochten gaan uitmaken van een holding. In dat kader kreeg de minister van SZW een "first call-optie" op de aandelen in de uitvoeringsinstelling om te garanderen dat met de ontvlechtingsoperatie geen onomkeerbare stappen zouden worden gezet. Daarmee werd veilig gesteld dat de politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen te allen tijde zou kunnen worden waargemaakt. Indien bij latere wet- en regelgeving besloten zou worden om een andere uitvoeringsstructuur in te richten, moest er de mogelijkheid bestaan om de uitvoeringsinstellingen op te kopen. Van deze first call-optie zou ook gebruik worden gemaakt als de continuïteit van een behoorlijke en tijdige uitvoering van de wettelijke taken in gevaar zou komen. Verder worden nu langs een aantal wegen werkgevers en werknemers financieel gestimuleerd om de instroom van werknemers in ziekte en arbeidsongeschiktheid te doen verminderen, de arbeidsomstandigheden te verbeteren en de uitstroom uit de sociale verzekeringen te bevorderen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn de nieuwe Ziektewet (Wulbz), de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet, de premiedifferentiatie in de WAO (Pemba), en de Wet op de reïntegratie arbeidsgehandicapten.

29 De nieuwe ordening van de uitvoering van de werknemersverzekeringen is een gecompliceerd deel van het hervormingsproces gebleken, door de veelheid van partijen en belangen die in het geding zijn. In de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv 1997) werd het opdrachtgeverschap voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen overgeheveld van de sociale partners naar het Lisv. Daarbij bleef de vraag openstaan in hoeverre marktwerking en concurrentie in de uitvoering mogelijk en wenselijk is, onder de randvoorwaarden dat beleidsmatige aansturing mogelijk blijft en de aanspraken van verzekerden te allen tijde tot hun recht komen en niet blootstaan aan commerciële invloeden. Deze vraag moet thans door het kabinet beantwoord worden. In het Regeerakkoord 1998 is daartoe een modus neergelegd waarin de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen werd verdeeld over publieke en private instanties. Dit concept is vervolgens uitgewerkt in de SUWI-nota van maart In de SUWI-nota werd het spanningsveld tussen concurrentie aan de ene kant en publieke waarborgen aan de andere kant duidelijk zichtbaar. Reële concurrentie vraagt om zo weinig mogelijk belemmeringen voor het verrichten van taken en voor toetreding tot de markt. Tegelijk is duidelijk dat met name de beoordeling van het recht op een uitkering (claimbeoordeling) en de handhaving van de wet en de opsporing van wetsovertredingen werkzaamheden zijn die naar hun aard publiek bepaald zijn en die geheel los dienen te staan van commerciële belangen en invloeden. Het kabinet koos daarom in de SUWI-nota voor een deels publieke en deels private uitvoering van de in de wet neergelegde publieke taken. Daarbij realiseerde het kabinet zich dat dit gevolgen zou hebben voor de werkprocessen en tot personele verschuivingen zou leiden. Om deze gevolgen tot het uiterste te beperken werd gekozen voor het zogenoemde loodsmodel. In dit model wordt de claimbeoordeling verricht door medewerkers van de publieke Centra voor Werk en Inkomen op de locaties van de private uitvoeringsinstellingen. Over de SUWI-nota is in de Tweede Kamer een indringend debat gevoerd. Daarbij kwam een groot aantal knelpunten aan de orde. Geconstateerd werd dat de voorgestelde toedeling van verantwoordelijkheden leidt tot een zeer groot aantal extra overdrachtsmomenten in de werkprocessen. Behalve dat dit leidt tot meer bureaucratie, afnemende klantvriendelijkheid en hogere uitvoeringskosten, komt daardoor ook de beheersbaarheid van het gehele uitvoeringsproces in het geding. Ook in het loodsmodel, zo bleek, moeten ingrijpende en kostbare reorganisaties plaatsvinden. Het leggen van de verantwoordelijkheid voor de claimbeoordeling bij de Centra voor Werk en Inkomen zal leiden tot veel grotere personele verschuivingen dan aanvankelijk was voorzien. De hybride verdeling van de verantwoordelijkheid bleek nog meer bezwaren op te roepen. Het uitvoeringsproces wordt niet transparant. Cliënten die het oneens zijn met besluiten, moeten bij twee organisaties bezwaar en beroep aantekenen: bij de uitvoeringsinstelling én bij het CWI. En verder maakt de verdeling van samenhangende taken over CWI's en uitvoeringsinstellingen het uitoefenen van toezicht en gerichte beleidsmatige aansturing zeer problematisch. Tenslotte kleeft aan de uitvoering van werknemersverzekeringen door commerciële partijen het risico dat persoonsgegevens voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor ze

30 zijn verkregen. Dat vraagt om uitgebreide regelingen voor bescherming van de privacy, die echter de beoogde marktwerking weer kunnen belemmeren. De kritiek is voor het kabinet aanleiding geweest voor een fundamentele heroverweging van de in de nota van maart 1999 gedane voorstellen met betrekking tot de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Daarbij staat het voor het kabinet vast dat de huidige situatie op den duur niet houdbaar is. Deze is uitdrukkelijk bedoeld geweest als een overgangsfase waarin nagedacht zou worden over de definitieve vormgeving van de uitvoeringsorganisatie. Het tijdelijke karakter van de huidige structuur is duidelijk herkenbaar in het feit dat er noch sprake is van daadwerkelijke concurrentie, noch van goede beleidsmatige aansturingsmogelijkheden. Enerzijds belemmert het complexe stelsel van erkenningscriteria en de overige beperkingen die aan uitvoeringsinstellingen worden gesteld, dat er nieuwe uitvoeringsinstellingen zullen toetreden. Anderzijds is het door de gelaagde structuur zeer moeilijk om de uitvoering beleidsmatig aan te sturen. Er zijn zoveel schijven (Ctsv, Lisv, holding, uvi-management) dat in de praktijk aan de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen moeilijk inhoud is te geven. Het kabinet heeft zich derhalve de taak gesteld om duidelijk aan te geven in welke richting het systeem zich structureel moet ontwikkelen. Daartoe is gezocht naar een andere invulling van het instrument marktwerking onder behoud van publieke waarborgen en beleidsmatige aansturing. De afgelopen maanden heeft een verkenning plaatsgevonden van een aantal alternatieve modellen, die alle in meer of mindere mate afwijken van het concept in het Regeerakkoord 1998, dat in de Suwi-nota van maart is uitgewerkt. De conclusies die hieruit zijn getrokken, worden in het volgende hoofdstuk nader toegelicht. Vervolgens wordt de door het kabinet gemaakte keuze nader toegelicht.

31 2. Beoordelingskader uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen en overwogen alternatieven 2.1 Beoordelingskader uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen De uitvoeringsorganisatie van de werknemersverzekeringen dient aan een aantal criteria te voldoen. Deze kunnen als volgt worden geordend: Effectiviteit (preventie en reïntegratie; inkomensbescherming). Bij effectiviteit gaat het om de vraag of en hoe de door de wetgever gestelde doelstellingen kunnen worden bereikt. Het arbeidsmarkt- en socialezekerheidsbeleid kent een tweeledig doel: bevordering van de arbeidsparticipatie en inkomensbescherming. Voorop staat dat voorkomen moet worden dat mensen niet meer kunnen deelnemen aan het arbeidsproces (preventie). Daarnaast moeten alle inspanningen erop gericht zijn dat mensen die ziek, arbeidsongeschikt of werkloos zijn geworden, weer zo snel mogelijk kunnen deelnemen aan het arbeidsproces (reïntegratie). Waar mogelijk moet daarbij aangesloten worden op prikkels die in de WW en de WAO zijn ingebouwd om preventie en reïntegratie te bevorderen. De doelstelling van inkomensbescherming betekent dat degene die recht heeft op een uitkering, tijdig de juiste uitkering ontvangt. Voor de vormgeving van de uitvoeringsorganisatie voor de werknemersverzekeringen houdt dat in dat er voldoende waarborgen moeten zijn dat de betrokkene zijn rechten geldend kan maken. Klantgerichtheid Een professionele uitvoering vereist persoonlijke aandacht voor de cliënt (werkzoekende, uitkeringsgerechtigde, werknemer, werkgever). Dit vraagt om een organisatie die goed bereikbaar en doorzichtig is. De cliënt dient snel en goed geholpen te worden en er dient zoveel mogelijk recht te worden gedaan aan zijn individuele werk-, woon- en leefomstandigheden. De organisatie dient open te staan voor vormen van georganiseerde cliëntenbetrokkenheid (cliëntenparticipatie) en het klachtrecht dient goed geregeld te zijn. Doelmatigheid De uitvoering van de werknemersverzekeringen dient zo efficiënt mogelijk te zijn. Dit stelt eisen aan de interne organisatie van de uitvoeringsinstanties. De werkprocessen dienen optimaal op elkaar te worden afgestemd: het aantal overdrachtsmomenten binnen de uitvoeringsorganisatie moet tot een minimum beperkt blijven. Voorts dienen de activiteiten van de uitvoeringsorganisatie voor de werknemersverzekeringen zoveel mogelijk afgestemd te worden op die van andere actoren, mede met het oog op eventueel te bereiken synergievoordelen. Publieke waarborgen Hierbij gaat het om eisen die vanuit het oogpunt van het algemene belang worden gesteld aan de uitvoering. Zo dient de wet overeenkomstig zijn doelstelling te worden toegepast. Dit stelt bijvoorbeeld eisen aan de vormgeving van de claimbeoordeling en de wijze van handhaving van de wet. Voorts brengt dit mee dat er voldoende waarborgen moeten zijn voor de privacybescherming van de betrokkenen en dat er adequate mogelijkheden moeten zijn voor bezwaar en beroep. Ten slotte dient de uitvoering van de wet in overeenstemming te zijn met onder meer het (materiële) gelijkheidsbeginsel. Reorganisatielasten Bij de keuze voor een model voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen moet rekening worden gehouden met de personele verschuivingen en de kosten die de voorgestelde reorganisatie met zich mee brengen.

32 Beleidsmatige aansturingsmogelijkheden De minister moet voldoende instrumenten hebben om op hoofdlijnen richting te kunnen geven aan de uitvoeringsorganisatie en deze, zo nodig, bij kunnen sturen. Voorts dient het parlement in staat te zijn om, gegeven de ministeriële verantwoordelijkheid, het functioneren van de uitvoering van de wetgeving te beoordelen. Toezichtbaarheid De uitvoering van de publieke taken moet zodanig worden vormgegeven dat adequaat toezicht kan worden gehouden. Effectief toezicht is niet alleen nodig voor het waarmaken van de ministeriële verantwoordelijkheden, maar bevordert ook de effectiviteit van de uitvoering en draagt zodoende bij aan het realiseren van de doelstellingen van de wetgever. 2.2 De overwogen alternatieven Het kabinet heeft de voor- en nadelen van een aantal alternatieven onderzocht. Bij de analyse van alle modellen is in beginsel uitgegaan van de één-pakket-gedachte, dat wil zeggen dat alle taken met betrekking tot de individuele gevalsbehandeling, behoudens de taken die door het CWI worden verricht, worden opgedragen aan de uitvoeringsinstellingen. Deze taken zijn: premieheffing, claimbeoordeling, uitkeringsverzorging én reïntegratie. Bij zijn analyse is het kabinet als volgt te werk gegaan. Uitgaande van het model zoals dat in de Suwi-nota was neergelegd, zijn twee richtingen verkend: enerzijds een meer private, anderzijds een meer publieke. Het ene uiterste van dit spectrum - een volledig privaat model - is niet in de analyse betrokken, omdat een objectieve en publiek bepaalde claimbeoordeling te allen tijde gewaarborgd moet zijn; dit gaat niet samen met een volledig private uitvoering met commerciële belangen. Wel is een tweetal private alternatieven onderzocht waarin de objectiviteit van de claimbeoordeling wordt nagestreefd anders dan door positionering in het publieke domein. In het eerste alternatief wordt de feitelijke uitvoering van de claimbeoordeling bij private uitvoeringsinstellingen gelegd, maar wordt de objectiviteit van die beoordeling steekproefsgewijs getoetst en zo nodig gecorrigeerd door een publieke instantie, het Landelijk Instituut voor Werk en Inkomen. Dit is het "goedkeuringsmodel". In het tweede private model is de claimbeoordeling gepositioneerd in een aparte juridische entiteit zonder winstoogmerk binnen de private uitvoeringsinstelling. Dit is het SER-model. Daarnaast zijn drie modellen onderzocht in de richting van een meer publieke uitvoering. Het eerste model gaat uit van de bestaande situatie, met dit verschil dat het opdrachtgeverschap voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen van het Lisv wordt vervangen door een gedecentraliseerd bipartiet opdrachtgeverschap van werkgevers en werknemers. Dit is het 'geamendeerde status quo model'. In het tweede publieke model worden de huidige uitvoeringsinstellingen uit de holdings gehaald en gaan zij functioneren als publieke organisaties. Deze publieke organisaties gaan onderling concurreren om opdrachten van bipartiete opdrachtgevers. Dit is het 'overheidsbedrijvenmodel'. In het derde en laatste publieke model wordt geen onderlinge concurrentie toegestaan in de uitvoering van de werknemersverzekeringen. De uitvoeringsinstellingen worden losgemaakt

33 van de holdings en vervolgens ondergebracht en uiteindelijk samengevoegd in één publieke organisatie. Dit is het 'publieke ZBO-model'. Het kabinet heeft vervolgens deze modellen/opties beoordeeld aan de hand van de criteria die in de vorige paragraaf zijn beschreven. Deze beoordeling volgt hieronder. SER-model In het SER-model worden de onderdelen van de werknemersverzekeringen die discretionaire ruimte laten aan de uitvoerder, in een aparte juridische entiteit zonder winstoogmerk ondergebracht. Aldus kunnen de huidige holdings met een "non-profit" A-poot en een private B-poot worden gehandhaafd. De 'gevoelige' onderdelen worden in de A-poot ondergebracht; de overige onderdelen worden naar de B-poot overgeheveld. De reorganisatielasten zullen in dit model beperkt zijn, omdat er geen taken verdwijnen bij de uitvoeringsinstellingen. De SER brengt in wezen dezelfde opdeling van verantwoordelijkheden aan als in de Suwinota, met dit verschil dat de gevoelige onderdelen van de claimbeoordeling niet in het publieke domein worden ondergebracht, maar in de A-poten van de commerciële holdings. Dit heeft weliswaar het voordeel dat er geen overdrachten tussen het publieke en private domein nodig zijn, maar daar staat tegenover dat de claimbeoordeling in een commerciële omgeving plaatsvindt. De A-poot is immers organisatorisch een integraal onderdeel van de private uvi. Volgens de SER is het non-profit karakter van de A-poot voldoende om een objectieve claimbeoordeling te waarborgen. Dit valt echter te betwijfelen, aangezien de beslissingen van de A-poot financiële gevolgen hebben voor de B-poot van de holding en voor diens cliënten. Er kan in dit model dan ook niet worden gegarandeerd dat de claimbeoordeling gevrijwaard is van commerciële beïnvloeding, met alle risico's van dien voor de rechtmatigheid ervan. Er zal dan ook intensief toezicht nodig zijn op de wettelijk voorgeschreven scheiding tussen de A- en de B-poot. Het dilemma tussen enerzijds een geïntegreerde gevalsbehandeling (dat wil zeggen dat de verantwoordelijkheid voor de claimbeoordeling, uitkeringsverzorging en reïntegratie bij één instantie berust) en anderzijds een objectieve claimbeoordeling, wordt in het SER-model dan ook in wezen niet opgelost. Het SER-model is in essentie een vergaand privaat model. In het SER-model zijn de mogelijkheden tot beleidsmatige aansturing beperkt. Enkel via weten regelgeving kan de minister van SZW de uitvoering bijsturen. Benoeming van het bestuur, bestuurlijk overleg, goedkeuring van besluiten en algemene aanwijzingen verdragen zich immers slecht met het private karakter van de uitvoeringsinstellingen. In het SER-model is derhalve de objectiviteit van de claimbeoordeling niet gewaarborgd, de privacybescherming van de betrokkenen is niet gegarandeerd, de beleidsmatige aansturingsmogelijkheden zijn beperkt en er zal intensief toezicht nodig zijn op een strikte scheiding tussen de A- en de B-poot. Het SER-model is daarom volgens het kabinet geen begaanbare weg. Goedkeuringsmodel In het goedkeuringsmodel is er sprake van een scheiding tussen enerzijds de formele verantwoordelijkheid voor de claimbeoordeling die bij een overheidsorgaan (het Landelijk Instituut Werk en Inkomen) dient te berusten en anderzijds de feitelijke claimbeoordeling (die door de uitvoeringsinstellingen wordt verricht). De voorbereiding van de claimbeoordeling

34 vindt materieel plaats in het private domein; de formele beslissing wordt genomen door het LIWI. Om de objectiviteit van de claimbeoordeling te waarborgen, wordt op basis van steekproeven de claimbeoordeling in individuele gevallen getoetst door het LIWI (dossieronderzoek). Het LIWI kan daarin aanleiding zien om een contra-expertise (herkeuring) uit te voeren. Wanneer een geval wordt geselecteerd, dient de uitvoeringsinstelling het oordeel van het LIWI af te wachten. Daarnaast krijgt de cliënt de mogelijkheid om een second-opinion bij het LIWI aan te vragen. Deze scheiding van taken heeft een groot aantal nadelen. In de eerste plaats leidt dit tot een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling tussen de uitvoeringsinstellingen en het LIWI. De kans op competentiegeschillen tussen beide instanties is groot door de scheiding tussen adviseren en beslissen. Bovendien is het de vraag of het LIWI zijn publieke verantwoordelijkheid kan waarmaken, indien het op grote afstand van de daadwerkelijke claimbeoordeling moet beslissen of iemand recht heeft op een uitkering. Hierop adequaat toezicht uitoefenen is theoretisch wel mogelijk maar zeer complex en tijdrovend. In de tweede plaats is aan het goedkeuringsmodel het bezwaar verbonden dat de feitelijke claimbeoordeling in een commerciële omgeving plaatsvindt. De financiële belangen van de uitvoeringsinstelling (vele private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gekoppeld aan de publieke verzekering) kunnen op gespannen voet staan met een objectieve claimbeoordeling. Het is zeer de vraag of het LIWI in staat is om de uitvoeringsinstelling adequaat te controleren en waar nodig te corrigeren. In de derde plaats is het goedkeuringsmodel weinig klantgericht. De cliënt kan immers reeds bij de aanvraag van een uitkering voor een herkeuring worden opgeroepen door het LIWI. Bovendien dient - doordat de medische keuringen door de uitvoeringsinstellingen worden verricht - de mogelijkheid van een second-opinion te worden gecreëerd. Van deze mogelijkheid zal in veel gevallen gebruik worden gemaakt, indien de cliënt zich niet kan vinden in het oordeel van de uitvoeringsinstelling. Mede hierdoor kunnen er flinke vertragingen optreden in het proces van uitkeringsverzorging. Daar komt bij dat de uitvoeringsinstelling - na de keuring - het oordeel van het LIWI dient af te wachten. Dit betekent een structurele vertraging van het uitkerings- en reïntegratieproces. Voorts heeft de cliënt ook in dit model te maken met twee instanties die zich tegelijkertijd bezighouden met de uitkeringsverzorging. Dit kan ertoe leiden dat de betrokkene tegen de beslissingen van beide instanties bezwaar en beroep moet aantekenen. In de vierde plaats zullen de uitvoeringskosten in het goedkeuringsmodel toenemen. De gevalsbehandeling wordt immers de facto uitgebreid met een aantal onderdelen: selectie van dossiers, onderzoek van de geselecteerde dossiers, contra-expertise, second-opinion. Ten slotte zijn in het goedkeuringsmodel de mogelijkheden tot beleidsmatige aansturing beperkt. Door de noodzakelijke tussenpositie van het LIWI (tussen minister en uvi's) blijft de huidige gelaagde uitvoeringsstructuur bestaan. Het belangrijkste voordeel van het goedkeuringsmodel is dat de personele verschuivingen betrekkelijk beperkt zijn. De artsen en arbeidsdeskundigen kunnen immers in dienst blijven van de uitvoeringsinstellingen. Daar staat wel tegenover dat er extra personeel door het LIWI

35 moet worden aangetrokken om de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen van de uitvoeringsinstellingen te toetsen. Al met al zijn er belangrijke nadelen verbonden aan het goedkeuringsmodel. De objectiviteit van de claimbeoordeling is moeilijk te garanderen, er is sprake van vele overdrachtsmomenten tussen de private uitvoeringsinstellingen en het publieke LIWI, de privacybescherming van de betrokkenen is niet gegarandeerd en de beleidsmatige aansturingsmogelijkheden zijn beperkt. Deze nadelen wegen zwaarder dan het voordeel van de lagere reorganisatielasten en de beoogde marktwerking. Geamendeerde status-quo model Het geamendeerde status-quo model wijkt op het punt van het opdrachtgeverschap af van de huidige situatie: dat wordt gedecentraliseerd naar bipartiete opdrachtgevers. Het belangrijkste nadeel van dit model is dat geen volwaardige concurrentie kan worden verwacht, omdat de winstprikkel ontbreekt bij de uitvoeringsinstellingen. Daar komt bij dat er slechts sprake is van 5 uitvoeringsinstellingen die met elkaar (zouden moeten) concurreren om de verdeling van de markt. In een dergelijke beperkte markt is de kans op collusie of samenspanning aanmerkelijk. Zo blijkt uit onderzoeken van het loo'en het Ctsv 2 dat de uitvoeringsinstellingen niet op prijs zullen concurreren wat betreft de uitvoering van de administratieve taken. De intensiteit van de concurrentie zal in deze markt dan ook laag zijn. Maar ook indien er wel sprake mocht zijn van enige concurrentie, zal van de daarmee beoogde doeleinden weinig terechtkomen. Concurrentie kan ertoe leiden dat een aantal uitvoeringsinstellingen failliet gaat, waardoor het niet denkbeeldig is dat op de langere termijn er beduidend minder dan vijf uitvoeringsinstellingen overblijven. Nieuwe toetreders zullen er immers niet komen. Aan de eventuele concurrentie zijn bovendien ten principale dezelfde nadelen verbonden als aan concurrentie tussen private uitvoeringsinstellingen op een open markt, waar toetreding mogelijk is. Ook in dit geval kan vanwege het belang van de opdrachtgever of vanwege het belang van de B-poot de claimbeoordeling beïnvloed worden door oneigenlijke factoren en zal het risico bestaan dat (te) weinig aandacht wordt besteed aan de handhaving op bijvoorbeeld het terrein van de premie-inning. Dit brengt mee dat ook in dit model de onderdelen van de claimbeoordeling en de premieinning die een substantiële mate van discretionaire ruimte laten aan de uitvoerder, bij de uitvoeringsinstellingen zouden moeten worden weggehaald. De daaraan verbonden nadelen zijn hiervoor reeds belicht. Bovendien schiet dit model tekort in mogelijkheden tot beleidsmatige aansturing en het uitoefenen van toezicht. Evenals in de hiervoor genoemde modellen kan de minister enkel via wet- en regelgeving de uitvoering bijsturen. En evenals in het SER-model, is een voortdurend toezicht nodig op de wettelijk voorgeschreven scheiding tussen de A- en de B-poot. Al met al heeft het geamendeerde status-quo model meer nadelen dan het model in de Suwinota, terwijl daar slechts het voordeel van geringere reorganisatielasten tegenover staat. IOO, Barrières voor marktwerking in de uitvoering van de sociale zekerheid, december 1999 ; Ctsv, Op weg naar concurrentie in de uitvoering, Zoetermeer, 1999

36 Overheidsbedrijvenmodel Dit model is grotendeels vergelijkbaar met het geamendeerde status-quo model. Het belangrijkste verschil is dat de A-poten in hun geheel uit de holdings worden losgemaakt. De uitvoeringsinstellingen zijn in dit model non-profit ondernemingen, waarvan de aandelen in handen zijn van de overheid. Ook in dit model ontbreekt, evenals in het geamendeerde status-quo model, de winstprikkel voor uitvoeringsinstellingen. En ook in dit model zijn er hoogstens vijf uitvoeringsinstellingen. De kans op verdeling van de markt (samenspanning of collusie) is ook in dit model derhalve vrij groot. Voorts is het ook in dit model waarschijnlijk dat er op den duur maar enkele uitvoeringsinstellingen overblijven. Dit model levert derhalve geen levensvatbare concurrentie op. Tegelijkertijd worden de potentiële schaalvoordelen van een publiek model niet benut. Bovendien geldt ook in dit model dat, voor zover er toch enige concurrentie ontstaat, dit zou kunnen leiden tot spanningen ten aanzien van de objectieve claimbeoordeling en de premieinning, met als gevolg dat weer nadrukkelijke scheidingen in de werkprocessen noodzakelijk zouden zijn. De beleidsmatige aansturingsmogelijkheden zijn in dit model groter dan in het geamendeerde status-quo model. De overheid is immers aandeelhouder van de uitvoeringsinstellingen. Een al te diepgaande bemoeienis met de bedrijfsvoering van de uitvoeringsinstelling verdraagt zich echter niet met het feit dat de opdrachtgever degene is die de uitvoeringsinstelling zou moeten 'afrekenen'. Het uitoefenen van toezicht is in dit model wel eenvoudiger. Het Overheidsbedrijvenmodel biedt geen kansen op levensvatbare concurrentie en de doelmatigheidsprikkel die daar het gevolg van zou zijn. Bovendien worden de aansturingsproblemen van de huidige praktijk slechts ten dele opgelost. Het publieke ZBO-model In dit model fuseren de uit de holdings gelichte A-poten tot één (publiekrechtelijke) organisatie (één ZBO met gedeconcentreerde vestigingen). De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de klassieke uitvoeringstaken (premie-inning, claimbeoordeling en uitkeringsverzorging) in het kader van de werknemersverzekeringen berust bij één publieke instantie. Het decentrale opdrachtgeverschap met betrekking tot de uitvoering van de werknemersverzekeringen wordt zodoende overbodig. De uitvoering is immers bij wet opgedragen aan één publieke uitvoeringsinstelling. Dit is het enige model waarin geen extra overdrachtsmomenten behoeven te worden aangebracht in het totale uitkeringsproces. Dit is een groot voordeel ten opzichte van de andere onderzochte modellen. Er is sprake van een ongedeelde verantwoordelijkheid, er zijn geen overdrachtsmomenten tussen de claimbeoordeling en de uitkeringsverzorging, waardoor de logische samenhang in de werkprocessen intact blijft. De claimbeoordeling is in dit model gevrijwaard van commerciële beïnvloeding, de privacybescherming van de betrokkenen is eenvoudig te waarborgen en de belanghebbende behoeft slechts tegen de beslissingen van één instantie bezwaar en beroep aan te tekenen. Door het verdwijnen van bestuurlijke tussenlagen ontstaat een rechtstreekse relatie tussen de minister en het ZBO dat verantwoordelijk is voor de uitvoering. Daardoor kan de politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de

37 werknemersverzekeringen beter worden waargemaakt. Het onderbrengen van de claimbeoordeling, premie-inning en uitkeringsverzorging in één organisatie vereenvoudigt het toezicht aanzienlijk. Hier kan nog een aantal voordelen aan worden toegevoegd: de transactiekosten verbonden aan de onderhandelingen tussen opdrachtgevers en uitvoeringsinstellingen, vervallen. Er treden schaalvoordelen op doordat de vaste kosten over alle verzekerden kunnen worden gespreid. Schaalvoordelen kunnen in het bijzonder worden behaald op het gebied van ICT, de interne accountantsdienst, de financiële administratie, de benutting van schaarse deskundigheid van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, de samenvoeging van backoffices en de samenvoeging van leidinggevende en ondersteunende functies. De afstemming op en samenwerking met het LIWI en de daaronder ressorterende Centra voor Werk en Inkomen kan eenvoudiger worden geregeld. Ook het publieke ZBO-model kent overigens bijzondere aandachtspunten. Eén publieke uitvoeringsinstelling heeft geen concurrentieprikkel die de doelmatigheid bevordert. De schaalvoordelen van één publieke uitvoeringsinstelling zullen pas bereikt kunnen worden na een omvangrijke reorganisatie. Ten slotte verdient de aandacht onder welke voorwaarden de uitvoeringsinstelling bovenwettelijke taken mag verrichten om synergievoordelen te behouden. Concluderend De beoordeling van de onderzochte alternatieve modellen heeft het kabinet tot de volgende conclusies gebracht: 1. Wil van een werkelijk onafhankelijke claimbeoordeling sprake zijn, dan zijn in alle private modellen extra overdrachtsmomenten in de individuele gevalsbehandeling onvermijdelijk. Alle private modellen zijn hybride en kennen daardoor vele overdrachtsmomenten, zijn ondoorzichtig voor de cliënt en hebben risico's van inbreuk op de privacy. De private modellen lijden aan een onheldere verantwoordelijkheidsverdeling, hetgeen het toezicht en de beleidsmatige aansturing bemoeilijkt. 2. In alle publieke modellen waarin concurrentie in de uitvoering beoogd wordt, bestaat onvoldoende uitzicht op volwaardige concurrentie in de zin van betere dienstverlening aan de cliënt en lagere uitvoeringskosten. En voor zover toch enige concurrentie ontstaat, zou dit tot spanningen kunnen leiden ten aanzien van de objectieve claimbeoordeling en de premie-inning, waardoor weer onderbrekingen in de werkprocessen noodzakelijk zijn. 3. Het model waarin één publieke instantie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen, voldoet aan de belangrijkste eisen die aan een uitvoeringsorganisatie worden gesteld. Het biedt de meeste waarborgen dat de uitvoering van de wetten overeenkomstig de bedoelingen van de wetgever geschiedt. Een integrale en ongedeelde verantwoordelijkheidsverdeling voor het geheel van de uitvoering voorkomt versnippering en daardoor mogelijke afwenteling van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Er behoeven geen extra overdrachtsmomenten in de werkprocessen te worden aangebracht, waardoor het aantal overdrachtsmomenten tussen organisaties tot een minimum wordt teruggebracht. Van de onderzochte modellen scoort dit model ook volgens het Ctsv het best wat betreft toezichtbaarheid. Bij deze conclusies dient te worden aangetekend dat de analyse waarop zij zijn gebaseerd zich vooral geconcentreerd heeft op de claimbeoordeling, de uitkeringsverstrekking en de 10

38 premie-inning. In het volgende hoofdstuk zal worden toegelicht dat voor de reïntegratietaken een eigen, marktgerichte benadering zich zeer goed laat combineren met een publieke vormgeving van de drie genoemde "klassieke" uitvoeringstaken. Dat blijkt ook uit de eerder genoemde recente studie van het IOO over marktbarrières voor marktwerking in de uitvoering van de sociale zekerheid. Daarin wordt aangetoond dat er veel voor te zeggen is de uitvoering van de "klassieke", goeddeels administratieve taken rond de werknemersverzekeringen, los te koppelen van de reïntegratietaken. Aldus worden de toetredingsdrempels tot de reïntegratiemarkt verlaagd. 11

39 3. De keuze van het kabinet: publieke claimbeoordeling, uitkeringsverzorging en premie-inning private reïntegratie Doelstelling van het SUWI-proces is om een effectieve en efficiënte uitvoering mogelijk te maken op het terrein van werk en inkomen. Alle betrokken partijen moeten hun rol zo goed mogelijk kunnen vervullen. Daarvoor is in de eerste plaats bestuurlijke helderheid nodig: een ondubbelzinnige en heldere verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen alle betrokken (private en publieke) partijen. In de aan de Tweede Kamer ter informatie toegezonden notitie "Een nadere uitwerking van een onderdeel van de uitvoeringsstructuur werk en inkomen ten behoeve van consultatiegesprekken " heeft het kabinet zijn visie hieromtrent op hoofdlijnen uiteengezet. Deze notitie is met alle betrokken partijen besproken. Deze gesprekken hebben geleid tot een verdere verheldering en verdieping van de inzichten in de meest wenselijke uitvoeringsstructuur. De vele constructieve suggesties zijn waar mogelijk en passend bij de nadere uitwerking betrokken. De hoofdlijn van het kabinetsvoorstel is als volgt. De uitvoering van de premie-inning, de claimbeoordeling en de uitkeringsverzorging wordt opgedragen aan één publiekrechtelijke organisatie, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (zie verder paragraaf 3.1). Daarnaast wordt de reïntegratie van werklozen en arbeidsgehandicapten uitgevoerd door private reïntegratiebedrijven in opdracht van de daartoe meest aangewezen partijen. Voorts bevestigt het kabinet zijn eerdere keuze voor het inrichten van het Landelijk Instituut Werk en Inkomen (LIWI) en Centra voor Werk en Inkomen (CWI's). Het LIWI wordt belast met taken op het terrein van de publieke arbeidsvoorziening (waaronder administratieve intake, fase-indeling en bemiddeling) en het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het in behandeling nemen van een uitkeringsaanvraag WW of ABW, alsmede de landelijke aansturing van de Centra voor Werk en Inkomen (CWI's) waar op lokaal niveau de cliëntencontacten plaatsvinden. De taken van het LIWI en de CWI's worden nader toegelicht in paragraaf 3.3. In het licht van deze nieuwe constellatie heeft het kabinet opnieuw overwogen op welke wijze de sociale partners en de vertegenwoordigers van de gemeenten optimaal kunnen worden betrokken bij de totstandkoming en de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid en het socialezekerheidsbeleid. Het kabinet is van mening dat het instellen van een Raad voor Werk en Inkomen de beste mogelijkheid biedt om de betrokkenheid van sociale partners en gemeenten te realiseren. Deze Raad voor Werk en Inkomen, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gemeenten en onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, krijgt onder meer tot taak om jaarlijks een beleidskader op te stellen ten behoeve van een concrete invulling van het te voeren socialezekerheids-, arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid. Het beleidskader bevat concrete voorstellen aan de minister van SZW voor de inzet van de publieke reïntegratiemiddelen, waarbij een afstemming heeft plaatsgevonden met de sectoraal en regionaal ter beschikking te stellen middelen. De Raad krijgt voorts de bevoegdheid om criteria op te stellen op grond waarvan sectorale, regionale en bedrij fsinitiatieven op het gebied van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden/werkzoekenden financieel ondersteund kunnen worden. Hiervoor komt een bij de algemene toedeling van de reïntegratiemiddelen 12

40 vastgesteld budget beschikbaar. De Raad kent de subsidies toe. De besluiten van de Raad worden door een nader aan te wijzen externe publieke organisatie op rechtmatigheid getoetst. Deze organisatie keert de subsidies uit en houdt toezicht op de besteding. De Raad voor Werk en Inkomen wordt tevens verantwoordelijk voor het bevorderen van de transparantie van de reïntegratiemarkt. Op de taken van de Raad voor Werk en Inkomen wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4. De keuze van het kabinet leidt tot bestuurlijke helderheid en eenvoud. Alle bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen betrokken partijen en instellingen kunnen binnen dit model hun verantwoordelijkheid waarmaken en daarop worden aangesproken. 3.1 Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) Taken van het UWV Het UWV is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen. De belangrijkste taken van het UWV zijn: het heffen en innen van de premies werknemersverzekeringen; de claimbeoordeling en uitkeringsverzorging werknemersverzekeringen; het toekennen van subsidies, voorzieningen e.d. ingevolge de Wet REA; het optreden als contractpartner voor het afsluiten van contracten met reïntegratiebedrijven voorzover daarvoor geen andere opdrachtgevers zijn aangewezen; het beheren en administreren van de sociale fondsen werknemersverzekeringen; het indelen van werkgevers in sectoren ten behoeve van de wachtgeldverevening; het zorgdragen voor de informatievoorziening over de werknemersverzekeringen; het uitvoeringstechnisch adviseren over voorgenomen wet- en regelgeving. Het UWV zal - indien sociale partners in een sector daarom verzoeken - onder strikte condities en rekening houdend met het kader "Markt en Overheid" worden toegestaan om bovenwettelijke uitkeringen te verzorgen en bovenwettelijke premies te innen, indien deze een semi-collectief karakter hebben en zeer nauw aansluiten bij de wettelijke regelingen. Om redenen van administratieve lastenverlichting is deze mogelijkheid voor het bedrijfsleven van belang, zeker in sectoren waar wettelijke en bovenwettelijke regelingen zeer nauw met elkaar verweven zijn. Employee-benefits in brede zin dienen echter een zaak van de private markt te blijven. Voor het verrichten van deze bovenwettelijke activiteiten zal een wettelijk kader worden gecreëerd. Voorkomen moet worden dat het UWV de concurrentieverhoudingen verstoort. Bestuursstructuur UWV Het UWV is een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). De keuze voor een ZBO is ingegeven door de gedachte dat een helder onderscheid moet worden gemaakt tussen beleid en uitvoering. De politiek, in het bijzonder de minister van SZW, is verantwoordelijk voor de beleidsvorming en het toezicht, terwijl de beslissingen in het individuele geval worden genomen door het ZBO. De minister van SZW krijgt de gebruikelijke bevoegdheden om op hoofdlijnen sturing te geven aan en verantwoording te vragen over de wijze waarop het ZBO zijn taken uitoefent. De minister krijgt een nader te bepalen aanwijzingsbevoegdheid. 13

41 Het kabinet stelt zich, binnen dit ZBO, in grote lijnen de volgende verantwoordelijkheidsverdeling en organisatie-opbouw voor: Er is een raad van toezicht, bestaande uit door de minister van SZW benoemde onafhankelijke leden, die wettelijk belast is met het interne bestuurlijk toezicht. De raad van toezicht stelt het beleidsplan, de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag vast, die door de hoofddirectie worden opgesteld. Het beleidsplan, de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag worden ter goedkeuring voorgelegd aan de minister van SZW. De raad van toezicht benoemt en ontslaat de leden van de hoofddirectie, met instemming van de minister van SZW. Er is een hoofddirectie die wettelijk belast is met de algehele dagelijkse leiding en de inhoudelijke aansturing van het orgaan. Zij draagt zorg voor een goede uitvoering van de aan het UWV opgedragen taken. De hoofddirectie is verantwoording schuldig aan de raad van toezicht van het orgaan. Door te kiezen voor een tweeledige bestuursstructuur kan een goed werkbare verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen het zelfstandig bestuursorgaan tot stand worden gebracht, waarbij de hoofddirectie belast is met de dagelijkse leiding en de raad van toezicht de algehele verantwoordelijkheid draagt. Aangezien een overheidsorganisatie geen (externe) doelmatigheidsprikkels heeft die voortvloeien uit concurrentieverhoudingen zal veel zorg moeten worden besteed aan de vormgeving van de nieuwe uitvoeringsorganisatie. Er moet een dynamisch en efficiënt bedrijf ontstaan, waarin adequate aandacht aan sectorspecifieke aspecten wordt geschonken. De ervaringen bij sommige overheidsorganisaties (te denken valt aan de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank, zij het dat het bij elke organisatie om eigensoortige werkprocessen gaat) wijzen uit dat toepassing van moderne managementtechnieken en een strikte budgettering kunnen zorgen voor klantgerichte en kwalitatief hoogwaardige dienstverlening en kostenbewaking. Voorts zal onder andere benchmarking worden ingezet als instrument om de doelmatigheid te bevorderen. Bovendien zijn er - aangezien het UWV gedeconcentreerd (dat wil zeggen op regionaal niveau) zijn werk zal gaan doen - ook binnen de organisatie mogelijkheden om prestaties te vergelijken en daar bij de aansturing rekening mee te houden. Van belang hierbij is dat het UWV een organisatie wordt met heel diverse "cliënten". Aan de ene kant uitkeringsgerechtigden: op de participatie van deze groep wordt nader ingegaan in hoofdstuk 5. En aan de andere kant ook individuele werkgevers, sectoren en cao-partijen (als eventuele (mede)opdrachtgevers voor de reïntegratie) en reïntegratiebedrijven. De organisatiestructuur van het UWV, maar evenzeer de organisatiecultuur, zal hier zeer nadrukkelijk op moeten worden afgestemd. Bevorderd zal worden dat het UWV, in aanvulling op de in hoofdstuk 5 nader toe te lichten voorzieningen voor cliëntenparticipatie, bedrijvenpanels instelt rond onderwerpen die individuele bedrijven aangaan, en ruimte biedt voor sectorale differentiatie op het terrein van de reïntegratie. 14

42 3.2 Reïntegratie Een deel van de werkzoekenden slaagt er niet in om geheel op eigen kracht werk te vinden. Voor hen zijn extra inspanningen nodig, bijvoorbeeld in de vorm van reïntegratietrajecten. Met een goed functionerende reïntegratiemarkt is een groot publiek belang gediend. Daar liggen zowel sociale overwegingen (voorkomen van maatschappelijke uitsluiting) als economische overwegingen (benutting arbeidspotentieel, besparing op uitkeringslasten) aan ten grondslag. Reïntegratie kan een scala aan activiteiten omvatten: begeleiding bij of training voor het solliciteren, om-, her- of bijscholing, werkervaringsprojecten, begeleiding op de werkplek, enz. Door de keuze voor een publieke uitvoering van de werknemersverzekeringen ontstaan nieuwe mogelijkheden om tot een dynamische aanpak van de reïntegratie te komen. Momenteel is het Lisv de opdrachtgever van de uitvoeringsinstellingen voor de uitvoering van alle wettelijke taken: premie-inning, claimbeoordeling, uitkeringsverzorging en reïntegratie. Het LISV nam dit opdrachtgeverschap in de Osv 1997 over van de sociale partners. In het eerste SUWI-concept was voorzien dat bipartiete opdrachtgevers de rol van het Lisv als opdrachtgever zouden overnemen, met uitzondering van de claimbeoordeling. In het nieuwe concept worden de wettelijke "klassieke" taken uitgevoerd door een nieuwe publieke uitvoeringsorganisatie, waarin de bestaande uitvoeringsinstellingen opgaan. Voor premie-inning, claimbeoordeling en uitkeringsverzorging is dus geen opdrachtgeverschap meer nodig: deze taken worden voor alle werknemers en werkgevers verricht door één organisatie. Dit geldt niet voor de wettelijke taak van reïntegratie. In opdracht van de daarvoor meest aangewezen partijen zullen de feitelijke reïntegratiewerkzaamheden worden uitgevoerd door private reïntegratiebedrijven. Aan deze reintegratiebedrijven zullen nog nader uit te werken kwaliteitseisen worden gesteld. In het kader van preventie en reïntegratie dient bij het sluiten van contracten voor reïntegratietrajecten volgens het kabinet een hoofdrol te worden gespeeld door (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers. Werkgevers en werknemers dragen thans reeds een belangrijke verantwoordelijkheid bij het voorkomen van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid van werknemers. Indien ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid onverhoopt toch optreden, moeten zij voor het bevorderen van de terugkeer van de betrokken werknemers eveneens hun verantwoordelijkheid kunnen dragen Reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers Inzake de reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers kunnen werkgevers(-) en werknemers(-organisaties) zelf bepalen op welk niveau zij het meest efficiënt en effectief contractant van reïntegratiebedrijven zijn. Dit kan op bedrijfsniveau, cao-niveau of op brancheniveau. Het opdrachtgeverschap is altijd bipartiet: werkgevers met instemming van werknemers, dan wel sociale partners. In de materiewetgeving (WULBZ en PEMBA) zijn financiële stimulansen ter voorkoming van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid neergelegd. Het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers kan derhalve op 15

43 ondernemingsniveau liggen, in het verlengde van wat thans bij arbodiensten het geval is. Ook cao-partijen kunnen afspraken met elkaar maken over de keuze van arbodiensten/reïntegratiebedrijven en de inhoud van het contract. Een andere mogelijkheid is dat per branche afspraken worden gemaakt. Deze structuur maakt het zeer goed mogelijk dat preventie en reïntegratie, sterker dan thans het geval is, geïntegreerd ter hand worden genomen. Het kabinet acht dat van groot belang. Hieronder worden verschillende mogelijkheden nader toegelicht. Bipartiet opdrachtgeverschap op ondernemingsniveau Op bedrijfsniveau treedt de werkgever ten minste voor de periode dat het dienstverband bestaat, met instemming van zijn ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken hiervan met instemming van de belanghebbende werknemers, op als contractant voor het reïntegratiebedrijf dat wordt ingeschakeld voor de reïntegratie van zieke of arbeidsongeschikte werknemers. Het instemmingsrecht voor OR resp. personeelsvertegenwoordiging wordt expliciet vastgelegd in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Indien in een onderneming noch een OR, noch een personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, dient de werkgever hierover overleg te voeren met de belanghebbende werknemers. Zieke en arbeidsgehandicapte werknemers blijven nog lang in dienst van het bedrijf en de verantwoordelijkheid van het bedrijf voor deze werknemers blijft groot. Dat blijkt ook uit de grote financiële prikkels, die bedoeld zijn om het bedrijf zijn uiterste best te laten doen om ziekte en arbeidsongeschiktheid te voorkomen en reïntegratie - indien mogelijk bij de eigen werkgever - te bevorderen. Een langdurig arbeidsongeschikte werknemer kan een bedrijf al snel enkele honderdduizenden guldens kosten. Vanaf het jaar 2002, wanneer-het structurele niveau is bereikt, is met Wulbz en Pemba een bedrag gemoeid van in totaal ca. f. 15 miljard. Inclusief de gebruikelijke bovenwettelijke aanvulling tot 100% gedurende het eerste ziektejaar en de bovenwettelijke WAO-aanvullingen gaat het om een bedrag van meer dan ƒ 20 miljard. Als het dienstverband wordt verbroken - veelal zal dit na het eerste WAO-jaar het geval zijn - kan het opdrachtgeverschap worden overgedragen aan het UWV, maar de onderneming (werkgever met instemming van OR of personeelsvertegenwoordiging 3 ) kan er ook voor kiezen om het opdrachtgeverschap te continueren. In ieder geval zal (uiterlijk) 6 jaar na de eerste ziektedag het opdrachtgeverschap overgaan naar het UWV. Ondernemingen met minder dan l O werknemers worden in principe verplicht het opdrachtgeverschap na het einde van het dienstverband over te dragen aan het UWV. De werkgever kan echter een verzoek indienen bij het UWV om het opdrachtgeverschap te behouden. Voorwaarde daarbij is dat de werkgever een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft ingesteld en dat die heeft ingestemd met het verzoek van de werkgever om het opdrachtgeverschap te behouden. Een gedeeltelijk arbeidsgehandicapte werknemer kan ook een WW- of een Bijstandsuitkering ontvangen. Teneinde onnodige overdrachten in het reïntegratieproces te voorkomen, blijft in dat soort gevallen de werkgever, met instemming van de OR of de personeelsvertegenwoordiging, opdrachtgever. 3 Bij het ontbreken van een OR of een personeelsvertegenwoordiging dient de werkgever overleg te voeren met de belanghebbende werknemers over de keuze van een reïntegratiebedrijf en de inhoud van het contract. In het vervolg van deze tekst wordt dit niet meer expliciet vermeld. 16

44 Bipartiet opdrachtgeverschap op cao-niveau Werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen bij cao afspraken maken over de inhoud van het contract met het reïntegratiebedrijf en desgewenst de keuze van het reïntegratiebedrijf. Ook thans worden in sommige cao's afspraken gemaakt over het door partijen af te nemen pakket bedrijfsgezondheidszorg, teneinde een bepaald kwaliteitsniveau te garanderen. Met name voor de kleinere MICB-bedrijven kunnen op cao-niveau schaalvoordelen worden bereikt en expertise-ontwikkeling en kwaliteitsbewaking meer inhoud krijgen. Cao-partijen kunnen dienaangaande afspraken in de cao vastleggen, die vervolgens bindend zijn voor de leden van de contracterende organisaties van werknemers en werkgevers. Caoafspraken gaan boven afspraken op ondernemingsniveau. Op deze afspraken is het staande AVV-beleid van toepassing, zoals dat nu ook geldt voor bijvoorbeeld het afsluiten van contracten met arbodiensten. Cao-afspraken over de inhoud van reïntegratiecontracten, bijvoorbeeld in termen van het (minimum)niveau van dienstverlening waaraan die contracten moeten voldoen, kunnen algemeen verbindend worden verklaard. In dat geval gelden de bepalingen dus voor de gehele bedrijfstak. Cao-afspraken waarin heel specifiek één of meer reïntegratiebedrijven zouden worden aangewezen als te contracteren bedrijf, komen, op grond van het reguliere toetsingskader ter zake, in principe niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. Als de cao evenwel een met waarborgen omklede dispensatieclausule bevat met betrekking tot deze afspraak, dan komt een dergelijke afspraak, eveneens op grond van genoemd toetsingskader, wel voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. In dat geval kan de individuele werkgever kiezen voor een ander reïntegratiebedrijf, uiteraard met instemming van zijn OR of de personeelsvertegenwoordiging. Individuele werkgevers kunnen ook op brancheniveau gezamenlijk contracten sluiten met reïntegratiebedrijven, uiteraard met instemming van hun ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen. Voordelen van de gekozen vormgeving van het opdrachtgeverschap De voorgestelde vormgeving van het opdrachtgeverschap heeft vele voordelen: zij sluit aan bij de financiële prikkels in de WULBZ en PEMB A; er ontstaat volledige aansluiting tussen enerzijds het complex van preventie en ziekteverzuimbegeleiding/reïntegratie tijdens het eerste ziektejaar en anderzijds de WAOperiode daarna. Arbodiensten en reïntegratiebedrijven zullen vermoedelijk nauw gaan samenwerken, zo niet fuseren. Er hoeft geen overdracht van dossiers meer plaats te vinden; de arbomarkt wordt verdiept, hetgeen de kwaliteit ten goede zal komen; er is een optimale mogelijkheid voor (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers om in gezamenlijk overleg de meest aangewezen vorm van opdrachtgeverschap te kiezen. Rol van het UWV met betrekking tot de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers Het UWV stelt voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers reïntegratiegelden beschikbaar. Het gaat hierbij om de in de wet REA neergelegde subsidiemogelijkheden voor werkgevers (zoals plaatsings- en herplaatsingssubsidies bij de reïntegratie van een arbeidsgehandicapte in het eigen respectievelijk een ander bedrijf) en om subsidies aan reïntegratiebedrijven ter financiering van reïntegratietrajecten voor arbeidsgehandicapte werknemers. Naar de meest recente inzichten zullen in het jaar 2000 de met bovenstaande subsidies gepaard gaande uitgaven ruim ƒ 800 miljoen bedragen. Het zal de taak van het 17

45 UWV zijn deze subsidies op een verantwoorde manier voor reïntegratie-activiteiten beschikbaar te stellen. Een kerntaak van het UWV betreft de claimbeoordeling. Een goede en tijdige claimbeoordeling WAO is van groot belang om zoveel mogelijk te voorkomen dat werknemers in de WAO terechtkomen. Een goede keuring in combinatie met een adequate arbeidskundige beoordeling levert tevens belangrijke informatie voor de reïntegratie: daarin moet immers centraal staan wat de werknemer nog wel kan. Het UWV verstrekt daarom in het kader van de claimbeoordeling tevens een globaal reïntegratie-advies, waarin ook wordt opgenomen wat er qua herstelgedrag van de arbeidsgehandicapte wordt verwacht. Het UWV zal in het kader van de claimbeoordeling WAO nagaan of er voldoende inspanningen zijn verricht om de betrokkene te doen terugkeren in het arbeidsproces. Daarbij komt ook aan de orde of de betrokkene zelf voldoende heeft meegewerkt aan zijn reïntegratie. Het UWV kan besluiten om een reïntegratietraject te laten opstellen indien naar zijn oordeel te weinig is ondernomen door het reïntegratiebedrijf of de arbeidsgehandicapte. In het kader van de uitwerking van het poortwachtersmodel zal het kabinet hier nog nader op terugkomen. Voorts zal het UWV erop toezien dat arbeidsgehandicapten adequate reïntegratiemogelijkheden krijgen aangeboden, ook in die gevallen waarin het UWV geen opdrachtgever voor de reïntegratie is. Zo kunnen arbeidsgehandicapte werknemers een second-opinion aanvragen bij het UWV als zij naar hun mening geen passend traject krijgen aangeboden. Het UWV zal ook als opdrachtgever voor de reïntegratie van bepaalde groepen arbeidsgehandicapten optreden. Dat is altijd het geval voor WAZ- en WAJONG-gerechtigden. Maar ook voor WAO-gerechtigden kan de UWV opdrachtgever worden: uiterlijk 6 jaar na aanvang van de ziekte of na het einde dienstverband (op verzoek van de werkgever). Ten slotte dient het UWV ter ondersteuning van beleid en markt adequate informatie over de in- en uitstroom te leveren. Voor het ter beschikking stellen van subsidies en andere beleidsinstrumenten is deze informatie zeer belangrijk. Ook voor sociale partners en private partijen kan deze informatie van groot belang zijn. Reïntegratiebedrijven zullen - uiteraard binnen regels ten aanzien van de privacy - goed inzicht moeten krijgen in de werkloosheidsen WAO-bestanden van het UWV Reïntegratie van WW-uitkeringsgerechtigden Kenmerkend voor de WW is dat de relatie van het bedrijf met de werknemer in de regel wordt verbroken, en ook niet na een reïntegratie-inspanning zal worden hersteld. Toch moet voor elke werkloze een inspanning worden gepleegd om hem weer (elders) aan het werk te krijgen. Voor een deel kunnen die inspanningen los van bijzondere publieke bemoeienis plaatsvinden. Het grootste deel van de ontslagwerklozen vindt immers op eigen kracht een baan. Daarbij kan private dienstverlening of de publieke basisdienstverlening (CWT) op het gebied van de arbeidsbemiddeling een rol spelen. Werklozen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben echter een specifiek reïntegratietraject nodig, zoals bij- of herscholing. De enige financiële prikkel in de WW is thans gelegd op het sectorale niveau. Deze (zwakke) prikkel heeft slechts betrekking op de eerste zes maanden van de werkloosheid. De reïntegratietrajecten zijn echter bedoeld voor 18

46 personen die naar verwachting langer dan zes maanden werkloos zullen zijn. Aangezien de band met de voormalige werkgever dan reeds lang verbroken is en het niet ondenkbaar is dat een plaatsing in een andere sector van bedrijvigheid moet worden voorbereid, kiest het kabinet ervoor de publieke taakorganisatie UWV in beginsel met het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie van WW-gerechtigden te belasten. Het kabinet schept daarnaast echter maximale ruimte voor bipartiet opdrachtgeverschap op cao-niveau of sectoraal niveau. Bipartiet opdrachtgeverschap Bij de reïntegratie van WW-gerechtigden kunnen werkgevers en werknemers gezamenlijk een belangrijke rol spelen. Zeker in tijden van spanning op de arbeidsmarkt, waarin bedrijven en sectoren zeer moeilijk in hun personeelsbehoefte kunnen voorzien, zal bij hen belangstelling bestaan om aan de reïntegratie van werklozen mee te werken. Daarbij kunnen ook eigen gelden worden ingezet, bijvoorbeeld uit de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen. In minder gunstige tijden kan er vanuit bedrijven en cao-partijen of sectoren behoefte bestaan aan een eigen rol naar reïntegratiebedrijven bij afvloeiing van personeel. In het kader van een sociaal plan worden vaak gelden opzij gezet om werklozen elders aan een baan te helpen. Nu speelt Arbeidsvoorziening daarin een grote rol, maar ook private bedrijven. Indien er afspraken op cao-niveau worden gemaakt over het inzetten van eigen middelen voor de reïntegratie van WW-gerechtigden, worden cao-partijen contractpartner ten aanzien van de reïntegratie. Het UWV heeft in dat geval een toetsende rol, voorzover het hierbij ook gaat om het inzetten van publieke middelen. In de praktijk werkt dit als volgt: indien er afspraken op cao-niveau worden gemaakt over het inzetten van eigen middelen voor de reïntegratie van WW-gerechtigden, worden cao-partijen contractpartner ten aanzien van de reïntegratie. Het UWV heeft in dat geval een toetsende rol, voorzover het hierbij ook gaat om het inzetten van publieke middelen; waar de werkgever eigenrisicodrager WW is (overheid) kunnen werkgevers, met instemmingsrecht van de ondernemingsraden of werkgevers en werknemers in caoverband, contractant voor de reïntegratie van WW'ers worden; mocht het kabinet in de toekomst besluiten tot premiedifferentiatie WW, dan biedt dit nieuwe mogelijkheden voor bipartiet opdrachtgeverschap; reïntegratiebedrijven kunnen inspelen op initiatieven die bedrijven, cao-partijen of sectoren willen ontplooien om (ook preventief) een beroep op het wachtgeldfonds te beperken; reïntegratiebedrijven hebben groot belang bij het plaatsen van werklozen. De marktwerking zal hen ertoe brengen aansluiting te zoeken bij bedrijven die personeel nodig hebben, dan wel personeel wegens grote reorganisaties willen omscholen. Sectoren, cao-partijen of bedrijven kunnen hiertoe rechtstreeks opdrachten bij reïntegratiebedrijven plaatsen Reïntegratie van bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden De gemeenten zijn al verantwoordelijk voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden en worden verantwoordelijk voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Gemeenten besteden de feitelijke uitvoering van de reïntegratie uit aan private reïntegratiebedrijven. Het in te stellen BTW-compensatiefonds maakt dat voor gemeenten mogelijk. 19

47 Financiële stimulansen om gemeenten een effectief reïntegratiebeleid te laten voeren, zullen worden gevonden in het Fonds werk en inkomen (FWI), dat thans wordt ontwikkeld. Voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden ondervinden gemeenten geen directe financiële stimulans in de vorm van besparingen op de uitkeringslasten. Teneinde te waarborgen dat gemeenten voldoende reïntegratieinspanningen verrichten voor niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, zullen de voor deze werkzoekenden bestemde reïntegratiemiddelen geoormerkt aan de gemeenten ter beschikking worden gesteld De nieuwe reïntegratiemarkt In het nieuwe concept is een belangrijke rol weggelegd voor arbodiensten en reïntegratiebedrijven. Aangezien het UWV bij wet als enige de claimbeoordeling, de uitkeringsverzorging en de premie-inning voor de werknemersverzekeringen krijgt opgedragen, wordt de toetreding van nieuwe bedrijven tot de reïntegratiemarkt vereenvoudigd. Deze bedrijven krijgen immers geen administratieve taken en hoeven zich nu alleen maar bezig te houden met waar zij goed in zijn: preventie en reïntegratie. Bovendien is er nu sprake van betere concurrentieverhoudingen. In het oude concept konden de uvi's uitkeringsverzorging en reïntegratie combineren. Bij potentiële toetreders tot de reïntegratiemarkt bestond de vrees dat de uvi's selectie zouden toepassen op de bestanden ten behoeve van hun eigen reïntegratiebedrijven. Dat is nu niet meer mogelijk, omdat het UWV de reïntegratie moet uitbesteden. Werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet nu reeds verplicht om zich te laten bijstaan door een arbodienst bij het uitvoeren van een aantal wettelijk voorgeschreven taken, waaronder de risico-inventarisatie en -evaluatie en de verzuimbegeleiding, waarin reeds is begrepen de reïntegratie bij de eigen werkgever. Als gevolg van deze verplichting is een private markt ontstaan voor arbodienstverlening. Werkgevers worden via de nu voorgestelde taken in meer algemene zin verantwoordelijk voor de reïntegratie (eventueel ook bij een andere werkgever) van hun zieke en arbeidsgehandicapte werknemers en dienen deze taak uit te besteden aan private bedrijven. Verwacht mag worden dat er reïntegratiebedrijven zullen zijn of komen die, vanuit een zo breed mogelijk dienstenpakket, reïntegratie-activiteiten zullen aanbieden voor zieken/arbeidsgehandicapten (veelal zal dat op enige wijze geïntegreerd zijn met arbodienstverlening), WW'ers, ABW-ers en niet-uitkeringsgerechtigden. Te denken valt bijvoorbeeld aan grote uitzendbureaus en aan het te privatiseren reïntegratiebedrijf Arbeidsvoorziening. Daarmee wordt een geïntegreerde aanpak in de hele keten van ziektepreventie, verzuimbegeleiding en reïntegratie mogelijk, zowel in het eerste ziektejaar als daarna. De huidige - soms contraproductieve - scheiding tussen de dienstverlening van arbodiensten en uitvoeringsinstellingen komt dan te vervallen. Maar evenzeer is het aannemelijk dat zich gespecialiseerde reïntegratiebedrijven zullen aandienen, die zich slechts op een of twee van deze doelgroepen richten. Dergelijke gespecialiseerde reïntegratiebedrijven kunnen ervoor kiezen om zelf als hoofdopdrachtnemer direct opdrachten te verwerven van werkgevers, gemeenten en/of UWV. Het staat hen ook vrij om zich te positioneren als onderopdrachtnemer ten opzichte van meer generalistisch opererende reïntegratiebedrijven. De reïntegratietrajecten worden naar verwachting gefinancierd door een mengvorm van inspannings- en resultaatfinanciering. Bij een mengvorm van inspannings- en resultaatfinanciering bestaat de vergoeding voor reïntegratietrajecten uit twee delen: een niet- 20

48 kostendekkende vergoeding van diensten die aan de werkzoekende door het reïntegratiebedrijf wordt aangeboden en een (variabele) vergoeding bij plaatsing van de werkzoekende voor bijvoorbeeld tenminste zes maanden. Het variabele bedrag dient twee doelen: een vergoeding van de kosten die uit het basisbedrag niet zijn vergoed en een risicotoeslag. De hoogte van en de verhouding tussen de genoemde componenten van de vergoeding kan onder andere afhankelijk zijn van de economische conjunctuur en de fase-indeling van de werkzoekende. Op verschillende manieren zijn of worden mechanismen ingebouwd om de kwaliteit van de dienstverlening van arbodiensten en reïntegratiebedrijven te waarborgen. Ten eerste is er de tucht van de markt. Tekortschietende bedrijven leveren te weinig output (gerealiseerde plaatsingen) en zullen dientengevolge minder opdrachten verwerven. Dit effect wordt nog eens versterkt door de gekozen financieringssystematiek met een variabele vergoeding per plaatsing. De in hoofdstuk 4 nader toe te lichten Raad voor Werk en Inkomen ten slotte krijgt tot taak de minister van SZW te adviseren met betrekking tot de kwaliteit en de transparantie op de reïntegratiemarkt. Teneinde zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de huidige en toekomstige situatie op de reïntegratiemarkt is inmiddels opdracht gegeven om hier een onderzoek naar in te stellen. 3.3 Het Landelijk Instituut voor Werk en Inkomen (LIWI) en de Centra voor Werk en Inkomen (CWI's) Het LIWI is verantwoordelijk voor de landelijke aansturing van de Centra voor Werk en Inkomen, waar de taken op het gebied van de publieke arbeidsvoorziening worden verricht. Daarnaast is het LIWI onder meer verantwoordelijk voor de uitvoering in het kader van het ontslagbeleid, de Wet Arbeid Vreemdelingen en de wet SAMEN. Voorts voert het LIWI op verzoek van de Minister van SZW een uitvoeringstoets uit op voorgenomen wet- en regelgeving op het gebied van werk en inkomen, voorzover de uitvoering daarvan aan het LIWI wordt opgedragen. Het LIWI zal worden vormgegeven als een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Het kabinet stelt zich, binnen dit ZBO, in grote lijnen de volgende verantwoordelijkheidsverdeling en organisatie-opbouw voor: Er is een raad van toezicht, bestaande uit door de minister van SZW benoemde onafhankelijke leden, die wettelijk belast is met het interne bestuurlijk toezicht. De raad van toezicht stelt het beleidsplan, de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag vast, die door de hoofddirectie worden opgesteld. Het beleidsplan en de begroting worden ter goedkeuring voorgelegd aan de minister van SZW. De raad van toezicht benoemt en ontslaat de leden van de hoofddirectie, met instemming van de minister van SZW. Er is een hoofddirectie die wettelijk belast is met de algehele dagelijkse leiding en de inhoudelijke aansturing van het orgaan, waaronder begrepen de aansturing van de regionaal gespreide CWI's. Zij draagt zorg voor een goede uitvoering van de aan het LIWI opgedragen taken. De hoofddirectie is verantwoording schuldig aan de raad van toezicht van het orgaan. De keuze voor een ZBO vloeit evenals bij het UWV ook hier voort uit de wens om beleid en uitvoering te scheiden. De minister van SZW is verantwoordelijk voor het beleid, maar niet voor beslissingen in individuele gevallen. De minister van SZW krijgt een nader te bepalen aanwij zingsbevoegdheid. 21

49 De Centra voor Werk en Inkomen (CWI's) Het LIWI draagt de zorg voor het inrichten en de landelijke aansturing van de CWI's. De CWI's zijn primair aangewezen om de publieke diensten aan te bieden ten behoeve van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt: te weten de nationale vacaturebank en de nationale sollicitantenbank, actieve bemiddeling en informatie en advies. Tevens verzorgen zij, mede op grond van duidelijke afspraken met het UWV en de gemeente(n), de administratieve intake werk en inkomen en bepalen zij de afstand van cliënten tot de arbeidsmarkt (globale fasering en kwalificerende intake fase 2, 3 en 4). Overigens verricht het CWI op verzoek van uitkeringsinstanties ook de 'herfasering' van cliënten om vast te stellen of de cliënt in de juiste fase is ingedeeld. Het CWT verzamelt in het kader van de administratieve intake de gegevens die nodig zijn voor het in behandeling nemen van een uitkeringsaanvraag WW of Abw en voert een eerste toets uit op volledigheid van die gegevens. De werkzaamheden van het CWI worden zo veel mogelijk gestandaardiseerd, maar op een zodanige wijze dat het bieden van maatwerk voor de cliënt mogelijk blijft. Via het bedrijfsverzamelgebouw-concept en de regionale platforms is er bovendien ruimte voor het inspelen op lokale omstandigheden. Zie verder paragraaf 3.4. De claimbeoordeling en de uitkeringsverstrekking zijn een taak van het UWV en de gemeente. De activerings -en controle activiteiten voor fase l werkzoekenden vinden plaats op de CWIlocatie, maar door medewerkers van de gemeente respectievelijk het UWV. Uit een oogpunt van optimale dienstverlening aan de klant en een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering werken CWI's, gemeenten en UWV met elkaar samen en stemmen hun werkprocessen op elkaar af. Dat voorkomt het risico van dubbel werk en onzorgvuldige overdracht tussen organisaties. Dit kan, waar het gaat om de klantcontacten, het best gerealiseerd worden door gemeenschappelijke huisvesting in een "bedrijfsverzamelgebouw". Ook private organisaties die op het terrein van reïntegratie en bemiddeling actief zijn, zoals uitzendbureaus en reïntegratiebedrijven/arbodiensten, kunnen zich hier vestigen. Het LIWI krijgt tot taak om met het UWV en de betrokken gemeente(n) te overleggen over de totstandkoming van bedrijfsverzamelgebouwen. 3.4 Regionale platforms Op regionaal niveau is het wenselijk om te komen tot een overlegstructuur in de vorm van een platform voor afstemming tussen partijen, waarin - naast een of meerdere CWI's (afhankelijk van de regio-grootte) - gemeenten, UWV, werkgevers en werknemers participeren. Ook andere partijen kunnen (structureel of ad hoc) participeren, waarbij gedacht kan worden aan reïntegratiebedrijven, uitzendbureaus, ROC's, scholen voor praktijkonderwijs, Wiworganisaties en Wsw-bedrijven. De functies van dit overleg zijn: afstemming, consultatie en advisering aangaande regiospecifieke (arbeidsmarkt)- vraagstukken; afstemming over de regionale beleids- en middelencoördinatie; het bevorderen van een sluitende dienstverlening aan werkzoekenden tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties. 22

50 Het platform is een overlegorgaan en heeft geen bestuurlijke taken en verantwoordelijkheden. De meerwaarde van het platform zit in een betere afstemming, het bij elkaar brengen van kennis van de regionale situatie, de afstemming van het sectorbeleid, het regionale beleid en het lokale beleid, het uitwisselen van best practices, e.d.. Op basis van hun kennis van de regionale (arbeidsmarkt)situatie kunnen (partijen betrokken bij) regionale platforms bij de Raad voor Werk en Inkomen voorstellen indienen voor regionale projecten. Gezien het belang dat gemeenten hebben bij het totstandkomen van regionale samenwerking wordt de opdracht tot het instellen van een platform neergelegd bij een van de gemeenten in de betreffende regio waar één of meerdere CWI's gevestigd zijn. De CWI's zullen een voorbereidende en ondersteunende rol spelen. 23

51 4. Raad voor Werk en Inkomen Het arbeidsmarktbeleid in brede zin kenmerkt zich door een veelheid van betrokken partijen, maar bovenal door het feit dat de arbeidsmarkt een gecompliceerde markt is, waarbij zowel op individueel niveau (werkgevers respectievelijk werknemers), als op sectoraal, regionaal/lokaal en nationaal niveau (sociale partners en gemeenten) via tal van mechanismen de vraag naar en het aanbod van arbeid bij elkaar komen. De ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid en het socialezekerheidsbeleid maken onderdeel uit van een continu proces, waarin de Raad voor Werk en Inkomen een essentiële rol vervult. De doelstellingen en inspanningen van sociale partners sporen veelal met de overheidsdoelstellingen met betrekking tot de arbeidsmarkt en vormen een belangrijke aanvulling op de publieke inspanningen. Voor de instrumentering van cao-afspraken die de verbetering van de werking van de arbeidsmarkt beogen, zijn inmiddels ruim 100 O&Ofondsen ingesteld, die paritair worden bestuurd. Naar ruwe schatting investeren de sectoren jaarlijks circa een half miljard gulden in deze fondsen. Inbreng van sociale partners bij het doen van voorstellen met betrekking tot het uitvoeringsbeleid en de middelenverdeling in het kader van werk en inkomen is dan ook van essentieel belang. Ook de gemeenten beschikken over instrumenten en middelen om op decentraal niveau arbeidsparticipatie te bevorderen. Daartoe is in de Rijksbegroting 2000 ongeveer 480 miljoen opgenomen voor werkervaringsplaatsen, scholing en activering. Aan de Raad zal worden gevraagd om jaarlijks een beleidskader op te stellen waarin voorstellen worden gedaan aan de minister van SZW hoe het socialezekerheids-, arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid feitelijk kan worden vormgegeven. In het beleidskader kunnen bijvoorbeeld de volgende onderwerpen aan de orde komen: de omvang en inzet van reïntegratiemiddelen op centraal, regionaal en sectoraal niveau, waarbij zowel publieke als sectoraal beschikbare financiering aan de orde is; extra reïntegratie-inspanningen voor bepaalde categorieën werklozen, waarvoor extra inspanningen vereist zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ouderen, allochtonen en nieuwkomers; de vertaling van het Europese werkgelegenheidsbeleid naar de Nederlandse situatie; verbetering van kwalificaties van werkzoekenden in samenhang met bestaande ofte verwachten arbeidsmarktknelpunten. De Raad krijgt tevens de bevoegdheid om criteria te ontwikkelen op grond waarvan sectorale, regionale en bedrij fsinitiatieven op het gebied van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden/werkzoekenden (mede)gefinancierd kunnen worden. De Raad voor Werk en Inkomen zal een belangrijke rol vervullen voor sector-organisaties en uitvoeringsorganisaties door te adviseren aan de minister van SZW over de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt. De Raad zal hiertoe kunnen beschikken over informatie die daarover wordt verzameld door het LIWI, het UWV en de gemeenten. De Raad kan ook zelfonderzoek laten verrichten. Tevens heeft de Raad een adviserende rol ten aanzien van de beleidsmatige aspecten van wet en regelgeving op het gebied van werk en inkomen. 24

52 De belangrijkste taken van de Raad voor Werk en Inkomen zijn: het analyseren van de ontwikkelingen op het gebied van de sociale zekerheid, arbeidsmarkt en de reïntegratie en het op basis daarvan ten behoeve van de minister van SZW jaarlijks opstellen van een beleidskader met voorstellen voor de concrete vormgeving van dit beleid. Dit beleidskader bevat tevens concrete voorstellen aan de minister van SZW met betrekking tot de omvang en de verdeling van de publieke reïntegratiemiddelen en over de voor reïntegratietrajecten beschikbaar te stellen vergoedingen. Hierbij wordt de inzet van de ESF-middelen betrokken. Daarnaast zal waar mogelijk ook rekening gehouden worden met door andere partijen ter beschikking te stellen middelen (middelencoördinatie). De minister van SZW voert met de Raad overleg over de gedane voorstellen en wijkt daarvan alleen met redenen omkleed af; De Raad ontwikkelt criteria op grond waarvan sectorale, regionale en bedrijfsinitiatieven op het gebied van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden/werkzoekenden (mede)gefmancierd kunnen worden. Deze criteria behoeven de goedkeuring van de minister van SZW en worden in een ministeriële regeling vastgelegd. Hiervoor is een bij de algemene toedeling van de reïntegratiemiddelen vastgesteld budget beschikbaar. Voorstellen voor initiatieven worden bij de Raad ingediend. De Raad kent de subsidies toe. De besluiten van de Raad worden door een nader aan te wijzen externe publieke organisatie op rechtmatigheid getoetst. Deze organisatie keert de subsidies uit en houdt toezicht op de besteding; het adviseren aan de minister van SZW met betrekking tot (het bevorderen van) de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt; het gevraagd en ongevraagd adviseren aan de minister van SZW op het gehele terrein van "werk en inkomen"; het adviseren aan de minister van SZW met betrekking tot algemene en meer specifieke onderwerpen op het terrein van de arbeidsmarkt (zoals het beleid ten aanzien van knelpunten op de arbeidsmarkt, de aansluiting tussen regionaal en sectoraal arbeidsmarktbeleid en de participatie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt). De Raad voor Werk en Inkomen bestaat voor een derde uit vertegenwoordigers van werkgevers, voor een derde uit vertegenwoordigers van werknemers, en voor een derde uit vertegenwoordigers van gemeenten. De Raad heeft een onafhankelijk voorzitter die door de minister van SZW wordt benoemd. De juridische vormgeving van de Raad voor Werk en Inkomen en zijn taken zullen in het licht van de vigerende wetgeving op dit gebied en de ministeriële verantwoordelijkheid nader moeten worden uitgewerkt. 25

53 5. De cliënten In het voorafgaande zijn de voorgestelde veranderingen in de uitvoeringsstructuur toegelicht. In dit hoofdstuk wordt vanuit het perspectief van de cliënten samengevat wat dit in concreto betekent. Voor de overzichtelijkheid blijft in dit hoofdstuk het begrip cliënt beperkt tot de zieke/arbeidsongeschikte of werkloze uitkeringsgerechtigde respectievelijk de werkzoekende. Voorzover individuele werkgevers of groepen van werkgevers ook als cliënt zijn aan te merken, is daarop reeds in de voorafgaande hoofdstukken ingegaan. Het CWI De werkzoekende kan bij het CWI in zijn of haar regio terecht voor het zoeken naar een baan en de aanvraag voor een eventuele uitkering. Het CWI heeft als belangrijkste taak de cliënt via bemiddeling en informatievoorziening zo spoedig mogelijk aan werk te helpen. Daartoe worden in het CWT alle beschikbare vacatures aangeboden en wordt aan iedere werkzoekende ook concrete hulp geboden om voor een baan in aanmerking te komen. In dat kader wordt eerst een zogenaamde administratieve intake verricht met een tweeledig doel: een globale vaststelling van de afstand van betrokkene tot de arbeidsmarkt én het verzamelen van gegevens die nodig zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een WW- of een ABW-uitkering. Deze laatste gegevens gaan, voorzover er niet direct werk voor betrokkene is, langs elektronische weg naar de gemeente, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Algemene bijstandswet, of naar het UWV, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de WW. Mocht inderdaad recht bestaan op een uitkering, dan wordt deze uitbetaald door de gemeente of het UWV. Het CWI verricht voorts voor werkzoekenden die niet direct bemiddelbaar worden geacht, een kwalificerende intake, met behulp waarvan de afstand van de werkzoekende tot de arbeidsmarkt nader wordt bepaald. Bij het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt wordt onderscheid gemaakt in 4 fasen: fase l: de werkzoekende is direct bemiddelbaar fase 2: de werkzoekende kan na het volgen van cursussen, opleidingen, etc. naar verwachting binnen één jaar bemiddeld worden fase 3: de werkzoekende kan na het volgen van cursussen, opleidingen, etc. na één jaar bemiddeld worden fase 4: de werkzoekende is aangewezen op een bijzonder traject om zijn positie zodanig te verbeteren dat hij op termijn bemiddelbaar wordt. Als de cliënt het niet eens is met de fase waarin hij is ingedeeld, kan hij hiertegen in bezwaar (bij het LIWI) en in beroep (bij de rechter) komen. Indien de fase l cliënt na een halfjaar nog geen baan heeft gevonden, wordt alsnog een kwalificerende intake uitgevoerd om vast te stellen of de betreffende persoon geen uitgebreidere dienstverlening nodig heeft en dus in fase 2, 3 of 4 moet worden ingedeeld. Door medewerkers van het UWV, resp. de gemeente worden op locatie van het CWI met fase l-cliënten gedurende een halfjaar regelmatig activerings- en controlegesprekken gevoerd. Uitkeringsgerechtigde werkzoekenden zijn in het kader van hun recht op een uitkering verplicht om zich in te spannen voor het vinden van een zelfstandige bestaansvoorziening. In 26

54 dat kader gelden voor hen arbeidsverplichtingen, waartoe onder andere behoren de plicht om te solliciteren en om mee te werken aan het doorlopen van een passend reïntegratietraject. Indien geconstateerd wordt dat de werkzoekende uitkeringsgerechtigde onvoldoende inspanningen pleegt, dient de uitkeringsinstantie een sanctie op te leggen. Van belang is dat tussen de uitkeringsinstanties en het LIWI/CWTs sluitende afspraken worden gemaakt over de wijze waarop zij elkaar informeren over verwijtbaar gedrag van cliënten. Uitkeringsgerechtigde en niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden die door het CWI niet direct bemiddelbaar worden geacht (fase 2, 3 of 4), komen in aanmerking voor een publiek gefinancierd reïntegratietraject. De gemeente dan wel het UWV verstrekt daartoe opdrachten aan reïntegratiebedrijven. Deze reïntegratiebedrijven stellen, mede op basis van een reïntegratieadvies van het CWI dan wel het UWV, trajectplannen op voor de door hen te reïntegreren werkzoekenden. Cliënten die een reïntegratietraject moeten doorlopen, hebben vaak behoefte aan een vorm van persoonlijke begeleiding: een aanspreekpunt, met wie de cliënt kan overleggen, zaken doen en die hem of haar de weg kan wijzen. Het kabinet is van mening dat met het treffen van een dergelijke voorziening, soms wel 'case-management' genoemd, in een belangrijke behoefte kan worden voorzien. De uitkerende instantie is hiervoor in de ogen van het kabinet de eerst aangewezen organisatie: de gemeente dus (voor bijstandsgerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden) en het UWV (voor WW-gerechtigden). Dit sluit bovendien goed aan bij de plek waar in het kader van het reïntegratietrajectplan door de uitvoeringsorganisatie afspraken worden gemaakt met de cliënt. Het ligt overigens voor de hand dat ook de reïntegratiebedrijven voor hun cliënten een dergelijke voorziening zullen treffen, bijvoorbeeld in de vorm van een vaste contactpersoon, een persoonlijke begeleider of een coach. Deze functionaris kan dan namens het reïntegratiebedrijf tevens de contacten verzorgen met de 'case-manager' van de uitkeringsinstantie. De cliënt zelf speelt bij de reïntegratie de hoofdrol. Hij heeft recht op een adequate begeleiding door een reïntegratiebedrijf, dat er alles aan doet om zijn kansen op terugkeer in het arbeidsproces te vergroten. Voor het slagen van de reïntegratie is het van groot belang dat het trajectplan aansluit op de mogelijkheden van de werkzoekende. Daarom zal de werkzoekende verzocht worden om het trajectplan te tekenen. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de 'contractgedachte'. Een trajectplan is niet vrijblijvend: de cliënt wordt geacht zich optimaal in te zetten en mee te werken aan de reïntegratie. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht van de invoering van een persoonsgebonden reïntegratiebudget om de cliënt in staat te stellen zijn eigen pakket samen te stellen. Wanneer een werkzoekende ontevreden is over de reïntegratie-activiteiten, kan hij (afhankelijk van zijn uitkeringssituatie) bij de gemeente of het UWV bezwaar aantekenen. Tegen beslissingen van een gemeente of het UWV kan de werkzoekende ten slotte in beroep gaan bij de rechter. Na ondertekening van het trajectplan door de werkzoekende, en na goedkeuring van het plan door de gemeente of het UWV, zijn het reïntegratiebedrijf, de werkzoekende en de gemeente, respectievelijk het UWV eraan gehouden om mee te werken aan de uitvoering van het trajectplan. Overigens zal in de situatie dat een werkzoekende niet instemt met het door het 27

55 reïntegratiebedrijf aangeboden trajectplan, door de uitkeringsinstantie bezien moeten worden of de werkzoekende hiermee niet in strijd handelt met de uitkeringsvereisten. Zieke en arbeidsgehandicapte werknemers De werknemer meldt zich ziek bij zijn werkgever. Deze schakelt vervolgens direct de/het arbodienst/reïntegratiebedrijf in, waarmee een contract is gesloten. De arbodienst/het reïntegratiebedrijf heeft tot taak de werknemer te helpen zo spoedig mogelijk tot herstel te komen en terug te leiden naar werk bij de eigen werkgever dan wel, als dat geen haalbare optie blijkt te zijn, bij een andere werkgever. Dit alles als onderdeel van de integrale verzuimbegeleiding. Ook voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers moet een vorm van persoonlijke begeleiding worden gerealiseerd, zoals hierboven beschreven voor WW-gerechtigden, bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Het ligt voor de hand dat deze taak wordt vervuld door de arbodienst/het reïntegratiebedrijf die/dat de betrokken werknemer begeleidt. Indien het UWV opdrachtgever van de reïntegratie is, wordt het UWV verantwoordelijk voor het bieden van deze vorm van persoonlijke begeleiding. Bij het reïntegreren van zieke of arbeidsongeschikte werknemers kan een beroep worden gedaan op publieke middelen. Op grond van de Wet REA kan hiervoor een aanvraag worden ingediend bij het UWV. Alvorens dit verzoek te kunnen honoreren, dient het UWV na te gaan of de aanvrager daar recht op heeft. Daarvoor dient de arbeidsgehandicaptentoets, waarbij het UWV zich overigens in belangrijke mate kan baseren op het oordeel van de arts van de arbodienst. Uiterlijk na één jaar dient de zieke werknemer gekeurd te worden om vast te stellen of hij recht heeft op een WAO-uitkering. De keuringsarts van het UWV stelt de belastbaarheid van een arbeidsgehandicapte vast. Vervolgens vindt een arbeidskundig onderzoek plaats, dat erop is gericht vast te stellen welke concrete werkzaamheden/functies iemand nog wel kan verrichten. Uiteindelijk wordt door het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van iemand bepaald. Wanneer de betrokken werknemer ontevreden is over de reïntegratie-activiteiten, kan hij een beroep doen op het UWV voor een second-opinion. De werkgever wordt verplicht om de betrokken werknemer schriftelijk te informeren over zijn rechten en plichten in het kader van zijn reïntegratie. Ondanks de sterke Wulbz- en PEMBA-prikkels is niet op voorhand uit te sluiten dat er in bepaalde gevallen onvoldoende wordt gedaan om arbeidsgehandicapten te reïntegreren. Daarom krijgt het UWV in het kader van de claimbeoordeling WAO een aanvullende taak. Het UWV dient uiterlijk ten tijde van de WAO-claimbeoordeling na te gaan of er een trajectplan is opgesteld. Is er geen trajectplan opgesteld en had dat wel in de rede gelegen, dan kan het UWV besluiten om zelf een reïntegratiebedrijf in te schakelen dat een trajectplan opstelt. De werkgever die in gebreke is gebleven, dient door het UWV gesanctioneerd te worden. Iemand die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is bevonden, kan eventueel aanspraak maken op een - aanvullende - WW-uitkering of een bijstandsuitkering. De werkgever blijft ook in dit 28

56 soort samenloopgevallen verantwoordelijk - in de rol van opdrachtgever - voor de reïntegratie 4. Cliëntenparticipatie Cliëntenparticipatie krijgt een wettelijke basis. Binnen globale kaders die de minister van SZW stelt zijn gemeenten, het LIWI en het UWV zelf verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. De organen krijgen een wettelijke opdracht om kwaliteitszorg te betrekken bij het beheer en de bedrijfsvoering. Aan het beleidsplan zal de eis worden gesteld dat dit mede is gericht op de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie (vergelijkbaar met de regeling in de Algemene bijstandswet). Met deze aanpak wordt de eenduidigheid van cliëntenparticipatie op SZW-terrein bevorderd. Zowel het LIWI als het UWV dienen een landelijke cliëntenraad met adviserende bevoegdheden in te stellen, bijvoorbeeld zoals bij de SVb wordt toegepast. Deskundigen uit de kring van cliëntenorganisaties kunnen er deel van uitmaken. Op CWI-niveau worden in het kader van kwaliteitszorg andere instrumenten ingezet om de cliënten te betrekken. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan tevredenheidsonderzoeken. 4 Ook andere vormen van samenloop van uitkeringen zijn mogelijk. Nog nader wordt bezien hoe het opdrachtgeverschap hierbij moet worden vorm gegeven. Uitgangspunt is in ieder geval dat de cliënt bij voorkeur steeds te maken heeft met hetzelfde reïntegratiebedrijf. 29

57 6. Inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) Een optimale inzet van ICT is cruciaal: zowel voor het berichtenverkeer binnen en tussen uitvoeringsorganisaties als voor het verzamelen en interpreteren van beleidsinformatie. Gezien de omvang van het berichtenverkeer en de geografische afstand tussen uitvoerders is een efficiënte overdracht van gegevens alleen langs geautomatiseerde weg mogelijk. De hiervoor noodzakelijke voorzieningen zullen moeten worden ontwikkeld, waarbij voortgebouwd kan worden op het in pilots beproefde Cliënt Volg Communicatie Stelsel (CVCS), RINIS en het Inlichtingenbureau (IB) ten behoeve van de gemeenten. De minister van SZW stelt hiervoor de randvoorwaarden vast. Uitgangspunt is echter dat de organisaties zelf, binnen de gestelde kaders en randvoorwaarden, verantwoordelijk zijn voor hun eigen voorzieningen. Een noodzakelijke voorwaarde is de totstandkoming van standaards waarin begrippen en gegevens uniform zijn vastgelegd. De minister van SZW regelt dat deze standaards worden geïmplementeerd. De te stellen ministeriële regels zullen betrekking hebben op geautomatiseerde opslag, beheer en uitwisseling van gegevens en gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen daartoe. Dit schept tevens goede voorwaarden ten behoeve van het bij brief van 17 november 1999 (Kamerstukken II, 1999/2000, , nr. 68) aangekondigde knooppunt beleidsinformatie. Ook hier is nadrukkelijk regie op vastlegging en aanlevering van gegevens door uitvoerders aan de orde. Positionering van de centrale aansturing in beide aandachtsgebieden bij SZW bevordert de mogelijkheden tot onderlinge afstemming van regie en instrumenten aanmerkelijk. Voor beheerstaken is uitgangspunt dat deze waar mogelijk door uitvoerende partijen zelf, en waar nodig op centraal niveau, uitgevoerd worden. Dit is een kwestie van nadere uitwerking. Over de invulling van beheersmatige en operationele aspecten die gemeenten - die de bijstandswet in medebewind uitvoeren - betreffen, kunnen afspraken in het bestuurlijk overleg met de VNG gemaakt worden. Aangezien bedoelde voorschriften ten behoeve van ICT grote effecten hebben op de bedrijfsvoering, is inbreng van alle partijen noodzakelijk. Hiervoor zullen met alle betrokken organisaties afspraken worden gemaakt en procedures worden ontwikkeld. De regiefunctie kan immers alleen adequaat worden uitgeoefend als alle relevante partijen voldoende worden betrokken. 30

58 7. Toezicht In het kader van de uitvoering van het beleid ten aanzien van werk en inkomen zal toezicht worden gehouden op gemeenten, het UWV en het LIWI (incl. de CWI's). De minister houdt rechtstreeks toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de ABW, de WSW en de REA/WIW. De voorgestelde wijzigingen in het gemeentelijke traject met betrekking tot 'werk en inkomen' hebben relatief beperkte gevolgen voor de huidige werkprocessen en de verantwoordelijkheidsverdeling. Daarom wordt in het onderstaande vooral ingegaan op de de relatie met het UWV en het LIWI. Het onafhankelijke toezicht op het LIWI en het UWV wordt aan het Ctsv opgedragen. Het Ctsv dient toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering door het LIWI en het UWV, waarbij de bijdrage van de uitvoering aan het bereiken van de doelstellingen van het beleid, alsmede de rechtmatigheid en de efficiency centraal zullen staan. Ten aanzien van een deel van de taken geldt dat het Ctsv daar nu reeds toezicht op houdt en de daartoe benodigde kennis en expertise heeft opgebouwd. Aan het huidige takenpakket van het Ctsv wordt toegevoegd het toezicht op de arbeidsmarkttaken van het LIWI. De minister van SZW houdt op zijn beurt toezicht op het Ctsv. Bij de verdere uitwerking in het kader van het wetgevingsproces zal zorgvuldig gekeken worden naar de taken van het Ctsv in relatie tot de taken van de Raden van Toezicht van het UWV en het LIWI enerzijds en de ministeriële verantwoordelijkheid anderzijds teneinde doublures te voorkomen en een toezichtsstructuur te realiseren die effectief is en past bij de nieuwe institutionele structuur van het uitvoeringsveld. Instrumenten ten behoeve van het toezicht Effectief toezicht is gebaseerd op duidelijke, heldere en eenduidige sturings- en verantwoordingslijnen. Het kabinet kiest voor het neerleggen van de verantwoordingsplicht over rechtmatige en doelmatige uitvoering op het niveau van het uitvoeringsorgaan zelf. Het LIWI, het UWV en de gemeenten leggen door middel van verslaglegging verantwoording af over de rechtmatigheid en doelmatigheid van hun handelen. Voor het LIWI en het UWV geldt dat de minister van SZW de gebruikelijke bevoegdheden krijgt om op hoofdlijnen sturing te geven aan en verantwoording te vragen over de wijze waarop het ZBO zijn taken uitoefent. De minister keurt de begroting, het beleidsplan, het jaarverslag en de jaarrekening goed en krijgt een nader te bepalen aanwijzingsbevoegdheid. Uitvoeringsregelingen van het UWV en het LIWI zullen aan de minister ter kennis worden gebracht. De minister zal nadere regels kunnen stellen over onderwerpen van uitvoeringsbesluiten waaraan hij vooraf goedkeuring wil verlenen. De in te stellen Raden van Toezicht bij zowel het UWV als het LIWI zijn belast met het interne bestuurlijk toezicht en de sturing op hoofdlijnen. Naar verwachting zal dit een positief effect hebben op de onderzoeks- en correctielast van het Ctsv. De toezichthouder zal echter ten behoeve van het vormen van een oordeel over het rechtmatig en doelmatig functioneren altijd de bevoegdheid moeten houden om, waar het dat nodig acht, zelfwaarnemingen te blijven doen. Op grond van zijn bevindingen uit de verantwoordingsinformatie en uit eigen waarnemingen zal de toezichthouder moeten afwegen of een 'verbeteractie' ondernomen moet worden. 31

59 Met een adequate uitvoering van de reïntegratie-activiteiten door private bedrijven is een groot publiek belang gediend. Het kabinet beraadt zich nog op het stellen van kwaliteitseisen aan deze private bedrijven. De Raad voor Werk en Inkomen speelt hierbij een adviserende rol. Aanwijzingsbevoegdheden De minister krijgt een nader te bepalen aanwijzingsbevoegdheid richting het LIWI en het UWV. Deze bevoegdheid van de minister heeft betrekking op de manier waarop het LIWI en het UWV beleidsmatige invulling geven aan de opgedragen taken. De aanwijzingsbevoegdheid van de minister moet nadrukkelijk worden onderscheiden van de aanwijzingsbevoegdheid van het Ctsv. Het Ctsv krijgt een aanwijzingsbevoegdheid jegens het LIWI en jegens het UWV gericht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van hun handelen. Bezien zal nog worden hoe de bevoegdheden van het Ctsv vorm moeten krijgen in de overgangsfase naar de nieuwe uitvoeringsstructuur. Daarnaast blijft een algemene aanwijzingsbevoegdheid van de minister van SZW jegens het Ctsv bestaan. 32

60 8. Financiële aspecten en kosten en baten De voorstellen tot wijziging van de structuur Werk en Inkomen zijn ingrijpend, ook in financieel opzicht. Het is daarom van belang een zo helder mogelijk beeld te krijgen van de met de totale operatie gemoeide kosten en baten, alsmede van de financiële ruimte die er voor moet worden vrijgemaakt. Op voorhand is het evenwel belangrijk om te onderkennen dat die inzichten in belangrijke mate pas "verkennende weg" voldoende kunnen uitkristalliseren. Daarbij staat het kabinet de volgende fasering voor ogen. In het kader van de reguliere begrotingscyclus zal vanjaar op jaar onder ogen moeten worden gezien - te beginnen bij Voorjaarsnota welke financiële middelen gereserveerd moeten worden. Parallel daaraan zal via een interactie tussen enerzijds het wetgevingsproces en anderzijds het veranderingsproces (waarop in hoofdstuk 9 nader wordt ingegaan) een analyse plaatsvinden van zowel de kosten en baten als van de financiële aspecten van de voorstellen. In het navolgende wordt thans reeds een indicatie gegeven van de uitgaven/kosten die daarbij een rol spelen. Uitkeringslasten in relatie met reïntegratiemiddelen Een belangrijk doel van de voorstellen van deze beleidsbrief is dat een uitvoeringsstructuur en een reïntegratiemarkt tot stand komen die de activerende werking van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel verder zullen versterken, via zowel een effectievere preventie van instroom in de WAO, WW en ABW, als via een effectievere uitstroom uit die regelingen. Het kabinet is er daarom van overtuigd dat de voorstellen op termijn tot een verlaging van de uitkeringslasten zullen leiden. Deze winst op de "grote geldstroom" zal, naar het zich laat aanzien, veruit de belangrijkste bate van de operatie zijn. Met betrekking tot de financiële consequenties van de voorstellen voor de reïntegratiemiddelen, die ook tot de grote geldstroom worden gerekend, kunnen zich diverse effecten voordoen: een effectievere preventie respectievelijk een effectievere snelle interventie in de sfeer van de reïntegratie zal ertoe leiden dat latere en duurdere reïntegratietrajecten vermeden kunnen worden. Zieke werknemers zullen bij een snelle en goede begeleiding niet meer in de WAO terecht hoeven te komen. Per saldo valt aldus op de reïntegratiemiddelen te winnen; voorts wordt een besparing op uitkeringsgelden verwacht door extra te investeren in reïntegratietrajecten voor mensen die zo'n traject nodig hebben om terug te keren op de arbeidsmarkt. In die zin staat het kabinet derhalve vooral een intensivering van het reïntegratie-instrumentarium voor ogen; tenslotte heeft de voorgestane marktwerking ten aanzien van de reïntegratie, vooral tot doel om de reïntegratietrajecten doelmatiger en effectiever te laten zijn. In die zin hoeft een intensivering van het reïntegratie-instrumentarium niet per se tot uitgavenverhoging te leiden. Het zal, ook op termijn, uitermate complex blijken om een goed beeld te krijgen van de hier genoemde aspecten. De reden daarvan is dat zowel ex-ante als ex-post er sprake is van een grote interactie met tal van andere reeds in gang gezette hervormingen in ons socialezekerheidsstelsel, die evenzeer aangrijpen op de preventie, de reïntegratie en de uitkeringsgelden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de effecten van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte (WULBZ), de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet, 33

61 de wet op de Reïntegratie van Arbeidsgehandicapten (REA), alsmede aan de invoering van de zogeheten Sluitende Aanpak en het Fonds Werk en Inkomen. Vanwege de samenhang tussen al dit soort maatregelen, zal het niet goed mogelijk zijn de effecten van de afzonderlijke maatregelen te nieten. Wel kunnen de effecten van de maatregelen in hun samenhang worden bezien. Er zal derhalve een intensief monitoringprogramma worden opgezet, waarbij zowel de registratie van de huidige (effecten van de) reïntegratie-inspanningen als de integrale (effect)meting in de toekomst centraal zal staan. In de Nota over de "Taskforce Beleidsinformatie" (SZW, 17 november 1999) is de Kamer hierover nader geïnformeerd. Uitvoeringskosten in structurele zin Het kabinet is ervan overtuigd dat in structurele zin, naast de besparing op de "grote geldstroom", ook op de "kleine geldstroom", dat wil zeggen op de uitvoeringskosten van de betrokken instituties, bespaard zal worden. Deze besparing zal overigens gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënt. In die zin dient de omvang van de uitvoeringskosten altijd bepaald te worden in het perspectief van de bijdrage die vanuit de instituties geleverd kan worden aan de primaire doelstellingen, zoals effectievere preventie en reïntegratie, en uiteraard een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van de taken op het terrein van administratieve en kwalificerende intake, arbeidsbemiddeling, premie-inning, claimbeoordeling en uitkeringsverstrekking. Alle betrokken instituties - i.c. de gemeenten, het LIWI/CWI's, het UWV, het CTSV, de S Vb en de Raad voor Werk en Inkomen - zullen via een nader vast te stellen budget uit publieke middelen worden gefinancierd. Voor zowel het LIWI/CWI's als het UWV geldt dat het gaat om grote organisaties, die zich bij uitstek lenen voor het "scherp" houden van de organisatie via instrumenten als moderne managementtechnieken, benchmarking tussen regionale vestigingen, een strikte (interne) budgettering en, waar dat wenselijk blijkt te zijn, "outsourcing". Met name voor het UWV zal gelden dat gaandeweg, tijdens het veranderingsproces waarbij de bestaande UVI's overgaan tot één - gestroomlijnde - UWV, de schaalvoordelen helder in beeld zullen moeten worden gebracht en ook taakstellend gerealiseerd zullen moeten worden. Kosten van het veranderingsproces De totstandkoming van de thans voorgestelde nieuwe uitvoeringsstructuur in de sociale zekerheid, zal een intensief veranderingsproces vergen. In hoofdstuk 9 wordt hierop apart ingegaan. Het staat buiten kijf dat dit veranderingsproces aanzienlijke financiële middelen zal vergen. In de aanloop naar de Voorjaarsnota 2000 zal dit nader onder ogen moeten worden gezien. Daarbij zal mede de fasering van het veranderingsproces een belangrijke factor zijn. Belangrijke kostenposten zullen in ieder geval zijn: Personele kosten; vanwege de benodigde reorganisaties en de veranderende werkprocessen, zal het nodige aan her- en bijscholing en aan herplaatsing gedaan moeten worden. Huisvestingskosten; ICT-kosten; De nieuwe uitvoeringsstructuur kan alleen dan slagen, wanneer daar een moderne en zorgvuldig uitgewerkte ICT-structuur aan ten grondslag ligt. Daarbij kan worden voortgebouwd op reeds (via pilots) verkregen inzichten. Kosten van de veranderorganisatie; in hoofdstuk 9 wordt hierop nader ingegaan. 34

62 9. Gefaseerde overgang en verantwoording aan de Tweede Kamer 9.1 De veranderorganisatie De voornemens van het kabinet zijn ingrijpend. De vele jaren van veranderingen in de sociale zekerheid moeten nu organisatorisch worden afgerond. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt gesplitst in een publiek en een privaat deel. Het publieke deel gaat de kern vormen van de nieuw op te richten Centra voor Werk en Inkomen (CWI's), waar de publieke arbeidsbemiddeling gaat plaatsvinden. Het deel van Arbeidsvoorziening dat zich bezig hield met reïntegratie, wordt geprivatiseerd en zal gaan concurreren met andere private aanbieders van reïntegratie-activiteiten. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is al druk met deze ontvlechting bezig. De uitvoeringsorganisaties die thans de werknemersverzekeringen uitvoeren worden uit de holdings losgemaakt en uiteindelijk samengevoegd tot één organisatie, het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV). De taken van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV) worden grotendeels bij het UWV ondergebracht. Het is duidelijk dat bij de uitvoering van de voornemens de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet worden betracht. Tijdens het veranderproces dient bovendien de kwaliteit van de dienstverlening door de uitvoeringsorganisaties gewaarborgd te zijn. Alle betrokkenen moeten tijdig in de voornemens worden gekend en via de daarvoor geldende procedures in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te spreken. Daar ligt een belangrijke taak voor het daarvoor verantwoordelijke management. Gezien de belangrijke personele consequenties van de voorstellen voor het LISV, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de gemeenten en de uitvoeringsinstellingen, zullen de ondernemingsraden van deze organisaties door hun besturen in de gelegenheid moeten worden gesteld om advies uit te brengen conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden. Dit zal moeten gebeuren op een tijdstip waarop de gevolgen van de beleidsvoornemens voor de betrokken organisaties op hoofdlijnen bekend zijn, maar de betrokken ondernemingsraden nog wel invloed kunnen uitoefenen op de te nemen besluiten. Met betrekking tot de huidige uitvoeringsinstellingen van de werknemersverzekeringen komen de voorstellen, kort samengevat, op het volgende neer. In eerste aanleg zal de Staat een Stichting oprichten die primair tot taak krijgt de aandelen in alle uitvoeringsinstellingen te beheren. Op een nog nader te bepalen moment zullen de huidige houders van de aandelen in de uitvoeringsinstellingen worden verzocht om de aandelen over te dragen aan deze Stichting. Totdat de overdracht van de aandelen in de uitvoeringsinstellingen heeft plaatsgevonden, en ook daarna, is het van groot belang dat er geen feitelijke of rechtshandelingen verricht worden die de publieke belangen schaden. Daarom zullen er in het wetsvoorstel tot wijziging van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bepalingen worden opgenomen, inhoudende dat alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen nietig zullen zijn of anderszins buiten beschouwing gelaten kunnen worden, die strekken tot benadeling van de sociale fondsen, de Staat der Nederlanden, de door de Minister van SZW namens de Staat der Nederlanden aan te wijzen rechtspersoon aan wie de aandelen in de uitvoeringsinstellingen zullen worden overgedragen, het op te richten UWV, alsmede de uitvoeringsinstellingen zelf. De uvi's en de holdings zijn hiervan op 23 november 1999 mondeling en schriftelijk op de hoogte gesteld. 35

63 Het kabinet hecht eraan dat tijdens het invoeren van de beoogde nieuwe Structuur Uitvoering Werk en Inkomen de hoogste zorgvuldigheid wordt betracht teneinde te waarborgen dat de reguliere werkzaamheden op een adequate wijze kunnen worden uitgevoerd. Daartoe zal een tijdelijke veranderorganisatie worden ingesteld die, onder de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de minister van SZW, belast wordt met het vernieuwen van de organisatie en het - in nauwe afstemming met de bestaande organisaties als het LISV en het CBA - waarborgen van het evenwicht tussen de vernieuwingen en het handhaven van de huidige dienstverlening. De hoofdlijnen van de veranderorganisatie zien er als volgt uit. De leiding van de veranderorganisatie is in handen van drie personen: één is primair verantwoordelijk voor de UWV-vorming; één is primair verantwoordelijk voor de LIWI/CWI-vorming; één is als voorzitter eindverantwoordelijk voor een samenhangende en gefaseerde invoering, en het waarborgen van evenwicht tussen vernieuwen en handhaven van het huidige niveau van dienstverlening. De leiding van de veranderorganisatie zal bijgestaan worden door een kleine staf van specialisten op gebieden als ICT, reïntegratie, organisatieontwikkeling, communicatie, kwaliteit van dienstverlening, financiën, arbeidsvoorwaarden en juridische zaken. De veranderorganisatie zal over een nader te bepalen budget kunnen beschikken ten behoeve van het verrichten van al die activiteiten die nodig zijn voor het zorgvuldig en planmatig invoeren van de SUWI-voorstellen. Binnen het departement van SZW wordt een project directeur-generaal aangesteld die verantwoordelijk is voor de interne coördinatie en de voorbereiding van het wetgevingsproces. Namens het departement zal hij daarbij intensieve contacten onderhouden met de veranderorganisatie. De project directeur-generaal maakt echter geen deel uit van de veranderorganisatie. Het kabinet is voornemens om de huidige uitvoeringsorganisaties zoveel mogelijk te betrekken bij het proces van vernieuwen en tegelijkertijd het handhaven van de dienstverlening. In september 1999 zijn twee kwartiermakers aangesteld met als taak: het verder uitwerken van de bovengeschetste hoofdlijnen van de veranderorganisatie; het voorbereiden van een projectenplan ten behoeve van het planmatig en gefaseerd invoeren van de nieuwe uitvoeringsorganisatie onder gelijktijdige handhaving van het niveau van dienstverlening; het voeren van de regie over het reeds in gang zijnde proces van de ontvlechting van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het Procesmanagement SWI en de Stichting CVCS. In afwachting van de bespreking in de Tweede Kamer van de kabinetsvoorstellen is de aanstelling van de kwartiermakers verlengd. Na parlementaire besluitvorming zal de veranderorganisatie worden ingericht. 36

64 9.2 Overzicht wetgevingsproces in het kader van SUWI Het wetgevingsproces dat voor de implementatie van SUWI noodzakelijk is, is omvangrijk. Het noopt in beginsel tot het intrekken van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Arbeidsvoorzieningswet Daarvoor komt nieuwe "SUWI-wetgeving " in de plaats. Voor de fasegewijze overgang van de uitvoeringsinstellingen, waarbij in eerste aanleg overdracht van de uvi-aandelen aan een door de Staat op te richten stichting plaatsvindt, ligt wijziging van het Besluit voorwaarden erkenning uitvoeringsinstelling in de rede. De wijzigingen als gevolg van SUWI zullen ook doorwerken naar de z.g. materiewetgeving. Het UWV treedt grotendeels in de formele positie die het Lisv thans inneemt. De publieke taken vanuit materiewetgeving die de huidige uvi's uitvoeren, komen eveneens onder de verantwoordelijkheid van het UWV te vallen. Tevens zullen de taken van het LIWI (op CWIniveau) doorwerken naar materiewetgeving, zowel op het terrein van de werknemersverzekeringen als ten aanzien van regelingen die de gemeenten aangaan (met name de Algemene bijstandswet). De herpositionering van de huidige Arbeidsvoorzieningsorganisatie werkt door naar een groot aantal wetten waarin momenteel aan deze organisatie een taak is toebedeeld. De keuzen die in het kabinetsstandpunt ten aanzien van de reïntegratie worden gemaakt, hebben implicaties voor tal van materiewetten waarin reïntegratietaken tot uitdrukking komen. De belangrijkste wetgevingsprodukten waartoe het proces moet leiden zijn: a. regelgeving t.b.v. het veranderingsproces b. wetgeving voor vormgeving LIWI/CWI's, UWV en Raad voor Werk en Inkomen c. wetgeving voor privatisering reïntegratiedeel Arbeidsvoorziening d. wijzigingen in tal van z.g. materiewetten e. een invoeringswet f. nieuwe nadere regelgeving (algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen) g. wijzigingen in bestaande nadere regelgeving. Fasering Gezien de omvang van de gehele wetgevingsoperatie moeten er faseringen in het wetgevingsen invoeringsproces worden aangebracht. Op deelonderwerpen die bij gelegenheid van de behandeling van het SUWI-kabinetsstandpunt van maart 1999 (op 21 juni 1999) op instemming van de Tweede Kamer konden rekenen, is al een eerste begin gemaakt met de voorbereiding van wetgeving. Het gaat dan om de privatisering van het reïntegratiedeel Arbeidsvoorziening en om wetgeving voor de organisatorische vormgeving van LIWI/CWI's. Duidelijk is dat de nadere uitwerking van veel vraagstukken - allereerst beleidsmatig en daarna in wetgeving - gezien hun aard de nodige tijd kost; te denken is met name aan complexe onderwerpen als de positionering van instituties, overgang van personeel, gegevensverkeer, en financiering. 37

65 Met het nodige voorbehoud gaat het kabinet vooralsnog uit van de volgende planning voor het indienen van wetsvoorstellen in het kader van SUWI bij de Tweede Kamer: Indiening bij de Tweede Kamer medio 2000 (streeftermijn) Voorbereidingsregelgeving ten behoeve van het SUWI-veranderingstraject zal in deze fase gestalte moeten krijgen. Eén van de eerste onderdelen vormt de voorziene externe verzelfstandiging (eerste fase van de privatisering) van het reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening. In beginsel wordt gestreefd naar een externe verzelfstandiging per l januari 2001, indien indiening van een daartoe voorwaardescheppend - afzonderlijk - wetsvoorstel medio 2000 mogelijk blijkt. Wijziging van het Besluit voorwaarden erkenning uitvoeringsinstelling is eveneens in deze fase voorzien. Indiening bij de Tweede Kamer tweede helft 2000 (streeftermün) Afhankelijk van de uitkomsten van de bespreking van de kabinetsvoornemens met de Tweede Kamer kan indiening van een wetsvoorstel betreffende de op het LIWI/CWI's, het UWV (alsmede de inrichting van het toezicht daarop) en de Raad voor Werk en Inkomen betrekking hebbende onderdelen van SUWI in beginsel in de tweede helft van 2000 plaatsvinden. Voor de invoeringswetgeving en wijzigingswetgeving betreffende materiewetten is de planning in beginsel gelijktijdig, maar is uitloop in de tijd niet uit te sluiten (hetgeen onverlet laat de uiteindelijke gelijktijdige inwerkingtreding). Voor de hoofdcomponenten (UWV, LIWI/CWI's, Raad voor Werk en Inkomen) zal invoering waarschijnlijk niet eerder dan per l januari 2002 haar beslag kunnen krijgen. Er moet immers niet alleen rekening mee gehouden worden dat er meer tijd nodig is om de nieuwe SUWIconstellatie in totaliteit in formele regelgeving uit te werken. Ook de ontwikkeling van het veranderings- en implementatietraject is hierbij als een (mede)bepalende factor aan te merken: in de eerdere SUWI-nota van maart 1999 is daarover opgemerkt dat aan een ruim implementatietraject moet worden gedacht. Wijziging van andere regelgeving kan gedurende beide fasen van het traject aan de orde zijn. 9.3 Verantwoording over de voortgang van het project aan de Tweede Kamer Zoals aangegeven is het implementeren van de SUWI-voorstellen een zeer complex proces, waarbij gedurende enkele jaren na de beslissingen op hoofdlijnen nog - soms ingrijpende - keuzes zullen moeten worden gemaakt. Wij achten het van het grootste belang dat dit proces voor alle betrokkenen zo transparant mogelijk verloopt. Bijzondere aandacht daarbij verdient de verantwoording aan de Tweede Kamer. Het is gewenst dat tussen bewindslieden en Kamer heldere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de Kamer over de voortgang van het proces wordt geïnformeerd. Wij stellen ons daarbij vooralsnog voor om te streven naar een periodieke rapportage op hoofdpunten die de Kamer de gelegenheid geeft het proces nauwgezet te volgen en daarover door de bewindslieden verantwoording af te laten leggen. Hierdoor kan ook transparantie worden bevorderd naar alle bij het proces betrokken partijen en instellingen. Wij zullen het zeer op prijs stellen, nadat het debat op hoofdlijnen is gevoerd en tot beslissingen heeft geleid, hierover spoedig met de Vaste Commissie te overleggen. 38

66 Stichting vandearbeië Bestuur B/855 AC/866 ARBVO/109 Aan de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus LV DEN HAAG Den Haag : 22 december 1999 Ons kenmerk : S.A Uw kenmerk : Betreft : Uitvoeringsstructuur werk en inkomen Excellenties, De afgelopen weken heeft twee maal een consultatief overleg plaatsgevonden tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid en u als bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de recente voorstellen 1 met betrekking tot de toekomstige uitvoeringsstructuur van de werknemersverzekeringen en het arbeidsvoorzieningsbeleid zoals verwoord in de notitie, aangeboden bij brief d.d. 19 november 1999 aan de Stichting van de Arbeid. De Stichting heeft geconstateerd dat deze voorstellen afwijken van de opvattingen zoals sociale partners die zelf eerder hebben verwoord. 2 3 Waar hierna wordt gesproken over 'de voorstellen van de bewindslieden' wordt gedoeld op de voorstellen zoals verwoord in de bij de brief d.d. 19 november 1999 aan de Stichting van de Arbeid gevoegde concept-notitie 'Nadere uitwerking van een onderdeel van de structuur uitvoering werk en inkomen ten behoeve van consultatiegesprekken'. Zie Stichting van de Arbeid, Advies over hoofdlijnen voor de toekomstige uitvoering van de werknemersverzekeringen, alsmede over de toekomstige uitvoering van het arbeidsvoorzieningsbeleid, 9 juni 1998; publikatiebr. 4/98 en de Brief aan de Vaste Commissie voor Socia;e Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de toekomstige uitvoeringsstructuur werk en inkomen, 11 mei 1999, publikatienr. 2/99 alsmede het SER-advies Organisatie uitvoering sociale verzekeringen (OSV 200-1), publikatienr. 99/05 en Structuur Uitvoering werk en inkomen, publikatienr. 99/05. Tevens heeft advisering plaatsgevonden via een tripartiete werkgroep van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eind januari Deze conclusie is ook verwoord in de brief van de Stichting van de Arbeid d.d. 26 november 1999 aan de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van het eerste overleg dat heeft plaats gevonden op 23 november j.l. Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon , Telefax

67 Op basis van genoemde consultaties hebben sociale partners op 6 december j.l. moeten vaststellen dat u uw voorstellen op dat moment op hoofdlijnen niet voor wijziging vatbaar achtte. De Stichting ziet het als de gemeenschappelijke zorg van zowel overheid als sociale partners hoe een uitvoeringsstructuur op het terrein van de werknemersverzekeringen en het arbeidsmarktbeleid vorm te geven die voldoet aan criteria van doelmatigheid, effectiviteit en rechtmatigheid en die daardoor kan rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. In bijgaande notitie gaat de Stichting meer uitvoerig in op onderdelen van de voorstellen en heeft zij aan de hand daarvan een aantal samenhangende voorstellen en conclusies geformuleerd. De Stichting acht het van belang om op basis daarvan nader overleg met u te plegen. Een uitnodiging uwerzijds voor een dergelijk overleg ziet de Stichting graag tegemoet. Afschrift van deze brief alsmede van de bijbehorende notitie is toegezonden aan de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten Generaal.

68 Stichting^S van de Arbeid De toekomstige Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen: een nadere analyse en toetsing van de voorstellen van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 22 december 1999 Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon , Telefax

69 De toekomstige Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen: een nadere analyse en toetsing van de voorstellen van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1. Doelstellingen van een nieuwe uitvoeringsorganisatie De Stichting ziet het terugdringen van het aantal uitkeringsgerechtigden (volumebeleid) als een belangrijke doelstelling om te komen tot een wijziging in de uitvoeringsstructuur. In dat licht zou een nieuwe uitvoeringsstructuur vorm moeten krijgen in het perspectief van een samenhangende en integrale benadering van het sociale zekerheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid. Echter, arbeidsmarktbeleid impliceert in dat verband meer dan een louter op schadelastbeperking gericht beleid; een dergelijk beleid dient primair vorm te krijgen vanuit het oogmerk van (hernieuwde) inschakeling van werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces op een voor hen effectieve en passende wijze, het verminderen en voorkomen van knelpunten in de personeelsvoorziening alsmede het bewerkstelligen van een kwalitatief goede aansluiting tussen vraag en aanbod. Het voorgaande laat zich vertalen in een zo veel mogelijk geïntegreerde uitvoeringsorganisatie die gekenmerkt wordt door: een brede en integrale benadering van het sociale zekerheids- en het arbeidsmarktbeleid; een cliëntgerichte en transparante organisatie ten aanzien van zowel werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden als ten aanzien van werkgevers; een intensieve en kwalitatief hoogwaardige toeleiding naar arbeid van werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden; beheersing van (uitvoerings-)kosten en administratieve lasten door vergroting van de efficiency en effectiviteit in de uitvoering en door administratieve eenduidigheid; 2. De voorgestelde uitvoeringsstructuur in relatie tot de huidige ordening van het arbeidsbestel 2.1 De relatie met de overlegeconomie in algemene zin Met 'Een Nieuwe Koers' van de Stichting van de Arbeid van eind 1993 heeft de Nederlandse overlegeconomie een nieuwe vorm gekregen 1, waarbij gescheiden verantwoordelijkheden en decentralisatie voorop staan, maar waar vervolgens via afstemming van beleid een meerwaarde voor economie en werkgelegenheid wordt gegenereerd. Onderliggend besef daarbij is dat geen der partijen alle instrumenten voor een goed sociaal-economisch beleid in handen heeft maar zij in dat opzicht onderling van elkaar afhankelijk zijn. l Zie in dat verband ook het SER-advies Convergentie en overlegeconomie, publikatienr. 92/15

70 Het Voor- en Najaarsoverleg hebben daarmee een nieuwe en vruchtbaar gebleken functie gekregen. Het is daarbij niet verbazingwekkend dat de thema's werkgelegenheid - arbeidsmarkt - sociale zekerheid vrijwel altijd de kem van het centrale afstemmingsoverleg vormen. Het gaat daarbij niet om het overleg op zichzelf maar om het samenbrengen van de diverse instrumenten ten behoeve van een zo effectief mogelijk beleid. 2 Geconstateerd moet worden dat op de betekenis van resp. de samenhang met het centrale afstemmingsoverleg over werkgelegenheid - arbeidsmarkt - sociale zekerheid in de voorstellen van de bewindslieden met geen woord wordt ingegaan. Naar de mening van de Stichting is het beëindigen van de bestuurlijke rol van sociale partners bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen en de arbeidsvoorziening geheel tegenstrijdig aan de betekenis die ook het kabinet toekent aan het Voor- en Najaarsoverleg. De betekenis van het centrale afstemmingsoverleg zal dan ook bij doorvoering van deze voornemens onmiskenbaar afnemen. (n dat licht wil de Stichting nog op de volgende aspecten afzonderlijk ingaan, t.w.: het karakter van de werknemersverzekeringen; de verantwoordelijkheid voor het arbeidsvoorzieningsbeleid; het opdrachtgeverschap in relatie tot de prikkels in de sociale zekerheidswetgeving; de positie van gemeenten. 2.2 Het karakter van de werknemersverzekeringen De WAO en de WW zijn werknemersverzekeringen. Zij verschaffen een loongerelateerde uitkering aan de daartoe gerechtigde (ex-) werknemers terwijl de loongerelateerde premies worden opgebracht door werkgevers en werknemers. 3 Op basis daarvan is bij de OSV 1952 en alle wijzigingen daarna stelselmatig gekozen voor een uitvoeringssystematiek met een gemengd 'publiek-privaat' karakter. Ook de SER heeft in haar advies van 1999 unaniem het belang hiervan nog eens nadrukkelijk onderstreept. 4 2 Zie ook Stichting van de Arbeid, Verklaring van de Stichting van de Arbeid ten behoeve van het arbeidsvoorwaardenoverleg 2000/2001, (publikatienr. 6/99) waarin een groot aantal relevante bi- en tripartiete documenten op dit terrein van de laatste twee jaren gereleveerd werden. 3 Zij zijn in die zin duidelijk te onderscheiden van: de volksverzekeringen (AOW, ANW, AWBZ, AKW) waarvan de financiering plaatsvindt door in beginsel de gehele bevolking (AOW-premieheffing tot 65 jaar) en/of belastingheffing (met name de AKW). Bij deze volksverzekeringen staat het solidariteitsbeginsel centraal (inkomensgerelateerde financiering versus vaste uitkeringen); collectieve voorzieningen waarvan de financiering uit belastingmiddelen plaatsvindt (onderwijs, bijstand enz.) 4 SER-advies Structuur uitvoering werk en inkomen, publikatienr. 99/05, pag. 87 e.v.

71 De overheid stelt het wettelijk kader vast; voor de uitvoering dragen sociale partners mede een bestuurlijke verantwoordelijkheid (fondsenbeheer, nadere regelgeving, volumebeleid). Voor dit laatste is ook temeer reden, gelet op de relaties met het cao-beleid (bovenwettelijke aanvullingen) resp. het werkgelegenheids-, arbeidsmarkt- en arbeidsomstandighedenbeleid van overheid én sociale partners. Ook in het rapport van de Commissie Buurmeijer uit 1993 resp. in de daaraan sindsdien gegeven uitwerking is telkens uitgegaan van het eigen karakter van de werknemersverzekeringen. Het belangrijkste wat sindsdien is gebeurd (OSV 1995 / OSV 1997) met de volle instemming van sociale partners, is dat: het toezicht onafhankelijk is gemaakt (CTSV); de individuele gevalsbehandeling volledig is geprofessionaliseerd (ontvlechting UVI's; afschaffing van de bedrijfsverenigingen). al bij de OSV 1997 is gekozen voor introductie van concurrentie in de uitvoering, te implementeren in Voorstellen van de bewindslieden Voorgesteld wordt thans: de UVI's samen te voegen tot één UVI onder volledige verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; de sociale partners evenmin op andere wijze bestuurlijke verantwoordelijkheid te gunnen in de hiervoor verwoorde zin. Er is derhalve in de uitvoering geen sprake meer van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van overheid en sociale partners. Conclusie De huidige voorstellen zijn fundamenteel in strijd met het karakter van de werknemersverzekeringen (hoe men dit ook waardeert) en kunnen op geen enkele wijze gebaseerd worden op het rapport -Buurmeijer uit Dat rapport ging over de individuele gevalsbehandeling en over het onafhankelijk karakter van het toezicht. Deze kwesties zijn sindsdien feitelijk opgelost. Evenmin vloeien de voorstellen voort uit de politieke besluitvorming daarover sinds Het tegendeel is het geval. Bij een stelsel van werknemersverzekeringen behoort een bestuurlijke betrokkenheid van sociale partners op centraal niveau met betrekking tot regelgeving, fondsbeheer en advisering. 2.3 De verantwoordelijkheid voor het arbeidsvoorzieningsbeleid In de jaren tachtig werd steeds duidelijker dat de enkelvoudige overheidsverantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorziening niet tot goede resultaten leidde. Meer betrokkenheid van sociale partners werd, gelet op de doelstellingen van optimale vacaturevervulling en volumebeleid, ook t.a.v. bijzondere groepen, van belang geacht.

72 In 1991 werd daarom een tripartiete besturing, centraal en regionaal, doorgevoerd teneinde de voor arbeidsmarktbeleid beschikbare middelen effectiever te kunnen inzetten. Sindsdien (met name in 1996) zijn aanpassingen in de vormgeving daarvan doorgevoerd. In de recente advisering van de Stichting van de Arbeid zijn voorstellen gedaan voor een verdere ontvlechting van beleid en beheer resp. voor verdere integratie met de uitvoering van de werknemersverzekeringen en de bijstand. Daarbij werd door alle partijen, t.w. overheid en sociale partners, echter steeds uitgegaan van bepaalde bestuurlijke verantwoordelijkheden voor elk van deze partijen, gebaseerd op de per saldo positieve ontwikkelingen sinds 1991 in termen van het aantal plaatsingen, de ontwikkeling van sectoraal beleid, de kosten-baten-verhouding van de activiteiten e.d. Voorstellen van de bewindslieden Aan sociale partners komt niet langer enigerlei vorm van bestuurlijke verantwoordelijkheid toe, maar slechts een adviserende rol via de Raad van Advies voor het Arbeidsmarktbeleid. Het huidige prestatiebudget van Arbeidsvoorziening wordt opgedeeld tussen het Gemeentelijk Werkfonds en de UWV. Over de mogelijkheid resp. noodzaak om ook op regionaal niveau overleg te voeren tussen verschillende betrokken partijen over het reïntegratie- en arbeidsmarktbeleid wordt in de nota niet gesproken. Conclusie Met de huidige voorstellen wordt in bestuurlijke zin teruggekeerd naar de situatie van vóór Daarmee worden ongemotiveerd de per saldo gebleken voordelen op basis van een model van gezamenlijke verantwoordelijkheid op dit terrein genegeerd. Toekenning van een plaats een Raad van Advies wordt door de Stichting in dat licht als volstrekt ontoereikend beoordeeld. Via een centraal bestuursorgaan moeten sociale partners betrokken blijven bij het arbeidsmarktbeleid en de verdeling van reïntegratiemiddelen. Naast een samenhang op het meso-nivo is voor het reïntegratie- en arbeidsmarktbeleid een regionale vertaling van centrale en sectorale afspraken nuttig en nodig. De Stichting hecht zeer aan het tot stand komen van regionale overlegplatforms van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de gemeentelijke geleding om daarin ook de verbinding te herstellen tussen het sectorale reïntegratiebeleid en de aanbod gerichte inspanningen van gemeenten voor bijstandscliënten en niet-uitkeringsgrechtigden.

73 2.4 Het opdrachtgeverschap in relatie tot de prikkels in de sociale zekerheidswetgeving Voorstellen van de bewindslieden De bewindslieden stellen dat bij de vormgeving van het opdrachtgeverschap aansluiting is gezocht bij de materie-wetgeving: het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers wordt, zo lang zij een dienstverband hebben, in beginsel gelegd bij de onderneming en wel in het verlengde van wat thans bij Arbo-diensten het geval is voor de ziekengeldperiode (1 jaar); het opdrachtgeverschap voor werklozen en WAO-ers die geen dienstverband meer hebben, komt te liggen bij het UWV (derhalve op centraal niveau). Analyse en conclusie De WAO-premieheffing is grotendeels landelijk uniform met een zeker mate van premiedifferentiatie op ondernemingsniveau. Dit sluit derhalve deels aan op de gekozen vormgeving voor het opdrachtgeverschap maar deels ook niet. De premies voor het eerste half jaar werkloosheid worden opgebracht door sectoren (wachtgeldpremies) en voor het overige gefinancierd via een landelijke uniforme omslag. Dit sluit daardoor deels aan op de gekozen vormgeving van het opdrachtgeverschap maar deels ook niet. Ook bij de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten blijken de manco's van het kabinetsmodel om aansluiting te zoeken bij de prikkels in de materie-wetgeving. Voor velen van hen is de reïntegratie voor het deel dat de 'restcapaciteit' wordt genoemd, het maximaal haalbare. De WAO-uitkering en dus de Pemba-prikkel blijft dan nog steeds in stand. Uit de Pemba-prikkel alleen vloeit voor de individuele werkgever geen financiële stimulans voor een succesvolle reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten voort. De gekozen vormgeving van het opdrachtgeverschap sluit per saldo derhalve deels aan op de premieprikkels in de materie-wetgeving maar zeker niet volledig zoals de notitie van de bewindslieden, wellicht onbedoeld, suggereert. Andere modellen zoals die van de Stichting c.q. SER, 'scoren' in dat opzicht niet beter maar ook niet slechter; een opdrachtgeverschap voor sectoren en grotere ondernemingen sluit eveneens deels aan op de prikkels in de materie-wetgeving. Volledige aansluiting is vrijwel onmogelijk in welk voorstel ook, zolang in de materie-wetgeving verschillende prikkels op verschillende niveaus worden gelegd.

74 2.5 Positie van de gemeenten Voorstellen van de bewindslieden De gemeenten blijven volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand resp. de daaraan verbonden reïntegratie-activiteiten. De positie van de gemeenten blijft grotendeels ongewijzigd in tegenstelling tot die van andere actoren. Opvatting van de Stichting van de Arbeid Naar de mening van de Stichting wordt met deze voorstellen het tot stand brengen van een samenhangend arbeidsmarkt beleid (landelijk en sectoraal) niet bevorderd. Het is tevens inconsistent om enerzijds de sociale partners als financiers van de werknemersverzekeringen desalniettemin bestuurlijk geen rol in de uitvoering daarvan te geven en anderzijds gemeenten die de bijstand slechts gedeeltelijk financieren, wel een centrale rol te blijven geven bij de uitvoering daarvan. Gemeenten hebben de beschikking over financiële arbeidsmarktmiddelen ten behoeve van bijstandstrekkers; sociale partners hebben slechts via een adviesraad op afstand de mogelijkheid te adviseren over de aanwending van middelen ten behoeve van WW-ers en WAO-ers. 3. Hoofdlijnen van de voorstellen 3.1 Opdrachtgeverschap en invulling van de rol van sociale partners op decentraal en regionaal niveau Voorstellen van de bewindslieden De aansturing van de uitvoering middels het zogenaamde opdrachtgeverschap beperkt zich in de voorstellen tot de opdracht tot reïntegratie. Voor de arbeidsinpassing van arbeidsongeschikte werknemers is de werkgever naar keuze 2 é 6 jaar aanspreekbaar. Voor de reïntegratie van langdurig wao-ers en voor de reïntegratie van werklozen is de centrale UWV verantwoordelijk. In de voorstellen wordt de mogelijkheid geopend dat cao-partijen afspraken maken over de reïntegratieopdracht. Cao-partijen kunnen ook afspraken maken over de arbeidsinpassing van werklozen; het mede-opdrachtgeverschap kan alleen worden verkregen wanneer zij bereid zijn aanvullende cao-middelen in te zetten. Opvattingen van de Stichting van de Arbeid De huidige voorstellen grijpen in op de mogelijkheden om op sectoraal niveau tussen sociale partners afspraken te maken over de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden. De huidige sectororganen - die door sociale partners op vrijwillige basis zijn opgericht - hebben in de nieuwe voorstellen geen plaats meer. Het opdrachtgeverschap voor WW en WAO wordt op verschillende plaatsen gepositioneerd. Daarmee worden sectorale initiatieven om het volume aan ww- en wao-uitkeringen te beperken in de nieuwe voorstellen bemoeilijkt.

75 7 Het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie van wao-ers wordt het eerste jaar neergelegd in het verlengde van de arbo-diensten. Het opdrachtgeverschap wordt het eerste jaar op individueel bedrijfsniveau gepositioneerd terwijl ook op het sectorale of cao-niveau tussen sociale partners afspraken gemaakt worden over opleidingen, werkgelegenheidsprojecten en over beperking van het uitkeringsvolume. Op dit meso-nivo (sectoren, branches en grote ondernemingen met 100 werknemers of meer) kunnen deze zaken in hun onderlinge samenhang besproken worden. Naar het oordeel van de Stichting dient het opdrachtgeverschap, premie-inning, uitkeringsverzorging en reïntegratie van WW-ers en WAO-ers na een jaar ziekte in eerste instantie wettelijk verankerd gepositioneerd te worden bij sectorale organen van sociale partners rond de wachtgeldfondsen, ervan uitgaande dat de voorstellen van de Stichting met betrekking tot de positionering van de uvi's worden gerealiseerd, (zie par. 3.2) Zij kunnen op basis van vrijwilligheid dit opdrachtgeverschap nader invullen langs de lijn van de cao of laten invullen door het centrale bestuursorgaan, (zie ook par. 2.2) Dit centrale bestuursorgaan functioneert tevens als achtervang wanneer het decentrale opdrachtgeverschap niet tot stand komt. Ook kunnen grote ondernemingen (100 of meer werknemers) samen met hun cao-partner of met hun ondernemingsraad het opdrachtgeverschap vervullen. Zo kan een sluitend systeem van opdrachtgeverschap vormgegeven worden. 3.2 Positionering uvi's / claimbeoordeling Voorstellen van de bewindslieden De premie-inning, de uitvoering van de claimbeoordeling en de uitkeringsverzorging worden ondergebracht in één publiekrechtelijke organisatie: het UWV. Het UWV is tevens verantwoordelijk voor de reïntegratie van degenen die geen eigen werkgever (meer) hebben via uitbesteding aan private reïntegratiebedrijven. Het gaat hier om een zeer substantiële groep, nl. werklozen en personen die langer dan 2 é 6 jaar arbeidsongeschikt zijn. Het UWV is een ZBO met een professionele hoofddirectie en een Raad van Beheer, bestaande uit door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid benoemde onafhankelijke leden. Als keuzemogelijkheid wordt nog genoemd dat het UWV eventueel bovenwettelijke uitkeringen kan verzorgen resp. de daarvoor vereiste premies kan innen. Opvattingen van de Stichting van de Arbeid Marktwerking kan een bijdrage leveren aan een doelmatiger en effectiever uitvoering. Door de vijf bestaande uvi's op te laten gaan in één publieke UWV ontstaat een bureaucratische organisatie. Er is hierdoor geen onderlinge concurrentie met betrekking tot de premie-inning en de uitkeringsverzorging hetgeen juist gewenst is uit een oogpunt van efficiency (om nog maar te zwijgen over doelmatigheidsproblemen bij een langdurig reorganisatieproces). Het ontbreken van concurrentieprikkels in de uitvoering zal een permanente bewaking van de effectiviteit in die uitvoering vereisen die overigens als zodanig niet getoetst kan worden via bijv. benchmarking.

76 8 Bovendien bergt één (monopolistische) organisatie het risico in zich van een mindere klantgerichtheid en anderzijds oplopende administratieve lasten voor de gebruikers. Ook zijn de voordelen van schaalvergroting (met name in termen van kostenbesparing) aan grenzen gebonden en worden deze bij een vergaande schaalvergroting vaak meer dan te niet gedaan door additionele coördinatie- en overhead-kosten. De Stichting maakt zich voorts zorgen over de ontwikkeling en uitvoering van een effectief sectorbeleid omdat er naast een regionale inbedding geen garanties zijn voor een sectorale verankering in het UWV. Zij acht het voorts onjuist dat één overheidsuitvoeringsorgaan beslist over de toedeling van middelen die uiteindelijk door werkgevers en werknemers zelf worden opgebracht. Tevens wordt het voor cao-partijen in de voorgestelde constructie onmogelijk om een combinatie van een totaal-pakket van wettelijke, boven-wettelijke regelingen en individuele employee-benefits-regelingen te laten uitvoeren. Dit leidt tot extra kosten als gevolg van dubbele administraties e.d. De Stichting onderschrijft op zichzelf de privatisering van de reïntegratie-activiteiten maar tekent hier overigens bij aan dat het UWV als opdrachtgever voor het overgrote deel van de reïntegratie-activiteiten een dominantie marktpositie zal gaan innemen op de markt van reïntegratie-activiteiten voor personen die onder de werknemersverzekeringen vallen, en daarmee een verstorende werking zal uitoefenen op deze markt. De voorstellen met betrekking tot de werkzaamheden van het UWV behelzen ten slotte een ongewenste vermenging van onderling tegenstrijdige taken, t.w. de uitvoering van wettelijke taken, het toezicht op de werkgever en opdrachtgeverschap. Uitgaande van meerdere uvi's ligt het voor de hand om ook de claimbeoordeling als belangrijk onderdeel van het uitvoeringsproces bij deze uvi's te laten verrichten (geïntegreerde gevalsbehandeling). Voor een adequate publieke waarborging zijn meerdere varianten beschikbaar (Ser- / Stichtings-variant, loodsmodel, Lisv-variant). Overheveling van de claimbeoordelingsprocessen naar één landelijk publiekrechtelijk orgaan zal bovendien tot massale reorganisatieprocessen leiden met naar verwachting forse kosten en een groot tijdsbeslag. Echter, ervan uitgaande dat de overheid blijvend waarde hecht aan het onderbrengen van de claimbeoordeling in een publieke organisatie, ligt het voor de hand hiervan een rijksdienst te maken onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan wel de claimbeoordeling onder te brengen bij de CWI's. Bij een dergelijke vormgeving is een belangrijk politiek argument tegen marktwerking in de uitvoering vervallen. Dit maakt het naar de mening van de Stichting van de Arbeid mogelijk om ten minste de vijf bestaande uvi's in stand te laten onder opheffing van de scheiding tussen de zgn. A- en B-poten. Factoren die uvi's belemmeren om tot integrale dienstverlening te komen, moeten worden opgeheven.

Openbaar advies voor beslissing B en W

Openbaar advies voor beslissing B en W Openbaar advies voor beslissing B en W Sector Welzijn - - registratienummer: 2000004572 Naam: Marcel Stoutjesdijk, toestelnummer: 928 paraaf chef/hoofd sector paraaf sectorcontroller medeparaaf: -- Portefeuillehouder:

Nadere informatie

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Stichting van de Arbeid Pens./1253 Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509 LV Den Haag Den Haag : 8 februari 2000 Ons kenmerk : S.A. 00.02835/K Uwkenmeik : SV/VP/99/68981

Nadere informatie

D e n H a a g 12 juni 2012

D e n H a a g 12 juni 2012 Aan de voorzitter en de leden van de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG B r i e f n u m m e r 12/10.937/12-017/MF/Gau

Nadere informatie

Datum 9 april 2013 Betreft Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand

Datum 9 april 2013 Betreft Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 159 Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers

Nadere informatie

Den Haag : 21 juli 2008 Ons kenmerk : S.A JM/JS Uw kenmerk : Betreft: : wijzigingen samenstelling takenpakket RWI

Den Haag : 21 juli 2008 Ons kenmerk : S.A JM/JS Uw kenmerk : Betreft: : wijzigingen samenstelling takenpakket RWI Aan de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 lk den haag t 070 3 499 577 f

Nadere informatie

StichtingSI van de Arbeid

StichtingSI van de Arbeid StichtingSI van de Arbeid NADERE AANBEVELING VAN DE STICHTING VAN DE ARBEID INZAKE BESTRIJDING VAN HET ZIEKTEVERZUIM 8 november 1991 PubZLUea-tie mr. 6/91 Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW 's-gravenhage, Telefoon

Nadere informatie

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a Den Haag Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333

Nadere informatie

STICHTING VAN DE ARBEID

STICHTING VAN DE ARBEID Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAC Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer mr.dr. L.F. Asscher Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG T 070-3 499 577 F 070-3 499 796 E info@stvda,nl

Nadere informatie

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van...; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van...; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: Besluit van tot wijziging van het Besluit SUWI houdende regels omtrent de individuele reïntegratieovereenkomst Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 9 februari 2004,

Nadere informatie

Dit zijn overtredingen van artikel 5 lid 1 (RI&E) en artikel 5 lid 3 (PvA) van de arbeidsomstandighedenwet.

Dit zijn overtredingen van artikel 5 lid 1 (RI&E) en artikel 5 lid 3 (PvA) van de arbeidsomstandighedenwet. > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag Design Bouw Chalets t.a.v. De heer 10.2.e Rondweg-W est 35 9101 BE DOKKUM 9101BE35 5 december 2018 Betreft Eis Arbo Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Postbus

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Convenant inzake de samenwerking op grond van art. 64 Wet SUWI

Convenant inzake de samenwerking op grond van art. 64 Wet SUWI Belastingdienst Convenant inzake de samenwerking op grond van art. 64 Wet SUWI Datum Convenant samenwerking 64 Suwt Pagina 1 van 5 Partijen: De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheld handelend in

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 682 Besluit van 13 december 2001, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk

Nadere informatie

Handleiding behandeling WOB-verzoeken

Handleiding behandeling WOB-verzoeken Handleiding behandeling WOB-verzoeken 1. Inleiding Omdat niet altijd helder is hoe om te gaan met verzoeken op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) is deze handleiding opgesteld. Het is een

Nadere informatie

Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat JB Den Haag

Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat JB Den Haag Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat 4 2514 JB Den Haag Tel.: 070-789 07 70 Fax :070-789 07 74 E-mail: info@lcr-suwi.nl www.landelijkeclientenraad.nl Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus 8983 3009 TC ROTTERDAM Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon

Nadere informatie

Aan de Voorzitter Raad van bestuur SVB de heer drs. E.F. Stoové Postbus BH AMSTELVEEN

Aan de Voorzitter Raad van bestuur SVB de heer drs. E.F. Stoové Postbus BH AMSTELVEEN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter Raad van bestuur SVB de heer drs. E.F. Stoové Postbus 1100 1180 BH AMSTELVEEN Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk > Retouradres Postbus 40225 8004 DE ZWOLLE Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Vergunningen & Handhaving Mandemaat 3 Assen Postbus 40225 8004 DE Zwolle www.rvo.nl Contactpersoon Wob medewerker T 088

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Alle - Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 FA Den Haag Turfmarkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid fl1 Ken merk 20

Nadere informatie

Het antwoord op uw personele vraagstuk

Het antwoord op uw personele vraagstuk BD Recruitment BV Het antwoord op uw personele vraagstuk Wie bepaalt bij welk re-integratiebedrijf ik terecht kan? De gemeente of UWV WERKbedrijf maakt bij uw re-integratietraject vaak gebruik van een

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Kamervraag/vragen van het lid Karabulut

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Kamervraag/vragen van het lid Karabulut De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid vraagt uw aandacht voor het volgende.

Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid vraagt uw aandacht voor het volgende. Bezuidenhoutseweg 60 postbus 90405 2509 LK Den Haag tel. 070-3499 577 fax 070-3499 796 e-mail: e.broekema@ser.nl Aan de Voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

BESLISSING OP BEZWAAR

BESLISSING OP BEZWAAR BESLISSING OP BEZWAAR 76537-111131 Bij brief van 3 maart 2014 die is ingekomen bij de NZa op 10 maart 2014 is bezwaar gemaakt tegen de beslissing d.d. 24 februari 2014 met kenmerk 70783/104577. Deze beslissing

Nadere informatie

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport > Retouradres Postbus 2035fl 2500 Ei Den Haag Directie Wetgeving en Bezoekadres Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 59 84 www,rljksoverheid.ni

Nadere informatie

Besluit: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Datum. Beschikking inzake verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

Besluit: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Datum. Beschikking inzake verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie > Retouradres Postbus 20101 2500 EC Den Haag Directoraat-generaal voor Bezuidenhoutseweg 30 Postbus 20101 2500 EC Den Haag T 0703798911 (algemeen)

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Kamervraag van het lid De Wit

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Kamervraag van het lid De Wit Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Datum 13 september 2017 Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over adoptie uit Sri Lanka en de (voormalige) adoptievergunninghouder FLASH

Datum 13 september 2017 Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over adoptie uit Sri Lanka en de (voormalige) adoptievergunninghouder FLASH 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over

Nadere informatie

Datum 17 mei 2016 Betreft Memorie van antwoord voorstel van Wet verbetering hybride markt WGA

Datum 17 mei 2016 Betreft Memorie van antwoord voorstel van Wet verbetering hybride markt WGA > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333 44

Nadere informatie

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan: decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer,

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan: decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer, STICHTING VAN DE ARBEID Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Aan: decentrale cao-partijen T 070. 3 499 577 F 070. 3 499 796 E info@stvda.ni www.stvda.ni Den Haag : 17 april 2015 Ons kenmerk

Nadere informatie

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014; gelet

Nadere informatie

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Ministerie van Justitie en Veiligheid Ministerie van Justitie en Veiligheid > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag DireCtoraat-Generaal Straffen en Beschermen Directie coördinatie Financiön, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken Portefeuille

Nadere informatie

De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek.

De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek. R e g i s t r a t i e k a m e r Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid..'s-Gravenhage, 19 januari 1999.. Onderwerp AMvB informatieplicht banken Bij brief van 8 oktober 1998 heeft u de Registratiekamer

Nadere informatie

INGEKOMEN - 2 DEC. 2SS

INGEKOMEN - 2 DEC. 2SS 1 Provincie T.a.v.: Gedeputeerde Staten Postbus 3007 2001 DA Haarlem INGEKOMEN - 2 DEC. 2SS RTVNH Aletta Jacobslaan 9 Postbus 9823 1006 AM Amsterdam +31 88 850 5050 info(a)rtvnh.nl rtvnh.nl Amsterdam,

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Verzekerbaarheid werknemers

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Verzekerbaarheid werknemers De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Bezoekadres: Parnassuspl&n 5 2511 vx Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 59 84 www,rijksoverhedni Inlichtingen

Nadere informatie

ONTWERP- VERKLARING INZAKE REÏNTEGRATIE BIJ GEDEELTELIJKE ARBEIDSGESCHIKTHEID D.D. 1 DECEMBER 2005

ONTWERP- VERKLARING INZAKE REÏNTEGRATIE BIJ GEDEELTELIJKE ARBEIDSGESCHIKTHEID D.D. 1 DECEMBER 2005 Bezuidenhoutseweg 60 postbus 90405 2509 LK Den Haag tel. 070-3499 fax 070-3499 796 ONTWERP- VERKLARING INZAKE REÏNTEGRATIE BIJ GEDEELTELIJKE ARBEIDSGESCHIKTHEID D.D. 1 DECEMBER 2005 De in de Stichting

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en. Koninkrijksrelaties. Datum 29 februari Betreft Tweede deelbesluit op uw Wob-verzoek.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en. Koninkrijksrelaties. Datum 29 februari Betreft Tweede deelbesluit op uw Wob-verzoek. 2016-0000119221 Kenmerk www. rjksoverheid,n 2500 EA Den Haag Postbus 20011 Den Haag Turfmarkt 147 > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag referendum te gaan voeren. 1. communicatie (met inbegrip van

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage AV/A&M/2001/60552

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage AV/A&M/2001/60552 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003

Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003 Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003 1. Preambule Het kabinet, sociale partners en de VNG zetten zich in om met een tijdelijke impuls de doorstroom van werknemers in gesubsidieerde arbeid naar reguliere

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 26 448 Toekomstige structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN

Nadere informatie

./. Hierbij zend ik u een afschrift van mijn brief aan Borea. In het vertrouwen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

./. Hierbij zend ik u een afschrift van mijn brief aan Borea. In het vertrouwen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA Den Haag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 498 Wijziging van de arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de wijziging van de systematiek van de herbeoordelingen (Wet wijziging systematiek

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 A Den Haag Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving Turfn,arkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag Kenmerk

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. staatssecretaris H. van Hoof Postbus LV Den Haag (070) SEZ/U

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. staatssecretaris H. van Hoof Postbus LV Den Haag (070) SEZ/U Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. staatssecretaris H. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag doorkiesnummer (070) 373 8285 onderwerp Reactie op het evaluatierapport WET SUWI uw kenmerk

Nadere informatie

In uw brief zijn onderstaande vragen gesteld.

In uw brief zijn onderstaande vragen gesteld. Gemeente Haarlem Retouradres Participatieraad Haarlem Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnummer E-mail Onderwerp 11 november 2014 2014/411388 Eric Dorscheidt 0235114010 edorscheidt@haarlem.nl Ongevraagd

Nadere informatie

R e g i s t r a t i e k a m e r. Landelijk instituut sociale verzekeringen. 28 februari 2001 mw. drs. N.M. van Seumeren

R e g i s t r a t i e k a m e r. Landelijk instituut sociale verzekeringen. 28 februari 2001 mw. drs. N.M. van Seumeren R e g i s t r a t i e k a m e r Landelijk instituut sociale verzekeringen 28 februari 2001 mw. drs. N.M. van Seumeren070-3811300..'s-Gravenhage, 23 mei 2001.. Onderwerp uitvoering wet Rea Bij brief van

Nadere informatie

Niet op barcode schrijven!!,.9. e. m. een * e Bergen op Zoom Reg. Datum: 08/06/2006 Eenheid: GRIFF1.58

Niet op barcode schrijven!!,.9. e. m. een * e Bergen op Zoom Reg. Datum: 08/06/2006 Eenheid: GRIFF1.58 IWI De gemeenteraad Niet op barcode schrijven!!,.9. e. m. een * e Bergen op Zoom 106-016213 Reg. Datum: 08/06/2006 Eenheid: GRIFF1.58 Inspectie Work on Inkomon Directie Toezicht gemeenten en overige bestuursorganen

Nadere informatie

Het CENTRUM voor WERK & INKOMEN. een overzicht ten behoeve van inzicht

Het CENTRUM voor WERK & INKOMEN. een overzicht ten behoeve van inzicht Het CENTRUM voor WERK & INKOMEN een overzicht ten behoeve van inzicht Groningen, 26 januari 2001 Centrum voor Werk & Inkomen: een overzicht ten behoeve van inzicht Het Centrum voor Werk & Inkomen is er

Nadere informatie

Provincie Noord-Holland

Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Verzoek om Ïnformatïe (Wet_openbaarheid van bestuur) * = invoer verplicht Particulier of Organisatie Geslacht Voornaam t i. ParticulieE Man _\1f Achternaam Straat Huisnr Postcode

Nadere informatie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van Verkeer en Waterstaat Stichting "Wij vertrouwen stemcomputers niet' t.a.v. de heer R. Gonggrijp Linnaeusparkweg 98 1098 EJ Amsterdam Contactpersoon Doorkiesnummer Datum 16 september 2008

Nadere informatie

- Achtergrond. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Kamp,

- Achtergrond. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Kamp, Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus 9080 1 2509 LV DEN HAAG 2509 LK DEN HAAG T 070-3 499 577 F 070-3 499 796 E info@stvda.nl

Nadere informatie

Convenant bevordering transparantie markt voor reïntegratie- en arbodienstverlening

Convenant bevordering transparantie markt voor reïntegratie- en arbodienstverlening Convenant bevordering transparantie markt voor reïntegratie- en arbodienstverlening 9 maart 2005 Convenant bevordering transparantie markt voor reïntegratie- en arbodienstverlening Partijen: - Werknemersorganisaties,

Nadere informatie

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 29 OKT 2013 Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte heen

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 29 OKT 2013 Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte heen Datum: 29 OKT 2013 Betreft: Openbaarmaking van gegevens Inlichtingen bij Bezoekadres: Rijnstraat 50 2511VX DenHaag T 070 340 79 11 F 070 340 59 84 www.rijksoverheici.ni )uridische Zaken Welzijn en Sport

Nadere informatie

Dienst Terugkeer en Vertrek Ministerie van Veiligheid en Justitie

Dienst Terugkeer en Vertrek Ministerie van Veiligheid en Justitie Dienst Terugkeer en Vertrek Ministerie van Veiligheid en Justitie > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Hoofdkantoor Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 6H Den Haag www.dtenv,ni Datum

Nadere informatie

Datum 19 juni 2019 Betreft Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte

Datum 19 juni 2019 Betreft Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte > Retouradres Postbus 40225 8004 DE ZWOLLE Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Vergunningen en Handhaving Mandemaat 3 Assen Postbus 40225 8004 DE ZWOLLE www.rvo.nl Contactpersoon Wob medewerker Betreft

Nadere informatie

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Ministerie van Veiligheid en Justitie Ministerie van Veiligheid en Justitie > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Directie Wetgeving en Juridische Zaken Turfrnarkt 147 2511 OP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www. rijksoverheid.ni/venj

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Stichting "Wij vertrouwen stemcomputers niet". t.a.v. de heer Gonggrijp en de heer Wels Linnaeusparkweg 98 1098 EJ Amsterdam Datum InlichtJngen

Nadere informatie

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon Onderwerp Uw Wob-verzoek met betrekking tot het gevangeniswezen

Nadere informatie

Aan partijen betrokken bij de Stichting << Adressering>> << Straat>> <<Huisnummer>> <<toevoeging>> <<Postcode>> <<PLAATS>>

Aan partijen betrokken bij de Stichting << Adressering>> << Straat>> <<Huisnummer>> <<toevoeging>> <<Postcode>> <<PLAATS>> > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag Aan partijen betrokken bij de Stichting > > wetge Postbus 90801 2509 LV Den Haag

Nadere informatie

R e g i s t r a t i e k a m e r. ..'s-gravenhage, 4 mei 1999. Ons kenmerk 98.V.0854.03. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking

R e g i s t r a t i e k a m e r. ..'s-gravenhage, 4 mei 1999. Ons kenmerk 98.V.0854.03. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking R e g i s t r a t i e k a m e r..'s-gravenhage, 4 mei 1999.. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking De Ondernemingsraad van een dierentuin heeft de Registratiekamer op 12 oktober 1998 vragen gesteld

Nadere informatie

Registratienummer: GF Datum: 17 juni 2008 Agendapunt: 32

Registratienummer: GF Datum: 17 juni 2008 Agendapunt: 32 Aan de gemeenteraad Registratienummer: GF08.20060 Datum: 17 juni 2008 Agendapunt: 32 Portefeuillehouder: de heer L. Buwalda Behandelend ambtenaar: de heer A.R. v.d. Schoot / mevrouw M. van Dun Telefoonnummer:

Nadere informatie

de hierna volgende Verordening cliëntenparticipatie Halte Werk gemeente Langedijk 2015 vast te stellen.

de hierna volgende Verordening cliëntenparticipatie Halte Werk gemeente Langedijk 2015 vast te stellen. GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Langedijk. Nr. 58371 30 juni 2015 Verordening cliëntenparticipatie Halte Werk gemeente Langedijk 2015 De raad van de gemeente Langedijk gelezen het voorstel

Nadere informatie

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 28 DEC Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 28 DEC Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte Juridische Zaken > Retouradres Postbus 20350 2500 6J Den Haag Directie Wetgeving en 8ezoekadres Rijnstraat 50 2511 XP Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 g 84 www.rijksoverheid,rj Welzijn en Sport Ministerie

Nadere informatie

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten.

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten. In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten. Zienswijzen Er zijn derde belanghebbenden bij de openbaarmaking van

Nadere informatie

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal uitgewerkte of overbodige wetten in te trekken;

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal uitgewerkte of overbodige wetten in te trekken; Intrekking en wijziging van diverse wetten en een besluit op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid VOORSTEL VAN WET Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen

Nadere informatie

VERORDENING ADVIESRAAD SOCIAAL DOMEIN

VERORDENING ADVIESRAAD SOCIAAL DOMEIN VERORDENING ADVIESRAAD SOCIAAL DOMEIN De raad van de gemeente... overwegende dat er een verordening adviesraad sociaal domein moet komen, gelet op artikel 47 van de Participatiewet, artikel 2.1.3 derde

Nadere informatie

De Wsw-raad wordt na één jaar geëvalueerd.

De Wsw-raad wordt na één jaar geëvalueerd. GEWIJZIGD EXEMPLAAR Raadsstuk B&W datum Sector/Afd Reg.nr(s) Onderwerp 95/2008 15 mei 2008 SZW/BB 2008/84-84 Verordening Wsw-raad Aan de Raad der gemeente Haarlem Inhoud van het voorstel Per 1 januari

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wetgevingsadvies AMvB wijziging Besluit SUWI

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wetgevingsadvies AMvB wijziging Besluit SUWI POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Sociale Zaken en

Nadere informatie

STICHTING. Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Geachte dames en heren,

STICHTING. Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Geachte dames en heren, STICHTING Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 2001 8 2500 EA DEN HAAG 070-3 499 577 070-3 499 796 info@stvda.nl

Nadere informatie

Klachtencommissie Goed Bestuur MBO Reglement

Klachtencommissie Goed Bestuur MBO Reglement Klachtencommissie Goed Bestuur MBO Reglement (Branchecode goed bestuur in het MBO, paragraaf 5.3.) Inleiding Bij besluit van het Platform Raden van Toezicht mbo-instellingen en de Vereniging MBO Raad d.d.

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.F. Hoogervorst) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.F. Hoogervorst) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Nadere informatie

9 MEI Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Beslissing op uw Wob-verzoek. Geachte

9 MEI Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Beslissing op uw Wob-verzoek. Geachte Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Bezoekadres: Parnassuspleln 5 2511 VX Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 59 84 www.rijksoverheidnl 9 MEI 2017

Nadere informatie

Landelijke Cliënten Raad

Landelijke Cliënten Raad Aan Raad voor Werk en Inkomen t.a.v. de Voorzitter de heer J.P.C.M. van Zijl Postbus 16101 2500 BC Den Haag Landelijke Cliënten Raad Den Haag, 18 november 2002 Betreft: Reactie op uw advies aan de minister

Nadere informatie

Een kijkje achter de schermen van de WIA

Een kijkje achter de schermen van de WIA Een kijkje achter de schermen van de WIA Even voorstellen Otwin Nonnekes Adviseur Sociale Zekerheid SV Land Röntgenlaan 13 2719 DX Zoetermeer T 079 3634400 info@svland.nl www.svland.nl Wet beperking ziekteverzuim

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 26 448 Toekomstige structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) Nr. 19 BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Werk en Bijstand Afdeling Uitkeringsnormen, Rechten en Plichten Colleges van Burgermeesters en Wethouders I.a.a. Directeuren Sociale Dienst Hoofden

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag De heer B.J.S.A.A.F. de Winter DGBK/Burgerschap en Informatiebeleid Interactie Schedeldoekshaven 200

Nadere informatie

Aan de voorzitter Raad van Bestuur CWI De heer drs. R. de Groot Postbus HD AMSTERDAM CWI/2006/1083 UB/A/2006/ Geachte heer De Groot,

Aan de voorzitter Raad van Bestuur CWI De heer drs. R. de Groot Postbus HD AMSTERDAM CWI/2006/1083 UB/A/2006/ Geachte heer De Groot, Aan de voorzitter Raad van Bestuur CWI De heer drs. R. de Groot Postbus 58191 1040 HD AMSTERDAM 1040 HD58191 Contactpersoon drs. D.S. Badal mr. J.M.E. Selter Doorkiesnummer (070) 333 53 96 (070) 333 44

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie van Buitenlandse Zaken Ministerie van Buitenlandse Zaken Ministerle van Buitenlandse Zaken [...] Rijnstraat B 2515 XP Den Haag Postbus 20061 2500 EB Den Haag Nederland www.rijksoverheld.nl Nederland www.nederlandwereldwljd nl

Nadere informatie

ROZE MOND. advocaten. T.a.v. mevrouw Elîsabeth Post (gedeputeerde Openbaar Vervoer) Amsterdam, 28 september Geacht college,

ROZE MOND. advocaten. T.a.v. mevrouw Elîsabeth Post (gedeputeerde Openbaar Vervoer) Amsterdam, 28 september Geacht college, en ROZE MOND advocaten Herengracht 567 1017 CD Amsterdam T (020) 622 77 77 f (020) 623 83 80 W www.ro2emond.ni TEVENS PER E-MAIL: secr.post@noord-holland.nl; servicepunt@noord-holland.nl Gedeputeerde Staten

Nadere informatie

i-'l-li'i'-hliwi'-i'l

i-'l-li'i'-hliwi'-i'l Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid > Retouradres Postbus 9 8 1 259 LV Den Haag Directie Inkomensverzekeringen e -voorzieningen Afdeling Financieringsbeleid Aan het college van burgemeester

Nadere informatie

6 NOV Rijksvastgoedbedrijf. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

6 NOV Rijksvastgoedbedrijf. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Korte Joorhout 7 Afdeling Verkoop Projecten Directie Transacties & Rljksvastgoedbedrijl > Retouradres Postbus 16700, 2500 BS Den Haag omdat dit document reeds openbaar is. Ik heb besloten om het document

Nadere informatie

Artikel 1 In dit reglement wordt onder de hierna aangegeven begrippen het volgende verstaan:

Artikel 1 In dit reglement wordt onder de hierna aangegeven begrippen het volgende verstaan: PRIVACY REGLEMENT A. Begripsomschrijvingen Artikel 1 In dit reglement wordt onder de hierna aangegeven begrippen het volgende verstaan: persoonsgegeven: Een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Kamervragen van het lid Van Hijum

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Kamervragen van het lid Van Hijum De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Nota van B&W. Onderwerp Verordening Wsw-raad

Nota van B&W. Onderwerp Verordening Wsw-raad Onderwerp Verordening Wsw-raad Nota van B&W Portefeuille H. van der Molen Auteur Dhr. P. Haker Telefoon 5114039 E-mail: phaker@haarlem.nl Reg.nr. SZW/BB/2008/84084 Bijlage A B & W-vergadering van 13 mei

Nadere informatie

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De heer R.P.G. Hoenen Beezepool 67 6245 JH Eijsden Afdeling Algemeen Bestuurlijk- Rijnstraat 8 Den Haag Postbus

Nadere informatie

Datum 13 december 2012. Betreft Bonus Wsw over 2010. Geacht college,

Datum 13 december 2012. Betreft Bonus Wsw over 2010. Geacht college, > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag Aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond Postbus 950 5700 AZ Helmond []5700AZ950 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat

Nadere informatie

Uitvoering Participatiewet en positie WAVA hierin Volgnr Corsa kenmerk Portefeuillehouder wethouder P.

Uitvoering Participatiewet en positie WAVA hierin Volgnr Corsa kenmerk Portefeuillehouder wethouder P. Onderwerp Uitvoering Participatiewet en positie WAVA hierin Volgnr. 2015-026 Corsa kenmerk 15.0006784 Portefeuillehouder wethouder P. Jorritsma Ambtenaar Ad Huijsman Afdeling Loket Altena Datum voorstel

Nadere informatie

Motie mw. Verburg over behandelings- en betalingstermijn

Motie mw. Verburg over behandelings- en betalingstermijn De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 459 Besluit van 14 oktober 2000 tot wijziging van het Besluit voorwaarden erkenning uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 60 van de Organisatiewet

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Verburg (CDA) over wachttijden bij de CWI s.

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Verburg (CDA) over wachttijden bij de CWI s. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Onder verwijzing naar uw per gestuurde brief van 6 februari 2013 bericht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) u als volgt.

Onder verwijzing naar uw per  gestuurde brief van 6 februari 2013 bericht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) u als volgt. Openbare versie Stichting Wesa Beheer de heer N.A. Sjerps Vogelzand 2107 1788 GL JULIANADORP Datum Ons kenmerk ----------------13080613 Pagina 1 van 6 Kopie aan ------------------------------- -----------------------

Nadere informatie

2 8MEI 2Ü1. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte

2 8MEI 2Ü1. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte kort Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport > Retouradres Postbus 20350 2500 Ei Den Haag Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 59 84 www. rijksoverheid. ni

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG. Wetgevingsadvies lagere regelgeving Quotumwet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG. Wetgevingsadvies lagere regelgeving Quotumwet. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Staatssecretaris van Sociale Zaken

Nadere informatie