vanstate /1 A/4. Datum uitspraak: 24 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie

1 Raad vanstate /1 A/4. Datum uitspraak: 24 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: - appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage van 17 augustus 2011 in zaken nrs. 11/18137 en 11/18139 in de gedingen tussen: de vreemdelingen en de minister voor Immigratie en Asiel.

2 /1/V Oktober Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 25 mei 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 1 7 augustus 2011, verzonden op 18 augustus 2011, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V oktober Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat. w.g. Verheij lid van de enkelvoudige kamer w.g. Graat ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober Verzonden: 24 oktober 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 31 Aug 1109:24 WALLS ADVOCATEN p.4 18/ :34 FAX < SECT BEST AFD 3 g]003/007 uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 11/18137 en 11/18139 uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel S:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ia de zaak tussen, eiseres, V-nummer, en!, eiser, V-nummer, hierna samen te noemen eisers, (gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Dordrecht), en de minuter voor Immigratie en Asiel, verweerder (gemachtigde: mr. drs. K.E. van der Lugt). Procesverloop Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op 10 januari Eiser heeft gesteld te zijn geboren op 17 augustus Zij stellen allebei de Armeense nationaliteit te bezitten. Zij verblijven als vreemdeling in Nederland. Op 8 maart 2011 hebben zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiej voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluiten van 25 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 27 mei 2011 hebben eisers tegen deze besluiten beroep aangetekend bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 3 augustus Eiseres is niet ter zitting verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door eiser, die aldaar in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S. Zwiers, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig drs. H. Markarian, tolk in de Armeense taal. Overwegingen I. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde rijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het

5 31 Aug 11 09:24 WALLS ADVOCATEN IS/OS :35 FAX SECT BEST AFD 3 p.5 004/007 zaaknummers: AWB 11/18137 en 11/ Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003). Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Vo 343/2003, behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van de Vo 343/2003 genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Op grond van artikel 16, eerste Iid> aanhef en onder e, van de Vo 343/2003 is de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich in een andere lidstaat ophoudt zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Vo 343/2003 komen de in het eerste lid genoemde verplichtingen te vervallen indien de betrokken onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven. Op grond van artikel 20, derde lid, van de Vo 343/2003 worden de regels betreffende de bewijzen en indicaties en de interpretatie daarvan, alsmede die voor het opstellen en indienen van verzoeken, vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, tweede lid, bedoelde procedure Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Vo 343/2003 worden voor het afhandelen van de in deze verordening vastgestelde procedure ter bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielverzoek, bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt De Verordening (EG) 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 (hierna; de Uitvoeringsverordening) schrijft onder meer voor welke stukken of verklaringen als "bewijzen" en "indirecte bewijzen" gelden voor uitreis uit het grondgebied van de lidstaten in het kader van de vaststelling van de verplichting tot terugname. In de lijsten A en B van bijlage II bij de Uirvoerings verorden ing is terug te vinden welke stukken of verklaringen als "bewijzen" dan wel "indirecte bewijzen" kunnen worden aangemerkt voor de vaststelling of betrokkenen al dan niet ten minste drie maanden het grondgebied van de lidstaten hebben verlaten.

6 31 Aug 11 09:25 WALLS ADVOCATEN p.6 18/ :35 FAX SECT BEST AFD 3 (21005/007 zaaknummers: AWB 11/1S137 en 11/ De Oostenrijkse autoriteiten hebben op 20 april 20 II het terugname verzoek betreffende eisers aanvaard. Ingevolge paragraaf C3/ van de Vc 2000 gaat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten principale vanuit dat de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt Het is in dat geval volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) aan eisers om aannemelijk te maken dat zich ïn hun zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Oostenrijk, van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van bet EVRM wordt weerlegd (zie onder meer de uitspraken van de AbRS betreffende Italie van 30 oktober 2009, UN BK2300, BK2240 en BrC2296). Eerst indien zij daarin zijn geslaagd, kan verweerder niet langer volstaan met een algemeen beroep op het interstate lijk vertrouwensbeginsel en is het aan hem om concreet te weerleggen dat eisers bedoelde risico's lopen. 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij longer dan drie maanden buiten het Dubliit-gebied hebben verbleven. Zij voeren daartoe aan dat zij op 20 september 2010 Oostenrijk hebben verlaten en eerst op 3 januari 2011 Polen zijn mgereïsd. Zij verwijzen daartoe naar de door hen overgelegde indirecte bewijzen als bedoeld in de lijsten A en B van bijlage II bij de Uitvoeringsverordenïng en naar de uitspraak van de AbRS van 19 juni 2009 (nr /1/V3). Verder zijn zij van mening dat de voorzieningen in Oostenrijk niet toereikend zijn, zodat eisers niet aan Oostenrijk behoren te worden overgedragen. Daarbij is eiseres thans onder behandeling van een psycholoog /psychiater, terwijl zij in Oostenrijk geen adequate behandeling heeft gekregen. Eisers zien niet in op grond waarvan dat nu na terugname door Oostenrijk anders zou zijn. Ten slotte stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder handelt in strijd met het EU-recht door geen toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003 en dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 van het EVRM en ook met de artikelen 1, 4, 18, 19, tweede lid, 47 en 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 3. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij meer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten hebben verlaten. Vaststaat dat eisers alleen indirecte bewijzen hebben overgelegd teneinde dit aannemelijk te maken. Deze dienen weliswaar met verwijzing naar de jurisprudentie van de AbRS (zie bijvoorbeeld LJN: BJ1586 en BQ3788) allen - ook al zijn de stukken met betrekking tot september 2010 niet uit objectieve bron afkomstig - te worden betrokken bij de vraag of eisers hun gestelde vertrek aannemelijk hebben gemaakt, maar hieraan kan niet de conclusie worden verbonden die eisers daaraan verbonden wensen te zien. Hierbij is van belang dat de overgelegde stukken zien op de periode van 21 september 2010 tot IS december 2010 welke periode korter is dan drie maanden. Daarbij komt dat de authenticiteit van de documenten die zijn onderzocht door Bureau Documenten niet is komen vast te staan en dat bet voor het overige gaat om verklaringen waaraan geringe bewijskracht toekomt, nu zij niet afkomstig zijn uit objectieve bron. Verweerder beeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat

7 31 Aug 1109:26 WALLS ADVOCATEN p.7 18/ :36 FAX 0703S1367O SECT BEST AFD 3 006/007 zaaknummers: A WB 11/18137 en 11/18139 niet aannemelijk is geworden dat eisers het grondgebied van de lidstaten niet ten minste drie maanden hebben verlaten, zodat de Oostenrijkse autoriteiten op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vo 343/2003 nog steeds verplicht zijn eisers terug te nemen. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder geen aanleiding had om niet uit te gaan van het interslatei ijk vertrouwensbeginsel. Hetgeen eisers hebben betoogd vormt geen concrete aanwijzing dat Oostenrijk eisers, die worden overgedragen in het kader van de Vo 343/2003, in strijd met de non-refoulement verplichtingen zal verwijderen naar hun land van herkomst zonder dat hun asielmotieven inhoudelijk zijn beoordeeld. Ei seres heeft gesteld dat er sprake is van medische omstandigheden welke aan haar overdracht aan Oostenrijk in de weg staan. De rechtbank is van oordeel dat ei seres haar beroep niet heeft onderbouwd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat in Oostenrijk geen adequate behandeling kan plaatsvinden of dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Verweerder heeft zich gelet op het vorenstaande met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en heeft in redelijkheid onvoldoende grond aanwezig kunnen achten om de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen op grond van artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/ Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond. 5. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

8 31 Aug 11 09:26 ia/lm :36 WALLS ADVOCATEN FAX SECT EEST AFD zaaknummers: AWB 11/I8I37 en 11/18139 Beslissing De rechtbank 's-gravenhage verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van J.J. Kip, grifrer. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 20] 3. Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan boger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus Î6113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie:

9 31 Aug 11 09:24 WALLS ADVOCATEN p.1 W A L L A D V O C A T E N Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus i 2500 EA 's-gravenhase PSAAD VAN STATE ^vu LA s cravennage INGEKOMEN Tevens per fax , 8 pag. ZAAKNR. AAW: BF.HANDF.L0DD: 3 1 AUG 2011 loiiojr W l/'t^ RAR: Wijnsnait BV Donrecht TeJsfoon: ] 1020 Telefax: 07S mrdrsj.nf. WaJls mw mr S. Zwiers mw mr M.C.M, van der Mark mw mr H.E. Visscher Advocaten mw T. Sahar Juridisch medewerker Inzake: Procedurenr: Onze ref: INDnr: Dordrecht, n.n.b augustus 2011 en Appelschrift Vreemdelingenrecht asiel Dublin Hoogedelgestreng college, Door deze, derhalve tijdig binnen de wettelijke beroepstermijn stelt ondergetekende, mr M.C.M, van der Mark, advocaat, kantoorhoudende te 3311 BV Dordrecht aan de Wijnstraat 209, die verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn door en, appellanten, van Armeense nationaliteit, thans verblijvende te en domicilie kiezende ten kantore van hun gemachtigde, om dit appelschrift in te dienen en te ondertekenen en hoger beroep in te stellen, hoger beroep in tegen de uitspraak van 17 augustus 2011, verzonden op 18 augustus 2010, reg. nr. AWB11 / en 11 /18139, [aangehecht), van de rechtbank 's-gravenhage, sector bestuursrecht, vreemdelingenkamer. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun asielaanvraag voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. Verweerder is de Minister voor Integratie en Asiel. Appellanten wensen tegen voornoemde uitspraak de navolgende grieven aan te voeren: Srichting Beheer Derdengelden ING ledetc jni^irakeliiwiïic is beperk: tot het bedrag dat in het desbetreffende gcvij onder de beroep saansp rakel ijkheith ven ekerin g vsn Je behandelend advocut wordt uiibetaild.

10 31 Aug 1109:24 WALLS ADVOCATEN p.2 W A L L S A D V O C A T E N Griefl [r.o. 3) Ten onrechte betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat verklaringen met betrekking tot het verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten niet uit objectieve bron zouden zijn dan wel dat het Bureau Documenten de authenticiteit niet kan vaststellen. Toelichting Appellanten deden een beroep op de vaste jurisprudentie van uw Afdeling bestuursrechtspraak waaraan ook door de rechtbank wordt gerefereerd met betrekking tot de vraag of bedoelde documenten bij de beoordeling betrokken dienen te worden. Nu het antwoord daarop bevestigend luidt valt niet in te zien hoe de rechtbank alsnog mag oordelen dat, nu de documenten niet uit objectieve bron zijn, de bewijskracht dermate gering is dat ze de stellingen van appellanten met betrekking tot hun vertrek niet zouden onderbouwen. 6rief2{r.o.3) Ten onrechte miskent de rechtbank dat het besluit van verweerder om artikel 3, lid 2 Dubiinverordening (DVJ toe te passen binnen de werkingssfeer van het EU-recht valt, gelet op artikel 6 van het Verdrag betreffende de EU en/of artikel 51 van het EU-Handvest van de Grondrechten. Toelichting Nederland is niet van zijn verplichting, om fundamentele EU-rechten in acht te nemen, ontheven als Nederland appellante overdraagt aan de op grond van de Dubiinverordening verantwoordelijke lidstaat. De verplichting om de fundamentele EU-rechten in acht te nemen staat eraan in de weg, dat op voorhand wordt aangenomen dat deze lidstaat deze fundamentele EU-rechten en/of de minimumnormen uit de Opvang-, Definitie- en Procedurerichtlijn in acht zal nemen. Nederland behoort op grond van EU-recht verplicht om het asielverzoek van appellanten aan zich te trekken op grond van artikel 3, lid 2 DV, nu overdracht appellanten zou blootstellen aan een risico van schending van zijn fundamentele rechten (met name artikelen 1, 4, 18, 19(2), en/of 47, van het EU-Handvest), en/of aan het risico dat de minimumnormen uit genoemde richtlijnen niet op zijn van toepassing zuilen zijn.

11 31 Aug 1109:24 WALLS ADVOCATEN p.3 W A L L S A D V O C A T E N Grief 3 De rechtbank verklaart ter» onrechte het beroep ongegrond. REDEN WAAROM: Appelfanten zich tot U wenden met het eerbiedig verzoek: 1. Dit hoger beroep gegrond te verklaren; 2. Voornoemde uitspraak te vernietigen; 3. Het bepaafde in artikel 44 Wet RvS dan wel in artikel 42 Wet RvS toe te passen; 4. Verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. M.C.M, van der Mark, advocaat, bepaaldelijk gevolmachtigde Bij opvolgend faxbericht verzonden aan IND 's Hertogenbosch