Klasse 7: Radioactieve stoffen

Vergelijkbare documenten
Dosisbegrippen stralingsbescherming. /stralingsbeschermingsdienst SBD-TU/e

Leidraad Kernongevallenbestrijding

Praktische stralingsbescherming

Grootheden en eenheden TMS MR & VRS-d Stijn Laarakkers

Hoofdstuk 9: Radioactiviteit

5,5. Samenvatting door een scholier 1429 woorden 13 juli keer beoordeeld. Natuurkunde

Hoofdstuk 5 Straling. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

B-werknemer: Andere blootgestelde werknemer dan een A-werknemer.

Hoofdstuk 5 Straling. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Vraagstuk 1: Lektest van een 106 Ru/ 106 Rhbron

Radioactiviteit enkele begrippen

PROCEDURE WAARSCHUWINGSSIGNALERING EN ZONERING VAN

Ioniserende straling - samenvatting

Samenvatting H5 straling Natuurkunde

Leids Universitair Medisch Centrum

Risico s en maatregelen bij stralingsongevallen

Radioactiviteit werd ontdekt in 1898 door de Franse natuurkundige Henri Becquerel.

UITWERKINGEN. Examen Stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige

Basiskennis inzake radioactiviteit en basisprincipes van de stralingsbescherming

Nationale instelling voor radioactief afval en verrijkte splijtstoffen. informatiefiche RADIOACTIVITEIT, EEN INLEIDING

Samenvatting Natuurkunde Ioniserende straling

Stabiliteit van atoomkernen

1 Atoom- en kernfysica TS VRS-D/MR vj Mieke Blaauw

1 Wisselwerking en afscherming TS VRS-D/MR vj Mieke Blaauw

Radioactiviteit. Jurgen Nijs Brandweer Leopoldsburg APB Campus Vesta Brandweeropleiding

Subtitel (of naam of datum) Inwendige besmetting

Wisselwerking. van ioniserende straling met materie

Fysische grondslagen radioprotectie deel 1. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

Fysische grondslagen radioprotectie deel 2. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

Inleiding stralingsfysica

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Samenvatting Natuurkunde Domein B2

Uitwerkingen Gecoördineerd examen stralingsbescherming Deskundigheidsniveau 3 13 december 2010

Nuclear Research and consultancy Group Technische Universiteit Delft Boerhaave Nascholing/LUMC Rijksuniversiteit Groningen.

Opgave 4 Het atoomnummer is het aantal protonen in de kern. Het massagetal is het aantal protonen plus het aantal neutronen in de kern.

Toezichthouder Stralingsbescherming meet- en regeltoepassingen verspreidbare radioactieve stoffen - D. Proefexamen uitwerking open vragen

Straling. Onderdeel van het college Kernenergie

Leidraad Kernongevallenbestrijding

Hoeveel straling krijg ik eigenlijk? Prof. dr. ir. Wim Deferme

H8 straling les.notebook. June 11, Straling? Straling: Wordt doorgelaten of wordt geabsorbeerd. Stralingsbron en straling

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Wet- en regelgeving voor Coördinerend Deskundigen Regelgeving vervoer ra-stoffen

- U zou geslaagd zijn als u voor het oefenexamen totaal 66 punten of meer behaalt (dus u moet minimaal 33 vragen juist beantwoorden).

Inhoudsopgave Erasmus MC Zorgacademie, Unit Medische Beeldvorming en Radiotherapie en de Stralingsbeschermingseenheid Erasmus MC

Registratie-richtlijn

Werken met radioactieve straling

Examentraining Leerlingmateriaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Opgave 4 Het atoomnummer is het aantal protonen in de kern. Het massagetal is het aantal protonen plus het aantal neutronen in de kern.

Fysische grondslagen radioprotectie deel 1. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

Hoofdstuk 1: Radioactiviteit

Kerncentrale Tihange en stralingsrisico s

Gecoördineerd examen stralingsbescherming Deskundigheidsniveau 3

RADIOACTIEF VERVAL. Vervalsnelheid

Wet- en regelgeving voor Coördinerend Deskundigen Regelgeving vervoer ra-stoffen

1 Uit welke deeltjes is de kern van een atoom opgebouwd? Protonen en neutronen.

Samenvatting. Blootstelling

Detectietechnieken voor opsporing van nucleair en ander radioactief materiaal

Gecoördineerd examen stralingsbescherming Deskundigheidsniveau 3

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Respons op stralingsongevallen: de kern van de zaak Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum

DEEL 5. Verzendingsprocedures

Begripsvragen: Radioactiviteit

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Vraagstuk 1: Bepaling 51 Cractiviteit

RICHTLIJN ZWANGERSCHAP EN IONISERENDE STRALING

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

"Naar de kern van de materie" legt uit wat radioactiviteit nu eigenlijk is. Er bestaan drie soorten straling.

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

UITWERKINGEN. Examen Coördinerend Deskundige Stralingsbescherming

HASS High Active Sealed Sources. Opleiding Stralingsdeskundigheid niveau 3 / 4B

Paper copies are uncontrolled L3G_06.05.C.18_Werken_met_of_nabij_ioniserende_straling_bijlage3_Begrip penlijst.docx.

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Naam: Klas: Repetitie Radioactiviteit VWO (versie A)

Gecoördineerd examen stralingsbescherming Deskundigheidsniveau 3

PositronEmissieTomografie (PET) Een medische toepassing van deeltjesfysica

p na = p n,na + p p,na p n,na = m n v 3

Actuele Vraag over Kerncentrale Doel

6.1 Ioniserende straling; eigenschappen en detectie

REGELING VERWERKEN EN AFVOEREN VAN RADIOACTIEF AFVAL

RADIOLOGISCH HANDBOEK HULPVERLENINGSDIENSTEN

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Toezichthouder Stralingsbescherming. Oefenvragen

Toezichthouder Stralingsbescherming. Oefenvragen

Leidraad Kernongevallenbestrijding

Eindexamen natuurkunde havo I

Toezichthouder Stralingsbescherming. Oefenvragen

Ioniserende straling

Bestaand (les)materiaal. Loran de Vries

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Examen Stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige

Regeling persoonlijke stralingsdosimetrie Universiteit Leiden

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Stralingsveiligheid niveau 5

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Handboek NBC. Een naslagwerk voor het operationeel kader van de hulpverleningsdiensten

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk 5

Transcriptie:

Klasse 7: Radioactieve stoffen 1.1 Transport Onder radioactieve stoffen worden verstaan alle stoffen die radionucliden bevatten, waarvoor zowel de activiteitsconcentratie als de totale activiteit van de zending de aangegeven waarden overschrijden. 1.1.1 Transportindex (TI) Onder een transportindex (TI) voor een verpakking wordt verstaan het getal dat overeenkomstig de volgende procedure wordt afgeleid: Bepaal het hoogste stralingsniveau in eenheden van millisievert per uur (msv/h) op een afstand van 1 m van de uitwendige oppervlakken van de verpakkingen. De gemeten waarde moet met 100 worden vermenigvuldigd; het aldus verkregen getal is de transportindex. De hoogste TI-waarde van pakketten (zonder exclusief gebruik) is 10. Bij vervoer van een aantal pakketten met radioactieve stoffen in hetzelfde voertuig of vrachtcontainer et cetera, mag zonder exclusief gebruik de gesommeerde TI van deze pakketten niet groter zijn dan 50. De transportindex voor oververpakkingen, containers of voertuigen moet worden bepaald door ofwel de TI's van alle daarin aanwezige verpakkingen bij elkaar op te tellen, dan wel door rechtstreekse meting van het stralingsniveau. Behalve voor zendingen die vallen onder exclusief gebruik, mag de transportindex van geen enkele verpakking of oververpakking hoger zijn dan 10. Transportindex (TI) Hoogste stralingsniveau op enig punt van het uitwendig oppervlak Categorie, etiket 0 a) 0,005 msv/h I-WIT > 0 maar 1 a) > 0,005 msv/h maar 0,5 msv/h II-GEEL > 1 maar 10 > 0,5 msv/h maar 2 msv/h III-GEEL > 10 > 2 msv/h maar 10 msv/h III-GEEL b) a) Als de gemeten TI niet groter is dan 0,05, kan deze waarde op nul worden afgerond. b) Moet bovendien onder exclusief gebruik worden vervoerd. Categorieën van colli en oververpakkingen 1.1.2 Etiketten De etiketten en opschriften die op een verpakking zijn aangebracht, hebben betrekking op de verpakking als geheel. Dus op de aard van de verpakking, op de inhoud en op het stralingsrisico. Met uitzondering van vrijgestelde verpakkingen en van LSA-I (stoffen met geringe activiteitsconcentratie) en SCO-I (voorwerpen met besmetting aan het oppervlak) moeten alle colli, oververpakkingen en containers voorzien zijn van ten minste twee etiketten (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Op de etiketten moet de volgende informatie worden vermeld: - Ten aanzien van de inhoud: - het radionuclide moet worden aangegeven; - in geval van radioactieve stoffen met geringe specifieke activiteit en voor oppervlaktebesmette voorwerpen moet het symbool van het nuclide worden gevolgd door de vermelding LSA-II, LSA- III, SCO-I of SCO-II; - voor stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA-I) is de aanduiding LSA-I op het etiket voldoende. - De maximale activiteit tijdens het transport in Bq.

- Voor oververpakkingen en containers moeten de etiketten de gesommeerde inhoud van de verpakking vermelden. - Op de etiketten II-GEEL en III-GEEL moet bovendien de transportindex vermeld worden. Voertuigen en container waarmee radioactieve stoffen worden vervoerd moeten borden dragen volgens model 7D uit deel 5 van het ADR en oranje borden met een zwarte rand. 1.1.3 Maximaal toelaatbaar stralings- en besmettingsniveau Er gelden criteria voor het stralingsniveau aan het oppervlak van de verpakking en voor nietvrijgestelde verpakkingen ook op 1 meter afstand van het oppervlak. Voor voertuigen gelden criteria voor het stralingsniveau aan het buitenoppervlak van het voertuig en op 2 meter afstand van het oppervlak van het voertuig. Vervoer Verpakkingen - niet-exclusief - exclusief Dosistempo [msv/h] oppervlak op 1 m. op 2 m. 2 10 0,1 2 - - Voertuigen - niet-exclusief - exclusief 2 2 Maximaal toelaatbaar stralingsniveau De afwrijfbare besmetting op de buitenkant van een verpakking of voertuig moet op een zo laag mogelijk niveau worden gehouden en mag de hierna volgende grenswaarden niet overschrijden. - - 0,1 0,1 Vervoer Verpakking Tanks en IBC s Voertuigen α-stralers β- en γ-stralers α-stralers β- en γ-stralers α-stralers β- en γ-stralers Besmettingsniveau [Bq/cm 2 ] 4 0,4 0,4 0,04 4 0,4 Maximaal toelaatbaar afwrijfbaar besmettingsniveau 1.2 Opslag en gebruik 1.2.1 Theoretische achtergrond Er bestaan verschillende soorten ioniserende straling: alfastraling (α -straling) bètastraling (β -straling) gammastraling (γ -straling) neutronenstraling. Deze soorten verschillen in hun aard en in de mate waarin de straling in materie door kan dringen. 1.2.1.1 α Straling Alfastraling bestaat uit α -deeltjes (kern van een heliumatoom) die uit twee protonen en twee neutronen bestaan; tamelijk grote deeltjes met een positieve lading. De reikwijdte van α -straling in de lucht is beperkt tot enkele centimeters. Van de verschillende soorten ioniserende straling is α -straling het minst doordringend. Wanneer α -deeltjes een voorwerp raken, wordt al hun energie al volledig geabsorbeerd. Dit betekent dat uitwendige besmetting, mits de huid intact is en de ademhaling beschermd wordt, met,en

bestraling door α -stralers weinig gevaar oplevert voor mensen: een vel papier, gewone kleding, het buitenste laagje van de huid houdt α -straling al tegen. Bij uitwendige besmetting bestaat wel het gevaar van inhalatie en /of ingestie (eten of drinken) van α - deeltjes, als er geen adembescherming gedragen wordt. Inademen of inslikken van α -deeltjes veroorzaakt inwendige besmetting en is erg schadelijk: plaatselijk zal veel energie afgegeven worden, wat lichaamscellen ernstig beschadigd. Voorbeelden van α -actieve atomen zijn uranium-238, radium-226,radon -222, polonium-218,-214 en - 210, plutonium-239. Kenmerk van α -deeltjes is hun zeer hoge snelheid en energie, waardoor zij in staat zijn biologisch weefsel te beschadigen. 1.2.1.2 β -Straling Bètastraling ontstaat doordat een neutron verandert in een positief geladen proton. Dit gebeurt onder uitstoting van een elektron uit de kern, met hoge snelheid. Het atoomgetal wordt één hoger. β - Deeltjes kunnen in de lucht een afstand van 3 tot 10 meter afleggen. β -Straling is meer doordringend dan α -straling, maar wordt al tegengehouden door een paar mm plexiglas of een laag water van 1 cm dikte. β -Deeltjes dringen, bij uitwendige besmetting van de huid,(enkele millimeters) door de huid heen en kunnen verbranding veroorzaken. Inademen of inslikken van radioactieve stoffen die β -deeltjes uitstralen veroorzaakt inwendige besmetting en is erg schadelijk tot op enkele centimeters vanaf de bron. Voorbeelden van β -stralers zijn lood -214, lood -210, bismut -214 en bismut -210. 1.2.1.3 γ-straling Gammastraling is elektromagnetische straling met een zeer kleine golflengte en hoge energie. γ- Straling lijkt op röntgenstraling, maar een belangrijk verschil is dat röntgenstraling kunstmatig in een röntgentoestel wordt opgewekt. Een röntgentoestel kan worden uitgeschakeld. Als het toestel uitgeschakeld is, wordt geen röntgenstraling meer uitgezonden. γ-straling kan echter niet worden uitgeschakeld. De reikwijdtes van γ-straling en röntgenstraling in de lucht zijn in principe oneindig. γ-straling heeft, net als röntgenstraling, een hoog doordringend vermogen en kan diep in het menselijk weefsel doordringen en daar ernstige schade aanrichten. Zowel door uitwendige besmetting als door opname in het lichaam, kunnen γ-stralers schade toebrengen in het lichaam. Om γ-straling en röntgenstraling tegen te houden is afscherming door materiaal met een grote soortelijke massa nodig, zoals een loden plaat of betonnen muur. De halveringsdikte van een materiaal voor een bepaald type ioniserende straling is de dikte van dat materiaal die nodig is om de helft van die straling te absorberen. Voorbeelden van γ-stralers zijn technetium m -99 en indium m -113. 1.2.1.4 Neutronenstraling Neutronenstraling bestaat uit neutronen die bij het uiteenvallen van atoomkernen met een hoge snelheid uit de kern worden gestoten. In bijvoorbeeld kerncentrales komt neutronenstraling vrij bij de kernsplijting van uranium. Het doordringende vermogen van neutronenstraling is hoog.net als γ- en röntgenstraling kan neutronenstraling diep in beton doordringen. De beste bescherming tegen neutronenstraling wordt geboden door water of een kunststof zoals polyethyleen. Neutronenstraling is in staat niet -radioactieve stoffen te activeren en radioactief te maken. 1.2.1.5 Activiteit Bij een radionuclide is het aantal desintegraties per tijdseenheid evenredig met de hoeveelheid atomen N van de radioactieve stof. Deze evenredigheidsconstante wordt de vervalconstante λ (ln2 / T 1/2 ) genoemd. Het aantal atomen dat per tijdseenheid vervalt noemt men de activiteit A. Er geldt: A N A( t) A(0) 2 t T1 / 2 A( t) A(0) e 0,693t T1 / 2

Verder geldt: of Wordt het aantal desintegraties per tijdseenheid uitgedrukt in desintegraties per seconde dan noemt men deze eenheid Becquerel (Bq). Dus: 1 Bq = 1 desintegratie per seconde. De curie was de vroeger de eenheid voor activiteit. Nu wordt de curie gedefinieerd als: 1 Ci = 37 GBq. 1.2.1.6 Dosis Straling geeft in weefsel energieafgifte en chemische structuurveranderingen. Dit geeft biologische schade. Een maat voor de biologische schade kan de geabsorbeerde energie zijn. De eenheid van dosis is Gray (Gy): 1 Gy = 1 J/kg (0,24 cal/kg). Een nog veel gebruikte niet SI-eenheid is de rad: 1 rad = 0,01 Gy. 1.2.1.7 Relatief biologisch effect (RBE) Het relatieve biologische effect van een soort ioniserende straling voor een bepaald effect, is de verhouding van de dosis röntgen- of gammastraling die nodig is voor dit effect en de dosis van de soort ioniserende straling in kwestie die nodig is voor ditzelfde effect. 1.2.1.8 De stralingsweegfactor Het biologische effect van ioniserende straling is groter naarmate de ionisatiedichtheid van het ioniserend deeltje groter is. Om dit effect te corrigeren, heeft men een stralingsweegfactor W R ingevoerd. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de stralingsweegfactor W R voor de diverse soorten ioniserende straling. stralingssoort Fotonen, elektronen, alle energieën 1 neutronen - < 10 kev - 10 KeV tot 100 kev - >100 kev tot 2 MeV - > 2 MeV tot 20 MeV - > 20 MeV stralingsweegfactor W R 5 10 20 10 5 protonen, anders dan stootprotonen, > 2 MeV 5 α -deeltjes, splijtingsfragmenten, zware kernen 20 Stralingsweegfactoren De gegeven waarden van W R zijn alleen bedoeld voor stralingsbeschermingsdoeleinden en zijn alleen geldig voor lage doses. 1.2.1.9 De equivalente dosis Voor het bepalen van de equivalente dosis wordt allereerst de dosis over een orgaan of weefsel gemiddeld. Vervolgens wordt deze gemiddelde dosis in Gy vermenigvuldigd met de stralingsweegfactor W R. Zo wordt een indicatie verkregen van de biologische schade op een bepaald orgaan of weefsel. Het product wordt equivalente dosis genoemd. De eenheid is de Sievert (Sv). Dit geeft dus H = W R x D. De eenheid Sv is beperkt tot stralingsbeschermingsdoeleinden en mag alleen worden toegepast voor een lage dosis. Bijvoorbeeld zoals een dosis die tijdens normale werkzaamheden wordt ontvangen. Een nog veel gebruikte oude eenheid is de rem: 1 rem = 0,01 Sv. 1.2.1.10 Weefselweegfactoren De weefselweegfactoren W T zijn een maat voor de relatieve gevoeligheid, gewogen naar de ernst van het effect van de diverse organen en weefsels. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van deze weefselweegfactoren.

Weefsel of orgaan Weefselweegfactor Gonaden 0,20 Rode beenmerg 0,12 Dikke darm 0,12 Long 0,12 Maag 0,12 Blaas 0,05 Borst 0,05 Lever 0,05 Slokdarm 0,05 Schildklier 0,05 Huid 0,01 Bot oppervlak 0,01 Rest 0,05 Weefselweegfactoren W T (ICRP 1990) 1.2.1.11 De effectieve dosis De weefselweegfactoren worden gebruikt als het lichaam niet uniform wordt bestraald. De effectieve dosis is dan gelijk aan de som van de producten van de weefselweegfactoren W T met de equivalente dosis H T in alle weefsels en organen van het lichaam. 1.2.1.12 Persoonsdosisequivalent H P (10) De persoonsdosisequivalent H P (10) is het dosisequivalent gemeten op d mm diepte onder een bepaald punt van een menselijk lichaam. Duidelijk is dat de meeste organen die in de tabel met weefselweegfactoren voorkomen dieper in het lichaam liggen dan 10 mm. Dit maakt dat de persoonsdosis en daarmee de effectieve dosis onder normale omstandigheden enigszins overschat wordt door de persoonsdosis. De persoonsdosis wordt in de praktijk gebruikt als waarde die met de dosislimieten vergeleken moet worden. 1.2.1.13 Omgevingsdosisequivalent H * (10) De omgevingsdosis is een maat voor de effectieve dosis die een persoon zou ontvangen als deze in het meetpunt zou staan. Het voordeel van deze grootheid is dat het bij verkenningen gebruikt kan worden. 1.2.1.14 Kwadratenwet Bij puntvormige bronnen geldt de kwadratenwet: bij tweemaal zo grote afstand wordt de ontvangen effectieve dosis(tempo) vier keer zo klein; bij een drie keer zo grote afstand wordt de ontvangen effectieve (dosis)tempo negen keer zo klein. Kwadratenregel: D 1 x (A 1 ) 2 = D 2 x (A 2 ) 2 1.2.1.15 Vuistregels D 1 = dosistempo op afstand A1 van de bron D 2 = dosistempo op afstand A2 van de bron Vaak wil men iets weten over het verband tussen een hoeveelheid radioactief materiaal en het effectieve dosistempo. Hiervoor zijn enkele benaderingsformules. Voor een puntvormige β-bron (E max > 0,3 MeV) van A MBq die per desintegratie een foton uitzendt geldt voor 1 m afstand van de bron als de afscherming door lucht wordt verwaarloosd: E β (1m) ~ 10A. De uitkomst hiervan is het effectieve dosistempo in microsv/h. Voor een puntvormige γ bron van A MBq die per desintegratie een foton uitzendt geldt voor 1 m afstand van de bron als de afscherming door de lucht wordt verwaarloosd: E γ (1m) ~ 1/8 A x E. De uitkomst hiervan is het effectieve dosistempo in microsv/h. 1.2.1.16 Bronconstante Een veel gebruikte grootheid om het effectieve dosistempo van een puntvormige stralingsbron aan te geven is de bronconstante Г. De bronconstante is gelijk aan het effectieve dosistempo van een

gammastralende radionuclide op 1 m afstand van de bron. De verzwakking, zowel in de lucht als de bron zelf is bij de bepaling verwaarloosd. In onderstaande tabel staat de bronconstante Г van een aantal radionucliden. Radionuclide Bronconstante Г [microsv/h per MBq op 1 m afstand] 11 C 0,139 22 Na 0,28 24 Na 0,43 51 Cr 0,0042 54 Mn 0,11 59 Fe 0,15 Co 0,023 60 Co 0,305 99m Tc 0,018 110 Ag 0,326 125 I 0,033 131 I 0,051 Cs 0,077 192 Ir 0,104 201 Te 0,01 226 Ra 0,194 Bronconstanten 1.2.2 Besluit stralingsbescherming Dit besluit is er op gericht de stralingsdosis voor werkers en de bevolking te beperken. Het geeft regelingen voor de bescherming van personen die bij hun werkzaamheden aan straling worden blootgesteld. Ook personen in het publiek, die door de toepassing van radioactieve stoffen en het gebruik van toestellen aan straling worden blootgesteld, zijn door de regelingen beschermd. De stralingsbescherming is gebaseerd op drie grondbeginselen. Deze grondbeginselen zijn: Rechtvaardiging: elke activiteit die blootstelling aan ioniserende straling meebrengt, mag alleen plaatsvinden als zij nut heeft; Optimalisatie (of ALARA): elke blootstelling moet zo beperkt worden gehouden als redelijkerwijs mogelijk is; Limieten: de door personen ontvangen doses mogen bepaalde aangegeven limieten niet te boven gaan. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de maximaal toelaatbare dosis van beroepshalve blootgestelde personen, niet blootgestelde personen en overige personen. Categorie E H ooglens H huid H extremiteit Niet blootgestelde werknemers 1 15 50 50 Blootgestelde studerenden 16-18 jaar 6 50 150 150 Blootgestelde werknemers 20 150 500 500 Ongeboren kind van zwangere werker 1 - - - Lid bevolking binnen locatie 1 15 50 50 Lid bevolking buiten locatie 0,1 - - - Limieten in msv per jaar 1.3 Scenario s categorie A-objecten In deze paragraaf wordt aangegeven welke ongevalscenario's redelijkerwijs te verwachten zijn. De omvang van het incident wordt gegeven aan de hand van de zogeheten omvangsvariabelen. De volgende variabelen zijn hiervoor geselecteerd, gebaseerd op de casuïstiek en expert opinions : - het verwachte aantal personen waarvan de huidbesmetting de norm voor noodzakelijke ontsmetting overschrijdt (noodzakelijk te ontsmetten personen, nop s);

- het aantal personen dat uit voorzorg moet worden gecontroleerd op besmetting boven de norm (personen in procedure besmettingscontrole, ppb s); - de omvang van het gebied waar overschrijding van de interventieniveaus van het NPK is te verwachten; dit kan betekenen: schuilen, jodiumtabletten slikken of eventueel evacuatie; - de omvang van het gebied waar de interventieniveaus uit het NPK niet worden overschreden, maar waar wel besmetting van de voedselketen te verwachten is; - de mate van maatschappelijke onrust. 1.3.1 Ongeval met een in werking zijnde kernreactor Dit scenario betreft een ongeval met een drukwater-reactor. Voor Nederland zijn hierbij van belang de drukwaterreactoren te Borssele (NL), Doel (België) en Lingen (Duitsland). Bij dit ongeval begeeft de koeling van de reactorkern het, waardoor deze gedeeltelijk smelt. Dit leidt tot drukopbouw in het reactoromhulsel. Hierbij komt twee uur na het ontstaan van het koelingsdefect een klein deel van de reactorinhoud vrij, zoals radioactieve jodiumisotopen en edelgassen. Hierbij vormt het vrijkomende jodium, ongeveer 3%, het grootste gevaar. De absolute hoeveelheid radioactieve stoffen die vrijkomt hangt af van het vermogen van de kernreactor. Er wordt vanuit gegaan dat een tiental werknemers in de centrale daadwerkelijk besmet is, de zogeheten nop s. Volgens het NPK wordt ervan uitgegaan dat de radioactieve wolk twee uur na het ontstaan van het koelingsdefect vrijkomt uit de centrale. Binnen een kwartier na vrijkomen zal de grens van de schuilzone bereikt zijn. Er is kans op besmetting van de bevolking in de naaste omgeving van de centrale, zodat afhankelijk van het type kernreactor de noodzaak bestaat tot evacuatie, het gebruik van jodiumtabletten en/of schuilen. In onderstaande tabel worden de maatregelzones op Nederlands grondgebied gegeven voor de in werking zijnde kernreactoren binnen Nederland en in de grensgebieden van België en Duitsland. Voor het buitenland zijn slechts die centrales van belang waarbij een ongeval kan leiden tot overschrijding van de interventieniveaus van het NPK in Nederland. Concreet betekent dit de centrales op maximaal 30 kilometer van de landsgrens (Doel in België en Lingen in Duitsland). De kerncentrale in Tihange (België) ligt op 40 kilometer van de Nederlandse grens en is daarom niet opgenomen in onderstaande tabel. Kernreactor Nop s Ppb s Evacuatie Jodium Schuilen Voedselketen Maatsch. onrust Borssele 10 duizenden 5 10 20 tot 250 km nationaal Petten 5 honderden 0,6 1,5 2,3 100-en meters nationaal Delft 5 honderden - - - 100-en meters regionaal Dodewaard - - - - - - regionaal Doel - duizenden - 10 a 25 a tot 400 km nationaal (5 km van NL) Lingen - honderden - - 10 a tot 400 km nationaal (20 km van NL) a betreft de afstand op Nederlands grondgebied Omvangvariabelen voor het scenario 'ongeval met een in werking zijnde kernreactor' De maatschappelijke onrust bij een dergelijk ongeval zal in heel Nederland groot zijn. In die gebieden waar evacuatie en/of schuilen noodzakelijk is zal paniek optreden. Dit kan leiden tot een massale uittocht. Daarom moet altijd rekening worden gehouden met besmettingscontrole van een deel van de bevolking dat in principe had moeten schuilen. 1.3.2 Kernongeval in het buitenland Voor dit ongeval wordt uitgegaan van de situatie dat er in het buitenland een kernongeval gebeurt, waarbij radioactieve stoffen vrijkomen. Er vindt verder in Nederland geen overschrijding van het interventieniveau plaats. Dat wil zeggen dat er binnen Nederland geen sprake is van een gebied waar (ogenblikkelijk) de noodzaak bestaat tot evacuatie, schuilen of het gebruik van jodiumtabletten.

Wel is sprake van andere effecten: er treedt nationale maatschappelijke onrust op en er dreigt besmetting van de voedselketen (in Nederland). Voor dit maatscenario wordt uitgegaan van tienduizenden bellers (in Nederland). Deze bellers kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: - mensen die willen weten wat voor hen de consequenties zijn - mensen die informatie willen hebben over familieleden of kennissen die zich in de omgeving van het ongeval bevinden (wonen, vakantie). Uitgaande van dezelfde radioactieve emissie als voor Nederlandse kerncentrales, is overschrijding van de graasnorm mogelijk tot op 400 kilometer van een kerncentrale met een vermogen van 1000 MW. De graasnorm wordt beschouwd als de indicatieve grens voor het gebied waarin besmetting van de voedselketen kan gebeuren, maar behalve een graasverbod kunnen ook andere indirecte maatregelen nodig zijn. Nop s Ppb s Evacuatie Jodium Schuilen Voedselketen Maatsch. onrust - - - - - graasverbod tot 400 km van centrale nationaal Omvangsvariabelen voor het scenario 'Kernongeval in het buitenland' 1.3.3 Ongeval met een schip dat gebruik maakt van kernenergie Voor dit maatscenario wordt uitgegaan van een defect in de koeling van de reactorkern, waardoor deze gedeeltelijk smelt. Hierbij komt twee uur na het ontstaan van het koelingsdefect een klein deel van de reactorinhoud vrij zoals radioactieve jodiumisotopen en edelgassen. Hierbij vormt het vrijkomende jodium, ongeveer 3%, het grootste gevaar. De absolute hoeveelheid radioactieve stoffen die vrijkomt, hangt af van het vermogen van de kernreactor. Dit scenario is feitelijk een bijzonder geval van een ongeval met een in werking zijnde reactor. Het gebied waar de noodzaak bestaat tot evacuatie, het gebruik van jodiumtabletten en/of schuilen, is echter kleiner dan bij kerncentrales, omdat het vermogen van een reactor aan boord van een schip of onderzeeboot kleiner is (in de orde van grootte van 50 MW). Gezien de bijzondere implicaties van een dergelijk ongeval (bijvoorbeeld aanwezigheid van kernwapens en betrokkenheid van buitenlandse mogendheden) wordt dit maatscenario apart benoemd. Er wordt uitgegaan van een tiental noodzakelijk te ontsmetten personen (nop s) onder de opvarenden. De overige opvarenden en de aanwezigen in de evacuatie/schuilzone moeten worden gecontroleerd op besmetting (ppb s). Zoals al aangegeven, wordt ervan uitgegaan dat de radioactieve wolk twee uur na optreden van het incident vrijkomt uit het schip. Binnen enkele minuten na vrijkomen zal de grens van de schuilzone (700 meter) bereikt zijn. Er is kans op besmetting van de bevolking in de naaste omgeving van het vaartuig, zodat afhankelijk van het type kernreactor de noodzaak bestaat tot schuilen, het gebruik van jodiumtabletten en/ of evacuatie. In de praktijk zal deze naaste omgeving (circa 100 m) spontaan of door de bevoegde autoriteiten volledig worden geëvacueerd. Is het een schip waarop zich ook kernwapens bevinden, dan wordt een evacuatiezone van 800 meter rondom de bron aangehouden. Nop s Ppb s Evacuatie Jodium Schuilen Voedselketen Maatsch. onrust 10 honderden < 0,1 0,4 0,7 enkele kilometers regionaal Omvangsvariabelen voor het scenario 'Ongeval met een schip dat gebruik maakt van kernenergie' 1.3.4 Neerstorten van ruimtevaartuig dat gebruik maakt van kernenergie In dit maatscenario stort één van de oudere Russische of Amerikaanse satellieten neer, die nog voorzien zijn van een uranium- of plutoniumbatterij. Een deel van de brokstukken, variërend van tienduizenden kleine brokstukjes tot ongeveer honderd grotere brokstukken, komt verspreid terecht op Nederlands grondgebied. Direct gevaar voor de bevolking leveren de ongeveer honderd grotere radioactieve brokstukken op.

Er is geen direct besmet gebied aanwijsbaar. Rondom grotere brokstukken moet een afstand van 20 meter in acht worden genomen. Er zijn geen noodzakelijk te ontsmetten personen (nop s). Voorspelbaar is wel dat er honderden personen zijn die na contact met brokstukken uit voorzorg gecontroleerd moeten worden op besmetting (ppb s). Een belangrijk aspect bij dit type incident is voorlichting op nationaal niveau, omdat de brokstukken heel verspreid terecht zullen komen. Nop s Ppb s Evacuatie Jodium Schuilen Voedselketen Maatsch. onrust - honderden - - - - nationaal Omvangsvariabelen voor het scenario 'Neerstorten van een ruimtevaartuig dat gebruik maakt van kernenergie' 1.3.5 Ongeval met kernwapens In dit scenario gaat het om een ongeval waarbij een kernwapen betrokken is. Door een luchtvaartongeval is de lading beschadigd, waarbij (componenten van) kernwapens in brand staan of zich in een brand bevinden en waarbij zich een conventionele explosie heeft voorgedaan bij de start of de landing van het vliegtuig, dus geen kernexplosie. Het kernwapen bevindt zich in de resulterende brand. Een deel van de inhoud komt daarbij vrij. Er is bij elk ongeval met kernwapens sprake van een veiligheidszone van 800 meter rondom de bron waarbinnen de bevolking wordt geëvacueerd. In onderstaande tabel is aangegeven tot hoever de evacuatie- en schuilzone zich uitstrekken. Naar verwachting zullen er gemiddeld 10 personen zijn die de norm voor huidbesmetting overschrijden (nop s). Dit is de bemanning van het vliegtuig en is dus afhankelijk van het vliegtuigtype. Wellicht honderden personen zullen uit voorzorg op besmetting gecontroleerd moeten worden (pbb s). Nop s Ppb s Evacuatie Jodium Schuilen Voedselketen Maatsch. onrust 10 honderden rondom 0,8 in windsector 5-10 Tot 100 km nationaal Omvangsvariabelen voor het maatscenario 'Ongeval met een kernwapen' 1.4 Scenario s categorie B-objecten Voor het beschrijven van een aantal scenario s is aangesloten bij het rapport Maatgevende scenario's voor ongevallen met categorie B-objecten. Bij het bepalen van de omvang van de bestrijding van een ongeval met een B-object op basis van de te verwachten gevolgen, is in dit rapport gebruik gemaakt van de volgende criteria: - De NPK-interventieniveaus voor directe maatregelen; - Een grenswaarde, die de brandweer vanwege operationele overwegingen hanteert bij ongevallen waarbij blootstelling aan externe straling aan de orde kan zijn, als afbakening van het zogeheten werkgebied (25 microsv/uur); - Een tweede grenswaarde van 2000 microsv/uur wordt, eveneens vanwege operationele overwegingen, gehanteerd als afbakening van het gebied waarin veiligheidsmaatregelen aan de orde kunnen zijn, in dit rapport brongebied genoemd; - Een criterium voor ontsmetting van de huid; - Een niveau voor de bodembesmetting als afbakening van het gebied waarin de Brandweer, in het kader van nazorg, metingen uitvoert, het zogeheten aandachtgebied; - Niveaus voor de bodembesmetting (gebaseerd op de NPK-interventieniveaus voor landbouwmaatregelen) als afbakening van het gebied waarin de bodem op aanwezigheid van besmetting wordt gecontroleerd (niet door de brandweer). 1.4.1 Ongeval in een B-laboratorium in stedelijk gebied Brand in een handschoenenkast in een B-laboratorium waarbij gedurende een periode van een half uur 27 GBq 131 I activiteit in de omgeving vrijkomt (hierbij is verondersteld dat de ventilatie stopt en ruiten breken of dat de ventilatie blijft werken maar de filters falen). De gevolgen van deze emissie bij verspreiding bij weertype D2 zijn gegeven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden..

De meest ongunstigste emissie is er een op grondniveau. Het laboratorium bevindt zich in een stedelijke omgeving. De gebouwen rondom het laboratorium verhogen de lokale turbulentie (gekarakteriseerd door een ruwheidlengte gelijk aan 1 m) waardoor de mate van verspreiding van de bij de brand vrijgekomen activiteit groot is. Maximale dosis werkgebied aandachtgebied (beperkt tot sector benedenwinds) 16 µsv gebouw Tot 50 m (> 4 Bq/cm 2 ) en tot 500 m (> 0,5 Bq/cm 2 ) Doses en zones in het getroffen gebied na vrijkomen van 27 GBq 131 I bron als gevolg van brand in een B-laboratorium 1.4.2 Ongeval in een opslag met ingekapselde bronnen Dit scenario beschrijft een hevige brand in een opslag van ingekapselde bronnen Hierbij komt een klein deel van de activiteit van de bron in de omgeving vrij (42 GBq 137 Cs). De maximale (effectieve) dosis die door 24 uur blootstelling aan de verspreide activiteit (bij weertype D2) wordt ontvangen, is ca. 0,005 msv. Het belangrijkste gevolg van de brand is de kans op blootstelling aan externe straling van de bron waarvan de afscherming als gevolg van de brand verdwenen is. De belangrijkste gevolgen en de zonering bij dit scenario zijn gepresenteerd in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. brongebied werkgebied aandachtgebied (beperkt tot sector benedenwinds) > 2000 µsv/uur > 25 µsv/uur 4 Bq/cm 2 1 Bq/cm 2 Gebouw (cirkel, < 10 m) < 90 m (cirkel) Direct rond gebouw < 400 m Zones na brand waarbij 42 GBq 137 Cs is vrijgekomen (bij weertype D2) en een onafgeschermde bron van ca. 4,2 TBq 137 Cs aanwezig is 1.4.3 Ongeval met een mobiele NDO-opstelling Het scenario beschrijft een ernstig ongeval tijdens het vervoer van NDO-apparatuur met een bron van 2 TBq 192 Ir. Er wordt conservatief verondersteld dat door het ongeval de bron binnen de bronhouder is gaan schuiven, zodat deze niet meer wordt afgeschermd. (Volledig vrijkomen van de bron zou alleen kunnen optreden als al eerder door de operator een fout was gemaakt bij het terughalen van de bron in de houder). Er komt geen activiteit in de omgeving vrij. De zonering na het ongeval is in onderstaande tabel weergegeven. brongebied werkgebied aandachtgebied (beperkt tot gebied rond de bron) < 12 m (cirkel) < 106 m (cirkel) Controle nadat de bron is verwijderd. Zones in het gebied rond de bron na het ontbreken van de afscherming van een bron met een activiteit van 2 TBq 192 Ir 1.4.4 Ongeval met een vervoermiddel van radioactieve stoffen Het is een brand na ongeval met een vervoermiddel met enkele honderden technetiumgeneratoren waarbij 2/3 deel van de pakketten verbrandt en 1% van de activiteit uit de verbrande pakketten vrijkomt in de atmosfeer, gedurende emissie van een half uur. Hierbij komt 60 GBq 99 Mo vrij in evenwicht met 99m Tc. De maximale dosis als gevolg van de verspreiding van deze activiteit bij weertype D2 in open terrein is 0,2 msv. De hoogste maximale dosis als gevolg van de vrijgekomen activiteit treedt op bij weertype F1 (hoge concentraties als gevolg van een geringe verdunning). De maximale dosis na 24 uur blootstelling bedraagt dan ca. 0,6 msv. Op basis van de maximale doses die na emissie bij het scenario kunnen optreden, mag de conclusie worden getrokken dat bij dit scenario het laagste NPK interventieniveau voor schuilen (5 msv) niet zal worden overschreden. Na emissie van activiteit uit de verbrande pakketten blijft het merendeel (99%) van de activiteit achter en veroorzaakt in de omgeving een verhoogd stralingsniveau omdat de afscherming door de brand is beschadigd (gesmolten). De wegens operationele overwegingen ingestelde zonering van het gebied rond het voertuig is weergegeven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden..

brongebied Werkgebied aandachtgebied (beperkt tot sector benedenwinds) > 2000 µsv/uur > 25 µsv/uur 4 Bq/cm 2 0,5 Bq/cm 2 < 12 m (cirkel) < 110 m (cirkel) < 750 m (sector) < 2400 m (sector) Zonering bij emissie van 60 GBq 99 Mo/Tc en blootstelling aan externe straling van een bron van 6 TBq 99 Mo/Tc 1.4.5 Overige transportongevallen Andere onderzochte scenario s zijn niet als representatieve scenario s te gebruiken. Een ongeval bij het vervoer van UF 6 moet worden benaderd als een ongeval met een sterk chemotoxische stof. Het radiologisch aspect bij dit scenario is een relatief geringe besmetting van de omgeving van de ongevalsplaats met alfa-activiteit (enkele Bq/cm 2 ). 1.4.6 Terreuraanslag met een radiologische bom Het gaat hierbij om een conventioneel explosief dat vervuild is met radioactief materiaal. Na de ontploffing zal de omgeving dus radioactief besmet raken. De radiologische gevolgen zullen in vergelijking met die na een ongeval met een B-object ernstiger uitpakken, maar ze zijn minder ernstig dan de gevolgen van een PWR-5 lozing (NPK). Voor het maken van een vuile bom liggen, vanwege het beoogde effect en de verkrijgbaarheid, een sterke γ-stralingsbron (bijvoorbeeld 137 Cs, 137m Ba, 60 Co of 192 Ir) het meest voor de hand. Toepassing van een γ-stralingsbron met een activiteit hoger dan 500 TBq voor terroristische doeleinden is om diverse redenen minder waarschijnlijk. Ook het gebruik van α-stralers (bijvoorbeeld 241 Am) of afgedankt splijtstofmateriaal behoort tot de mogelijkheden. Het ligt niet voor de hand dat terroristen de regels voor veilig gebruik van stralingsbronnen in acht nemen. Een vuile bom zal dus zeer waarschijnlijk onvoldoende beschermd zijn en daarmee een gevaar voor de omstanders. 1.5 Bestrijdingsmogelijkheden In een circulaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn inzetcriteria gegeven voor het optreden bij incidenten met radioactieve stoffen. In onderstaand overzicht staan deze in essentie weergegeven. Tot 25 μsv/hr Dosis tot 2 msv Geen beperkingen in het optreden Bevelvoerder mag redding uitvoeren tot aangegeven dosis. Overige werkzaamheden niet. Stralingsdeskundige niveau 5 (AGS) mag werkzaamheden uit laten voeren tot aangegeven dosis van 2 msv. Dosis tot 100 msv Dosis tot 250 msv Dosis tot 750 msv Uitvoeren van metingen en openbare orde en veiligheid. Stralingsdeskundige niveau 3 mag bij grote materiële belangen werkzaamheden uit laten voeren tot dosis van 250 msv. Stralingsdeskundige niveau 3 mag een zinvolle redding van slachtoffers uit laten voeren tot dosis van 750 msv. 1.5.1 Radiologisch Handboek Hulpverleningsdiensten In het handboek zijn de taken en het optreden van de brandweer bij stralingsincidenten integraal vertaald naar operationele procedures. Hierbij is gekozen voor een specifieke invulling van vraag- en knelpunten en een pragmatische aanpak. De uitgangsgedachte is dat een bepaald type incident bestreden wordt volgens een vast procedure, en dat er maar een beperkt aantal incidentcategorieën bestaan. Het startpunt van elke procedure is de melding van het incident. Aan de hand van enkele vragen kan dan al snel de juiste incidentcategorie

worden vastgesteld. Elk type incident wordt vervolgens aangepakt via zijn eigen in de vorm van een stroomschema uit te drukken procedure. In het handboek wordt elke procedure stap voor stap behandeld, waarbij voor elke categorie een representatief voorbeeld wordt uitgewerkt. Daarmee wordt in het handboek de aanpak gevolgd van de Leidraad Maatramp en de Leidraad Kernongevallenbestrijding, die allen het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (zie bijlage) als kader hebben. Concreet gaat het om: - NPK-ongevallen met Categorie-B-objecten (bijv. brand in een radionuclidenlaboratorium ); - NPK-ongevallen met Categorie-A-objecten (bijv. reactorongeval kernenergiecentrale maar ook ongevallen met nucleair defensiemateriaal ); Niet meegenomen zijn situaties waarbij kernexplosies plaats (kunnen) vinden. 1.5.2 Gesloten stralingsbron Een onbeschadigde α-bron levert geen gevaar op. Daarvoor is het doordringend vermogen van α- straling te gering. In geval van een onvolledig afgeschermde gesloten β- of γ-bron is het belangrijk om: - De stralingsdosis goed in de gaten te houden en waar mogelijk te reduceren (afstand, afwisseling, afscherming). Zinvolle maatregelen zijn in dit geval: - Houd het publiek op ruime afstand; - Tref noodmaatregelen voor afscherming van de bron, maak gebruik van afschermingsmateriaal zoals: zand, stenen, water (TAS). 1.5.3 Beschadigde (open) stralingsbron Als een stralingsbron beschadigd is er naast externe bestraling ook kans op besmetting. Er is sprake van besmetting als radioactieve deeltjes zich ongecontroleerd in de omgeving verspreiden en her en der neerslaan. Als gevolg daarvan raken voorwerpen besmet, en kan er sprake zijn van lokale besmetting van de omgeving. Mogelijke aanwijzingen dat het een om een open stralingsbron gaat zijn: - Verhoogd stralingsniveau (> 100 µsv/h, 1 meter van het object, 1 meter boven de grond) ; - Medische symptomen van stralingsletsel zoals brandwonden zonder aanwijsbare oorzaak. In geval van een onvolledig afgeschermde gesloten β- of γ-bron is het belangrijk om: - De stralingsdosis goed in de gaten te houden en waar mogelijk te reduceren (afstand, afwisseling, afscherming);

- Te zorgen voor gepaste adembescherming; - Te voorkomen dat het lichaam uitwendig besmet raakt; - Na afloop te controleren op uitwendige besmetting van kleding en materialen. Zinvolle maatregelen zijn in dit geval: - Houd het publiek op ruime afstand; - Tref noodmaatregelen voor afscherming van de bron, maak gebruik van afschermingsmateriaal zoals: zand, stenen, water (TAS); - Breng het besmette gebied in kaart; - Zorg ervoor dat de al aanwezige besmetting zich niet verder verspreid. 1.5.4 Brand Bij een brand in bijvoorbeeld een radionuclidenlaboratorium kunnen radioactieve stoffen meegevoerd worden met de rookgassen. De lucht raakt dus radioactief besmet. De radioactieve stoffen kunnen op meer of minder grote afstand van de brand neerslaan zodat mens en omgeving besmet kunnen raken. In geval van een brand met radioactief materiaal is het belangrijk om: - Te zorgen voor gepaste adembescherming; - Dicht bij de brand rekening te houden met de mogelijkheid dat de afscherming van eventuele stralingsbronnen door de brand beschadigd kunnen zijn. - Te voorkomen dat het lichaam uitwendig besmet raakt; - Na afloop te controleren op uitwendige besmetting van kleding en materialen. Zinvolle maatregelen zijn in dit geval: - Houd het publiek op ruime afstand, geef zonodig het advies om binnen te blijven en ramen en deuren te sluiten; - Controleer of er sprake is van besmetting. 1.5.5 Kernongevallen Bij een (dreigend) ongeval met een categorie-a object ontstaat er zowel radiologisch als bestuurlijk een uiterst complexe situatie. De bestrijding van een grootschalig kernongeval vereist daarom een andere aanpak en deskundigheid dan bij incidenten met categorie-b objecten vereist is. In het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (zie bijlage) is de gecoördineerde inzet van de vele betrokken diensten en organisaties beschreven. 1.5.6 Ongevallen met een kernwapen In eerste instantie hebben de lokale autoriteiten de verantwoordelijkheid van de rampenbestrijding. De lokale brandweer zal specifieke instructies ontvangen ten aanzien van: - Te hanteren bestrijdingstactiek (zoals al of niet met water blussen); - Te nemen persoonlijke veiligheidsmaatregelen (zoals adembescherming of het hanteren van een explosiegevarenzone van 20 meter. - Te nemen maatregelen voor de veiligheid van burgers (instellen van veiligheids- en maatregelenzones).