Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: Eerste examenperiode

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: Eerste examenperiode"

Transcriptie

1 Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: Eerste examenperiode EETGERELATEERDE PROBLEMEN BIJ PREADOLESCENTEN: DE ROL VAN BEELDEN UIT DE MEDIA, HECHTING EN ZELFBEELD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Charlotte Goessaert Promotor: Dr. Lien Goossens

2 Ondergetekende, Charlotte Goessaert, geeft toelating tot raadpleging van de masterproef door derden.

3 Abstract Doel: Deze scriptie bekijkt het verband tussen de media en eetgerelateerde problemen bij preadolescente jongens en meisjes. Aangezien blijkt dat niet iedereen die blootgesteld wordt aan de media een eetproblematiek ervaart, onderzoeken we naast de media ook de relatie van kwetsbaarheidsfactoren zoals hechting en zelfbeeld met eetgerelateerde problemen. Methode: Gegevens van de 54 kinderen (19 jongens en 35 meisjes) werden verzameld aan de hand van vragenlijsten (Experiences in Close Relationship Scale, Competentiebelevingsschaal voor Kinderen en Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag) en een dagboek (dagelijks eetpatroon, dagelijks mediagebruik en tevredenheid met het lichaam en het gewicht). Resultaten: Het aantal uren televisie kijken vertoont een trendsignificant verband met tevredenheid met het lichaam bij meisjes. Bovendien vinden we dat jongens die overeten meer uren naar televisie kijken dan meisjes die overeten. Kinderen die maaltijden overslaan lezen meer tijdschriften dan kinderen die geen maaltijden overslaan. Wanneer we het verband tussen hechting en eetgerelateerde problemen onderzoeken, vinden we hoofdzakelijk een verband met angstige hechting en niet met vermijdende hechting. Zowel het fysiek als het algemeen zelfbeeld vertonen significante relaties met eetgerelateerde problemen bij meisjes, maar niet bij jongens. Tenslotte zijn er aanwijzingen dat het gebruik van media een partiële mediator is voor het verband tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en lichaamsontevredenheid. Discussie: De resultaten uit deze studie tonen het belang aan van het reeds opstarten van preventieprogramma's voor eetgerelateerde problemen voor jonge kinderen, met specifieke aandacht voor de mogelijke invloed van de media, de band met de ouders en een positief zelfbeeld.

4 Dankwoord Na vijf jaar lang studeren is de masterproef de beëindiging van deze boeiende en leerrijke opleiding. Twee jaar lang vroeg deze masterproef zeer veel gedrevenheid en inspanningen, ik zou hierin niet geslaagd zijn zonder de vele hulp, steun, vertrouwdheid en competentie van verschillende personen. Hiervoor zou ik hen graag openhartig willen bedanken. Bijzondere dank gaat uit naar mijn promotor en begeleidster Lien Goossens voor het snel beantwoorden van mijn vragen, het verschaffen van essentiële informatie en het kritisch nalezen van deze scriptie. Haar inbreng was een uitdrukkelijke meerwaarde voor mijn masterproef. Daarnaast wil ik graag alle kinderen en hun ouders bedanken voor hun deelname aan dit onderzoek. Zonder elk van hen was het niet mogelijk geweest om deze masterproef te realiseren. Evenzeer heb ik ook nog enkele woorden van dank voor een aantal mensen die mij doorheen deze periode hebben gesteund. Vooreerst dankuwel aan mijn ouders voor jullie steun, waardering en blijvende geloof in mij. Eveneens wil ik mijn zus en vriendinnen bedanken voor hun luisterend oor en het zorgen voor ontspannende momenten. Tot slot wil ik nog mijn vriend bedanken om er te zijn voor mij, om mij aan te moedigen wanneer het moeilijk ging en uiteraard voor de hulp bij de computertechnische zaken.

5 Inhoudstabel Abstract... Dankwoord... Probleemstelling... 4 Conceptualisering Eetstoornissen en Eetgerelateerde Problemen... 5 Eetstoornissen Definitie Prevalentie... 6 Eetgerelateerde problemen Algemene definitie... 7 Soorten eetgerelateerde problemen... 7 Prevalentie... 9 Gevolgen Conclusie Etiologie van Eetgerelateerde Problemen De rol van de media Theoretische achtergrond Empirische evidentie De rol van hechting en zelfbeeld Hechtingstheorie Link met eetgerelateerde problemen/eetstoornissen Empirische evidentie Hechting en zelfbeeld als kwetsbaarheidsfactoren voor de link tussen media en eetgerelateerde problemen Besluit Onderzoeksvragen Methode Deelnemers en Procedure Instrumenten Dagboek Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag (NVE) Experiences in close relationship scale (ECR)... 30

6 Competentie-belevings-schaal voor kinderen (CBSK) Statistische Analyses Resultaten Karakteristieken van de Steekproef Onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1. Is er een verband tussen media en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? Onderzoeksvraag 2. Is er een verband tussen hechting en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? Onderzoeksvraag 3. Is er een verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? Onderzoeksvraag 4. Media als mediator voor de relatie tussen hechting en lichaamstevredenheid (a) en voor de relatie tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid (b)? Discussie Het Verband tussen Media en Eetgerelateerde Problemen Het Verband tussen Hechting en Eetgerelateerde Problemen Het Verband tussen Zelfbeeld en Eetgerelateerde Problemen Media als Mediator voor het verband tussen Hechting en Lichaamstevredenheid en voor het verband tussen Zelfbeeld en Lichaamstevredenheid Sterktes en Beperkingen van Huidig Onderzoek Bijkomende Suggesties voor Verder Onderzoek Implicaties voor de Klinische Praktijk Algemene Conclusie Referenties Bijlagen... 71

7 Probleemstelling Eerder onderzoek geeft aan dat eetgerelateerde problemen pas optreden tijdens de adolescentie (Dhont & Tiggemann, 2005, 2006a; Levine & Harrison, 2003). Recent wordt men er zich echter steeds meer van bewust dat eetgerelateerde problemen zich al op heel jonge leeftijd kunnen voordoen, voornamelijk in de kindertijd en in de vroege adolescentie (Littleton & Ollendick, 2003). Dergelijke eetgerelateerde problemen kunnen heel wat negatieve gevolgen hebben, zowel op psychisch als op fysiek vlak, wat zorgt voor een daling van de levenskwaliteit (Herpertz-Dahlmann, Wille, Hölling, Vloet & Ravens-Sieberer, 2008). Theoretische modellen stellen duidelijk dat inzicht in de risicofactoren van eetgerelateerde problemen van groot belang is (Wilfley et al, 1997; Stice, 2001). Vandaag de dag wordt druk uit de media meer en meer als een belangrijke risicofactor beschouwd. Hoewel dit een factor is die vele jongeren ervaren, betekent dit niet dat iedereen die geconfronteerd wordt met de media ook daadwerkelijk een eetgerelateerd probleem ontwikkelt (Dohnt & Tiggemann, 2006b). De bedoeling van dit onderzoek is nagaan wat preadolescenten dan wel kwetsbaar maakt voor het krijgen van een eetproblematiek. Daarom zullen in deze scriptie 'hechting' en 'zelfbeeld' als belangrijke factoren bekeken worden voor de kwetsbaarheid van de invloed van de media en het ervaren van eetgerelateerde problemen. Via een mediatie-analyse combineert deze studie de assumpties van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel en het Dual Pathway model. We zullen ons specifiek richten op preadolescenten, zowel jongens als meisjes, met de leeftijd van 9 tot 13 jaar. Dergelijk onderzoek is tot dusver nog niet uitgevoerd. Dit inleidend hoofdstuk staat eerst even stil bij de conceptualisering van de eetstoornissen en eetgerelateerde problemen: definitie, classificatie, prevalentie en gevolgen. Daarna willen we concreet aandacht schenken aan de oorzaken van de eetgerelateerde problemen, in het bijzonder aan de rol van de media, de rol van hechting en de rol van zelfbeeld. Vervolgens wordt in de methodesectie meer informatie gegeven over de deelnemers, procedure en instrumenten van dit onderzoek. Hierop volgend krijgen we de resultaten te zien, die daarna kritisch zullen besproken worden en waarin we ook suggesties voor verder onderzoek vooropstellen. Dit onderzoek is geassocieerd met de studie van Lauwers en Bracke (2011). 4

8 Conceptualisering Eetstoornissen en Eetgerelateerde Problemen Eetstoornissen worden vaak verward met eetgerelateerde problemen. Het verschil tussen beide wordt bepaald door de ernst van de symptomen en de mate waarin zij het normale functioneren van de persoon belemmeren. De symptomen van eetgerelateerde problemen zijn minder ernstig en treden minder frequent op. Eetstoornissen zijn vaak storender, waardoor patiënten nog moeilijk normaal kunnen functioneren (Jansen, 1997). Het optreden van eetgerelateerde problemen gebeurt op steeds jongere leeftijd, vooral in de kindertijd en de vroege adolescentie (Littleton & Ollendick, 2003). Deze eetgerelateerde problemen kunnen na een tijd echter leiden tot het ontstaan van eetstoornissen (Stice, 2002). In wat volgt zullen we respectievelijk stilstaan bij de definitie, prevalentie en gevolgen van zowel de eetstoornissen als van de eetgerelateerde problemen. Eetstoornissen. Definitie. Een eetstoornis wordt gedefinieerd als een verstoring in het eetgedrag of gedrag dat bedoeld is om het gewicht te controleren. Deze gedragingen kunnen de fysieke gezondheid en het psychosociale functioneren aantasten (Fairburn, 2001). De meest bekende eetstoornissen zijn anorexia nervosa, boulimia nervosa en de eetbuienstoornis. Anorexia nervosa (AN). Het belangrijkste kenmerk van deze stoornis is een weigering om het lichaamsgewicht op peil te houden dat normaal is voor lengte en leeftijd. Men hanteert als criterium dat het gewicht slechts 85% mag bedragen van het te verwachten gewicht. Hiervoor gebruikt men vaak de Body Mass Index (BMI; kg/m 2 ), wanneer de BMI minder dan 17.5 bedraagt, wordt gedacht aan AN (APA, 2000; Reijonen, Pratt, Patel & Greydanus, 2003; Gonzalez, Kohn & Clarke, 2008). Personen met AN hebben extreme angst om in gewicht toe te nemen. Er bestaan twee types: het beperkende type en het purgerende type. Het beperkende type vermagert door veel te bewegen en weinig te eten, terwijl het purgerende type ook weinig eet maar soms eetbuien heeft en daarna purgeert. Purgeren betekent dat men de ingenomen voeding probeert te verwijderen vooraleer ze opgenomen wordt in het lichaam (APA, 2000; Klein & Walsh, 2003). 5

9 Boulimia nervosa (BN). BN is een eetstoornis met terugkerende episodes van eetbuien gepaard gaande met compensatiegedrag. Een eetbui wordt gezien als het ongecontroleerd eten van een objectief grote hoeveelheid voedsel in korte tijd. Om van BN te spreken moeten de eetbuien minstens tweemaal per week gedurende drie maanden voorkomen (APA, 2000; Reijonen et al., 2003; Gonzalez et al., 2008; Vyver, Steinegger & Katzman, 2008). Bij deze eetstoornis kan een onderscheid gemaakt worden tussen purgeerders en niet-purgeerders. Het verschil is dat bij purgeerders dikwijls sprake is van purgerende maatregelen zoals zelfopgewekt braken en misbruik van laxantia of diuretica, terwijl bij de niet-purgeerders andere inadequate compensatiemechanismen gebruikt worden zoals excessief bewegen en vasten (APA, 2000; Klein & Walsh, 2003). De eetbuienstoornis (BED = Binge Eating Disorder). Deze stoornis valt in de DSM-IV-TR onder de ED-NOS categorie (eetstoornissen niet anderszins omschreven). Dit wil zeggen dat deze stoornis niet volledig aan de diagnostische criteria van andere eetstoornissen voldoet. De BED wordt gekenmerkt door ten minste tweemaal per week gedurende zes maanden eetbuien te stellen zonder compensatiegedrag te vertonen. Tijdens de eetbui moeten minimum drie indicatoren van controleverlies aanwezig zijn. Deze zijn: sneller eten, eten tot onbehaaglijk vol, grote hoeveelheden voedsel eten zonder honger, grote hoeveelheden voedsel eten door de dag heen, eten in isolatie uit schaamte voor de hoeveelheid voedsel en zich schuldig of depressief voelen na het eten (APA, 2000; Fairburn & Harrison, 2003). Prevalentie. Eetstoornissen komen het vaakst voor bij vrouwen. Bij AN wordt een ratio van 10-20:1 (vrouwen:mannen) waargenomen terwijl bij BN een ratio van 10:1 (vrouwen:mannen) wordt bemerkt (Klein & Walsh, 2003). De adolescentie (15-19 jaar) is volgens onderzoek de piekperiode voor het ontstaan van eetstoornissen bij meisjes. AN begint meestal in de vroege adolescentie, terwijl BN zijn aanvang doorgaans in de late adolescentie kent. De incidentie van AN fluctueert tussen 0.5 en 1%. BN komt iets vaker voor, de incidentie ligt rond de 3% (Reijonen et al., 2003; Gonzalez et al., 2008). De prevalentie van BED bevindt zich dan weer tussen de 1 en 3% in de algemene populatie (Pull, 2004). Wel dient opgemerkt te worden dat bij lagere schoolkinderen de hierboven 6

10 beschreven eetstoornissen niet zo dikwijls voorkomen. Jonge kinderen vertonen soms wel een aantal subklinische eetstoornissymptomen zoals verstoorde eetgedragingen en diëten, maar voldoen vaak niet aan alle DSM-criteria van een bepaalde eetstoornis (Littleton & Ollendick, 2003). Deze verzameling van subklinische symptomen zullen we doorheen deze scriptie benoemen met de term eetgerelateerde problemen. Het is belangrijk om stil te staan bij het bestaan en ontstaan van eetgerelateerde problemen bij jonge kinderen aangezien deze - zoals hierboven reeds aangegeven werd - later kunnen ontwikkelen tot (klinische) eetstoornissen. Eetgerelateerde problemen. Algemene definitie. Er zijn heel wat eetgerelateerde problemen die niet opgenomen zijn in de DSM-IV-TR (APA, 2000). Deze problemen voldoen niet aan de criteria van AN, BN of eetstoornissen niet anderszins omschreven. Het zijn dus verstoorde eetgedragingen en attitudes die op zich geen eetstoornis zijn maar die wel onze aandacht verdienen omdat ze voorlopers kunnen zijn van eetstoornissen en omdat ze al op jonge leeftijd gerapporteerd kunnen worden (Littleton & Ollendick, 2003; Stice, 2002). In de volgende paragraaf worden de volgende eetgerelateerde problemen beschreven: lichaamsontevredenheid, eetbuien, extern eten, diëten en emotioneel eten. Soorten eetgerelateerde problemen. Eetgerelateerde problemen kunnen opgesplitst worden in een cognitieve component en een gedragsmatige component. De cognitieve component bevat de verstoorde attitudes en cognities; hieronder valt onder andere lichaamsontevredenheid en het zich zorgen maken over eten, gewicht en lichaam. De gedragsmatige component bevat dan enerzijds de symptomen van eetbuien, namelijk overeten en controleverlies over eten, en anderzijds de eetstijlen, namelijk emotioneel, lijngericht en extern eten (Grabe, Ward & Hyde, 2008). Lichaamsontevredenheid. Dit wordt gedefinieerd als negatieve subjectieve evaluaties van iemands fysieke lichaam, zoals figuur, gewicht, buik en heupen. Het gaat erom hoe mensen zich voelen over hun lichaam (APA, 2000). Fairburn, Cooper en Shafran (2003) zien 'het zich overdreven zorgen maken omtrent lichaam en gewicht' als de kernpathologie van eetstoornissen. In deze scriptie zal een onderscheid gemaakt 7

11 worden tussen tevredenheid met het lichaam en tevredenheid met het gewicht. Overeten/eetbuien. Er kunnen vier soorten episodes van overeten/eetbuien onderscheiden worden (zie figuur 1). Een eetbui wordt gedefinieerd als het eten van een grote hoeveelheid voedsel in een beperkte periode met een gevoel van verlies van controle (Herpertz-Dahlmann, Wille, Hölling, Vloet & Ravens-Sieberer, 2008). Men spreekt van een objectieve eetbui wanneer men een grote hoeveelheid voedsel eet en waarbij de persoon een gevoel van controleverlies ervaart. Bij een subjectieve eetbui eet men een hoeveelheid voedsel die volgens hem/haar als veel wordt beschouwd, maar die volgens de objectieve normen niet als een grote hoeveelheid kan worden omschreven. De persoon ervaart gevoelens van controleverlies (Fairburn & Cooper, 1993). Overeten wordt gezien als het eten van een grote hoeveelheid voedsel zonder controleverlies (Tanofsky-Kraff et al., 2007). Objectief overeten treedt op wanneer mensen een grote hoeveelheid voedsel eten en evenmin gevoelens van controleverlies ervaren. Bij subjectief overeten wordt de hoeveelheid voedsel die gegeten wordt als veel ervaren, hoewel die volgens objectieve normen niet zo beschouwd kan worden (Fairburn & Cooper, 1993). Objectief grote hoeveelheid Subjectief grote voedsel hoeveelheid voedsel Controleverlies Objectieve eetbui Subjectieve eetbui Geen controleverlies Objectief overeten Subjectief overeten Figuur 1. De vier soorten episodes van overeten/eetbuien (Fairburn & Cooper, 1993) Eetstijlen. Er zijn drie soorten eetstijlen, namelijk extern eten, lijngericht eten en emotioneel eten. Extern eten betekent dat mensen afgaan op externe cues om te eten onafgezien van de fysieke nood voor voedsel. Ze worden beïnvloed door het uitzicht, de geuren en smaken van voedsel en zijn daardoor snel verleid om te eten (Braet, 1999). Lijngericht eten verwijst naar de daadwerkelijke restrictie van energie inname met de bedoeling om het gewicht te verminderen of te handhaven en het betreft een brede waaier van succesvolle en onsuccesvolle dieetstrategieën, bijvoorbeeld het overslaan van maaltijden (Van Strien, 1999; Van Strien, Herman, Engels, Larsen & Van Leeuwe, 2007). Emotioneel eten impliceert eten als reactie op een emotionele arousal, terwijl verlies van de eetlust eigenlijk de normale reactie zou zijn. Emotioneel eten kan 8

12 opgesplitst worden in eten als gevolg van diffuse emoties, zoals bij het ervaren van verveling of eenzaamheid, en eten als gevolg van duidelijke emoties, zoals bij het ervaren van angst, boosheid of verdriet (Greeno & Wing, 1994). Prevalentie. Vanaf de leeftijd van gemiddeld 6 jaar hebben veel kinderen de wens voor een slanker lichaam. Bovendien zijn ze vanaf deze leeftijd bewust dat diëten kan leiden tot het bereiken van een slanker lichaam. Er is zeer weinig evidentie dat kinderen voor 6 jaar daar al mee bezig zijn (Dohnt & Tiggemann, 2006). In een studie van Wood, Becker & Thompson (1996) werd bij een steekproef van 200 lagere schoolkinderen tussen 8 en 10 jaar in de V.S. gevonden dat 55% van de meisjes en 38 % van de jongens ontevreden waren met hun gewicht. Shapiro, Newcomb en Loeb (1997) rapporteerden in een andere studie met een steekproef van jarigen dat 23% van de meisjes en 18% van de jongens vertelden dat ze altijd al wensten dat ze slanker zouden zijn. Bovendien blijkt uit de review van Littleton en Ollendick (2003) dat lichaamsontevredenheid en een verstoord lichaamsbeeld toenemen met de leeftijd, met een piek in de adolescentie, en dit vooral bij meisjes. Ook ongezonde eetgewoonten en ongezond diëten blijken vaak voor te komen bij kinderen (Littleton & Ollendick, 2003). Zo bleek uit de studie van Shapiro et al. (1997) dat 11% van de 8- tot 10-jarigen het eten tenminste de helft van de keren uitbraken. Bovendien neemt 5% van de jongens en 11% van de meisjes tenminste de helft van de tijd hulpmiddelen om te vermageren. Ook vonden deze onderzoekers bij 8- en 9-jarigen dat 10% van de jongens en 13% van de meisjes altijd op een dieet zijn. De kinderen rapporteerden daarenboven dat ze gebruik maken van ongezonde dieettechnieken, 24% van de jongens en 29% van de meisjes rapporteerden dat ze de helft van de tijd maaltijden overslaan om gewicht te verliezen. In Australische en Amerikaanse studies werd gevonden dat 25% van de adolescenten eetbuien rapporteren (Croll, Neumark-Sztainer, Story & Ireland, 2002, Johnson, Rohan & Kirk, 2002; Neumark-Sztainer & Hannan, 2000). In een recente studie van Goossens, Soenens en Braet (2009) werd de prevalentie ook onderzocht in een Belgische steekproef van jonge adolescenten (12-16 jaar). Via het gebruik van een vragenlijst die afgeleid was van het klinisch interview, namelijk de Children s version of the Eating Disorder Examination (ChEDE), werd gevonden dat eetbuien voorkomen 9

13 bij 17% van de jongeren. Er zijn voorlopig nog geen Vlaamse cijfers over eetbuien bij kinderen beschikbaar. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat kinderen met overgewicht een specifieke risicogroep vormen voor eetgerelateerde problemen. Deze kinderen maken zich meer dan kinderen met een normaal gewicht zorgen over hun gewicht en lichaamsvormen. Bovendien vertonen deze kinderen ook meer eetgestoord gedrag en eetgestoorde cognities vergeleken met kinderen met een normaal gewicht. Daarnaast verliezen kinderen met overgewicht ook meer controle tijdens het eten. Hieruit kan besloten worden dat deze kinderen dus ook een grotere risicogroep zijn om later een eetstoornis te ontwikkelen (Tanofsky-Kraff et al., 2004). Gevolgen. Kinderen die zich zorgen maken over hun lichaam en dus ontevreden zijn over hun lichaam kunnen later heel wat psychopathologie ontwikkelen. Zoals reeds vermeld werd, kunnen eetgerelateerde problemen op jonge leeftijd uitmonden in eetstoornissen in de adolescentie (Stice, 2002). Eetstoornissen leiden op hun beurt tot fysieke gezondheidsproblemen en psychosociale problemen (Klein & Walsh, 2003). Psychosociale gevolgen van eetstoornissen. Eetstoornissen hebben een nefaste invloed op het psychosociaal functioneren, zoals sociale isolatie, dalen van schoolprestaties, discriminatie, stemmingwisselingen en een laag zelfbeeld. Ook het ervaren van schaamte- en schuldgevoelens die gepaard gaan met controleverlies is een belangrijk psychosociaal gevolg. Bovendien zijn adolescenten met eetstoornissen vaak bang om volwassen te worden en eten daarom niet meer, dit komt vooral voor bij AN (Klein & Walsh, 2003; APA, 2000). Verstoorde eetattitudes zijn tevens geassocieerd met depressie (laag zelfbeeld en stress), angst en externaliserende problemen. Alsook rapporteren adolescenten met gestoord eetgedrag meer suïcidaal gedrag dan adolescenten zonder gestoord eetgedrag. Jongeren met gestoord eetgedrag (bijvoorbeeld diëten) vertonen vaak mentale gezondheidsproblemen en een verminderde reproductieve capaciteit (Herpertz-Dahlmann, Wille, Hölling, Vloet & Ravens-Sieberer, 2008; Mallick, 1983). Bovendien is lichaamsontevredenheid bij kinderen een risicofactor voor eetpathologie en deze relatie wordt gemedieerd door een stijging in diëten en negatief affect/depressie (Stice & Shaw, 2002). Er dient daarenboven opgemerkt te worden dat er zich bij eetstoornissen vaak comorbiditeit voordoet met 10

14 stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en middelengebruik. Adolescenten met AN vertonen vooral depressieve symptomen zoals bijvoorbeeld irriteerbaarheid en slaapmoeilijkheden. Adolescenten die vaak eetbuien hebben en purgeren, vertonen eerder impulscontrole problemen, alcohol of drugsmisbruik en meer stemmingsinstabiliteit (Reijonen et al., 2003). Naast de psychosociale gevolgen zijn er ook de fysieke gezondheidsproblemen van eetstoornissen. Amenorroe (= afwezigheid van ten minste drie menstruele perioden in de vruchtbare leeftijd) is een vaak voorkomend probleem bij eetstoornissen, maar wordt enkel vernoemd als criterium bij AN. Amenorroe heeft een grote impact op de groei, puberteitsontwikkeling, botdensiteit en het cognitief functioneren (Vyver et al., 2008). Eetstoornissen gaan bovendien gepaard met nier-, lever- en darmstoornissen, ook hartritmestoornissen kunnen optreden. Deze zijn het gevolg van het zelfopgewekt braken en/of het gebruik van laxantia en/of diuretica die kunnen leiden tot stoornissen in de elektrolytenhuishouding. Ook maaguitrekking kan optreden bij personen die vaak eetbuien hebben. Daarenboven wordt koude intolerantie frequent gezien bij patiënten met AN. Tekenen hiervan zijn bradycardie en hypotensie, ook zachte en donzige haargroei verschijnt. De kans bestaat dat ook haaruitval en een verslechterd gebit wordt gezien, alsook een droge huid wordt vaak opgemerkt. Evenzeer is de gastrointestinale beweging gedaald waardoor constipatie kan optreden. Een tekort aan vitaminen en mineralen kan optreden als gevolg van een eenzijdig dieet. (Klein & Walsh, 2003; Gonzalez et al., 2008). Conclusie. Uit onderzoek blijkt dat eetgestoorde gedragingen en cognities al gerapporteerd worden in jonge populaties, zowel bij jongens als bij meisjes, en de voorlopers kunnen zijn van klinische eetstoornissen. Deze eetstoornissen gaan gepaard met psychosociale en fysieke gezondheidsproblemen. Het is dus belangrijk te onderzoeken wat aanleiding geeft tot deze eetgerelateerde problemen, zodat men vroeg kan ingrijpen. Daardoor kunnen de eetstoornissen en hun ernstige gevolgen zoveel mogelijk vermeden worden. Het volgende hoofdstuk gaat verder in op de belangrijkste factoren die preadolescenten kwetsbaar kunnen maken voor het ontwikkelen van eetgerelateerde problemen. 11

15 Etiologie van Eetgerelateerde Problemen Er zijn verschillende factoren die aan de basis kunnen liggen van het ontstaan van eetgerelateerde problemen. Resultaten op basis van reviews hebben reeds aangetoond dat individuele variabelen zoals temperament, laag zelfbeeld, vroege puberteit en lichaamsontevredenheid vaak als mogelijke risicofactoren worden beschouwd. Daarnaast zijn er sociale variabelen zoals blootstelling aan de media en de invloed van leeftijdsgenoten. Ook Familiale variabelen zoals druk van de ouders om bijvoorbeeld gewicht te verliezen, moeders wiens slechte eetgewoonten model staan voor hun kind en zwakke familierelaties (onveilige hechting) kunnen het risico op verstoord eetgedrag vergroten (Littleton & Ollendick, 2003; Jansen, 2001; Stice, 2002). Vandaag de dag wordt druk uit de media om slank te zijn, meer en meer als een belangrijke risicofactor beschouwd (Levine & Murnen, 2009). Hoewel het een factor is die vele preadolescenten ervaren, betekent dit niet dat iedereen die geconfronteerd wordt met de media ook daadwerkelijk een eetgerelateerd probleem ontwikkelt (Dohnt & Tiggemann, 2006). Om na te gaan wat preadolescenten dan wel kwetsbaar maakt om de nefaste invloed van de media als druk te ervaren en een eetproblematiek te krijgen, zullen we -in navolging van de assumpties van enkele theoretische modellen omtrent het ontstaan van eetstoornissen- in wat volgt naast de invloed van de media, ook de rol van onveilige hechting en laag zelfbeeld als belangrijke risicofactoren voor eetgerelateerde problemen bekijken. De rol van de media. Theoretische achtergrond. De media is een zeer breed gegeven die verwijst naar verscheidene bronnen van informatie zoals films, magazines, kranten, televisieprogramma s en internet (Bryant & Oliver, 2009). Jonge kinderen worden steeds vaker blootgesteld aan mediabeelden waarin het slankheidsideaal voortdurend domineert (Fouts & Burggraf, 1999; Comstock & Sharrer, 2007). Slanke personages worden overgerepresenteerd terwijl dikkere personages ondergerepresenteerd worden (Fouts & Burggraf, 1999, 2000; Greenberg, Eastin, Hofshire, Lachlan & Brownell, 2003). Er zijn verschillen afhankelijk van het soort media: televisie focust zich voornamelijk op het slankheidsideaal terwijl magazines vooral de nadruk leggen op de algemene uiterlijke verschijning (Kaiser 12

16 Family Foundation, 2004). Het is vaak moeilijk voor jonge kinderen om te onderscheiden wat nu realistisch is en wat niet, waardoor ze vatbaarder worden voor het schoonheidsideaal (American Academy of Pediatrics, 2001). Er zijn drie processen die het verband tussen mediablootstelling enerzijds en lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag anderzijds kunnen verduidelijken (Dittmar, Halliwell & Stirling 2009; Halliwell & Dittmar, 2005; Levine & Harrison, 2009; Tiggemann, Polivy & Hargreaves, 2009; Trampe, Stapel & Siero, 2007). Het eerste proces is de sociale vergelijking. Dit betekent dat mensen zichzelf evalueren door zichzelf te vergelijken met anderen. In dit geval vergelijken ze zich met iemand die voor hen perfect lijkt. Wanneer deze mensen niet in staat zijn om aan de sociale en culturele standaarden te voldoen, vertonen ze een stijgende lichaamsontevredenheid (López-Guimerà, Levine, Sánchez-carracedo & Fauquet, 2010). Het tweede proces is schema activatie. Een schema is een interne structuur die mensen helpt hun interacties met de wereld op een stabiele en consistente manier te organiseren (Levine & Smolak, 2006). Dit schema over het slankheidsideaal ontwikkelt zich al in het midden van de kindertijd. Media spelen een rol bij het ontstaan en activeren van dit schema (Dittmar et al., 2009). Het laatste proces is de internalisatie van het slanke schoonheidsideaal. Dit betekent dat mensen zich dit schoonheidsideaal eigen maken. Ze willen ook voldoen aan dit slanke schoonheidsideaal, wat bijna onmogelijk is, waardoor ze zich ontevreden gaan voelen met hun lichaam (Stice, 2001). Stice (2001) stelt een theoretisch model voorop, namelijk het Dual Pathway Model (zie figuur 2), dat aantoont dat het verband tussen lichaamsontevredenheid en gestoord eetgedrag indirect verloopt. Figuur 2. Dual Pathway Model (Stice, 2001) 13

17 Volgens dit model wordt gestoord eetgedrag voorafgegaan door twee paden. Het eerste pad stelt dat lichaamsontevredenheid wordt uitgelokt door druk van de media, ouders en leeftijdsgenoten. Het effect van lichaamsontevredenheid op gestoord eetgedrag wordt bovendien gemedieerd door diëten. Het tweede pad stelt dat de internalisatie van het slankheidsideaal voorafgaat aan lichaamsontevredenheid. Lichaamsontevredenheid heeft vervolgens een effect op gestoord eetgedrag via negatief affect (Stice, 2001). Empirische evidentie. Zowel cross-sectionele, experimentele als longitudinale studies hebben reeds het verband tussen de media en eetgerelateerde problemen onderzocht. In de cross-sectionele studie van Harrison (2000) bij kinderen met een gemiddeld leeftijd van 7.45 jaar werd aangetoond dat de hoeveelheid van blootstelling aan televisie een positieve samenhang vertoont met eetpathologie, zowel bij de meisjes als bij de jongens. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat meer blootstelling aan televisie ervoor zorgt dat jongens sneller meisjes gaan benoemen als dik. Uit ander cross-sectioneel onderzoek is bovendien gebleken dat er met betrekking tot het kijken van televisie een onderscheid gemaakt kan worden tussen kinderen die naar muziekshows kijken en kinderen die naar kids televisie kijken. Kinderen die naar muziekprogramma s kijken zijn meer bezig met diëten en wat ze eten terwijl de kinderen die naar kids televisie kijken een lager dieetbewustzijn vertonen (Dohnt & Tiggeman, 2006). Cross-sectioneel onderzoek onderzocht niet alleen het effect van televisie kijken maar ook van het lezen van magazines. In een cross-sectionele studie bij adolescenten tussen 11 en 14 jaar werd aangetoond dat meisjes die veel tijd spenderen aan magazines die gericht zijn op het uiterlijk, de schoonheidsidealen internaliseren en meer lichaamsontevredenheid vertonen (Jones, Vigfusdottir & Lee, 2004). De resultaten uit een andere cross-sectionele studie uitgevoerd door Field et al. (1999) bij 548 preadolescente en adolescente meisjes toonden aan dat de frequentie van het lezen van modebladen positief geassocieerd is met het gevoel dat deze magazines hun conceptie van het ideaalbeeld beïnvloeden. Alsook is de frequentie van het lezen van modebladen positief geassocieerd met de prevalentie die heeft gedieet omdat ze wilden vermageren als gevolg van het lezen van de modebladen. 14

18 Een aantal experimentele studies verzameld in een meta-analyse van Groesz, Levine en Murnen (2002) toonden aan dat vrouwelijke participanten die blootgesteld werden aan ideaalbeelden van de media een verminderde lichaamstevredenheid ervaarden, vergeleken met vrouwelijke participanten die werden blootgesteld aan de controleconditie, bestaande uit modellen met een normaal gewicht, overgewicht en levensloze objecten. Bovendien concludeerden deze onderzoekers dat personen jonger dan 19 jaar meer beïnvloed werden door de blootstelling aan ideaalbeelden van de media dan personen ouder dan 19 jaar. Een studie van Stice en Shaw (1994) uit deze meta-analyse vergeleek reacties van vrouwen die aan magere modellen werden blootgesteld met reacties van vrouwen die modellen met een normaal gewicht zagen (deze afbeeldingen kwamen uit magazines). Hieruit bleek dat vrouwen die naar de slanke modellen keken, meer ontevreden waren over hun lichaam. Deze vrouwen rapporteerden ook meer emotionele stress. Maar uit een studie van Champion en Furnham (1999) bleek echter dat er geen verschil is in lichaamstevredenheid tussen adolescente meisjes die slanke modellen zagen en meisjes die modellen met een normaal gewicht zagen, ongeacht hun leeftijd. In een experimentele studie van Becker, Burwell, Gilman, Herzog en Hamburg (2002) werd het effect van lange termijn blootstelling aan mediabeelden afkomstig van televisie onderzocht. De ene groep adolescente meisjes werd blootgesteld aan televisie voor een paar weken, terwijl de andere groep werd blootgesteld voor drie jaar. Uit de resultaten bleek dat meer blootstelling aan televisie leidde tot hogere niveaus van gestoord eetgedrag. Kinderen tussen 8 en 18 jaar spenderen per dag gemiddeld 4.29 uren aan televisie kijken (Rideout, Foehr & Roberts, 2010). Bij jonge kinderen lijkt dus vooral de invloed van televisie kijken van belang. In een longitudinale studie van Harrison en Hefner (2006) werd bij 257 preadolescente meisjes met een gemiddelde leeftijd van 9 jaar aangetoond dat blootstelling aan televisie, maar niet aan magazines, een significante stijging voorspelde in verstoord eetgedrag één jaar later. In een andere longitudinale studie van Dohnt en Tiggermann (2006) werd aangetoond dat blootstelling aan televisie waarin het slankheidsideaal werd gepromoot bij 5- tot 8- jarige meisjes, problemen met het lichaamsbeeld voorspelde. 15

19 Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er contrasterende evidentie bestaat over het feit of vrouwen maar vooral kinderen op jonge leeftijd al dan niet al beïnvloed worden door de aanwezigheid van de media. Dit kan mogelijks te wijten zijn aan het gegeven dat de verschillende onderzoekers gebruik maken van verschillende mediabronnen (bijvoorbeeld televisie versus afbeeldingen uit magazines) en diverse vragenlijsten om lichaamsontevredenheid of verstoorde eetgedragingen te meten. Ook het feit dat in de experimentele studies gebruik gemaakt wordt van verschillende controlegroepen kan een verklaring zijn (bijvoorbeeld modellen met een normaal gewicht versus levensloze objecten) voor de contrasterende bevindingen. Er zijn slechts een beperkt aantal studies die de rol van de media bij preadolescenten hebben uitgevoerd, en dan vooral bij meisjes. Deze scriptie zal beide geslachten onderzoeken. Hoewel preadolescenten dagdagelijks op verschillende manieren in contact komen met de media, zal dit niet bij iedereen een invloed uitoefenen op het lichaamsbeeld of eetgedrag. Met andere woorden: sommige preadolescenten zijn kwetsbaarder om deze mediadruk te internaliseren. Een bepalende factor voor deze kwetsbaarheid kan mogelijks de hechtingsrelatie zijn die een preadolescent heeft met zijn/haar ouders. De rol van hechting en zelfbeeld. Hechtingstheorie. Hechting is een motivationeel gedragssysteem dat geactiveerd wordt wanneer iemand zich bedreigd voelt. Het individu gaat dan op zoek naar veiligheid. De hechtingsfiguur is degene die in staat is om emotionele veiligheid te bieden. De functie van hechtingsgedrag is dat het individu een gevoel van veiligheid behoudt. Vroegere ervaringen van gehechtheid met naasten leiden tot het ontstaan van een intern werkmodel. Interne werkmodellen zijn (on)bewuste regels voor de organisatie van relevante info van hechtingservaringen. Er zijn twee soorten werkmodellen: werkmodellen van het zelf en werkmodellen van de ander. Deze interne werkmodellen bepalen de zelfwaarde van het individu en wat men verwacht van latere hechtingsrelaties (Bowlby, 1969, 1973; Main, Kaplan & Cassidy, 1985). Eens de interne werkmodellen gevormd zijn, zullen ze een blijvende invloed uitoefenen in het verdere leven van de persoon. Wanneer de ouders responsief zijn voor de emotionele 16

20 noden van hun kind, ontwikkelt het kind een beeld van zichzelf als waardevol en competent, en van de ander als betrouwbaar en responsief (positief werkmodel van zichzelf en de ander). Wanneer de ouders inconsistent responsief zijn (of consistent onresponsief) dan ontwikkelt het kind een gevoel van wantrouwen in de ander en een gevoel van zichzelf als onwaardevol (negatief werkmodel van zichzelf en de ander) (Bartholomew & Horowitz, 1991). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen veilige en onveilige hechting. Veilige hechting betekent het gevoel van vertrouwen dat er op een consequente, gevoelige en liefdevolle manier aan zijn behoeften wordt tegemoet gekomen. De hechtingsfiguren (vaak de ouders) zijn beschikbaar en voorspelbaar. Onveilige hechting treedt op wanneer men geen vertrouwen heeft in de beschikbaarheid van de hechtingsfiguur. Onveilige hechting kan nog eens onderverdeeld wordt in vermijdende en angstige hechting. Vermijdende hechting komt voor wanneer de hechtingsfiguren het hechtingsgedrag van het kind negeren. De hechtingsfiguren zijn onvoorspelbaar en verwerpend. Deze kinderen zoeken nauwelijks contact. Angstige/ambivalente hechting komt voor wanneer de hechtingsfiguren inconsistent reageren op het hechtingsgedrag van het kind. De hechtingsfiguren zijn dus onvoorspelbaar en onbeschikbaar. Deze kinderen reageren hierop met aanklampend gedrag, ze zijn almaar op zoek naar contact met andere personen (Main, Kaplan & Cassidy, 1985; Hesse, 2008; Finzi, Cohen, Sapir & Weizman, 2000). Link met eetgerelateerde problemen/eetstoornissen. Het is nog onduidelijk waarom onveilige hechting gerelateerd is aan eetgerelateerde problemen/eetstoornissen. Men speculeert over een aantal hypothesen, maar verder onderzoek is nodig (Zachrisson & Skårderud, 2010). De eerste hypothese veronderstelt dat eetstoornissymptomen directe uitingen zijn van psychologische en emotionele processen vertegenwoordigd door de verschillende hechtingspatronen (Candelori & Ciocca, 1998; Cole-Detke & Kobak, 1996; Ringer & Crittenden, 2007; Zachrisson & Kulbatten, 2006). Restrictief gedrag wordt bijvoorbeeld gezien als een uiting van afstand nemen van het zelf, een eigenschap van het vermijdende hechtingspatroon. Vervolgens suggereert de tweede hypothese dat eetstoornissen uitingen zijn van nabijheid-zoekend gedrag (Orzolek-Kronner, 2002). Voorts vermoedt de derde hypothese dat er een transgenerationele transmissie is van 17

21 hechtingspatronen van moeder op dochter (Ward et al., 2001). Daarnaast suggereert de vierde hypothese dat verborgen gezinsconflicten in de relatie van de ouders en een geschiedenis van trauma bij de ouders de ontwikkeling van onveilige hechtingspatronen en eetstoornissen veroorzaakt (Ringer & Crittenden, 2007). Tenslotte stelt de laatste hypothese voorop dat mediatiemodellen instaan voor de relatie tussen hechting en eetstoornissen/eetgerelateerde problemen. Zachrisson & Skårderud (2010) formuleren enkele kritische bemerkingen op elk van de hypothesen. De eerste hypothese biedt namelijk weinig steun voor de eetstoornis AN van het purgerende type en voor de heterogene subgroepen. De tweede hypothese is volgens hen aspecifiek en bovendien moeilijk te testen met de huidige hechtingsmethodologie. Wat de derde hypothese betreft is er niet noodzakelijk evidentie voor stabiliteit in hechtingspatronen tijdens de levensduur. Ondanks het feit dat er potentieel verrijkend klinisch materiaal bestaat, is de vierde hypothese naar hun mening toch speculatief. Volgens de onderzoekers lijkt vooral de vijfde hypothese, namelijk dat er sprake is van van een mediator voor het verband tussen hechting en eetstoornissen/eetgerelateerde problemen, veelbelovend. Een studie van Bamford en Halliwel (2009) toont bijvoorbeeld aan dat vrouwen met onveilige hechting gevoeliger zijn om zichzelf te vergelijken met geïdealiseerde anderen waardoor ze kwetsbaarder zijn om eetstoornissen te ontwikkelen. Het is wel noodzakelijk dat deze hypothese verder onderzocht wordt. In onze studie zullen vooral de eerste en de laatste hypothese onderzocht worden, namelijk het rechtstreekse verband tussen onveilige hechting en eetgerelateerde problemen, evenals het verband tussen onveilige hechting en eetgerelateerde problemen via een mediator. Er bestaat bovendien een model, 'het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel', dat de link tussen hechting en eetgerelateerde problemen beschrijft. Dit model, dat hieronder beschreven wordt, stelt dat hechting en eetgerelateerde problemen niet rechtstreeks samenhangen en steunt dus de laatste hypothese dat er mediërende variabelen aanwezig zouden zijn. Het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel verklaart hoe interpersoonlijke factoren een invloed kunnen hebben op het eetgedrag van individuen. Wilfley, Pike en Striegel-Moore (1997) waren de eersten die het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel beschreven (zie figuur 3). In dit model wordt de gedragsmatige component van 18

22 eetpathologie, namelijk het ervaren van eetbuien in kaart gebracht. Verstoringen in de kind-verzorger relatie (familiale factoren of life-events) vormen een bedreiging voor veilige hechting. Het ontstaan van een onveilige hechting leidt vervolgens tot verstoringen in het zelfbeeld. Dit zelfbeeld op sociaal vlak ligt ten grondslag aan een hoge prevalentie van sociale fobie. Dit leidt daaropvolgend tot het ontstaan van affectieve dysregulatie (= onmogelijkheid om affectieve ervaringen te reguleren, vooral wanneer blootgesteld aan stress). Individuen hebben problemen met het uiten van emoties. Eten kan gebruikt worden als coping mechanisme waardoor ze zich minder slecht voelen. Dit leidt dan tot het ontstaan van eetbuien. Figuur 3. Het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel (Wilfley et al., 1997) Aan de hand van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel kan opgemerkt worden dat niet alleen onveilige hechting een rol speelt in het ontstaan van eetpathologie, maar dat het hebben van een laag zelfbeeld ook een belangrijke risicofactor blijkt te zijn. Het zelfbeeld kan gedefinieerd worden als het beeld dat een 19

23 individu van zichzelf heeft (Van der Meulen, 1993). Ook bij jongere kinderen is er reeds sprake van een zelfbeeld. Zelfbeeld is een belangrijk concept want de manier waarop kinderen zichzelf en een situatie waarnemen bepaalt hun gedrag (Verschueren & Gadeyne, 2007). Empirische evidentie. De link tussen eetstoornissen/eetgerelateerde problemen en hechting werd al door verschillende onderzoekers bekeken, maar de meeste studies zijn tot dusver bij volwassenen gebeurd. In een cross-sectioneel onderzoek van Troisi et al. (2006) met een klinische sample van vrouwen met BN en AN werd duidelijk dat lichaamsontevredenheid sterk geassocieerd is met vroege separatie angst en een onveilige hechtingsstijl. Een andere cross-sectionele studie van Troisi, Massaroni en Cuzzolaro (2005) werd uitgevoerd bij 78 vrouwen met een eetstoornis en 64 gezonde vrouwen. De gemiddelde leeftijd bedroeg respectievelijk 24.5 en 23 jaar. De vrouwen met een eetstoornis vertoonden ergere symptomen van separatie angst en scoorden hoger op de hechtingsstijlvragenlijst, wat wijst op een onveilige hechtingsstijl. Verder werd in een cross-sectionele studie van Latzer, Hochdorf, Bachar en Canetti (2002) gevonden dat eetstoornispatiënten (gemiddelde leeftijd: 22.3 jaar voor de AN patiënten en 21.9 jaar voor de BN patiënten) minder veilig, meer vermijdend en meer angstig gehecht zijn vergeleken met een controlegroep. Bovendien vonden de onderzoekers dat de families van de eetstoornispatiënten ook minder cohesief, minder expressief en minder bemoedigend zijn voor persoonlijke groei dan de controlegroep. Er dient opgemerkt te worden dat gepreoccupeerde hechting het meest voorkomt bij subjecten met BN terwijl vermijdende hechting het meest voorkomt bij subjecten met AN van het restrictieve type (Zachrisson & Skårderud, 2010). De resultaten van deze studie werden gevonden bij volwassenen, maar hierbij kunnen we ons de vraag stellen of dit ook het geval is bij kinderen. Ook dient vastgesteld te worden dat dit een cross-sectioneel onderzoek is. Bij kinderen is tot op heden nog maar weinig onderzoek uitgevoerd naar de link tussen hechting en eetgerelateerde problemen. In een cross-sectioneel onderzoek bij meisjes met een gemiddelde leeftijd van 11.9 jaar is aangetoond dat onveilige gehechte meisjes zich meer zorgen maken over hun gewicht vergeleken met veilig gehechte meisjes. Ook werd gezien dat meisjes die zich veel zorgen maken over hun gewicht een 20

24 risicogroep vormen voor het ontwikkelen van een eetstoornis (Sharpe et al., 1998). Bij dit onderzoek zijn wel een aantal dingen op te merken. Ten eerste werden enkel meisjes betrokken, de resultaten van dit onderzoek kunnen dus niet veralgemeend worden naar jongens. Bovendien werd met hun instrument, namelijk zelfrapportage, niet specifiek hechting ten opzichte van de ouders bevraagd, maar eerder een algemene vorm van hechting. In een andere cross-sectionele studie van Bosmans, Goossens en Braet (2009) werden 39 jongeren met overgewicht tussen 10 en 17 jaar onderzocht. Er werd onderzoek gedaan naar het verband tussen hechting, overgewicht en het cognitieve aspect van eetgerelateerde problemen. Uit dit onderzoek bleek dat er een verband is tussen onveilige hechting ten opzichte van de moeder en de vader en het zich zorgen maken over gewicht en lichaamsvormen bij jongeren. Positief aan deze studie is dat het effect van de moeder en van de vader apart bekeken werd. Maar deze studie werkte enkel met een klinisch obese groep, hierbij kan de vraag gesteld worden over de veralgemeenbaarheid van de data naar de algemene populatie. Een recente longitudinale studie uitgevoerd bij preadolescenten tussen 8 en 11 jaar, toont aan dat onveilige hechting een voorspeller is voor eetpathologie één jaar later (Goossens, Braet, Van Durme, De Caluwé & Bosmans, in press). Tot op heden is dit de enige studie die het verband tussen hechting en eetgerelateerde problemen longitudinaal heeft onderzocht. Een ander pluspunt is dat in deze studie hechting ten opzichte van de moeder en de vader afzonderlijk werden bekeken, alsook werd de invloed van onveilige hechting op eetgerelateerde problemen zowel bij meisjes als bij jongens bestudeerd. Een beperking van deze studie is dat enkel de rechtstreekse link tussen hechting en eetpathologie werd onderzocht, er werd dus niet gekeken naar mogelijke mediatoren. De huidige studie zal wel onderzoek doen naar de potentiële mediatoren. Naar de associatie tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen is er al behoorlijk wat onderzoek uitgevoerd bij kinderen. Ricciardelli en McCabe (2001) besluiten, uitgaande van hun review, dat verschillende cross-sectionele studies de relatie van een laag zelfbeeld met lichaamsontevredenheid en verstoring van het eetgedrag bij kinderen tussen 6 en 11 jaar hebben aangetoond. Bij jongens werden zo goed als geen significante verbanden geobserveerd. Zo tonen Williams en Currie (2000) in hun crosssectioneel onderzoek aan dat 11-jarige Schotse meisjes die minder tevreden zijn met hun lichaam, een lager zelfbeeld vertonen. Een andere cross-sectionele studie vond dat 21

25 dieetgedrag samenhangt met een lage zelfwaarde op vlak van de fysieke verschijning bij meisjes en met een lage algemene eigenwaarde bij jongens en meisjes. Meer zorgen over het gewicht hangt eveneens samen met een lagere zelfwaarde op vlak van de fysieke verschijning bij jongens en meisjes (Lawrence & Thelen, 1995). Ook Littleton en Ollendick (2003) komen, op basis van hun review, tot de conclusie dat verschillende studies hebben aangetoond dat er een samenhang is tussen het hebben van een laag zelfbeeld en eetpathologie bij kinderen en adolescenten. Cordero (2011) onderzocht het zelfbeeld in een cross-sectionele studie bij personen jonger dan 18 jaar. Hieruit bleek er meer kans is dat men het slankheidsideaal internaliseert naarmate men over een lager zelfbeeld beschikt. Dit is belangrijk want internalisatie van het slankheidsideaal is een sterke predictor van lichaamsontevredenheid als men het gevoel heeft dat men niet voldoet aan dit ideaalbeeld (Stice &Whitenton, 2002). Een laag zelfbeeld blijkt dus samen te hangen met verschillende vormen van eetpathologie. Dit geldt zowel op vlak van het algemeen zelfbeeld als op vlak van de fysieke verschijning. Ook in ons onderzoek zullen beide vormen van zelfbeeld apart worden bekeken. Een aantal onderzoekers hebben aangetoond dat er twee argumenten zijn die het verband van een laag zelfbeeld met verstoord eetgedrag kunnen verklaren. Een eerste reden die de samenhang verklaart, houdt in dat lichaamsontevredenheid een gevolg is van het laag zelfbeeld, wat op zijn beurt leidt tot verstoord eetgedrag (Joiner & Kashubeck, 1996; Lawrence & Thelen, 1995; Tiggeman, 2001). Een tweede motivering impliceert dat een laag zelfbeeld zorgt voor gevoelens van ineffectiviteit. De gedragsmatige symptomen van eetgerelateerde problemen zijn dan een poging om die gevoelens van ineffectiviteit onder controle te krijgen (Hart & Ollendick, 1985; Shisslak, Crago, Renger & Clark-Wagner, 1998). Op basis van bovenstaande evidentie kunnen we dus concluderen dat er enige evidentie bestaat dat verstoringen in de vroege ouder-kind relatie en een laag zelfbeeld geassocieerd zijn met latere eetgerelateerde problemen (Zachrisson & Skårderud, 2010). Toch dient opgemerkt te worden dat tot op heden nog maar weinig studies het verband tussen hechting en zelfbeeld enerzijds en eetgerelateerde problemen anderzijds opnamen, deze scriptie komt hieraan tegemoet. 22

26 Hechting en zelfbeeld als kwetsbaarheidsfactoren voor de link tussen media en eetgerelateerde problemen. Voorgaande paragrafen tonen - in lijn met de assumpties van het Dual Pathway model en het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel - aan dat zowel blootstelling aan media alsook een onveilige hechtingsrelatie met de ouders en een laag zelfbeeld een invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van eetgerelateerde problemen. Tot op vandaag is er maar één onderzoek die de assumpties uit beide modellen samenbrengt en die de rol van de media als mediator tussen hechting en eetgerelateerde problemen onderzocht heeft. Er is nog geen enkele studie die de rol van media als mediator voor het verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen heeft bestudeerd. De invloed van de media op eetgerelateerde problemen hangt ook af van de eerdere ervaringen met hechtingsfiguren. In een steekproef van vrouwelijke (Amerikaanse) universiteitsstudenten met een gemiddelde leeftijd van jaar werd gevonden dat er een indirecte relatie bestaat tussen zorg van de ouders en lichaamsontevredenheid via de invloed van de media. Hechting aan de ouders werd gemeten aan de hand van The Parental Bonding Instrument, Care Subscales (PBI-C; Parker, Tupling, & Brown, 1979). Deze test bestaat uit twee parallelle subschalen om de personen hun herinneringen over emotionele warmte en expressiviteit met hun moeder en vader vanaf hun vroegste leeftijd te herinneren. Internalisatie van mediabeelden werd gemeten met de Sociocultural Attitudes Towards Appearance Scale-3 (SATAQ-3; Thompson, Van den Berg, Roehrig, Guarda & Heinberg, 2004). Vervolgens werd de satisfactie over het gehele lichaam gemeten met de Multidimensional Body-Self Relations Questionnaire, Appearance Evaluation subscale (MBSRQ-AE; Brown, Cash & Mikulka, 1990; Cash, 1990) en de satisfactie over bepaalde delen van het lichaam gemeten met de Body Area Satisfaction Subscale (BASS; Cash, 1990). Zorg van moeder en vader bleek negatief gelinkt aan hechtingsangst. Hechtingsangst was op zijn beurt positief gelinkt aan media internalisatie (a) en media internalisatie is dan uiteindelijk gelinkt aan lichaamsontevredenheid (b). Hechtingsangst heeft, net als zorg van de moeder en zorg van de vader, ook directe links met lichaamsontevredenheid (c) maar wanneer we de mediërende variabelen (namelijk internalisatie van de media) beschouwen, blijft enkel het effect van zorg van de moeder over (Cheng & Mallinckrodt, 2009). Met andere woorden: onveilige hechting zorgt ervoor dat men 23

27 kwetsbaarder is voor de effecten van media op het lichaamsbeeld waardoor mensen zich ontevreden voelen over hun lichaam. In figuur 4 wordt het mediatie effect schematisch weergegeven. Kritische reflectie. Dit is een heel belangrijk onderzoek want het is tot nu toe de enige studie die de link legt tussen de band met de ouders, de invloed van de media en eetgerelateerde problemen. Er zijn wel een aantal minpunten op te merken. Dit onderzoek werd uitgevoerd bij studenten, gegevens over jonge kinderen zijn dus nog niet beschikbaar. Ook werd hechting enkel retrospectief bevraagd. Het design van deze studie is cross-sectioneel, hierbij stellen we ons de vraag over de causaliteit van de resultaten op langere termijn. Bovendien werd er in deze studie enkel gebruikgemaakt van vragenlijsten. Vandaar dat het in ons onderzoek nuttig is om met een steekproef van preadolescenten te werken die we gedurende verschillende dagen opvolgen. Alsook is er bij ons onderzoek een multi-methode aanpak gehanteerd, er wordt gebruik gemaakt van dagboeken naast de vragenlijsten. a Hechtingsangst Media internalisatie c b Lichaamsontevredenheid Figuur 4. Grafische voorstelling van het mediatie effect (Cheng & Mallinckrodt, 2009). Besluit In de bovenstaande inleiding werd de literatuur over eetgerelateerde problemen en eetstoornissen besproken. Aangezien eetgerelateerde problemen reeds op jonge leeftijd kunnen optreden en tot heel wat fysieke en psychosociale gevolgen kunnen leiden, werd gekeken naar wat kinderen en jongeren eigenlijk kwetsbaar maakt. Het is duidelijk dat jonge kinderen steeds vaker worden blootgesteld aan mediabeelden. Verscheidene studies hebben aangetoond dat de focus op de onrealistische beelden van het slankheidsideaal in de media leidt tot een stijging in gestoord eetgedrag. Maar de onderzoeksevidentie is niet eenduidig of kinderen op jonge leeftijd al dan niet beïnvloed worden door magazines. In ons onderzoek willen we meer 24

28 duidelijkheid krijgen over de link tussen media invloed en eetgerelateerde problemen bij preadolescenten. Uit de literatuur blijkt bovendien dat de invloed van de media een belangrijke risicofactor is, maar dat niet iedereen die eraan blootgesteld wordt, een eetproblematiek ontwikkelt. Vandaar dat we hechting en zelfbeeld als belangrijke kwetsbaarheidsfactoren willen bekijken. Over de invloed van hechting bestaat nog grote onduidelijkheid. Men speculeert over een aantal hypothesen, maar verder onderzoek hierover is nodig. We bekeken een model, het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel, dat evidentie biedt voor één bepaalde hypothese: er is een indirecte link tussen hechting, zelfbeeld en eetgerelateerde problemen (Wilfley et al., 1997). Dit model stelt voorop dat onveilige hechting aan de basis ligt van verstoringen in het zelfbeeld, dit leidt vervolgens tot affectieve dysregulatie, wat op zijn beurt eetbuien uitlokt. Opmerkelijk is dat het meeste onderzoek over de link tussen hechting en eetgerelateerde problemen bij volwassenen is gebeurd. Een nadeel hierbij is dat de hechtingsrelatie enkel retrospectief kan bevraagd worden. In ons onderzoek zullen de veronderstelde hypothesen bij preadolescenten bekeken worden. Het is daarenboven opvallend dat bij de studies naar de oorzaken van eetgerelateerde problemen vooral gebruik gemaakt wordt van vrouwelijke participanten. Aan deze tekortkoming komen we tegemoet door in ons onderzoek te werken met zowel meisjes als jongens. Met betrekking tot de link tussen media, hechting en eetgerelateerde problemen is bovendien tot op heden slechts één onderzoek gebeurd, meer bepaald bij universiteitsstudenten (Cheng & Mallinckrodt, 2009). Uit dit cross-sectioneel onderzoek bleek dat een onveilige hechting geassocieerd is met meer beïnvloedende effecten van de media waardoor mensen lichaamsontevredenheid gaan ervaren. Er heeft tot dusver nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de link tussen media, zelfbeeld en eetgerelateerde problemen. In ons onderzoek willen we beide linken onderzoeken bij preadolescenten. Onderzoeksvragen Op basis van bovenstaand besluit kunnen we een aantal onderzoeksvragen formuleren die dan in het resultaatgedeelte worden getoetst. 25

29 Onderzoeksvraag 1: Is media geassocieerd met eetgerelateerde problemen bij preadolescente jongens en meisjes? Op basis van het onderzoek van Field et al. (1999) kunnen we verwachten dat het aantal uren televisie kijken een verband vertoont met eetgerelateerde problemen. Ook verwachten we op basis van de studie van Becker, Burwell, Gilman, Herzog en Hamburg (2002) dat het aantal gelezen magazines samenhangt met eetgerelateerde problemen. Dit onderzoek werd uitgevoerd bij adolescenten, maar we kunnen veronderstellen dat dit verband zich ook voordoet bij preadolescenten. Onderzoeksvraag 2: Is er een samenhang tussen hechting en eetgerelateerde problemen bij preadolescente jongens en meisjes? Bij preadolescenten is tot op heden nog maar weinig onderzoek gedaan naar de link tussen hechting en het ervaren van eetgerelateerde problemen. Desalniettemin kunnen we op basis van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel en het recente onderzoek van Goossens, Braet, Van Durme, De Caluwé & Bosmans (in press) verwachten dat er een directe link bestaat tussen onveilige hechting ten opzichte van beide ouders en eetgerelateerde problemen bij preadolescenten. Onderzoeksvraag 3: Is er een verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen bij preadolescente jongens en meisjes? Zowel de relatie met de zelfwaarde op vlak van de fysieke verschijning als de relatie met de algemene eigenwaarde werd al door verscheidene onderzoekers onderzocht (Lawrence & Thelen, 1995; Williams & Currie, 2000). Uit de review van Ricciardelli en McCabe (2001) blijkt dat een laag zelfbeeld samenhangt met lichaamsontevredenheid en eetpathologie bij preadolescenten. Ook in ons onderzoek verwachten we dit verband te vinden. Onderzoeksvraag 4: Is media een mediator voor het verband tussen hechting en lichaamstevredenheid (a) en voor het verband tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid (b)? Uit de literatuur blijkt dat er slechts weinig onderzoek is die de assumpties van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel en het Dual Pathway model heeft 26

30 samengebracht. Er is slechts één studie gedaan bij volwassenen die de media als mediator onderzoekt voor de samenhang tussen hechting en lichaamstevredenheid (Cheng & Mallinckrodt, 2009). In dit onderzoek werd gevonden dat er sprake is van een mediatie effect, namelijk dat onveilige hechting mensen kwetsbaarder maakt voor media invloeden, waardoor het risico op eetgerelateerde problemen vergroot. We verwachten op basis van dit onderzoek, overeenkomstige resultaten te vinden bij preadolescenten. Naar de tweede deelhypothese is nog geen onderzoek gebeurd. Wel blijkt uit het onderzoek van Codero (2011) dat jongeren met een laag zelfbeeld kwetsbaarder zijn om het slankheidsideaal uit de media te internaliseren. Uitgaande van deze bevinding en de assumpties van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel en het Dual Pathway model verwachten we dat de media als een mediator functioneert voor het verband tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid. In de literatuur werd hoofdzakelijk onderzoek gedaan met vrouwelijke participanten. Daarom willen we in ons onderzoek ook mannelijke participanten opnemen om te kijken of de gevonden effecten bij meisjes ook gelden voor jongens. Methode Deelnemers en Procedure Er werden 56 preadolescenten gerekruteerd om deel te nemen aan het onderzoek. De deelnemers werden bereikt via brieven die uitgedeeld werden in verscheidene jeugdbewegingen, scholen en sportclubs in het Vlaams gedeelte van het land. Ook werden een aantal preadolescenten verzameld die via de practicumsessies van derde bachelor werden opgeroepen om deel te nemen. Belangrijke voorwaarden waren het feit dat de preadolescenten tussen de 9 en 13 jaar oud zijn en dat ze thuis toegang hebben tot een computer met internet. Degene die geïnteresseerd waren, konden hun persoonlijke gegevens noteren op de brief en die terugbezorgen aan de verantwoordelijke van de school/jeugdbeweging/sportclub. De personen die de brief terugbezorgden werden telefonisch gecontacteerd om de gehele procedure van het onderzoek uit te leggen. Indien men nog steeds akkoord was, kreeg de preadolescent een persoonlijke code waarmee het kind de volgende zeven dagen kon inloggen om 27

31 zijn/haar online dagboek in te vullen. Bovendien was er op dag vier een afspraak gepland op de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen in Gent om een experiment af te nemen 1. Informed consents werden verkregen van de ouders en ook van de preadolescenten kregen we toestemming. In één van de lokalen werden de preadolescenten gemeten en gewogen, gebruikmakend van gekalibreerde instrumenten. Nadat de dagboekdata van alle zeven dagen beschikbaar was, werden twee filmtickets als bedanking opgestuurd naar het thuisadres van de preadolescent samen met een briefje die het werkelijke doel van de studie verklaarde. De data van twee kinderen waren onvolledig. Éen van hen heeft het dagboek (beschrijving: zie hieronder) niet volledig ingevuld, dit was te wijten aan netwerkproblemen. De andere preadolescent kon op dag vier niet naar het experiment komen wegens ziekte. Hierdoor werden beide preadolescenten niet opgenomen in de uiteindelijke steekproef en werkten we in totaal met 54 preadolescenten, waarvan 19 jongens en 35 meisjes. Instrumenten Dagboek. Het eetpatroon van de preadolescenten werd dagelijks bevraagd via een online eetdagboek. Hierbij dienden ze aan te geven of ze een maaltijd gegeten hadden, wat ze gegeten/gedronken hadden bij elke maaltijd, of ze het gevoel hadden teveel gegeten te hebben en of ze nog konden stoppen met eten. In de resultatenanalyse wordt telkens de variabele gebruikt die de gemiddelde score van de eerst drie dagen omvat. De items van dit online dagboek zijn gebaseerd op de Children's Eating Disorder Examination Questionnaire (ChEDE-Q; Decaluwé & Braet, 1999). De ChEDE-Q is een zelfrapportagevragenlijst die de specifieke pathologie van eetstoornissen exploreert. Deze vragenlijst bevat 22 items, geordend in vier subschalen, namelijk zorgen over lichaamsvormen, zorgen over gewicht, lijnen en zorgen over eten. Het is de enige zelfrapportagevragenlijst die ook de criteria van de DSM-IV-TR gaat bevragen (APA, 2000). De ChEDE-Q kan afgenomen worden vanaf de leeftijd van 8 jaar tot en met de 1 De specifieke procedure van het experiment zelf staat beschreven in de scripties van Lauwers (2011) en Bracke (2011). Aangezien deze studie enkel gebaseerd is op de dagboek- en vragenlijstdata van voor het experiment zal niet dieper ingegaan worden op de procedure van het experiment. Een samenvatting van de procedure van het experiment wordt weergegeven in bijlage 1. 28

32 leeftijd van 18 jaar (Decaluwé & Braet, 2004). De afnameduur omvat 10 à 20 minuten. De betrouwbaarheid en de validiteit van de ChEDE-Q werd in eerder onderzoek reeds bewezen (Goossens & Braet, 2010). Tevredenheid met het gewicht en het lichaam werd op dag vier van het online dagboek bevraagd, opnieuw aan de hand van items die gebaseerd zijn op de ChEDE-Q. De preadolescenten moesten op een schaal van nul tot 100 aangeven hoe tevreden ze op dat moment waren met hun gewicht en lichaam. Verder werd dagelijks ook het mediagebruik van de preadolescenten bevraagd aan de hand van het online dagboek. Aan de preadolescenten werd gevraagd om het aantal uren dat ze naar televisie hebben gekeken en het aantal gelezen tijdschriften aan te geven. Voor deze factoren wordt in de resultatenanalyse de variabele gebruikt die de gemiddelde score van de eerste drie dagen omvat. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag (NVE). De Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE; Van Strien, Frijters, Bergers, & Defares, 1986), ook wel de Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) genoemd, is een zelfrapportagevragenlijst die types eetgedragingen tracht te detecteren. De NVE bevat 33 items die moeten gescoord worden op een vijf-punten Likert schaal (met 1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 = vaak en 5 = zeer vaak). Soms kan men er ook voor kiezen om de optie niet relevant aan te duiden. De NVE bevat drie subschalen om drie verschillende types van eetgedragingen te bepalen, namelijk lijngericht eetgedrag (10 items), emotioneel eetgedrag (13 items) en extern eetgedrag (10 items). De schaal emotioneel eten kan nog eens opgedeeld worden in twee dimensies, namelijk eten bij diffuse emoties (vier items) en eten bij duidelijk omschreven emoties (negen items). Met extern eten wordt bedoeld dat men eet naar aanleiding van een externe prikkel zonder dat men honger heeft. Bijvoorbeeld: Als je iets lekkers ziet of ruikt, heb je dan de neiging om ervan te eten?. Emotioneel eten verwijst naar eten wanneer men zich rot voelt of eten voor de gezelligheid. Een voorbeeld van eten bij diffuse emoties: Heb je de wens om te eten wanneer je je verveelt?. Een voorbeeld van eten bij duidelijk omschreven emoties: Heb je de wens om te eten wanneer je ontgoocheld bent?. Bij lijngericht eten wordt gekeken of mensen rekening houden met hun lijn wanneer ze iets eten. Bijvoorbeeld: Hou je in het oog wat je precies eet?. Deze vragenlijst is ook bruikbaar in obese populaties. Er bestaat eveneens een kindversie van de NVE, de 29

33 NVE-K, deze versie wordt in ons onderzoek gebruikt. Men kan deze vragenlijst afnemen vanaf de leeftijd van 8 jaar en de afnameduur bedraagt een 10 à 15-tal minuten. De NVE heeft goede psychometrische eigenschappen. Recent onderzoek toonde een stabiele factorstructuur, een voldoende interne consistentie (Cronbach s alphas variëren tussen de.77 en.91) en een goede test-hertest betrouwbaarheid (correlaties variëren tussen de.88 en.90 voor de verschillende subschalen) aan (Braet et al., 2008). Ander onderzoek toonde ook nog een goede externe validiteit aan voor de NVE bij kinderen (Ricciardelli & McCabe, 2001). De Cronbach's alphas in deze studie betreffen.90 voor de subschaal emotioneel eten,.87 voor de subschaal lijngericht eten en.77 voor de subschaal extern eten. Experiences in close relationship scale (ECR). De Experiences in Close Relationship Scale (Brennan, Clark & Shaver, 1998) bepaalt welke hechtingsstijl je hebt. Het is een zelfrapportagemeting die bestaat uit 36 items waarvan 18 items pijlen naar vermijdende hechting (= tendens om emotionele afstand van anderen te behouden) en 18 items pijlen naar angstige hechting (= angst voor verwerping door significante anderen). De kinderen dienden aan te duiden hoe goed elk item hun gevoelens beschreef op een zevenpuntenschaal, variërend van helemaal niet akkoord (1) tot helemaal akkoord (7). De kinderen kunnen lage scores hebben op beide dimensies, hoge scores op beide dimensies of hoge scores op één van beide dimensies. Een voorbeeld van een item dat wijst op vermijdende hechting is: Ik verkies om niet te tonen hoe ik me diep van binnen voel. Een item dat wijst op angstige hechting is bijvoorbeeld: Ik maak me heel vaak zorgen over mijn relaties. Uiteindelijk bekomt men dan een score op zowel vermijdende hechting als angstige hechting. In huidig onderzoek worden vermijdende hechting en angstige hechting zowel ten opzichte van de moeder als ten opzichte van de vader onderzocht. In een studie met studenten rapporteerden Brennan et al. (1998) hoge niveaus van interne consistentie, met Cronbach s alphas van.91 en.94 voor de subschalen angstige en vermijdende hechting. Lopez en Gormley (2002) vonden ook een goede interne consistentie, namelijk Cronbach s alphas.91 (angst) en.92 (vermijding) op tijdstip 1 en Cronbach s alphas.92 en.95 op tijdstip 2. Bovendien rapporteerden Lopez en Gormley (2002) ook test-hertest betrouwbaarheden over een periode van zes maand, 30

34 respectievelijk.68 en.71 voor de angst -en vermijdingssubschalen. In ons onderzoek zijn de Cronbach's alphas de volgende:.93 voor vermijdende hechting ten opzichte van de vader,.72 voor angstige hechting ten opzichte van de vader,.91 voor vermijdende hechting ten opzichte van de moeder en.73 voor angstige hechting ten opzichte van de moeder. Competentie-belevings-schaal voor kinderen (CBSK). De Competentiebelevingsschaal voor kinderen is een zelfbeoordelingsvragenlijst die door Veerman, Straathof, Treffers, Van den Bergh en ten Brink (2004) werd afgeleid van de Self-Perception Profile for Children geconstrueerd door Susan Harter. De Competentiebelevingsschaal voor Kinderen (CBSK) is ontwikkeld voor kinderen van 8 tot 12 jaar om na te gaan hoe ze zelf vinden dat ze op een aantal specifieke gebieden functioneren en hoe ze hun globaal gevoel van eigenwaarde beoordelen. De schaal bestaat uit 36 items die verdeeld zijn onder zes subschalen: schoolvaardigheden (items 1, 7, 13, 19, 25, 31), sociale acceptatie (items 2, 8, 14, 20, 26, 32), sportieve vaardigheden (items 3, 9, 15, 21, 27, 33), fysieke verschijning (items 4, 10, 16, 22, 28, 34), gedragshouding (items 5, 11, 17, 23, 29, 35) en algemeen gevoel van eigenwaarde (items 6, 12, 18, 24, 30, 36). De afname van deze vragenlijst bedraagt een 15-tal minuten. Elk item bestaat uit twee stellingen waaruit het kind één stelling moet kiezen en daarna moet het kind aanduiden of de stelling een beetje of helemaal van toepassing is. Hierdoor probeert men om het sociaal wenselijk antwoorden enigszins te verminderen. Wat de scoring betreft, worden de schaalscores omgezet in percentielscores en deze worden dan uitgezet in het Competentiebelevingsprofiel. In deze studie worden de subschalen fysieke verschijning en algemeen gevoel van eigenwaarde opgenomen. Voor beide subschalen wordt steeds de variabele met de gemiddelde score voor dag drie gebruikt. De CBSK werd voor z n psychometrische kwaliteiten geëvalueerd door de COTAN (Commissie Test Aangelegenheden Nederland van het Nationaal Instituut van de Psychologen (NIP)). De uitgangspunten van de testconstructie, de kwaliteit van het testmateriaal en de kwaliteit van de handleiding werden als goed geëvalueerd. De normen, de betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit kregen een voldoende. Naar de criteriumvaliditeit is nog geen onderzoek gedaan. Er zijn normen voor zowel Nederlandse kinderen als voor Vlaamse kinderen. Bovendien zijn er aparte 31

35 normtabellen voor jongens en meisjes. De interne consistentie en de test-hertest betrouwbaarheid variëren een beetje per schaal maar worden beschouwd als redelijk tot goed. De gemiddelde Cronbach s alpha is.74 en de gemiddelde test-hertest Pearson correlatiecoëfficiënt is.77 (Veerman, ten Brink, Straathof, Treffers, 1996). In dit onderzoek variëren de Cronbach's alphas voor de algemene eigenwaarde tussen.79 en.90. De Cronbach's alpha voor de fysieke verschijning bedraagt.84. Statistische Analyses Er werd gebruik gemaakt van SPSS statistics 20 om de gegevens van de participanten voor de statistische analyse in te voeren. P-waarden kleiner dan.05 werden beschouwd als statistisch significant. Bij het onderzoeken van de eerste drie onderzoeksvragen werd gebruik gemaakt van de Pearson correlatiecoëfficiënten om de kijken of er een verband is tussen de continue variabelen. Wanneer continue en categorische variabelen met elkaar vergeleken werden, werd univariate variantieanalyse uitgevoerd voor elke afhankelijke variabele apart. Om na te gaan of er andere verbanden zijn bij meisjes dan bij jongens hebben we bij de correlatie-analyses gewerkt via split file. Bij de univariate variantieanalyse werd geslacht ook ingevoerd als factor. Voor alle variabelen werden gegevens op basis van de dagboeken en de vragenlijsten gebruikt vóór de afname van het experiment. Bij de vierde onderzoeksvraag werd een mediatiemodel gesuggereerd op basis van de methode van Baron & Kenny (1986). We bekeken aan de hand van een hiërarchische lineaire regressie analyse of hechting een invloed heeft op eetgerelateerde problemen na controle voor het effect van de media. Hiervoor werd de mediavariabele ingevoerd in blok één. Daarna werd de hechtingsvariabele toegevoegd in blok twee. Resultaten Karakteristieken van de Steekproef Er namen 54 preadolescenten deel aan het onderzoek, waaronder 19 jongens (35.2%) en 35 meisjes (64.8%). De gemiddelde leeftijd van de preadolescenten bedraagt jaar (SD = 1.49; spreiding = 9 tot 13 jaar). De steekproef heeft een gemiddelde adjusted body mass index van , variërend van minimaal tot maximaal 32

36 (SD = 17.56). Met andere woorden, het gemiddelde gewicht van de preadolescenten is normaal. Onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1. Is er een verband tussen media en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? In Tabel 1 wordt de correlatietabel voorgesteld met betrekking tot het verband tussen media en eetgerelateerde problemen. Tabel 1. Pearson correlaties tussen media en eetgerelateerde problemen. Uren tv Aantal tijdschr. Tevredenheid met gewicht T J M Tevredenheid met lichaam T -.34* -.19 J M Extern eten T J M Lijngericht eten T J M Emotioneel eten T J * M Duidelijke emoties T J * M Diffuse emoties T J M Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; Aantal tijdschr.=aantal tijdschriften. p<.08; *p<

37 Het aantal uren televisie vertoont een negatief significant verband met tevredenheid met het lichaam in de totale steekproef, r=-.34, p<.05. De opsplitsing naargelang geslacht laat een negatief (trend)significant verband zien bij meisjes, r=-.93, p<.08 maar niet bij jongens, r=-.21, p>.05. Meer uren naar televisie kijken hangt samen met meer ontevredenheid met het lichaam. Het aantal tijdschriften dat jongens lezen laat een negatieve significante relatie zien met emotioneel eten, r=-.57, p<.05, met name eten bij duidelijke emoties, r=-.53, p<.05. Jongens die meer tijdschriften lezen gaan minder emotioneel eten (voornamelijk bij duidelijke emoties). Noch in de totale steekproef, noch bij de groep meisjes wordt een significante correlatie vastgesteld met het aantal gelezen tijdschriften. In tabel 2 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen media en controleverlies na te gaan. Tabel 2. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van controleverlies op de verschillende mediavariabelen. Controleverlies Geen controleverlies T J M T J M Uren tv 2.19(.65) 2.33(.47) 2.17(.69) 1.85(.52) 1.83(.65) 1.86(1.41) Aantal tijdschr. 1.49(.31) 1.38(.34) 1.52(.32) 1.31(.28) 1.23(.25) 1.36(.30) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; Aantal tijdschr.=aantal tijdschriften. Na de analyse van het aantal uren tv tonen de resultaten dat er zich noch een significant hoofdeffect van groep F(1,32) = 2.43, p>.05, noch een significant verschil tussen jongens en meisjes, F(1,32) =.07, p>.05 voordoet. Bovendien wordt er geen significant interactie-effect tussen groep en geslacht gevonden, F(1,32) =.14, p>.05. Uit de analyse van het aantal gelezen tijdschriften blijkt opnieuw dat er geen significant hoofdeffect van groep, F(1,46) = 2.38, p>.05 en van geslacht, F(1,46) = 1.89, p>.05 wordt vastgesteld, evenals geen significant interactie-effect van groep x geslacht, F(1,46) =.01, p>.05. Dit wil dus zeggen dat er geen significante verschillen zijn tussen preadolescenten die wel en zij die geen controleverlies over hun eetgedrag rapporteren wat betreft het aantal uren televisie en het aantal gelezen tijdschriften. Ook is er geen 34

38 verschil tussen de jongens en de meisjes betreffende beide mediavariabelen, evenals is er geen verschil tussen de jongens en de meisjes inzake de media en het behoren tot één van de groepen. In tabel 3 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen media en overeten na te gaan. Tabel 3. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van overeten op de verschillende mediavariabelen. Overeten Niet overeten T J M T J M Uren tv 2.14(.70) 2.56(.19) 2.03(.75) 1.88(.50) 1.70(.59) 2.00(.41) Aantal tijdschr. 1.39(.35) 1.29(.33) 1.42(.35) 1.35(.26) 1.25(.25) 1.43(.25) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; Aantal tijdschr.=aantal tijdschriften. Daaruit blijkt dat het aantal uren televisie kijken een trendsignificante invloed heeft op overeten in de volledige proefgroep, F(1,32) = 3.88, p<.08. De groep die minstens één episode van overeten ervaart, kijkt meer uren naar televisie dan de groep die geen episodes van overeten ervaart. Daarnaast blijkt ook het interactie-effect van groep x geslacht trendsignificant, F(1,32) = 3.36, p<.08. In de 'overeten groep' kijken jongens gemiddeld meer uren naar televisie, terwijl in de 'niet-overeten groep' meisjes gemiddeld meer uren naar televisie kijken. Er zijn geen significante hoofd- en interactie-effecten gevonden op vlak van het aantal gelezen tijdschriften. In tabel 4 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen media en het overslaan van maaltijden na te gaan. Tabel 4. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van het overslaan van maaltijden op de verschillende mediavariabelen Overslaan van maaltijden Geen maaltijden overgeslaan T J M T J M Uren tv 1.83(.53) (.53) 2.02(.61) 1.97(.64) 2.06(.60) Aantal tijdschr. 1.54(.34) 1.47(.43) 1.56(.33) 1.31(.27) 1.22(.23) 1.36(.28) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; Aantal tijdschr.=aantal tijdschriften. 35

39 Wat het aantal gelezen tijdschriften betreft, observeren we een significante invloed op het overslaan van maaltijden in de totale steekproef, F(1,45) = 4.50, p<.05. De groep die maaltijden overslaat, leest meer tijdschriften dan de groep die geen maaltijden overslaat. Voorts zijn er geen significante effecten op te merken. Onderzoeksvraag 2. Is er een verband tussen hechting en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? Tabel 5 representeert de correlaties tussen hechting en eetgerelateerde problemen. In de totale steekproef hangt angstige hechting t.o.v. de vader negatief significant samen met tevredenheid met het lichaam, r=-.38, p<.01 en extern eten, r=-.30, p<.05, terwijl het positief significant samenhangt met eten bij diffuse emoties, r=.29, p<.05. Preadolescenten die meer angstig gehecht zijn t.o.v. de vader vertonen een grotere ontevredenheid met hun lichaam, vertonen minder extern eetgedrag en eten vaker bij diffuse emoties.we vinden ook een trendsignificante correlatie met lijngericht eten, r=.27, p<.08. Wat de meisjes betreft, observeren we een negatief significant verband met tevredenheid met het lichaam, r=-.42, p<.08 en een postieve significante correlatie met emotioneel eten, r=.36, p<.05. Voor de subschaal eten bij diffuse emoties observeren we een significant verband, r=.36, p<.05, terwijl we voor de subschaal eten bij duidelijke emoties slechts een trendsignificant verband opmerken, r=.32, p<.08. Dit wil dus zeggen dat meisjes die meer angstig gehecht zijn t.o.v. hun vader, een grotere ontevredenheid vertonen met hun lichaam en meer emotioneel eetgedrag stellen, zowel bij diffuse emoties als bij duidelijke emoties. Bij de jongens zien we een significante samenhang met tevredenheid met het gewicht, r=-.53, p<.05 en extern eten, r=-.63, p<.01. Het zijn negatieve correlaties, dus jongens die meer angstig gehecht zijn t.o.v. hun vader zijn minder tevreden met hun gewicht en stellen meer extern eetgedrag. Vermijdende hechting t.o.v. de vader kent een positieve significante samenhang met het eten bij diffuse emoties bij de volledige steekproef, r=.31, p<.05, alsook met extern eten bij jongens, r=.51, p<.05. Meer vermijdend gehecht t.o.v. de vader hangt samen met het stellen van meer diffuus emotioneel eetgedrag en meer extern eetgedrag. Voorts worden geen significante samenhangen opgemerkt met vermijdende hechting t.o.v. de vader. 36

40 Tabel 5. Pearson correlaties tussen hechting en eetgerelateerde problemen. ECR- Verm-V ECR- Ang-V ECR- Verm-M ECR- Ang-M Tevredenheid met gewicht T * J * -.56* -.71** M Tevredenheid met lichaam T ** ** J M * ** Extern eten T * J.51* -.63** ** M Lijngericht eten T * J *.68** M Emotioneel eten T * J M.11.36* * Duidelijke emoties T J M * Diffuse emoties T.31*.29* * J M.25.36* * Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; ECR-Verm-V=Vermijdende hechting t.o.v. de vader; ECR-Ang-V=Angstige hechting t.o.v. de vader; ECR-Verm- M= Vermijdende hechting t.o.v. de moeder; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder. p<.08; *p<.05; **p<.01. Wat jongens betreft zien we dat vermijdende hechting t.o.v. de moeder en lijngericht eten positief significant samenhangen, r=.62, p<.05, terwijl vermijdende hechting t.o.v. de moeder en tevredenheid met het gewicht negatief significant samenhangen, r=-.56, p<.05. Jongens die meer vermijdend gehecht zijn t.o.v. hun moeder eten meer lijngericht en tonen een grotere ontevredenheid met hun gewicht. 37

41 Verder toont vermijdende hechting t.o.v. de moeder bij jongens een negatief trendsignificant verband met tevredenheid met het lichaam, r=.-.44, p<.08. Noch bij de meisjes, noch bij de totale steekproef worden significante verbanden gevonden met vermijdende hechting t.o.v. de moeder. Verder tonen de resultaten bij de volledige steekproef een negatief significant verband tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en tevredenheid met het gewicht, r=-.34, p<.05 enerzijds en tevredenheid met het lichaam, r=-.43, p<.01 anderzijds. Dit eerste verband wordt ook gevonden bij de groep jongens, r=-.71, p<.01, terwijl het tweede verband ook gevonden wordt bij de groep meisjes, r=-.44, p<.01. Meer angstig gehecht t.o.v. de moeder hangt samen met een grotere ontevredenheid met het gewicht en het lichaam. Voorts observeren we in de totale proefgroep een positief significant verband met lijngericht eten, r=.30, p<.05 en emotioneel eten, r=.31, p<.05, met name eten bij diffuse emoties, r=.33, p<.05. Het eerste verband wordt ook opgemerkt bij de groep jongens, r=.68, p<.01, terwijl bij de groep meisjes het verband met emotioneel eten, r=.44, p<.05 en de subschaal eten bij diffuse emoties, r=.40, p<.05 wordt gevonden. Bij de groep meisjes wordt een positief significant verband gevonden met de subschaal eten bij duidelijke emoties, r=.43, p<.05, hoewel bij de totale steekproef louter een positief trendsignificant verband wordt geobserveerd, r=.26, p<.08. Meer angstig gehecht t.o.v. de moeder vertoont dus een samenhang met meer lijngericht eetgedrag en meer emotioneel eetgedrag, zowel voor de subschaal eten bij diffuse emoties als eten bij duidelijke emoties. Tot slot vinden we bij de jongens nog een significante samenhang met extern eten, r=-.69, p<.01. Het betreft een negatieve correlatie, dit wil zeggen dat jongens die meer angstig gehecht zijn t.o.v. hun moeder minder extern eetgedrag vertonen. In tabel 6 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen hechting en controleverlies na te gaan. De resultaten van deze analyse tonen dat er een trendsignificant hoofdeffect is van geslacht op vermijdende hechting t.o.v. de vader, F(1,46) = 3.43, p<.08. Meisjes zijn meer vermijdend gehecht t.o.v. hun vader, zowel meisjes die controleverlies ervaren als meisjes die geen controleverlies ervaren. Verder wordt een significant onderscheid tussen de groepen gevonden met betrekking tot vermijdende hechting t.o.v. 38

42 de moeder, F(1,47) = 5.27, p<.05. Preadolescenten die controleverlies ervaren, zijn meer vermijdend gehecht t.o.v. hun moeder vergeleken met preadolescenten die geen controleverlies ervaren. Er zijn geen significante interactie-effecten gevonden. Tabel 6. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van controleverlies op de verschillende hechtingsvariabelen. Controleverlies Geen controleverlies T J M T J M ECR-Verm-V 3.81(1.58) 2.96(.98) 4.06(1.66) 3.03(1.61) 2.53(1.57) 3.38(1.58) ECR-Ang-V 1.50(.69) 1.21(.21) 1.58(.76) 1.33(.54) 1.26(.55) 1.38(.55) ECR-Verm-M 2.70(1.37) 2.88(.77) 2.65(1.51) 1.93(1.02) 1.62(.67) 2.13(1.17) ECR-Ang-M 1.33(.52) 1.33(.30) 1.33(.58) 1.11(.28) 1.15(.38) 1.08(.21) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=meisje; ECR-Verm-V=Vermijdende hechting t.o.v. de vader; ECR-Ang-V=Angstige hechting t.o.v. de vader; ECR-Verm-M= Vermijdende hechting t.o.v. de moeder; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder. In tabel 7 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen hechting en overeten na te gaan. Tabel 7. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van overeten op de verschillende hechtingsvariabelen. Overeten Niet overeten T J M T J M ECR-Verm-V 3.88(1.53) 3.94(1.38) 3.86(1.62) 2.83(1.57) 1.91(.86) 3.46(1.65) ECR-Ang-V 1.46(.60) 1.11(.14) 1.58(.65) 1.33(.61) 1.32(.59) 1.34(.64) ECR-Verm-M 1.93(1.06) 1.72(1.00) 2.00(1.10) 2.43(1.28) 2.02(.82) 2.70(1.47) ECR-Ang-M 1.27(.49) 1.11(.27) 1.32(.54) 1.13(.28) 1.24(.40) 1.05(.13) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=meisje; ECR-Verm-V=Vermijdende hechting t.o.v. de vader; ECR-Ang-V=Angstige hechting t.o.v. de vader; ECR-Verm-M= Vermijdende hechting t.o.v. de moeder; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder. 39

43 De ANOVA-analyse levert de volgende resultaten op. Er is een significant verschil tussen beide groepen wat betreft vermijdende hechting t.o.v. de vader, F(1,46) = 7.22, p<.01. Preadolescenten die overeten zijn meer vermijdend gehecht aan hun vader in vergelijking met preadolescenten die niet overeten. Alsook is er een trendsignificant interactie-effect tussen groep en geslacht, F(1,46) = 3.22, p<.08. Meisjes die overeten zijn minder vermijdend gehecht aan hun vader dan jongens die overeten. Daartegenover zijn meisjes die niet overeten meer vermijdend gehecht aan hun vader vergeleken met jongens die niet overeten. Voor angstige hechting t.o.v. de vader en de moeder en vermijdende hechting t.o.v. de moeder is er geen significant hoofdeffect van groep en geslacht, alsook niet voor de interactie tussen groep en geslacht. In tabel 8 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen hechting en het overslaan van maaltijden na te gaan. Tabel 8. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van het overslaan van maaltijden op de verschillende hechtingsvariabelen. Maaltijden overslaan Geen maaltijden overslaan T J M T J M ECR-Verm-V 3.53(1.69) 2.78(1.78) 3.81(1.30) 3.25(1.69) 2.60(1.43) 3.62(1.74) ECR-Ang-V 1.48(.77) 1.11(.10) 1.63(.87) 1.36(.55) 1.27(.53) 1.41(.57) ECR-Verm-M 2.26(1.10) 2.22(1.35) 2.27(1.10) 2.19(1.24) 1.85(.79) 2.37(1.41) ECR-Ang-M 1.23(.33) 1.22(.38) 1.22(.33) 1.18(.41) 1.19(.37) 1.17(.44) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=meisje; ECR-Verm-V=Vermijdende hechting t.o.v. de vader; ECR-Ang-V=Angstige hechting t.o.v. de vader; ECR-Verm-M= Vermijdende hechting t.o.v. de moeder; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder. De bevindingen van de analyse van vermijdende hechting t.o.v. de vader tonen geen significant hoofdeffect van groep, F(1,46) =.10, p>.05 en van geslacht, F(1,46) = 2.92, p>.05, evenals geen significante interactie tussen groep en geslacht, F(1,46) =.00, p>

44 Uit de analyse van angstige hechting t.o.v. de vader komt opnieuw naar voor dat er geen significant verschil is tussen de groepen, F(1, 46) =.01, p>.05 en tussen de jongens en de meisjes, F(1,46) = 2.06, p>.05. Tevens is er geen sigificant interactieeffect van groep x geslacht, F(1,46) =.68, p>.05. Ook betreffende vermijdende hechting t.o.v. de moeder wordt geen significant groepseffect, F(1,47) =.09, p>.05 en geslachtseffect, F(1,47) =.39, p>.05 geobserveerd. Daarenboven wordt geen significant interactie-effect tussen groep en geslacht gevonden, F(1,47) =.27, p>.05. Tenslotte vinden we tevens geen significant effect van groep, F(1,47) =.08, p>.05 en geslacht, F(1,47) =.00, p>.05 wat betreft angstige hechting t.o.v. de moeder, net zoals het interactie-effect van groep x geslacht niet significant is, F(1,47), p>.05. We kunnen concluderen dat er inzake hechting, zoals gemeten met de ECR, geen onderscheid is tussen preadolescenten die wel en zij die geen maaltijden overslaan. Onderzoeksvraag 3. Is er een verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen? Is dit verband hetzelfde voor preadolescente jongens als voor meisjes? Tabel 9 geeft de correlaties weer met betrekking tot het verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen. Fysieke eigenwaarde kent in de totale steekproef een positieve significante samenhang met tevredenheid met het gewicht, r=.42, p<.01 en tevredenheid met het lichaam, r=.49, p<.01. Dit verband wordt ook geobserveerd bij de meisjes in de steekproef, respectievelijk r=.44, p<.01 en r=.54, p<.01. Het beschikken over een hogere fysieke eigenwaarde hangt samen met het ervaren van een grotere lichaamstevredenheid en het meer tevreden zijn met het lichaam en het gewicht. Verder wordt een negatieve trendsignificante correlatie gevonden met lijngericht eten, dit zowel bij de totale proefgroep, r=-.29, p<.08 als bij de groep meisjes, r=-.32, p<.08. Tot slot kent fysieke verschijning bij meisjes een negatieve significante samenhang met emotioneel eten, r=-.35, p<.05 en een trendsignificante samenhang met eten bij duidelijke emoties, r=-.33, p<.08 en eten bij diffuse emoties, r=-.32, p<.08. Bij de totale proefgroep wordt een negatief significant gevonden met eten bij diffuse emoties, r=-.32, p<.05. Hoe hoger de fysieke verschijning, hoe minder er emotioneel gegeten wordt, hetzij bij duidelijke emoties hetzij bij diffuse emoties. 41

45 Tabel 9. Pearson correlaties tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen. CBSK Alg. CBSK Fys. Tevredenheid met gewicht T.13.42** J M.06.44** Tevredenheid met lichaam T.45**.49** J M.48**.54** Extern eten T J M Lijngericht eten T J M Emotioneel eten T J M * Duidelijke emoties T J M Diffuse emoties T -.35* -.32* J M -.45* -.32 Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; CBSK Alg.=Algemene eigenwaarde; CBSK Fys.=Fysieke verschijning. p<.08; *p<.05; **p<.01. Wat de algemene eigenwaarde betreft, wordt een positieve significante correlatie gevonden met tevredenheid met het lichaam, zowel voor de totale steekproef, r=.45, p<.01 als voor de meisjes, r=.48, p<.01. Het beschikken over een hogere algemene eigenwaarde hangt samen met meer tevredenheid met het lichaam. Verder vinden we een negatief trendsignificant effect met emotioneel eten voor de totale steekproef, r=-.25, p<.08. Met eten bij diffuse emoties wordt een negatief significant verband gevonden voor de volledige steekproef, r=-.35, p<.05, alsook voor de meisjes, r=-.45, p<.05. Een hogere algemene eigenwaarde hangt samen met minder eten bij 42

46 diffuse emoties. In tabel 10 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen zelfbeeld en controleverlies na te gaan. Tabel 10. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van controleverlies op de verschillende zelfbeeldvariabelen. Controleverlies Geen controleverlies T J M T J M CBSK Alg (2.22) 22.25(2.53) 21.18(2.16) 22.67(1.59) 23.25(.89) 22.33(1.83) CBSK Fys (3.17) 20.50(3.87) 19.68(3.08) 21.44(2.25) 22.29(1.67) 20.93(2.43) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; CBSK Alg.=Algemene eigenwaarde; CBSK Fys.=Fysieke verschijning. Wat de algemene eigenwaarde betreft, blijkt dat er geen significante hoofdeffecten zijn van groep, F(1,46) = 3.06, p>.05 en geslacht, F(1,46) = 2.65, p>.05, alsook niet van de interactie tussen geslacht en groep, F(1,46) =.01, p>.05. Ook voor fysieke verschijning zijn er geen significante effecten van groep, F(1,46) = 3.00, p>.05 en geslacht, F(1,46) = 1.56, p>.05, evenals niet van de interactie tussen groep en geslacht, F(1,46) =.10, p>.05. Preadolescenten met en zonder controleverlies over eten verschillen niet met betrekking tot de algemene eigenwaarde en de fysieke verschijning. In tabel 11 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen zelfbeeld en overeten na te gaan. Tabel 11. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van overeten op de verschillende zelfbeeldvariabelen. Overeten Niet overeten T J M T J M CBSK Alg (1.83) 23.58(.49) 21.65(1.87) 22.28(2.03) 22.65(1.72) 22.06(2.21) CBSK Fys (2.96) 22.17(2.25) 19.50(2.91) 21.44(2.35) 21.65(2.56) 21.32(2.30) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; CBSK Alg.=Algemene eigenwaarde; CBSK Fys.=Fysieke verschijning. 43

47 Na het uitvoeren van de ANOVA-analyse komt naar voor dat er een significant hoofdeffect van geslacht optreedt wat betreft de algemene eigenwaarde, F(1,46) = 4.73, p<.05 en een trendsignificant geslachtseffect wat betreft de fysieke verschijning, F(1,46) = 3.52, p<.08. Jongens vertonen een hogere algemene eigenwaarde en een hogere fysieke verschijning dan meisjes. Verder zijn er noch significante hoofdeffecten van groep, noch significante interactie-effecten tussen groep en geslacht gevonden. In tabel 12 worden de resultaten van de variantie-analyse weergegeven om het verband tussen zelfbeeld en het overslaan van maaltijden na te gaan. Tabel 12. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van het overslaan van maaltijden op de verschillende zelfbeeldvariabelen. Maaltijden overslaan Geen maaltijden overslaan T J M T J M CBSK Alg (1.21) 23.17(.29) 22.69(1.41) 22.05(2.06) 22.96(1.60) 21.60(2.14) CBSK Fys (2.51) 22.17(1.61) 20.56(2.73) 20.83(2.78) 21.77(2.58) 20.37(2.78) Noot: T=Totale steekproef; J=Jongen; M=Meisje; CBSK Alg.=Algemene eigenwaarde, CBSK Fys.=Fysieke verschijning. Uit de resultaten blijkt dat er voor algemene eigenwaarde geen significant hoofdeffect is van groep, F(1,46) =.85, p>.05 en van geslacht, F(1,46) = 1.72, p>.05. Evenals is er geen interactie-effect van groep x geslacht, F(1,46) =.40, p>.05, teruggevonden. Hetzelfde geldt voor de fysieke verschijning. Het hoofdeffect van groep, F(1,46) =.09, p>.05 en geslacht, F(1.46) = 2.18, p>.05 is niet significant. Ook het interactie-effect van groep x geslacht, F(1,46) =.01, p>.05, is niet significant. Er is geen verschil qua algemene eigenwaarde en fysieke verschijning voor preadolescenten die wel en zij die geen maaltijden overslaan. Onderzoeksvraag 4. Media als mediator voor de relatie tussen hechting en lichaamstevredenheid (a) en voor de relatie tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid (b)? Om een mediatie-analyse te kunnen aantonen moet worden voldaan aan de vier voorwaarden van Baron en Kenny (1986). Een eerste voorwaarde houdt in dat het 44

48 verband tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele significant moet zijn. Ten tweede moet er een significant effect zijn van de onafhankelijke variabele op de predictor. De derde voorwaarde waaraan moet worden voldaan is het significante effect van de mediator op de afhankelijke variabele. Een vierde en laatste voorwaarde is dat het verband tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele na controle voor de vermoedelijke mediator significant moet dalen of verdwijnen. 2 3 Hieronder wordt het mediatie model getoetst voor beide hypothesen. Er wordt nagegaan of aan de vier voorgaande voorwaarden wordt voldaan (Baron en Kenny, 1986). a) Media als mediator voor de relatie tussen hechting en tevredenheid met het lichaam. Wat de eerste voorwaarde betreft, kan gezien worden in tabel 5 (zie pagina 37) dat zowel angstige hechting t.o.v. de vader als angstige hechting t.o.v. de moeder een significant verband vertoont met tevredenheid met het lichaam. Er worden geen significante verbanden gevonden voor vermijdende hechting t.o.v. tevredenheid met het lichaam. Vandaar dat we vermijdende hechting niet verder zullen opnemen in de mediatie-analyse. Om aan de tweede voorwaarde te voldoen, moet er een significant effect zijn van angstige hechting t.o.v. de vader en angstige hechting t.o.v. de moeder op de mediavariabelen. Dit wordt getoond in tabel 13. Zoals we zien, vertoont angstige hechting t.o.v. vader slechts een trendsignificant effect op het aantal gelezen tijdschriften terwijl angstige hechting t.o.v. de moeder significante effecten vertoont op zowel het aantal uren televisie als op het aantal gelezen tijdschriften. 2 In de vorige onderzoeksvragen hebben we een aantal geslachtsverschillen gevonden, maar globaal gezien bleven de effecten in de groep significant. Vandaar dat we in deze onderzoeksvraag enkel zullen kijken naar de totale populatie. 3 Onderzoeksvraag 1 toonde ons een aantal verbanden tussen media en de verscheidene soorten eetgerelateerde problemen. Op basis van het Dual Pathway model kiezen we ervoor om in deze vierde onderzoeksvraag enkel tevredenheid met het lichaam als afhankelijke variabele te hanteren. 45

49 Tabel 13. Pearson correlaties tussen media, hechting en zelfbeeld CBSK Alg CBSK Fys..61** 1 3. Uren tv Aantal tijdschr ECR-Verm-V -.36* * ECR-Ang-V -.34* ECR-Verm-M -.41** ECR-Ang-M -.28* -.37**.40*.34*.01.56**.01 1 Noot: CBSK Alg.=Algemene eigenwaarde; CBSK Fys.=Fysieke verschijning; Aantal tijdschr.=aantal tijdschriften; ECR-Verm-V=Vermijdende hechting t.o.v. de vader; ECR-Ang-V=Angstige hechting t.o.v. de vader; ECR-Verm-M= Vermijdende hechting t.o.v. de moeder; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder. p<.08; *p<.05; **p<.01 De derde voorwaarde betreft het significante effect van de mediavariabelen op tevredenheid met het lichaam. Uit tabel 1 (zie pagina 33) blijkt dat er een significant effect is van het aantal uren dat preadolescenten naar televisie kijken op tevredenheid met het lichaam. Aangezien er geen significant verband is van het aantal gelezen tijdschriften op tevredenheid met het lichaam, beslissen we om enkel het aantal uren televisie verder op te nemen in de mediatie-analyse. Wanneer we even terugkijken naar de tweede voorwaarde zien we dat angstige hechting t.o.v. de vader geen significant effect vertoont op het aantal uren televisie. Daarom zullen we enkel angstige hechting t.o.v. de moeder meenemen in de mediatie-analyse. Om de vierde voorwaarde te testen wordt een hiërarchische lineaire regressie analyse uitgevoerd met lichaamstevredenheid als afhankelijke variabele. Het aantal uren televisie wordt ingevoerd in blok 1. De hechtingsvariabele angstige hechting t.o.v. de moeder wordt ingevoerd in blok 2 4. Tabel 14 geeft een schematische voorstelling van deze analyse weer. 4 Hoewel de drie vorige voorwaarden, onderzocht in deze studie, aangetoond werden via correlatie-analyses, hebben we ook nagegaan of deze significante verbanden eveneens terug te vinden zijn via regressie-analyses. Dit werd bevestigd. 46

50 Tabel 14. Samenvatting van de lineaire regressie analyse van het effect van angstige hechting t.o.v. de moeder op tevredenheid met het lichaam, na controle voor het aantal uren tv. Tevredenheid met het lichaam B SE t R 2 Blok 1- Uren tv Blok 2 - ECR-Ang-M B=Ongestandaardiseerde coëfficiënt; SE=Standaardfout; R 2 =R 2 Change; ECR-Ang-M= Angstige hechting t.o.v. de moeder Uit deze analyse blijkt dat het verband tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en tevredenheid met het lichaam, na controle voor de mediator gedaald is maar nog steeds significant is, F(2,33) = 3.95, p<.05. Het verband tussen het aantal uren televisie en tevredenheid met het lichaam is significant gebleven, F(1, 34) = 4.39, p<.05. Bovendien merken we op dat blok 1 11% van de variantie in tevredenheid met het lichaam verklaart, terwijl blok 2 slechts 8% van de variantie in tevredenheid met het lichaam verklaart. We kunnen dus vooropstellen dat een bepaald aspect van de media, namelijk het aantal uren dat preadolescenten televisie kijken, een partiële mediator lijkt te zijn voor de relatie tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en tevredenheid met het lichaam. Figuur 5 geeft dit schematisch weer. In een bijkomende analyse werd een Sobel test gedaan om de significantie van het indirecte effect te meten. De Sobel test toont echter aan dat het indirecte effect van angstige hechting t.o.v. de moeder op tevredenheid met het lichaam, via het aantal uren televisie niet significant is (Sobel Z = -1.61, p =.11). p<.05 Aantal uren tv p<.05 Angstige hechting t.o.v. de moeder p<.05 Tevredenheid met het lichaam (p<.01) Figuur 5. De p-waarden voor de relatie tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en tevredenheid met het lichaam na controle voor het aantal uren televisie. Uit de Sobel test blijkt echter dat het indirecte effect niet significant is. 47

51 b) Media als mediator voor de relatie tussen zelfbeeld en tevredenheid met het lichaam. Om aan de eerste voorwaarde te voldoen moet er een significant effect zijn van zelfbeeld (fysieke verschijning en algemene eigenwaarde) op tevredenheid met het lichaam. Tabel 6 toont dat er een significant effect is van algemene eigenwaarde op tevredenheid met het lichaam enerzijds en een significant effect van fysieke verschijning op tevredenheid met het lichaam anderzijds. Wat de tweede voorwaarde betreft, moet er een significant verband zijn tussen zelfbeeld en de mediavariabelen. Zoals kan gezien worden in tabel 14 worden geen significante effecten geobserveerd. Er is dus niet voldaan aan de tweede voorwaarde. Het is dan ook niet meer noodzakelijk om te kijken of aan de volgende tweede voorwaarden is voldaan. Op basis hiervan kunnen we stellen dat er geen sprake is van een mediatie effect. Discussie Deze scriptie bespreekt de samenhang tussen de media en het eetgedrag bij preadolescente jongens en meisjes. De media is een factor die alom aanwezig is en veel preadolescenten beïnvloedt. Nochtans ontwikkelt niet iedereen die daaraan blootgesteld wordt een eetproblematiek. Daarom namen we op basis van het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel (Wilfley et al., 1997) ook de kwetsbaarheidsfactoren hechting en zelfbeeld op. De eerste drie onderzoeksvragen bekeken achtereenvolgens het verband van media, zelfbeeld en hechting met eetgerelateerde problemen. Daaropvolgend werd onderzocht of de media functioneert als een mediator voor het verband tussen hechting en eetgerelateerde problemen en voor het verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen. Het Verband tussen Media en Eetgerelateerde Problemen Eerder onderzoek naar het verband tussen media en eetgerelateerde problemen werd uitgevoerd met vooral vrouwelijke participanten. In deze scriptie werd bekeken of de media een andere invloed uitoefenen op het eetgedrag van preadolescente jongens dan wel meisjes. Uit de resultaten van de eerste onderzoeksvraag blijkt dat meer uren naar televisie kijken, samenhangt met meer ontevredenheid met het lichaam. Deze 48

52 evidentie werd gevonden met betrekking tot de totale steekproef, maar verdere opsplitsing volgens geslacht toont aan dat dit verband enkel bij meisjes werd gevonden en niet bij jongens. Deze bevindingen komen overeen met de longitudinale studie van Dhont en Tiggemann (2006b) waarbij meisjes die blootgesteld werden aan televisiebeelden, meer problemen ervaren met het lichaamsbeeld. Wel dient opgemerkt te worden dat bij onze groep meisjes slechts een trendsignificant effect werd geobserveerd, waardoor het repliceren van dit onderzoek in grotere steekproeven nuttig zou kunnen zijn. Bij onze groep jongens werd geen significant verband opgemerkt. Er is nog geen onderzoek voorhanden die de invloed van televisie kijken op eetpathologie bekijkt bij preadolscente jongens en meisjes apart. Het merendeel van de studies maakt geen onderscheid tussen jongens en meisjes of focust zich enkel op meisjes. Ook blijkt dat preadolescenten die episodes van overeten ervaren meer uren naar televisie kijken dan preadolescenten die geen episodes van overeten ervaren. Deze bevinding is in lijn met de experimentele studie van Becker, Burwell, Gilman, Herzog en Hamburg (2002) waaruit blijkt dat meer blootstelling aan televisie leidt tot hogere niveaus van gestoord eetgedrag. Bovendien werd een trendsignificant interactie-effect van groep en geslacht gevonden. In de 'overeten groep' kijken jongens gemiddeld meer uren naar televisie, terwijl in de 'niet-overeten groep' meisjes gemiddeld meer uren naar televisie kijken. Dit gevonden effect kan moeilijk vergeleken worden met eerder onderzoek, aangezien in de literatuur hoofdzakelijk onderzoek werd verricht bij meisjes. Dit resultaat toont aan dat de media dus evenzeer geassocieerd lijkt te zijn met het eetgedrag van jongens. Ook hier kan replicatie wel nuttig zijn gezien het een trendsignificant resultaat betreft. Wat het aantal tijdschriften betreft, tonen de resultaten dat naarmate jongens meer tijdschriften lezen, ze zich minder engageren in emotioneel eten, dit voornamelijk bij duidelijke emoties zoals bij het ervaren van onder andere angst, verdriet of boosheid. Dit resultaat is tegengesteld aan onze verwachtingen. Onze hypothese was namelijk dat het lezen van meer tijdschriften samenhangt met meer emotioneel eten. Bij meisjes werd geen significant verband geobserveerd tussen tijdschriften en emotioneel eten. Een eerste mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de invloed van de media afhankelijk is van welke mediabronnen worden gehanteerd. Het kan bijvoorbeeld zijn dat tijdschriften lezen weinig verband houdt met het ervaren van eetgerelateerde problemen terwijl het 49

53 aantal uren televisie kijken wel een kwetsbaarheidsfactor kan zijn. Een tweede mogelijke verklaring voor de contrasterende evidentie houdt in dat het effect van het aantal gelezen tijdschriften afhangt van het soort tijdschrift dat gelezen werd. Een tijdschrift waarbij het schoonheidsideaal meer gepromoot wordt kan misschien wel het lichaamsbeeld en het eetgedrag van preadolescenten beïnvloeden. Tevens blijkt uit de resultaten van de eerste onderzoeksvraag dat preadolescenten die meer tijdschriften lezen, wel meer maaltijden overslaan dan preadolescenten die geen tijdschriften lezen. Hierbij werd geen geslachtsverschil geobserveerd. In de literatuur bestaat over de rol van tijdschriften contrasterende evidentie. Harrison en Hefner (2006) toonden aan dat blootstelling aan sport-, mode- en gezondheidsmagazines bij preadolescente meisjes geen stijging in verstoord eetgedrag voorspelde. Hiermee in tegenstelling toonden Field et al. (1999) aan dat 47% van de preadolescente en adolescente meisjes wilden vermageren na het zien van afbeeldingen in modemagazines. Een mogelijke verklaring voor deze contrasterende evidentie is dat vooral modemagazines een significant verband vertonen met eetgerelateerde problemen. Dat Harrison en Hefner (2006) geen verband vonden, kan te wijten zijn aan het feit dat ook nog andere magines werden opgenomen in hun onderzoek. Hierbij dient opgemerkt te worden dat beide studies uitgevoerd zijn bij meisjes. Daarom kunnen deze eerder verrichte studies moeilijk vergeleken worden met de gevonden verbanden in huidig onderzoek. Het Verband tussen Hechting en Eetgerelateerde Problemen Volgens het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel (Wilfley et al., 1997) zou een onveilige hechting immers een kwetsbaarheidsfactor zijn voor het ontwikkelen van eetpathologie. In deze studie werd onveilige hechting opgesplitst in angstige en vermijdende hechting. Bovendien wilden we zowel hechting t.o.v. de moeder als hechting t.o.v. de vader bekijken. Angstige hechting t.o.v. de moeder hangt samen met emotioneel eten in de totale steekproef. Het geslacht blijkt een significante invloed te hebben op emotioneel eten, er werd namelijk een verband gevonden bij meisjes maar niet bij jongens. Ook vertonen angstig gehechte meisjes t.o.v. de vader meer emotioneel eetgedrag. Voorts stellen we vast dat meer eten bij diffuse emoties samenhangt met meer angstige hechting t.o.v. de vader en met meer angstige hechting t.o.v. de moeder bij de totale steekproef. Verdere 50

54 opdeling naargelang geslacht toont aan dat beide verbanden enkel bij meisjes kunnen teruggevonden worden. Eten bij duidelijke emoties vertoont een trend tot significantie met angstige hechting t.o.v. de moeder in de volledige steekproef. De opsplitsing volgens geslacht toont ons opnieuw enkel een verband bij meisjes. We kunnen dus zeggen dat angstige hechting t.o.v. de moeder en t.o.v. de vader vooral samenhangt met eten bij diffuse emoties en niet met eten bij duidelijke emoties. Meer angstige hechting t.o.v. de moeder hangt daarnaast ook samen met het stellen van meer lijngericht eetgedrag bij de totale steekproef. Verdere opdeling naargelang geslacht toont dat dit verband enkel geobserveerd kan worden bij jongens en niet bij meisjes. Ook vertoont angstige hechting t.o.v. de vader een trendsignificante relatie met lijngericht eten bij de volledige steekproef. Dit vormt een bevestiging van het onderzoek van Goossens et al. (in press) waaruit blijkt dat angstige hechting t.o.v. de vader een verband vertoont met eetpathologie. Wel betreft het een andere vorm van eetpathologie, namelijk eetbuien. Meer angstige hechting t.o.v. de vader en t.o.v. de moeder hangt samen met meer lichaamsontevredenheid bij de totale steekproef. Wanneer we kijken naar het onderscheid betreffende het geslacht, observeren we dit verband bij meisjes en niet bij jongens. Verder hangt minder tevredenheid met het gewicht samen met meer angstige hechting t.o.v. de moeder bij de totale proefgroep. Verdere opdeling naargelang geslacht toont dat dit verband zich enkel bij jongens voordoet. Ook werd gevonden dat een lagere tevredenheid met het gewicht samenhangt met meer angstige hechting t.o.v. de vader bij jongens. Deze bevindingen zijn niet consistent met de resultaten uit het onderzoek van Sharpe et al. (1998). Zij vonden dat onveilig gehechte subjecten zich meer zorgen maken over hun gewicht. Dit gevonden verband geldt voor meisjes, terwijl het in de huidige studie bij jongens werd gevonden. Wel dient opgemerkt te worden dat in het onderzoek van Sharpe et al. (1998) geen jongens zijn opgenomen, dus er kunnen geen vergelijkingen gemaakt worden wat betreft de groep jongens. Een tweede opmerking die kan gemaakt worden is dat er een algemene maat van hechting werd gebruikt, deze maat meet dus niet enkel hechting t.o.v. de ouders. Het is mogelijk dat voor meisjes vooral de hechtingsrelatie met de primaire hechtingsfiguur, namelijk de moeder, belangrijk is. 51

55 Meer extern eetgedrag hangt samen met minder angstige hechting t.o.v. de vader bij de totale steekproef. De verdere opdeling naargelang geslacht toont ons dat dit verband enkel bij de groep jongens optreedt. Ook werd gevonden dat extern eetgedrag samenhangt met minder angstige hechting t.o.v. de moeder bij jongens. Deze bevindingen stroken niet met onze verwachtingen. We zouden verwachten dat angstige hechting samenhangt met meer extern eetgedrag. Misschien ligt er bij preadolescente jongens een andere verklaring aan de basis van het externe eetgedrag en speelt angstige hechting daarin geen rol. Hechting lijkt zowel bij jongens als bij meisjes verband te houden met pathologisch eten, maar wel met verschillende vormen van eetpathologie, afhankelijk van het geslacht. In huidig onderzoek heeft voornamelijk angstige hechting, zowel t.o.v. de moeder als t.o.v. vader, een significant verband met eetgerelateerde problemen. Er worden weinig verbanden gevonden met betrekking tot vermijdende hechting. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat angstig gehechte preadolescenten zich meer gaan spiegelen aan het ideaalbeeld uit de media aangezien ze meer aandacht willen krijgen. Hierdoor kan er lichaamsontevredenheid en gestoord eetgedrag ontstaan. Het Verband tussen Zelfbeeld en Eetgerelateerde Problemen Naast de invloed van de media en hechting op eetpathologie hebben we het verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen onderzocht. Wat de algemene eigenwaarde betreft, blijkt dat er een negatieve samenhang bestaat met lichaamstevredenheid. Dit verband werd gevonden bij meisjes en niet bij jongens. Dit is consistent met bevindingen uit eerder onderzoek (Williams & Currie, 2000; Ricciardelli & McCabe, 2001), waaruit bleek dat een laag zelfbeeld zorgt voor meer lichaamsontevredenheid. Cordero (2011) toonde daarnaast aan dat kinderen en jongeren met een laag zelfbeeld meer kans hebben om het slankheidsideaal te internaliseren, wat opnieuw lichaamsontevredenheid tot gevolg kan hebben (Stice & Whitenton, 2010). Wat betreft het verband tussen zelfbeeld en emotioneel eten konden we bij preadolescenten uit onze volledige steekproef louter een trendsignificant verband vaststellen, en dan opnieuw enkel bij meisjes. Wanneer we kijken naar de onderverdeling tussen eten bij duidelijke emoties en eten bij diffuse emoties (zoals vermoeidheid en verveling) stellen we vast dat bij de totale steekproef een lager 52

56 algemeen zelfbeeld samenhangt met meer eten bij diffuse emoties. Met eten bij duidelijke emoties werd geen verband gevonden. In de literatuur tonen verschillende onderzoekers het verband aan tussen een laag zelfbeeld en verscheidene vormen van eetpathologie, maar nog niet met emotioneel eten (Lawrence & Thelen, 1995; Littleton & Ollendick, 2003; Ricciardelli & McCabe, 2001). Het verband met eten bij diffuse emoties ligt bovendien in lijn met de argumentatie die verschillende onderzoekers vooropstellen. Een laag zelfbeeld leidt namelijk tot gevoelens van ineffectiviteit, waardoor kinderen dan emotioneel gaan eten om de gevoelens van ineffectiviteit weg te werken (Hart & Ollendick, 1985; Shisslak et al., 1998). In onze studie keken we niet enkel naar het algemeen zelfbeeld van de preadolescenten maar ook naar een specifiek gevoel van eigenwaarde, namelijk de eigenwaarde met betrekking tot de fysieke verschijning. Uit de resultaten blijkt dat een hoger zelfwaardegevoel op vlak van de fysieke verschijning samenhangt met meer tevredenheid met het gewicht, meer lichaamstevredenheid en minder lijngericht eten bij de totale steekproef. Verdere opdeling naargelang geslacht toont ons enkel een significant verband voor meisjes en niet voor jongens. Meisjes met een hoge zelfwaarde op vlak van hun fysieke verschijning stellen bovendien minder emotioneel eetgedrag. Wanneer we de opdeling tussen eten bij diffuse emoties en eten bij duidelijke emoties aanschouwen, zien we dat meisjes met een hogere zelfwaarde op vlak van hun fysieke verschijning minder eten bij duidelijke emoties, alsook minder eten bij diffuse emoties. Wel dient opgemerkt te worden dat dit slechts trendsignificante verbanden zijn. De gevonden verbanden zijn in de lijn van de verwachtingen. De meerderheid van eerder uitgevoerde studies bekeek het verband met het algemene zelfbeeld, er zijn slechts enkele studies voor handen die het verband met het fysieke zelfbeeld bekeken. Zo vonden onderzoekers een verband tussen dieetgedrag en een lage fysieke verschijning bij meisjes, maar niet bij jongens. Bovendien hangen meer zorgen over het gewicht samen met een laag fysiek zelfbeeld bij jongens en meisjes (Lawrence & Thelen, 1995). Uit onze studie blijkt dus dat zowel het algemene als het fysieke zelfbeeld vooral lijkt samen te hangen met eten bij diffuse emoties en minder met eten bij duidelijke emoties. Opvallend is dat er in huidig onderzoek geen enkel significant verband is teruggevonden bij jongens, zowel wat betreft de algemene eigenwaarde als wat betreft de fysieke verschijning. Bovendien merken we voor het algemeen zelfbeeld een 53

57 significant hoofdeffect op van geslacht, evenals een trendsignificant hoofdeffect van geslacht voor de fysieke verschijning. Jongens uit onze proefgroep beschikken over een hoger algemeen en fysiek zelfbeeld dan meisjes. Het is mogelijk dat vooral voor meisjes het zelfbeeld een invloedrijke factor is voor het ontwikkelen van eetgerelateerde problemen. Eerder onderzoek vond ook vooral verbanden met eetpathologie bij meisjes (Ricciardelli & McCabe, 2001). Jongens zijn wellicht positiever ingesteld en maken zich minder zorgen dan meisjes. Volgens Lawrence en Thelen (1995) ligt het feit dat meisjes zich meer sociaal vergelijken aan de basis van de gevonden geslachtsverschillen. Sociale vergelijkingen zorgen voor meer lichaamsontevredenheid en dieetgedrag (Stormer & Thompson, 1996). Jongens daarentegen maken zeer weinig sociale vergelijkingen en indien ze er wel maken, zijn ze nadien opmerkelijk positiever over zichzelf (Ricciardelli, McCabe & Banfield, 1999). Anderzijds is het mogelijk dat het niet vinden van een verband tussen zelfbeeld en eetpathologie bij jongens verklaard kan worden doordat de minderheid (35%) van de preadolescenten in de steekproef jongens zijn.verder onderzoek naar de relatie van zelfbeeld met lichaamstevredenheid en eetpathologie bij jongens kan ons meer helderheid brengen. Alsook het bekijken van het verband tussen eetgerelateerde problemen en het fysieke zelfbeeld kan waardevol zijn. Media als Mediator voor het verband tussen Hechting en Lichaamstevredenheid en voor het verband tussen Zelfbeeld en Lichaamstevredenheid De eerste drie onderzoeksvragen bekeken de afzonderlijke verbanden van media, hechting en zelfbeeld met eetgerelateerde problemen. Tot op heden is er nog maar weinig onderzoek gebeurd naar de media als mediator voor het verband tussen hechting en lichaamstevredenheid of tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid. Op basis van het Dual Pathway model (Stice, 2001) kozen we ervoor om in de mediatie-analyse lichaamstevredenheid als afhankelijke variabele op te nemen. Het Dual Pathway model toont aan dat de risicofactoren vooreerst de attitudes t.o.v. het lichaam en het gewicht, namelijk lichaamstevredenheid, beïnvloeden en pas later het gedrag aantasten. Dit verklaart waarom we in de eerste drie onderzoeksvragen vooral veel significante verbanden hebben gevonden met lichaamstevredenheid en minder met de gedragsmatige symptomen zoals controleverlies, overslaan van maaltijden 54

58 enzoverder. Het is dus waarschijnlijk dat kinderen op jonge leeftijd voornamelijk te maken krijgen met lichaamsontevredenheid en dat klinische symptomen van eetpathologie zich pas in de adolescentie volledig ontwikkelen (Stice, 2002). Na controle voor de mediator, namelijk het aantal uren televisie kijken, blijkt het verband tussen angstige hechting ten opzichte van de moeder en lichaamstevredenheid minder sterk te zijn. Dit zou erop kunnen wijzen dat een bepaald aspect van de media, namelijk het aantal uren televisie kijken, als een partiële mediator functioneert voor het verband tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en lichaamstevredenheid. Het feit dat de mediatie mogelijks partieel is, toont dat het verband tussen hechting en eetpathologie niet louter via media-invloeden loopt, maar dat er ook nog een rechtstreeks verband is tussen hechting en media. Dit stemt overeen met wat Zachrisson en Skårderud (2010) concludeerden in hun review. We kunnen dus voorzichtig besluiten dat de bevindingen uit het onderzoek van Cheng & Mallinckrodt (2009) met studenten, waarbij er sprake was van een volledige mediatie, gedeeltelijk generaliseerbaar zijn naar een jongere populatie, namelijk preadolescenten. Het is mogelijk dat op jongere leeftijd de media slechts functioneert als partiële mediator aangezien men hoogstwaarschijnlijk in mindere mate geconfronteerd wordt met de media dan op volwassen leeftijd. Hoewel we dit effect nuchter moeten bekijken, want het resultaat van de Sobel test was niet significant. Bovendien zijn de resultaten preliminair en vonden de resultaten slechts plaats in een kleine steekproef. Replicatie is dus zeker noodzakelijk. We verwachtten daarnaast dat de media zou functioneren als een mediator voor het verband tussen zelfbeeld en lichaamstevredenheid. De bevindingen uit huidig onderzoek tonen echter aan dat er geen sprake is van een mediatie effect. Mogelijkerwijs kan het niet vinden van een mediatie effect verklaard worden doordat we in deze scriptie enkel het aantal gelezen tijdschriften en het aantal uren televisie kijken hebben beschouwd als mediavariabelen. Mischien werd er wel een mediatie effect gevonden indien we andere mediavariabelen zoals bijvoorbeeld internet, kranten en radio ook hadden opgenomen. 55

59 Sterktes en Beperkingen van Huidig Onderzoek Huidig onderzoek kent verscheidene sterke punten. Een eerste sterkte heeft betrekking op de steekproef, waarbij er in deze studie zowel preadolescente jongens als preadolescente meisjes werden opgenomen. De resultaten uit deze scriptie tonen aan dat het wel belangrijk is om ook jongens te bestuderen in dit domein aangezien er enkele significante verbanden bij hen zijn geobserveerd. Eerder onderzoek naar het verband tussen media en eetgerelateerde problemen richtte zich voornamelijk op meisjes. Het opnemen van jongens in dit onderzoek is dus erg vernieuwend. Bovendien zijn de gevonden verbanden bij preadolescente jongens onderzocht, terwijl veel onderzoek in het domein van verstoord eetgedrag zich vooral focust op de adolescentie of jongvolwassenheid. Ten tweede wordt in deze studie een multi-methode aanpak aangewend. Naast het invullen van vragenlijsten werd aan de preadolescenten ook gevraagd om een dagboek bij te houden. Hierdoor krijgen we de mogelijkheid om bepaalde aspecten meerdere malen te bevragen, waardoor we een betrouwbaarder beeld krijgen van het eetgedrag en mediagebruik van de preadolescenten. Een derde sterkte houdt in dat we in dit onderzoek een onderscheid hebben gemaakt tussen verschillende mediabronnen, namelijk het aantal uren dat preadolescenten naar televisie kijken en het aantal tijdschriften dat preadolescenten lezen. Dit is zeker een meerwaarde want uit de literatuur blijkt dat er contrasterende evidentie bestaat over feit of kinderen al dan niet beïnvloed worden door het lezen van tijdschriften. Een vierde sterkte die huidig onderzoek omvat is dat dit de eerste studie is bij preadolescenten die zowel media, hechting als zelfbeeld opneemt om het verband met eetgerelateerde problemen te bepalen. In de literatuur zijn verschillende studies aanwezig die het verband van media, hechting en zelfbeeld met eetgerelateerde problemen apart bestuderen of twee van deze factoren onderzoeken. Er is bovendien slechts één onderzoek gebeurd die mogelijke mediatie effecten bij volwassenen heeft onderzocht. Tevens is het een pluspunt dat er in huidig onderzoek een onderscheid werd gemaakt tussen vermijdende hechting en angstige hechting en hechting t.o.v. de vader en hechting t.o.v. de moeder. Daarenboven hebben we emotioneel eten hebben opgesplitst in eten bij diffuse emoties en eten bij duidelijke emoties. Hierdoor konden 56

60 we bekijken of bepaalde apecten (media, hechting en zelbeeld) vooral samenhangen met eten bij diffuse emoties of eten bij duidelijke emoties. Naast de verschillende sterke punten kent deze studie ook een aantal beperkingen. Vooreerst hebben we in deze studie te maken met een beperkt aantal participanten (n=54). Dit komt namelijk omdat deze studie deel uitmaakt van een experimenteel onderzoeksopzet (waarvan de resultaten al beschreven zijn in de scriptie van Tamara Lauwers en Kelly Bracke). Alle preadolescenten uit deze proefgroep dienden ook nog deel te nemen aan een experiment. Het gaat dus om een redelijk intensief onderzoek, wat het moeilijk maakte om participanten te rekruteren. Maar ondanks deze beperkte steekproef hebben we toch een aantal (trend)significante verbanden gevonden, wat erop wijst dat wanneer we dit onderzoek zouden overdoen met een grotere steekproef, we mogelijks meer siginificante verbanden zouden vinden. Een tweede beperking houdt in dat de steekproef niet klinisch is. De meeste preadolescenten hadden een gemiddelde BMI, beschikten over een gemiddeld zelfbeeld, alsook waren de meeste preadolescenten veilig gehecht t.o.v. hun moeder en hun vader. Toekomstig onderzoek met een klinische steekproef is daarom aangewezen om na te gaan of deze verbanden ook gevonden worden (en misschien zelfs sterker zijn) bij klinische groepen. Een derde beperking van dit onderzoek betreft het gebruik van onder andere vragenlijsten, waardoor de kans bestaat dat er sociaal wenselijk wordt geantwoord. Dit is moeilijk te achterhalen, maar doordat in deze studie een multi-method aanpak wordt gehanteerd, kan hier gedeeltelijk aan worden tegemoetgekomen. Een vierde beperking is dat de steekproef in huidig onderzoek vooral bestaat uit blanke preadolescenten uit Vlaanderen. Hierbij kunnen we ons de vraag stellen over de generaliseerbaarheid. Het zou nuttig zijn om dit onderzoek te repliceren naar andere etnische groepen om de generaliseerbaarheid te verhogen aangezien andere culturen andere eetgewoonten hebben en dus ook andere variabelen hun eetgedrag kunnen beïnvloeden. Een vijfde beperking, die aansluit bij een eerder beschreven sterkte, omvat het feit dat er twee mogelijke media-invloeden werden opgenomen. Hierdoor kunnen we enkel uitspraken doen met betrekking tot de rol van het aantal uren dat preadolescenten naar televisie hebben gekeken en met betrekking tot de rol van het aantal gelezen 57

61 tijdschriften. Toekomstig onderzoek zou nog meer de verschillende soorten mediainvloeden kunnen uitdiepen (bijvoorbeeld welk soort tijdschrift en welk soort televisieprogramma). Tenslotte is er in deze studie sprake van een ongelijke verdeling wat betreft jongens en meisjes. Er zijn meer meisjes opgenomen dan jongens. De aanwezigheid van een beperkt aantal jongens in de steekproef kon ervoor zorgen dat er minder significante effecten optraden bij de groep jongens. Bijkomende Suggesties voor Verder Onderzoek Naar aanleiding van de beperkingen en vaststellingen van deze studie, kunnen we een aantal implicaties voor toekomstig onderzoek bepalen. In de toekomst zou meer onderzoek moeten gedaan worden naar de mediërende rol van de media aangezien dit de eerste studie was die dit bij preadolescenten heeft onderzocht. In dit onderzoek werd enkel onderzocht of media een mediator is voor het verband tussen angstige hechting t.o.v. de moeder en lichaamsontevredenheid. Verder onderzoek zou deze mediatie kunnen bekijken met andere soorten eetgerelateerde problemen. Aangezien we ervan uit kunnen gaan dat de cognitieve component van eetgerelateerde problemen, namelijk lichaamsontevredenheid, op jonge leeftijd leidt tot de gedragsmatige component van eetgerelateerde problemen zoals controleverlies, overeten en maaltijden overslaan in de adolescentie, kan de mediatie overgedaan worden met de gedragsmatige symptomen van eetgerelateerde problemen bij adolescenten. Het zal belangrijk zijn om in de toekomst longitudinaal onderzoek te doen naar deze verbanden. Een recente longitudinale studie van Goossens et al. (in press) vond dat onveilige hechting, vooral t.o.v. de moeder, predictief is voor eetpathologie en overgewicht bij lagere schoolkinderen. In deze studie werd echter niet gekeken naar mogelijke mediatoren. Implicaties voor de Klinische Praktijk De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het van belang is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen preventiecampagnes gericht op jongere kinderen en preventieprogramma's die gericht zijn op oudere kinderen. Vandaag de dag zijn er vooral preventieve programma's voor eetstoornissen voor adolescenten en 58

62 jongvolwassenen. Het Dual Pathway model (Stice, 2001) toont aan dat lichaamstevredenheid voorafgaat aan de gedragsmatige symptomen. We kunnen op basis van dit onderzoek ervan uitgaan dat reeds bij jonge kinderen sprake is van lichaamsontevredenheid. Preventieprogramma's bij jonge kinderen zouden zich in de toekomst dus moeten richten op het tegengaan van lichaamsontevredenheid, dit kan gedaan worden door te focussen op mogelijke risicofactoren hiervan, bijvoorbeeld door hen kritisch te leren kijken naar boodschappen uitgezonden door de media. Uit deze studie blijkt bovendien ook dat angstige hechting t.o.v. de moeder en t.o.v. de vader samenhangt met eetgerelateerde problemen. In de toekomst is het belangrijk om preventieprogramma's op te richten die meer het belang van een goede band met de ouders benadrukken. Het eventueel betrekken van de ouders bij de preventieprogramma's kan nuttig zijn. Indien er al sprake is van een onveilige hechtingsrelatie kan in psychotherapie gewerkt worden aan een goede hechtingsrelatie. Hiervoor kan een beroep worden gedaan op interpersoonlijke therapie en family-based therapy. Het verbeteren van de relaties met anderen staat centraal in beide therapieën. Een aantal studies toonden reeds de effectiviteit aan van interpersoonlijke therapie en family-based therapy voor eetstoornissen (Jacobs, Welch & Wilfley, 2004; Wilson, Wilfley, Agras & Bryson, 2010; Lock & Le Grange, 2005). Algemene Conclusie Deze studie toont aan dat de media, hechting en zelfbeeld verband houden met eetgerelateerde problemen. Het aantal uren televisie kijken vertoont een trendsignificante relatie met tevredenheid met het lichaam bij meisjes. Jongens die overeten kijken meer uren naar televisie dan meisjes die overeten. Preadolescenten die maaltijden overslaan lezen meer tijdschriften dan zij die geen maaltijden overslaan. Angstige hechting vertoont een significant verband met eetgerelateerde problemen. Angstig gehechte meisjes vertonen meer ontevredenheid met hun lichaam en vertonen meer emotioneel eetgedrag. Angstig gehechte jongens stellen meer extern eetgedrag en zijn minder tevreden met hun gewicht. Dit onderzoek toont geen verband aan met vermijdende hechting. Wanneer we het verband tussen zelfbeeld en eetgerelateerde problemen bekijken, blijkt dat er zowel een significant effect is van het algemeen zelfbeeld als van het fysiek zelfbeeld bij meisjes. Bij jongens lijkt het zelfbeeld geen 59

63 verband te houden met eetgerelateerde problemen. Replicatie van een mogelijk mediatie effect bij preadolescenten is onontbeerlijk. Alsook dient in de toekomst gekeken te worden naar andere soorten eetgerelateerde problemen. Deze studie toont de relevantie aan van het reeds opstarten van preventieprogramma's voor eetgerelateerde problemen bij jonge kinderen. Bijzondere aandacht dient gericht te worden op de mogelijke invloed van de media, de band met de ouders en het positief zelfbeeld. 60

64 Referenties American Academy of Pediatrics: Committee on Public Education (2001). Children, adolescents and television. Pediatrics, 107, American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4 th edition, text revision). Washington, DC: American Psychiatric Association. Bamford, B. & Halliwel, E. (2009). Investigating the role of attachment in social comparison theories of eating disorders within a non-clinical female population. European Eating Disorders Review, 17, Baron, R. & Kenny, D. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, Bartholomew, K. & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, Becker, A., Burwell, R. A., Gilman, S., Herzog, D. & Hamburg, P. (2002). Eating behaviors and attitudes following prolonged exposure to television among ethnic Fijian adolescent girls. British Journal of Psychiatry, 180, Bosmans, G., Goossens, L. & Braet, C. (2009). Attachment and weight and shape concerns in inpatient overweight youngsters. Appetite, 53, Bowlby, J. (1969). Attachment. London: Penguin Books. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation. New York: Basic Books. Bracke, K. (2011). De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid. Ongepubliceerde masterproef aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent. Braet, C. (1999). Behandeling van kinderen met overgewicht. Tijdschrift voor Directieve Therapie, 19, Braet, C., Claus, L., Goossens, L., Moens, E., Soetens, B. & Van Vlierberghe, L. (2008). Differences in eating styles between overweight and normal-weight youngsters. Journal of Health Psychology, 13,

65 Brennan, K. A., Clark, C. L. & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (Eds.). Attachment theory and close relationships (pp ). New York: Guilford Press. Brown, T. A., Cash, T. F. & Mikulka, P. J. (1990). Attitudinal body image assessment: Factor analysis of the Body-Self Relations Questionnaire. Journal of Personality Assessment, 55, Bryant, J. & Oliver, M. B. (2009). Media effects: Advances in theory and research (3rd ed.). New York: Routledge. Candelori, C. & Ciocca, A. (1998). Attachment and eating disorders. In P. Bria, A. Ciocca & S. de Risio (Eds). Psychotherapeutic issues on eating disorders (pp ). Rome: Societa Editrice Universo. Cash, T. F. (1990). The Multidimensional Body-Self Relations Questionnaire. Unpublished test manual, Old Dominion University, Norfolk, VA. Champion, H. & Furnham, A. (1999). The effect of the media on body satisfaction in adolescent girls. European Eating Disorders Review, 7, Cheng, H. L. & Mallinckrodt, B. (2009). Parental Bonds, Anxious Attachment, Media Internalisation, and Body Image Dissatisfaction: Exploring a Mediation Model. Journal of Counseling Psychology, 56, Cole-Detke, H. & Kobak, R. (1996). Attachment processes in eating disorder and depression. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64, Comstock, G. & Scharrer, E. (2007). Media and the American child. Burlington, MA: Academic Press. Cordero, E. D. (2001). Self-esteem, social support, collectivism, and the thin-ideal in Latina undergraduates. Body image, 8, Croll, J., Neumark-Sztainer, D., Story, M. & Ireland, M. (2002). Prevalence and risk and protective factors related to disordered eating behaviors among adolescents: Relationship to gender and ethnicity. Journal of Adolescent Health, 31, Decaluwé, V. & Braet, C. (1999). Dutch translation of de Child Eating Disorder Examination, authored by C. G. Fairburn, Z. Cooper & R. Bryant-Waugh. Unpublished manuscript, Ghent University, Ghent, Belgium. Decaluwé, V. & Braet, C. (2004). Assessment of eating disorder psychopathology 62

66 in obese children and adolescents: Interview versus self-report questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 42, Dittmar, H., Halliwell, E. & Stirling, E. (2009). Understanding the impact of thin media models on women s body-focused affect: The roles of thin-ideal internalization and weight-related self-discrepancy activation in experimental exposure effects. Journal of Social and Clinical Psychology, 28, Dohnt, H. K. & Tiggemann, M. (2005). Peer influences on body image and dieting awareness in young girls. Journal of Developmental Psychology, 23, Dohnt, H. K., & Tiggeman, M. (2006a). Body Image Concerns in Young Girls: The Role of Peers and Media Prior to Adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 35, Dohnt, H. & Tiggemann, M. (2006b). The contribution of peer and media influences to the development of body satisfaction and self-esteem in young girls: a prospective study. Development psychology, 42, Fairburn, C. G. (2001). Atypical eating disorders. In C. G. Fairburn & K. D. Rownell (Eds). Eating disorders and obesity: a comprehensive textbook, Second Edition. New York: Guilford Press. Fairburn, C. G. & Cooper, Z. (1993). The Eating Disorder Examination (12 th ed.). In C. G. Fairburn & G. T. Wilson (Eds.). Binge eating: Nature, assessment and treatment (pp ). New York: Guilford Press. Fairburn, C. G., Cooper, Z. & Shafran, R. (2003). Cognitive Behaviour Therapy for Eating Disorders: a "Transdiagnostic" theory and treatment. Behaviour Research and Therapy, 41, Fairburn, C. G. & Harrison, P. J. (2003). Eating disorders. The lancet, 361, Field, A. E., Cheung, L., Wolf, A. M., Herzog, D. B., Gortmaker, S. L. & Colditz, G. A. (1999). Exposure to mass media and weight concerns among girls. Pediatrics, 103, 1-5. Finzi, R., Cohen, O., Saper, Y. & Weizman, A. (2000). Attachment Styles in Maltreated Children: A Comparative Study. Child Psychiatry and Human Development, 31, Fouts, G. & Burggraf, K. (1999). Television situation comedies: Female body images and verbal reinforcement. Sex roles, 40,

67 Fouts, G. & Burggraf, K. (2000). Female weight, male negative comments, and audience reactions. Sex roles, 42, Gonzalez, A., Kohn, M. R. & Clarke, S. D. (2008). Eating Disorders in adolescents. Australian Family Physician, 36, Goossens, L. & Braet, C. (2010). Screening for eating pathology in the pediatric field. International Journal of Pediatric Obesity, 5, Goossens, L., Braet, C., Van Durme, K., Decaluwé, V. & Bosmans, G. (in press). The Parent-Child Relationship as Predictor of Eating Pathology and Weight Gain in Preadolescents. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 0, Goossens, L., Soenens, B. & Braet, C. (2009). Prevalence and characteristics of binge eating in an adolescent community sample. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 38, Grabe, S., Ward, L. M. & Hyde, H. S. (2008). The role of media in body image concerns among women: a meta-analysis of experimental and correlational studies. Psychological Bulletin, 134, Greenberg, B. S., Eastin, M., Hofschire, L., Lachlan, K. & Brownell, K. (2003). Portrayals of overweight and obese individuals on commercial television. American Journal of Public Health, 93, Greeno, C. G. & Wing, R. R. (1994). Stress-induced eating. Psychological Bulletin, 115, Groesz, L. M., Levine, M. P. & Murnen, S. K. (2002). The effect of experimental presentation of thin media images on body satisfaction: A meta-analytic review. International journal of eating disorders, 31, Halliwell, E. & Dittmar, H. (2005). The role of self-improvement and self-evaluation motives in social comparisons with idealized female bodies in the media. Body Image, 2, Harrison, K. (2000). Television viewing, fat stereotyping, body shape standards, and eating disorder symptomatology in grade school children. Communication Research, 27, Harrison, K. & Hefner, V. (2006). Media exposure, current and future body ideals, and disordered eating among preadolescent girls: a longitudinal panel study. Journal of Youth and Adolescence, 23,

68 Hart, K. J. & Ollendick, T. H. (1985). Prevalence of bulimia in working and university women. American Journal of Psychiatry, 142, Herpertz-Dahlmann, B., Wille, N., Hölling, H., Vloet, T. D. & Ravens-Sieberer, U. (2008). Disordered eating behaviour and attitudes, associated psychopathology and health-related quality of life: results of the BELLA study. Europe child adolescent psychiatry, 17, Hesse, E. (2008). The Adult Attachment Interview: Protocol, method of analysis and empirical studies. In J. Cassidy & P. R. Shaver (Eds.). Handbook of attachment. Theory, research and clinical implications (2nd edition) (pp ). New York and London: The Guilford Press. Jacobs, M. J., Welch, R., & Wilfley, D. (2004). Interpersonal therapy for anorexia nervosa, bulimia nervosa, and binge eating disorder. In T. D. Brewerton (Ed.). Clinical handbook of eating disorders: An integrated approach. Abingdon: Informa Health Care. Jansen, A. (1997). Eetstoornissen. In H. T. van der Molen, S. Perreijn & M. A. van den Hout (red.). Klinische psychologie. Theorieën en psychopathologie (pp ). Groningen: Wolters-Noordhoff bv. Jansen, A. (2001). Towards effective treatment of eating disorders: nothing is as practical as a good theory. Behavior Research and Therapy, 39, Johnson, W. G., Rohan, K. J. & Kirk, A. A. (2002). Prevalence and correlates of binge eating in white and African American adolescents. Eating Behaviors, 3, Joiner, G. W. & Kashubeck, S. (1996). Acculturation, body image, self-esteem and eating disorder symptomatology in adolescent Mexican American women. Psychology of Women Quarterly, 20, Jones, D. C., Vigfusdottir, T. H. & Lee, Y. (2004). Body image and the appearance culture among adolescent girls and boys: An examination of friend conversations, peer criticism, appearance magazines and the internalization of appearance ideals. Journal of Adolescent Research, 19, Kaiser Family Foundation (2004). Tweens, teens, and magazines: Fact sheet. Opgehaald van het Web op April 15, 2010 van upload/ Tweens-Teens-and-Magazines-Fact-Sheet.pdf 65

69 Klein, D. A. & Walsh, B. T. (2003). Eating disorders. International Review of Psychiatry, 15, Latzer, Y., Hochdorf, Z., Bachar, E. & Canetti, L. (2002). Attachment style and family functioning as discriminating factors in eating disorders. Contemporary Family Therapy, 24, Lauwers, T. (2011). De invloed van hechting en de media op lichaamstevredenheid en eetgedrag bij lagere schoolkinderen: Een experimenteel onderzoek. Ongepubliceerde Masterproef aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent. Lawrence, C. M. & Thelen, M. H. (1995). Body Image, dieting and self-concept: Their relation in African American and Caucasian children. Journal of Clinical Child Psychology, 24, Levine, M. P. & Harrison, K. (2003). Media s role in the perpetuation and prevention of negative body image and disordered eating. In J. K. Thompson (ed.). Handbook of Eating Disorders and Obesity (pp ). New York: Wiley. Levine, M. P. & Harrison, K. (2009). Effects of media on eating disorders and body image. In J. Bryant & M. B. Oliver (Eds.). Media effects: Advances in theory and research (pp ). New York: Routledge. Levine, M. P. & Murnen, S. K. (2009). "Everybody knows that mass media are/are not a cause of eating disorders": a critical review of evidence for a causal link between media, negative body image, and disordered eating in females. Journal of Social and Clinical Psychology, 28, Levine, M. P., & Smolak, L. (2006). The prevention of eating problems and eating disorders: Theory, research, and practice. Mahwah, NJ: Erlbaum. Littleton, H. L. & Ollendick, T. (2003). Negative body image and Disordered Eating Behaviour in Children and Adolescents: What places youth at risk and how can these problems be prevented? Clinical Child and Family Psychology Review, 6, Lock, J. & Le Grange, D. (2005). Family-based treatment of eating disorders. International Journal of Eating Disorders, 37, Lopez, F. G. & Gormley, B. (2002). Stability and change in adult attachment style over the first-year college transition: Relations to self-confidence, coping and distress 66

70 patterns. Journal of Counseling Psychology, 49, López-Guimerà, G., Levine, M. P., Sánchez-carracedo, D. & Fauquet, J. (2010). Influence of Mass Media on Body Image and Eating Disordered Attitudes and Behaviors in Females: A Review of Effects and Processes. Media Psychology, 13, Main, M., Kaplan, N. & Cassidy, J. (1985). Security in infancy, childhood and adulthood: A move to the level of representation. Monographs of the Society of Research in Child Development, 50, Mallick, M. J. (1983). Health-hazards of Obesity and Weight Control in Children: A Review of the Literature. American Journal of Public Health, 73, Neumark-Sztainer, D. & Hannan, P. J. (2000). Weight-related behaviors among adolescent girls and boys Results from a national survey. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 154, Orzolek-Kronner, C. (2002). The effect of attachment theory in the development of eating disorders: Can symptoms be proximity-seeking. Child and Adolescent Social Work Journal, 19, Parker, G., Tupling, H. & Brown, L. B. (1979). A parental bonding instrument. British Journal of Medical Psychology, 52, Pull, C. B. (2004). Binge Eating Disorder. Current Opinion in Psychiatry, 17, Reijonen, J. H., Pratt, H. D., Patel, D. R. & Greydanus, D. E. (2003). Eating Disorders in the Adolescent Population: An Overview. Journal of Adolescent Research, 18, Ricciardelli, L. A., McCabe, M. P. & Banfield, S. (1999). Sociocultural influences on body image and body change methods in adolescent boys. Manuscript ingediend voor publicatie. Ricciardelli, L. A., & McCabe, M. P. (2001). Children s body image concerns and eating disturbance: A review of the literature. Clinical Psychology Review, 21, Rideout, J., Foehr, U. G. & Roberts, D. F. (2010). Generation M 2. Media in the lives of 8- to 18-year-olds. Menlo Park, CA: Kaiser Family Foundation. Opgehaald van het Web op April 15, 2010 van upload/8010.pdf 67

71 Ringer, F. & Crittenden, P. M. (2007). Eating disorders and attachment: The effects of hidden family processes on eating disorders. European Eating Disorders Review, 15, Shapiro, S., Newcomb, M. & Loeb, T. B. (1997). Fear of fat, disregulated-restraint eating, and body-esteem: Prevalence and gender differences among eight- to tenyear-old children. Journal of Clinical Child Psychology, 26, Sharpe, T. M., Killen, J. D., Bryson, S. W., Shisslak, C. M., Estes, L. S., Gray, N., Crago, M. & Taylor, C.B. (1998). Attachment style and weight concerns in preadolescent and adolescent girls. International journal of eating disorders, 23, Shisslak, C. M., Crago, M., Renger, M. & Clark-Wagner, A. (1998). Self-esteem and the prevention of eating disorders. Eating disorders, 6, Stice, E. (2001). A prospective test of the dual-pathway model of bulimic pathology: mediating effects of dieting and negative affect. Journal of Abnormal Psychology, 110, Stice, E. & Shaw, H. (1994). Adverse effects of the media portrayed thin-ideal on women and linkages to bulimic symptomatology. Journal of Social and Clinical Psychology, 13, Stice, E. & Shaw, H. (2002). Role of body dissatisfaction in the onset and maintenance of eating pathology: a synthesis of research findings. Journal of Psychosomatic Research, 53, Stice, E., & Whitenton, K. (2002). Risk factors for body dissatisfaction in adolescent girls: A longitudinal investigation. Developmental Psychology, 38, Stormer, S. M. & Thompson, J. K. (1996). Explanations of body image disturbance: A test of maturational status, negative verbal commentary, social comparison and sociocultural hypotheses. International Journal of Eating Disorders, 19, Tanofsky-Kraff, M., Goossens, L., Eddy, K. T., Ringham, R., Goldschmidt, A., Yanovski, S. Z., Braet, C., Marcus, M. D., Wilfley, D. E., Olsen, C. & Yanovski, J.A. (2007). A Multisite Investigation of Binge Eating Behaviors in Children and Adolescents. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75, Tanofsky-Kraff, M., Yanovski, S. Z., Wilfley, D. E., Marmarosh, C., Morgan, C. M. & 68

72 Yanovski, J. A. (2004). Eating-disordered behaviors, body fat, an psychopathology in overweight and normal-weight children. Journal of consulting and clinical psychology, 72, Thompson, J. K., Van den Berg, P., Roehrig, M., Guarda, A. S. & Heinberg, L. J. (2004). The Sociocultural Attitudes Towards Appearance Scale-3 (SATAQ-3): Development and Validation. International Journal of Eating Disorders, 35, Tiggemann, M. (2001). The impact of adolescent girls' life concerns and leisure activities on body dissatisfaction, disordered eating and self-esteem. Journal of Genetic Psychology, 162, Tiggemann, M., Polivy, J. & Hargreaves, D. (2009). The processing of thin ideals in fashion magazines: A source of social comparison or fantasy? Journal of Social and Clinical Psychology, 28, Trampe, D., Stapel, D. A. & Siero, F. W. (2007). On models and vases: Body dissatisfaction and proneness to social comparison effects. Journal of Personality and Social Psychology, 92, Troisi, A., Di Lorenzo, G., Alcini, S., Nanni, R. C., Di Pasquale, C. & Siracusano, A. (2006). Body dissatisfaction in women with eating disorders: Relationship to early separation anxiety and insecure attachment. Psychosomatic Medicine, 68, Troisi, A., Massaroni, P. & Cuzzolaro, M. (2005). Early separation anxiety and adult attachment style in women with eating disorders. British Journal of Clinical Psychology, 44, Van der Meulen, M. (1993). Zelfbeeld en psychisch functioneren. Kind en adolescent, 14, Van Strien, T. (1999). Success and failure in the measurement of restraint: Notes and data. International Journal of Eating Disorders, 25, Van Strien, T., Herman, C. P., Engels, R. C. M. E., Larsen, J. K. & Van Leeuwe, J. F. J. (2007). Construct validation of the Restraint Scale in normal-weight and overweight females. Appetite, 49, Veerman, J. W., ten Brink, L. T., Straathof, M. A. E. & Treffers, P. D. A. (1996). Measuring children s self-concept with a Dutch version of the Self-Perception 69

73 Profile for Children : Factorial validity and invariance across a nonclinic and a clinic Group. Journal of Personality Assessment, 67, Veerman, J. W., Straathof, M. A., Treffers, D. A., Van den Bergh, B. R. & ten Brink, L. T. (2004). Handleiding Competentiebelevingsschaal voor Kinderen. Lisse: Hardcourt Assessments. Verschueren, K. & Gadeyne, E. (2007). Hoofdstuk 9: Zelfconcept. In K. Verschueren & H. Koomen. Handboek diagnostiek in de leerlingenbegeleiding (pp ). Antwerpen, België: Garant. Vyver, E., Steinegger, C. & Katzman, D. K. (2008). Eating disorders and menstrual dysfunction in adolescents. Menstrual Cycle and Adolescent health, 1135, Ward, A., Ramsay, R., Turnbull, S., Steele, M., Steele, H. & Treasure, J. (2001). Attachment in Anorexia Nervosa: A transgenerational perspective. British Journal of Medical Psychology, 74 Part 4, Wilfley, D. E., Pike, K. M. & Striegel-Moore, R. (1997). Toward an integrated model of risk for binge eating disorder. Journal of Gender, Culture and Health, 2, Williams, J. M. & Currie, C. (2000). Self-esteem and physical development in early adolescence: Pubertal timing and body image. Journal of early adolescence, 20, Wilson, G. T., Wilfley, D. E., Agras, W. S., & Bryson, S. W. (2010). Psychological treatments of binge eating disorder. Archives of General Psychiatry, 67, Wood, K. C., Becker, J. A. & Thompson, J. K. (1996). Body image dissatisfaction in preadolescent children. Journal of Applied Developmental Psychology, 17, Zachrisson, H. D. & Kulbatten, G. R. (2006). Attachment in Anorexia Nervosa: An exploration of associations with eating disorder psychopathology and psychiatric symptoms. Eating and Weight Disorders, 11, Zachrisson, H. D. & Skårderud, F. (2010). Feelings of insecurity: review of attachment and eating disorders. Ltd. and Eating Disorders Association, 18,

74 Bijlagen Bijlage 1: Figuur met de schematische voorstelling van het experiment Figuur 6. Schematische voorstelling van de procedure van het experiment 71

ADOLESCENTEN MET CONTROLEVERLIES

ADOLESCENTEN MET CONTROLEVERLIES VAKGROEP ONTWIKKELINGS-, PERSOONLIJKHEID- EN SOCIALE PSYCHOLOGIE (PP07) ONDERZOEKSGROEP KLINISCHE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE ADOLESCENTEN MET CONTROLEVERLIES OVER ETEN: DE ROL VAN ZELFREGULATIE VLAAMS CONGRES

Nadere informatie

De invloed van het zelfbeeld en hechting op de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen

De invloed van het zelfbeeld en hechting op de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen Academiejaar 2010-2011 1 ste examenperiode De invloed van het zelfbeeld en hechting op de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de

Nadere informatie

Promotor: Dr. Lien Goossens

Promotor: Dr. Lien Goossens Academiejaar: 2010-2011 Tweede examenperiode De invloed van hechting en de media op de lichaamstevredenheid en eetgedrag bij lagere schoolkinderen: Een experimenteel onderzoek. Masterproef neergelegd tot

Nadere informatie

SPEELT EFFORTFUL CONTROL EEN ROL TER VERKLARING VAN HET VERBAND TUSSEN STRAF- EN BELONINGSGEVOELIGHEID EN EETSTIJLEN BIJ ADOLESCENTEN?

SPEELT EFFORTFUL CONTROL EEN ROL TER VERKLARING VAN HET VERBAND TUSSEN STRAF- EN BELONINGSGEVOELIGHEID EN EETSTIJLEN BIJ ADOLESCENTEN? VAKGROEP ONTWIKKELINGS-, PERSOONLIJKHEID- EN SOCIALE PSYCHOLOGIE (PP07) ONDERZOEKSGROEP KLINISCHE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE SPEELT EFFORTFUL CONTROL EEN ROL TER VERKLARING VAN HET VERBAND TUSSEN STRAF-

Nadere informatie

De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid.

De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid. Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid. Masterproef neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Eetstoornissen DSM-5. Leonieke Terpstra & Maartje Snoek

Eetstoornissen DSM-5. Leonieke Terpstra & Maartje Snoek Eetstoornissen DSM-5 Leonieke Terpstra & Maartje Snoek VOXVOTE Voelt u zichzelf te dik? Probeert u daar (soms) wat aan te doen (lijnen)? Heeft u een eetstoornis (gehad)? 2/3 van de vrouwen wil afvallen

Nadere informatie

Diabetes & Eetstoornissen Een uiterst gevaarlijke combinatie. Prof. Dr. M. Vervaet - Universiteit Gent - Centrum voor Eetstoornissen

Diabetes & Eetstoornissen Een uiterst gevaarlijke combinatie. Prof. Dr. M. Vervaet - Universiteit Gent - Centrum voor Eetstoornissen Diabetes & Eetstoornissen Een uiterst gevaarlijke combinatie Prof. Dr. M. Vervaet - Universiteit Gent - Centrum voor Eetstoornissen GEZOND EN ZIEK Lichamelijke Gezondheid Diabetes: somatische aandoening

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) 2. Introductie slaapproblemen Deze introductie beschrijft de definitie van slaapproblemen en slaapstoornissen, de prevalentie en de gevolgen

Nadere informatie

De grens tussen obesitas en eetbuistoornis. Werken met de REO

De grens tussen obesitas en eetbuistoornis. Werken met de REO De grens tussen obesitas en eetbuistoornis Werken met de REO Programma cursusdag 9:00 ontvangst 9:30 kennismaking, in kaart brengen van de problematiek waar de cursisten in de praktijk tegenaan lopen met

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

Eetstoornissen. Mellisa van der Linden

Eetstoornissen. Mellisa van der Linden Eetstoornissen Mellisa van der Linden Inhoud Hoofdstuk 1: Wat houdt een eetstoornis in? Hoofdstuk 2: Welke eetstoornissen zijn er? Hoofdstuk 3: Wat zijn bekende oorzaken voor een eetstoornis? Hoofdstuk

Nadere informatie

Diaboulimia. Eetproblemen bij insuline afhankelijke diabetes. Anne-Marije Goutbeek Kinder- jeugdpsycholoog GZ psycholoog

Diaboulimia. Eetproblemen bij insuline afhankelijke diabetes. Anne-Marije Goutbeek Kinder- jeugdpsycholoog GZ psycholoog Diaboulimia Eetproblemen bij insuline afhankelijke diabetes Anne-Marije Goutbeek Kinder- jeugdpsycholoog GZ psycholoog Minke Eilander Promovenda Pedagoog Programma workshop Achtergrond In de spreekkamer

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Samenvatting SAMENVATTING 189 Depressie is een veelvoorkomende psychische stoornis die een hoge ziektelast veroorzaakt voor zowel de samenleving als het individu. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

Nadere informatie

Samenvatting Dit proefschrift beschrijft een aantal onderzoeken op het gebied van gehechtheid en psychosociaal functioneren in de volwassenheid. In hoofdstuk 1 wordt een overzicht gegeven van de gehechtheidstheorie.

Nadere informatie

HTS Report NVE. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag. meneer 3 ID 255-126 Datum 15.01.2016. Zelfrapportage. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

HTS Report NVE. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag. meneer 3 ID 255-126 Datum 15.01.2016. Zelfrapportage. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam NVE Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag HTS Report ID 255-126 Datum 15.01.2016 Zelfrapportage NVE Inleiding 2 / 6 INLEIDING De NVE is een vragenlijst die op basis van zelfrapportage de belangrijkste

Nadere informatie

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Promotor: Copromotor: Ondergetekende geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef

Nadere informatie

Gepercipieerde druk om slank te zijn en eetproblemen bij adolescenten: wat is de rol van zelfbeeld?

Gepercipieerde druk om slank te zijn en eetproblemen bij adolescenten: wat is de rol van zelfbeeld? Academiejaar 2012-2013 Eerste examenperiode Gepercipieerde druk om slank te zijn en eetproblemen bij adolescenten: wat is de rol van zelfbeeld? Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Het aantal eerste en tweede generatie immigranten in Nederland is hoger dan ooit tevoren. Momenteel wonen er 3,2 miljoen immigranten in Nederland, dat is 19.7% van de totale

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

NVE-K. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

NVE-K. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum NVE-K Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Ouderrapportage Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING NVE-K 2/5 Inleiding De NVE-K is een vragenlijst

Nadere informatie

) amarum ( DGT vs CGT behandeling bij BED - II

) amarum ( DGT vs CGT behandeling bij BED - II DGT vs CGT behandeling bij BED - II Het weglaten van verstoorde lichaamsbeleving is een omissie in de DSM-V criteria voor eetbuistoornissen. Elke Wezenberg VGCT 2015 Stelling voor de zaal: Het is toch

Nadere informatie

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie Nederlandse samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie Stoornissen in het gebruik van middelen

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

NVE-K Ouderrapportage

NVE-K Ouderrapportage NVE-K Ouderrapportage Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen ID 4589-9 Datum 27.07.2015 Informant: Marie Jones-Smit moeder NVE-K Inleiding 2 / 6 INLEIDING De NVE-K is een vragenlijst die de

Nadere informatie

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen. Samenvatting Samenvatting Depressie en angst zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de adolescentie met een enorme impact op het individu. Veel adolescenten rapporteren depressieve en angst

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

AANBEVELING: NIET-STIGMATISERENDE COMMUNICATIE OVER GEWICHT EN EETGEDRAG

AANBEVELING: NIET-STIGMATISERENDE COMMUNICATIE OVER GEWICHT EN EETGEDRAG AANBEVELING: NIET-STIGMATISERENDE COMMUNICATIE OVER GEWICHT EN EETGEDRAG Een initiatief van: Eetexpert, Vlaams kenniscentrum rond eet- en gewichtsproblemen i.s.m. Adviesraad Eetexpert, Vlaams netwerk rond

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

SAMENVATTING Introductie

SAMENVATTING Introductie Introductie Affect heeft een belangrijke functie in de organisatie van gedrag. Affect moet en kan in principe gereguleerd worden, als dit voor iemands doelen van belang is. Dysregulatie van effect verwijst

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

NVE-K Kindrapportage. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. Bloem Jones

NVE-K Kindrapportage. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. Bloem Jones NVE-K Kindrapportage Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen ID 4589-9 Datum 27.07.2015 NVE-K Inleiding 2 / 5 INLEIDING De NVE-K is een vragenlijst die de belangrijkste risicofactoren voor

Nadere informatie

Eetpathologie en gerelateerde psychologische karakteristieken bij adolescente balletdansers

Eetpathologie en gerelateerde psychologische karakteristieken bij adolescente balletdansers Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Eetpathologie en gerelateerde psychologische karakteristieken bij adolescente balletdansers Masterproef ingediend

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Dr. Annemiek Karreman Departement Medische en Klinische Psychologie, Tilburg University Deze presentatie Twee experimentele studies naar de rol van

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen 141 Als kinderen psychische problemen ontwikkelen zoals gedragsproblemen

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING 143 Nederlandse samenvatting 144 NEDERLANDSE SAMENVATTING De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat psychische gezondheid een staat van welzijn is waarin een individu zich

Nadere informatie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Overgewicht is een snel groeiend wereldwijd probleem en is geassocieerd

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Addendum A 173 Nederlandse samenvatting Het doel van het onderzoek beschreven in dit proefschrift was om de rol van twee belangrijke risicofactoren voor psychotische stoornissen te onderzoeken in de Ultra

Nadere informatie

Genetische factoren bij eetstoornissen. Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is

Genetische factoren bij eetstoornissen. Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is Genetische factoren bij eetstoornissen Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is gebleken dat er niet één oorzaak is, maar dat verschillende factoren een rol spelen

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

Purgeergedrag binnen eetstoornissen: De relatie met hechting en emotieregulatie

Purgeergedrag binnen eetstoornissen: De relatie met hechting en emotieregulatie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Klinische Psychologie Purgeergedrag binnen eetstoornissen: De relatie met hechting en emotieregulatie Afdeling: Klinische Psychologie UVA supervisor:

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

INLEIDING (7 pp.) Katelijne Van Hoeck, VWVJ

INLEIDING (7 pp.) Katelijne Van Hoeck, VWVJ INLEIDING (7 pp.) Katelijne Van Hoeck, VWVJ & BASISTEKST VAN SIGNAAL NAAR ZORG : EEN AANBEVELING VOOR DE DETECTIE VAN EET- EN GEWICHTSPROBLEMEN (19 pp.) VWVJ en vzw Eetexpert Schematisch traject van signaal

Nadere informatie

Het dunne schoonheidsideaal in televisiereclames en tijdschriftadvertenties:

Het dunne schoonheidsideaal in televisiereclames en tijdschriftadvertenties: Het dunne schoonheidsideaal in televisiereclames en tijdschriftadvertenties: Een literatuurstudie naar de invloed van blootstelling aan het dunne schoonheidsideaal in televisiereclames en tijdschriftadvertenties

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch summary)

Samenvatting (Dutch summary) Parenting Support in Community Settings: Parental needs and effectiveness of the Home-Start program J.J. Asscher Samenvatting (Dutch summary) Ouders spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen.

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Genderdysforie in kinderen: Oorzaken en Gevolgen Chapter ELEVEN De studies, beschreven in dit proefschrift, richten zich op vier thema s. De eerste hoofdstukken beschrijven twee

Nadere informatie

Chapter 9. Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae

Chapter 9. Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae Chapter 9 Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae Nederlandse samenvatting Genetische factoren bij eetstoornissen Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

Verwijzen naar het Centrum voor Eetstoornissen

Verwijzen naar het Centrum voor Eetstoornissen Verwijzen naar het Centrum voor Eetstoornissen Breed behandelaanbod Ons Centrum voor Eetstoornissen biedt de mogelijkheid tot behandeling van alle vormen van eetstoornissen, zoals anorexia nervosa, boulimia

Nadere informatie

Binge or Control? Assessment of the validity, treatment and underlying mechanisms of Binge Eating Disorder

Binge or Control? Assessment of the validity, treatment and underlying mechanisms of Binge Eating Disorder Binge or Control? Assessment of the validity, treatment and underlying mechanisms of Binge Eating Disorder Alexandra Dingemans Nederlandse samenvatting Eetbuien of controle? Onderzoek naar de validiteit,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het Samenvatting Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het individu als op populatieniveau. Effectieve

Nadere informatie

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Pouw, Lucinda Title: Emotion regulation in children with Autism Spectrum Disorder

Nadere informatie

Inhoud van de presentatie

Inhoud van de presentatie De overgang van het basis- naar het secundair onderwijs vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief Annelies Somers i.s.m. Prof. Hilde Colpin Prof. Karine Verschueren ~ Centrum voor Schoolpsychologie

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 134 Nederlandse samenvatting De inleiding van dit proefschrift beschrijft de noodzaak onderzoek te verrichten naar interpersoonlijk trauma en de gevolgen daarvan bij jongeren in

Nadere informatie

Een foto zegt meer dan 1000 woorden.

Een foto zegt meer dan 1000 woorden. 1 RUNNING HEAD: Het effect van Facebookfoto s op het lichaamsbeeld Een foto zegt meer dan 1000 woorden. Een onderzoek naar de invloed van Facebookfoto s op het lichaamsbeeld bij mannen en vrouwen Master

Nadere informatie

Cognitieve gedragstherapie bij eetstoornissen

Cognitieve gedragstherapie bij eetstoornissen FE 0807-1 Meer informatie Bij de VGCt zijn meer folders verkrijgbaar, voor volwassenen bijvoorbeeld over angst en depressie. Speciaal voor kinderen zijn er folders over veel piekeren, verlatingsangst,

Nadere informatie

NeDerLANDse samenvatting

NeDerLANDse samenvatting CHAPTER 10 259 NEDERLANDSE SAMENVATTING Benzodiazepines zijn psychotrope middelen met anxiolytische, sederende, spierverslappende en hypnotische effecten. In de praktijk worden zij voornamelijk ingezet

Nadere informatie

Lesbrief Nationaal Jeugd Musical Theater, Modelkind.

Lesbrief Nationaal Jeugd Musical Theater, Modelkind. Lesbrief Nationaal Jeugd Musical Theater, Modelkind. In de voorstelling Modelkind A.A.A.H. ontwikkelt Claire een eetstoornis: Anorexia Nervosa. De ouders van Claire en Constance leggen veel druk op hun

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Valerie Van Cauwenberghe en Prof. dr. Roeljan Wiersema Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Dit onderzoek werd uitgevoerd door: Prof. dr.

Nadere informatie

De Impact van Mediagebruik op Body Dissatisfaction en Appearance Anxiety bij Tween-meisjes (9 tot 12 jaar)

De Impact van Mediagebruik op Body Dissatisfaction en Appearance Anxiety bij Tween-meisjes (9 tot 12 jaar) KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN MASTER OF SCIENCE IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN De Impact van Mediagebruik op Body Dissatisfaction en Appearance Anxiety bij Tween-meisjes

Nadere informatie

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in hoeverre de psychosociale ontwikkeling gerelateerd is aan

Nadere informatie

De Invloed van Ouders op Eetproblemen bij Lagere Schoolkinderen: een Longitudinaal Onderzoek

De Invloed van Ouders op Eetproblemen bij Lagere Schoolkinderen: een Longitudinaal Onderzoek Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode De Invloed van Ouders op Eetproblemen bij Lagere Schoolkinderen: een Longitudinaal Onderzoek Masterproef

Nadere informatie

Wat voor invloed heeft het huidige modebeeld op het ontstaan van eetstoornissen?

Wat voor invloed heeft het huidige modebeeld op het ontstaan van eetstoornissen? Sectorwerkstuk door J. 1979 woorden 29 maart 2014 6.2 7 keer beoordeeld Vak Anders Voorwoord We hebben het onderwerp eetstoornissen gekozen, omdat het de laatste tijd meer in de media is. Ook vinden we

Nadere informatie

vervolgonderwijs na de lagere school, waar men tot 14 jaar verblijft. Deze scholen zijn gelegen in Kosice, een stad in Oost-Slowakije met 240.

vervolgonderwijs na de lagere school, waar men tot 14 jaar verblijft. Deze scholen zijn gelegen in Kosice, een stad in Oost-Slowakije met 240. SAMENVATTING De aanwezigheid van sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) is bevestigd in bijna alle West Europese landen. Gedurende de vroege kinderleeftijd zijn de SEGV groot; ze blijven gedurende

Nadere informatie

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria Vierde oplage, juni 2016 In deze lijst zijn de belangrijkste wijzigingen opgenomen t.o.v. de derde oplage (juni 2015). Pagina Stoornis Derde oplage,

Nadere informatie

Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden

Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden Brenda Volkaert Doctoraatsbursaal Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie Overzicht Deel 2 Onderzoek

Nadere informatie

Behoeftefrustratie en therapeutische relatie als verklarend proces in de relatie tussen perfectionisme en eetpathologie

Behoeftefrustratie en therapeutische relatie als verklarend proces in de relatie tussen perfectionisme en eetpathologie Behoeftefrustratie en therapeutische relatie als verklarend proces in de relatie tussen perfectionisme en eetpathologie Liesbet Boone Bart Soenens (Universiteit Gent) Walter Vandereycken (Universiteit

Nadere informatie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie TSCYC Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Ouderversie Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING TSCYC 2/8 Inleiding De TSCYC is een vragenlijst

Nadere informatie

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen?

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen? Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen? Lonneke I.M. Lenferink Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Utrecht Paul A. Boelen Universiteit Utrecht,

Nadere informatie

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch SUMMARY IN DUTCH Summary in Dutch Summary in Dutch Introductie Dit proefschrift richt zich met name op het voorspellen van de behandeluitkomst bij kinderen met angststoornissen. Een selectie aan variabelen

Nadere informatie

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie Wereldwijd komt een schrikbarend aantal kinderen in aanraking met kindermishandeling, in de vorm van lichamelijke mishandeling of seksueel misbruik, verwaarlozing, of gebrek aan toezicht. Soms zijn kinderen

Nadere informatie

Assessment van eetstoornissymptomen: de Eating Disorder Examination

Assessment van eetstoornissymptomen: de Eating Disorder Examination Psychodiagnostiek Issue Issue / Series / Title PsychoPraktijk Issue / Series / Volume Nr 5 Issue / Date 2011 Issue / Pages / First Page Issue / Pages / Last Page Assessment van eetstoornissymptomen: de

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur

Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur Nederlandse Samenvatting [DUTCH SUMMARY] Nederlandse Samenvatting JONGLEREN MET MEDIA: DE GEVOLGEN

Nadere informatie

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Nederlandse Samenvatting De adolescentie is levensfase waarin de neiging om nieuwe ervaringen op te

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting Perseverative cognition: The impact of worry on health Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Perseveratieve cognitie: de invloed van piekeren op gezondheid Iedereen maakt zich wel eens zorgen.

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Er bestaan 2 soorten anorexia: *het type vasten : het ondergewicht ontstaat door extreem vasten. Ze eten niets tot bijna niets en

Er bestaan 2 soorten anorexia: *het type vasten : het ondergewicht ontstaat door extreem vasten. Ze eten niets tot bijna niets en Spreekbeurt door een scholier 2197 woorden 28 februari 2004 7.8 192 keer beoordeeld Vak Nederlands Spreekbeurt Anorexia Ik houd mijn spreekbeurt over het onderwerp Anorexia. Dit heb ik gekozen omdat het

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwoord 11. Dankwoord 15. Inleiding 17

Inhoudsopgave. Voorwoord 11. Dankwoord 15. Inleiding 17 Inhoudsopgave Voorwoord 11 Dankwoord 15 Inleiding 17 1 Kenmerken en risicofactoren van eetstoornissen 23 1.1 Inleiding 23 1.2 Psychische achtergronden 26 1.3 Gebrek aan eigenwaarde en zelfvertrouwen 27

Nadere informatie

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Steunpunt WVG Minderbroedersstraat 8 B-3000 Leuven +32 16 37 34 32 www.steunpuntwvg.be swvg@kuleuven.be Rapport 42 JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Onderzoeker: Promotor:

Nadere informatie

Anorexia gerelateerde kenmerken bij adolescente balletdansers: Wat is de rol van hechting en emotieregulatie?

Anorexia gerelateerde kenmerken bij adolescente balletdansers: Wat is de rol van hechting en emotieregulatie? Academiejaar 2013 2014 Eerstesemesterexamenperiode Anorexia gerelateerde kenmerken bij adolescente balletdansers: Wat is de rol van hechting en emotieregulatie? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Academiejaar: Eerste examenperiode. De invloed van de media op eetgerelateerde problemen

Academiejaar: Eerste examenperiode. De invloed van de media op eetgerelateerde problemen Academiejaar: 2011-2012 Eerste examenperiode De invloed van de media op eetgerelateerde problemen Een longitudinaal onderzoek met de focus op jongens van lagere schoolleeftijd Masterproef neergelegd tot

Nadere informatie

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven. * Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven In dit proefschrift worden de resultaten van de PERRIN CP 9-16 jaar studie (Longitudinale

Nadere informatie

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening. amenvatting Elk jaar krijgen in Nederland zo n 45.000 mensen een beroerte, ook wel CVA (Cerebro Vasculair Accident) genoemd. Ongeveer 60% van hen keert na opname in het ziekenhuis of revalidatiecentrum

Nadere informatie

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant:

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant: TSCYC Ouderversie Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen ID 256-18 Datum 24.12.2014 Informant: Mieke de Groot-Aerts moeder TSCYC Inleiding 2 / 10 INLEIDING De TSCYC is een vragenlijst die

Nadere informatie

Heb ik een eetstoornis?

Heb ik een eetstoornis? Heb ik een eetstoornis? Heb ik een eetstoornis? Eten is voor veel mensen belangrijk: het is gezellig, lekker en een centraal moment van de dag. Ook geeft het de broodnodige energie. Soms eten we wat minder,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) SAMENVATTING Jaarlijks wordt 8% van alle kinderen in Nederland prematuur geboren. Ernstige prematuriteit heeft consequenties voor zowel het kind als de ouder. Premature

Nadere informatie