TIJDSCHRIFT VERSCHUNT MAANDELIJKS



Vergelijkbare documenten
NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

Economie groeit met 0,1 procent, 46 duizend banen minder

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Regionale economische vooruitzichten

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

Ondernemersvertrouwen neemt in november zeer licht toe

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

Eindexamen economie havo I

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

INHOUD. Veertigste jaargang Deel II Juli-december De monetaire school versus de inkomens-bestedingsmethode, door Prof. R.T. Selden.

Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België

Voorjaarsprognoses : Europees herstel houdt aan ondanks nieuwe risico's

Macro-economische Ontwikkelingen

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug

Het ondernemersvertrouwen stabiliseert in november

Economie groeit met 0,7 procent

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Eindexamen vwo economie I

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Marktontwikkelingen varkenssector

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Instituut voor de nationale rekeningen

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei

Internationale varkensvleesmarkt

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Afbrokkeling van het ondernemersvertrouwen in augustus

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

TIJDSCHRIFT INHOUD. Zevenendertigste jaargang Deel II Juli-december 1962

Persbericht. Economie groeit niet in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Net geen recessie.

Eindexamen economie havo I

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context

Persbericht. Herzien BBP 2001 ruim 18 miljard euro hoger. Centraal Bureau voor de Statistiek. Consumptie huishoudens ruim 11 miljard hoger

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Overschot overheid in 2018 gestegen naar 1,5 procent

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

LICHT HERSTEL VAN DE CONJUNCTUURBAROMETER IN APRIL

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Conjunctuur - nulgroei in 2015

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Voorjaarsprognoses 2013: EU-economie herstelt langzaam van een aanhoudende recessie

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Statistisch Bulletin. Jaargang

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Ondernemersvertrouwen stabiliseert in februari

Waterwegen en Zeekanaal nv

Hoofdstuk 15 Economische relaties

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Eindexamen economie 1 vwo 2001-I

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

ALGEMENE ECONOMIE /03

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

INHOUD. Eenenveertigste jaargang Deel Ti Juli-december 1966

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012 Definitief, 2013 Nader voorlopig en 2014 Voorlopig

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

Bouwmaterialenvervoer

Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België

Economische conjunctuur

Macro-economische Ontwikkelingen

Herstel in de industrie zet door. Samenvatting. Totale industrie. Omzet stijgt. Eerste kwartaal 2014

Bruto binnenlands product

Eindexamen vwo economie 2014-I

Transcriptie:

NATIONALE BANK VAN BELGIE Studiedienst TIJDSCHRIFT voor Documentatie en Voorlichting VERSCHUNT MAANDELIJKS )00We Jaargang, Deel I, Nr 6 Juni 1964 Dit tijdschrift wordt als objectieve documentatie uitgegeven. De artikels geven de opvatting van de schrijvers weer, onafhankelijk van de mening der Bank. INHOUD : Het gewijzigd nationaal budget van 1964 Verslag van het Rentenfonds : Jaar 1968 Literatuur in verband met de economische en financiële problemen van België Economische wetgeving Statistieken. HET GEWIJZIGD NATIONAAL BUDGET VAN 1964 In. het Tijdschrift van november 1963 werd het door het Ministerie van Economische Zaken en Energie opgemaakte nationaal budget van 1964 overgenomen. De prognostische rekeningen van dat budget werden naderhand herzien, o.m. in het licht van de eerste ex poststatistieken, die een gedeelte van het jaar 1964 bestrijken. Aan de hand van de verbeterde cijfers, werd een nieuw parlementair document gepubliceerd ( 1 ), waarvan het gedeelte dat handelt over de vooruitzichten voor het jaar 1964 hierna wordt overgedrukt. Het julinummer van het Tijdschrift zal een ontleding van de jongste economische en financiële ontwikkeling bevatten, en aldus een nuttige aanvulling zijn van de up jaarbasis berekende macroeconomische gegevens van het gewijzigd nationaal budget. ALGEMEEN OVERZICHT De hypotheses die de belangrijkste uitgangspunten bij het opmaken van het oorspronkelijke nationaal budget uitmaakten, betroffen de uitvoer en het loonpeil. Rekening houdend met een verdere stijging van de wereldinvoer als gevolg van de verbetering van de wereldconjunctuur en rekening houdend met het feit dat de Belgische uitvoer naar de E.E.G.landen vermoedelijk iets minder sterk zal toenemen dan in het voorafgaande jaar, werd aangenomen dat de uitvoer van de Belgische volkshuishouding ongeveer dezelfde stijging zou vertonen als in het voorafgaande jaar. Voor de loonsom in de bedrijven werd een stijging met 7 pct. als werkhypothese aangenomen. Hiervan kwam 1 pct. op rekening van de grotere werkgelegenheid en 6 pct. werd toe ( 1 ) Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 19631964, document nr 834 van 19 juni 1964, 56 blz. geschreven aan de stijging van de loonkosten per werknemer. De algemene hypothese voor de economische ontwikkeling in 1964 luidde als volgt : «Ondanks de volledige werkgelegenheid zal de expansie naar verwachting in een vrij evenwichtige economische ontwikkeling plaatshebben. Wel wordt met een verdere opwaartse prijsdruk gerekend, maar deze kan binnen vrij enge grenzen blijven wanneer voorzichtigheid wordt betracht. Voor de lopende rekening van de betalingsbalans wordt met een statusquo gerekend». De huidige vooruitzichten voor het jaar 1964 wijken vrij sterk af van de eerste raming. Zulks is vooral waar voor de prijzen, die in de laatste maanden van 1963 een versnelde stijging te zien gaven. Deze stijging, samen met de sterke overspanning van het bouwbedrijf, zette de Regering

654 ertoe aan in het begin van 1964 conjuncturele maatregelen te nemen. Ondanks deze afremming wordt de volumestijging van het bruto nationaal produkt in 1964 thans geschat op 5 pct. tegen 4 pct. in het nationaal budget. Er zij aan herinnerd dat de stijging van het B.N.P. 4 pct. bedroeg in 1963, in welk jaar de strenge winter ongetwijfeld de produktie nadelig heeft beïnvloed. Thans wordt aangenomen dat de stijging van de toegevoegde waarde tegen vaste prijzen 7 pct. zal bedragen in de industrie, 10 pct. in het bouwbedrijf, 4 pct. in de dienstensector en 2 pct. in de landbouw. Verwacht wordt dat de actieve bevolking met ongeveer 25.000 eenheden zal toenemen, d.i. 0,5 pct. Deze toeneming wordt grotendeels mogelijk gemaakt door het aantrekken van vreemde arbeidskrachten, hoewel aangenomen wordt dat de aanwerving van vreemde arbeiders nog moeilijker zal worden als gevolg van het algemene personeelstekort in WestEuropa. Voorts wordt rekening gehouden met een steeds grotere inschakeling van vrouwelijke arbeidskrachten in het produktieproces. Vermoedelijk zal de arbeidsbezetting in de industrie, inclusief het bouwbedrijf, met ongeveer 15.000 eenheden toenemen. Voor de dienstensector wordt een iets ruimere stijging verwacht. In verschillende sectoren zullen echter spanningen blijven bestaan; vooral met een gebrek aan geschoold personeel wordt rekening gehouden. De uitvoer zal voorzeker de grootste bijdrage leveren tot de toeneming van de eindvraag in de Belgische volkshuishouding. Door de voortzetting van de hoogconjunctuur en het aanhouden van een krachtige invoervraag in de E.E.G.landen, ondanks de genomen antiinflatoire maatregelen, mag worden aangenomen dat het stijgingstempo van de uitvoer groter zal zijn dan in 1963. De toeneming van het gezinsverbruik wordt naar hoeveelheid op 5 pct. geraamd. In tegenstelling tot 1963 en voor zover in het jaar normale weersomstandigheden optreden, wordt de verbruiksstructuur niet beïnvloed door een buitengewoon groot verbruik van brandstoffen. De algemene tendens met betrekking tot de verbruiksstructuur, t.w. een sterke neiging tot toeneming van de uitgaven voor reizen, persoonlijke verzorging en duurzame huishoudartikelen, blijft aanhouden. Voor, de laatstgenoemde produkten moet echter rekening worden gehouden met enige remmende invloed vanwege de nieuwe regeling inzake verkoop op afbetaling, die voorzag in een verkorting van de betalingstermijn en een verhoging van de voorschotten. Om oververhitting van de conjunctuur tegen te gaan, wordt de stijging van de overheidsuitgaven afgeremd. Nieuwe uitgaven op de gewone begroting worden geweerd. Ten einde de overheidsinvesteringen af te remmen worden de vastleggingen met betrekking tot de buitengewone begroting getemporiseerd. Deze maatregel geldt eveneens voor de parastatale instellingen en voor de lokale overheid. De Regering blijft toezicht houden op de prijzen van de inschrijvingen op aanbestedingen van de overheid; deze prijzen mogen, behoudens bijzondere rechtvaardiging, niet meer dan 10,5 pct. hoger zijn dan die welke in het eerste halfjaar van 1962 voor vergelijkbare werken werden gevraagd. De volumestijging van de investeringen in vaste activa der bedrijven (exclusief de woningbouw) wordt op ruim 5 pet. geschat ondanks een restrictieve toepassing van de expansiewetten van juli 1959. De hulpverlening waarin deze wetten voorzien werd in beginsel voor zes maanden ingaand 1 februari 1964 geschorst. Zij bleef echter gehandhaafd voor investeringen die in bijzondere mate bijdragen tot de sectoriële doelstellingen van het expansieprogramma, die een belangrijke rationalisatie mogelijk maken of die betrekking hebben op bepaalde testgebieden waar industrialisatie en reconversie hoofdzakelijk zijn. Voor de woningbouw wordt ondersteld dat een terugkeer tot het niveau van 1962 zal optreden. Wellicht maakt de produktiecapaciteit een grotere stijging mogelijk, maar deze zal waarschijnlijk worden afgeremd door de financiële maatregelen die genomen zijn om de spanningen in het bouwbedrijf te doen afnemen. De kredietverlening door.. de parastatale instellingen wordt immers geremd. Voor. de hypothecaire leningen van de Algemene Spaar en Lijfrentekas werd de rentevoet met 0,50 pct. respectievelijk 0,75 pct: verhoogd; het aandeel van de bouwsom waarvoor krediet wordt verleend werd verlaagd en voor appartementsgebouwen werd de kredietverlening geschorst. Ten einde de bestedingen af te remmen werden ook monetaire maatregelen genomen. De banken stemden ermede in vanaf februari aan de Nationale Bank een driemaandelijks programma van hun kredietverlening voor te leggen. De stijging ten opzichte van verleden jaar wordt beperkt tot 10 pct., d.i. de helft van de in 1963 opgetreden uitbreiding. Er wordt ook selectief tewerk gegaan, om de expansie van het verbruik, de voorraadvorming en de bouwactiviteit te remmen. Toch is het mogelijk dat de binnenlandse bestedingen groter blijven dan de produktie. Voor de prijzen, meer in het bijzonder voor het gezinsverbruik, wordt de stijging thans groter geschat dan in de eerste raming. Zij houdt verband met de aanzienlijke inkomensstijging. Deze overtreft immers zowel voor het nietlooninkomen als voor het

655 looninkomen in aanzienlijke mate de stijging van de produktie per hoofd. In de bedrijven wordt de stijging van de loonsom per arbeider geschat op 8,5 pct. Aangenomen wordt dat de lopende rekening van de betalingsbalans een verbetering ten opzichte van 1963 zal vertonen. Niettemin wordt nog gerekend met een tekort van F 2,5 miljard. HOOFDSTUK I PRODTTICTIE Voor 1964 wordt de volumestijging van het B.N.P. geraamd op 5 pct., te vergelijken met 4 pct. in 1963. Tabel I. Verloop van de produktie in 1964 (Volume) Indexcijfer 1963 = 100 Landbouw 102 Industrie 107 Bouwbedrijf 110 Diensten 104 Overheid 102 Totaal... 105 Voor de landbouwsector is rekening gehouden met de in het verleden vastgestelde tendentie. In de industrie wordt de toeneming op 7 pct. geraamd, hetgeen niettemin slechts een geringe impuls in de tweede helft van het jaar onderstelt. Tussen einde 1963 en einde 1964 is de stijging op circa 5 pct. gesteld. Zulks houdt in dat de produktiviteitsverhoging in de voornoemde periode 3 h. 4 pct. bedraagt. Tabel II. Ontwikkeling van de industriële produktie (1959 = 100) Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek; Ministerie van Economische Zaken en Energie; Bureau voor Economische Programmatie. Verwezenlijkingen 1963 1 Vooruitzichten 1984 Programme 1965 Petroleumnijverheid 163 176 165 Steenkolennijverheid 94 94 86 Cokes en gas * 117 124 119 Elektriciteit * 150 167 162 IJzer en staalnijverheid 120 134 141 Nonferrometalen 127 138 145 Metaalverwerkende nijverheid 140 151 161 Scheikundige nijverheid * 124 135 158 Bouwmaterialen 121 127 139 Textiel, kleding en leder 125 132 128 Hout en papier * 139 151 135 Voedingsnijverheid 111 116 123 Diverse industrieën * 122 128 142 1 Produktieindexcijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, behalve voor de sectoren met " waarvoor het verloop van de toegevoegde waarde tegen constante prijzen werd aangenomen. In het bouwbedrijf wordt een produktiestijging met ongeveer 10 pct. verwacht. Deze wordt in hoofdzaak verklaard door de keerzijde van de nadelige invloed welke in 1963 van de strenge winter is uitgegaan. De ontwikkeling in de dienstensector verschilt weinig van de in 1963 vastgestelde tendens. De volumestijging wordt op bijna 4 pct. geraamd. 1. Landbouw. Op grond van de ontwikkeling in het verleden mag de stijging van de landbouwproduktie op ongeveer 2 pct. worden gesteld. In de akkerbouw kan de opbrengst evenwel buitengewoon hoog uitvallen indien het weer in de komende maanden niet ongunstig is. De winter was immers zacht en de stand der teelten was in de lente uitstekend. De ruime oogst kan echter tot afzetmoeilijkheden leiden, met name bij de tarwe. Mede wegens de hogere binnenlandse prijs wordt door de maalderijen steeds minder inlandse tarwe ingebuild; het inmengingspercentage bedroeg in het eerste kwartaal slechts 30 á 40 pct. Het voorgaande laat vermoeden dat een groter aandeel van de oogst zal moeten worden uitgevoerd, zulks ten laste van het Landbouwfonds. In de loop van 1963 is de veestapel gedaald. Volgens de telling van 1 januari 1964 bedroeg de daling 18 pct. voor de varkens en 8 pct. voor de runderen. Mogelijkerwijze zal de varkensstapel vanaf het tweede halfjaar van 1964 toenemen, maar voor de rundveestapel zal het langer duren. Daar mag worden aangenomen dat het vleesverbruik verder een stijgende lijn zal blijven volgen, is het mogelijk dat de veestapel krimpt. De melkproduktie zal ongeveer even groot zijn als in 1963. In dit jaar werd de produktie beïnvloed door de koude, maar in 1964 moet worden gerekend met een daling van de melkveestapel. De tuinbouwproduktie blijft toenemen. Naar waarde mag de stijging in 1964 geraamd worden op ruim 12 pct. Evenals in 1963 zal de prijsstijging het grootst zijn voor de veehouderijprodukten. Voor de runderen

656 immers zullen de prijzen gedurende twee h drie jaar vermoedelijk hoog zijn. Als gevolg van de grotere produktie zullen de prijzen in de varkenssector wellicht minder vast zijn, maar substitutie van rundvlees door varkensvlees kan optreden. Bij de akkerbouwprodukten kan er een neiging tot prijsdaling waar te nemen zijn in de mate dat de opbrengst overvloedig is. 2. Energie. Het globale zichtbare energieverbruik zal waarschijnlijk weinig verschillen van dat van 1963. In het laatstgenoemde jaar was het immers ondanks de minder gunstige conjunctuur in de metaalsector buitengewoon sterk toegenomen, zulks als gevolg van de harde winter. De behoeften voor verwarming van lokalen zullen minder ruim zijn en de voorraden, die in de tweede helft van 1963 door de handel en de verbruikers werden opgeslagen, zullen niet meer uitgebreid en misschien zelfs ingekrompen worden. Daartegenover staan de fundamentele stijging van het andere energieverbruik door de kleinverbruikers en het vervoer, de sterke toeneming van de behoeften in de metaalnijverheid en de verdere aangroei der industriële behoeften buiten de metaalsector. De vraag naar steenkool zal in 1964 minder klemmend zijn dan in 1963. Cokeskolen vormen hierop eeu uitzondering want, zoals dit reeds in het laatste kwartaal van 1963 het geval was, zal de vraag naar deze soort kolen toenemen. Die minder vlotte afzet zal vermoedelijk de inspanningen om het aantal. mijnwerkers op te voeren, nog niet doen verslappen; met betrekking tot de arbeidsbezetting zal de stijgende tendentie der laatste maanden van 1963 worden doorgetrokken of toch tenminste niet in een nieuwe gevoelige daling omslaan. De produktiviteit kan voor het gehele jaar ietwat hoger zijn dan in 1963. Vanaf juni 1963 viel zij voor het eerst sedert vele jaren lager uit door het inzetten van ongeschoold personeel, maar na de zomer nam zij seizoenverbeterd geleidelijk weer toe. Voortgaande op voorgaande ramingen, zou de produktie vrijwel even hoog kunnen zijn als in 1963. Er kan worden aangenomen dat de weerslag van de vermindering van de verkoop van mijngas en de lichte stijging van de verkoop van elektriciteit elkaar vrijwel zullen neutraliseren. De scherpe stijging van de produktie van steenkoolagglomeraten (40 pct.) zal vermoedelijk niet voortduren. De betere staalconjunctuur zal het cokesverbruik opdrijven, ondanks de verder gaande cokesbezuiniging in de hoogovens. De staalproduktie zal wellicht met 10 pct. stijgen. Daar het uitvoeroverschot voor cokes waarschijnlijk zal afnemen en er ook minder kleine cokes voor buitenverwarming zullen worden gevraagd, kan worden verwacht dat de cokesproduktie met 6 pct. zal toenemen. :De Belgische economie maakt zich geleidelijk gereed voor de omschakeling naar aardgas en o.m. voor verwarming en voor industrieel verbruik worden meer gasinstallaties ingeschakeld. Toch kan worden verwacht dat het groeitempo van de gasdistributie in 1964 heel wat lager zal liggen dan in 1963. In dit laatste jaar is het stijgingstempo hoog opgevoerd geweest door de uitzonderlijke winterbehoeften ( +24 pct.). Voor 1964 schijnt een toeneming met 15 pct. mogelijk. Er is daarentegen een groter verbruik door de ijzer en staalnijverheid te verwachten. In tegenstelling met wat voorgaande jaren gebeurde, zal het aandeel der cokesfabrieken in de gasvoorziening wellicht stijgen. Naar verwachting zal de elektriciteitsproduktie met ongeveer 1 pct. toenemen. Het a normale» binnenlandse verbruik zal vermoedelijk evenveel stijgen als in 1963, of zelfs misschien iets meer door de opleving van de activiteit in de metaalsectoren, die meestal zeer elektriciteitsintensief zijn. De wintervraag zal wel geringer zijn. Voorts kan worden verwacht dat er anders dan in de laatste maanden van 1962 en de eerste van 1963 geen belangrijk uitvoersaldo zal optreden..na de sterke aangroei van de hoeveelheid verwerkte ruwe petroleum 'in 1963 (43 pct.), gevolg van de uitbreiding der produktiecapaciteit, kan voor 1964 nog slechts een betrekkelijk lichte stijging worden verwacht (8 pct.), 'daar geen nieuwe installaties in gebruik zullen worden genomen. Het globale zichtbare binnenlandse verbruik, ton voor ton, dat in 1963 met 12 pet. was toegenomen, kan nog met 10 pct. stijgen in 1964. De groei van het benzineverbruik, die door de koude winter geremd was. en slechts 3,7 pct. bedroeg, zal tot ongeveer 5 pct. kunnen toenemen, doch het groeitempo van alle rechtstreeks of onrechtstreeks voor verwarming aangewende petroleumprodukten, gas inbegrepen, zal waarschijnlijk kleiner uitvallen. 3. Overige nijverheidssectoren. In de staalindustrie mag een verdere groei van de produktie worden verwacht, vooral wat de eindprodukten betreft. Sedert het laatste kwartaal van 1963 is de vraag naar staal immers aanzienlijk toegenomen, zowel die vanwege de binnenlandse markt als die vanwege de andere geïndustrialiseerde landen. Hierbij zij opgemerkt dat de orders uit de E.G.K.S.

657 landen aan de Belgische staalindustrie de bestellingen die deze uit het binnenland ontvangt aanmerkelijk overtreffen. Voorts zal de vraag van de ontwikkelingslanden bevorderd worden door de hogere deviezeninkomsten van deze landen, zelf een gevolg van de stijging der grondstoffenprijzen. De verhoging van de invoerrechten tot het peil van de Italiaanse rechten zal eveneens de produktie bevorderen. De ingetreden herleving heeft tot een verhoging van de prijzen geleid, terwijl de stijging van de bezetting der' produktiecapaciteit de exploitatievoorwaarden in de staalindustrie heeft verbeterd. Beide factoren moeten een verhoging van de rendabiliteit tot gevolg hebben en de geneigdheid tot investeren, die verzwakt was, doen toenemen. In de nijverheid der nonferrometalen is de ontwikkeling van de vraag naar zink en lood (metaal en halffabrikaten) onzeker. Het aanbod van zink en looderts schijnt echter regelmatiger te zullen verlopen. Voorts wordt een steeds groter gamma van speciale metalen voortgebracht. Globaal wordt voor de sectoren siderurgie en nonferrometalen samen een produktiestijging met ongeveer 10 pct. verwacht. De stijging van de bedrijvigheid in de metaalverwerkende nijverheid wordt in 1964 op ongeveer 8 pct. geraamd. De twaalfmaandstotalen van de bestellingen uit het binnenland zijn tijdens het jaar 1963 voortdurend gestegen en lagen op het einde van het jaar 10 pct. hoger dan een jaar tevoren; voor de buitenlandse bestellingen die vooral tijdens de tweede helft van 1963 toenamen werd een groeitempo van 9 pct. genoteerd. De afzet van de goederen die een eerste bewerking ondergaan deelt in de gunstige ontwikkeling die de ijzer en staalmarkt einde 1963begin 1964 kenmerkte. De orderpositie belooft een grote bedrijvigheid in de staalgieterijen, de metaal en draadtrekkerijen en de koudwalserijen. De vraag naar beklede platen en bandstaal is aanmerkelijk toegenomen. Alleen in de ijzergieterijen en in sommige takken van het smeed, stamp en zwaar perswerk is de toestand minder beloftevol. De afzet van duurzame verbruiksgoederen zal verder door de aanhoudende hoogconjunctuur bevorderd worden. Het groeitempo in deze sector zou groter kunnen zijn dan in 1963, want het volume der uitstaande orders bereikte een zeer hoog peil. De vraag naar uitrustingsgoederen is opwaarts gericht. Zelfs uitgedrukt in maanden werk daalt de orderportefeuille niet meer. Begin' 1964' vertegenwoordigde hij' in ieder geval een activiteitsduur van zeven maanden. De binnenlandse markt slorpt ongeveer twee derde van de nationale produktie van investeringsgoederen op; de binnenlandse behoeften worden echter voor meer dan de helft door invoer gedekt. De vraag naar motorvoertuigen blijft buitengewoon hoog. De bestellingen voor spoor en tramwegmaterieel namen medio 1963 belangrijk toe, zodat zij begin 1964 twintig maanden werk verzekerden. Ten aanzien van de scheepsbouw zijn de vooruitzichten minder rooskleurig : hoewel in sommige andere landen de vraag naar nieuwe schepen toenam een gevolg van de hogere zeevrachten, werden in België weinig nieuwe orders geboekt, zodat de orderportefeuille sinds twee jaar ononderbroken daalt. Naar verwachting zal de produktie in de chemische nijverheid met 9 pct. toenemen. In de jongste jaren hebben in deze bedrijfstak belangrijke investeringen plaatsgehad. De nieuwe produktie of de produktieuitbreiding die hiervan het gevolg was betreft artikelen met een grote expansiemogelijkheid. Aan research wordt in deze bedrijfstak steeds meer aandacht gewijd. Verwacht wordt dat de stijging van de produktie in de sector der «diverse scheikundige produkten» weer zeer belangrijk zal zijn. Belangrijke maatregelen werden getroffen om het expansietempo in de sector van de fotogevoelige produkten op te voeren. De farmaceutische en de plastieknijverheid, die ook op de binnenlandse markt met een belangrijke mededinging te kampen hebben, trachten hun produktieapparaat nog verder te rationaliseren. De vraag naar verf en vernis en naar produkten in rubber blijft belangrijk. In de traditionele sectoren is de toestand hoopgevend : in de sector van de minerale scheikunde is de vraag aanmerkelijk toegenomen waarbij de prijzen, voor de eerste maal sinds meerdere jaren, stegen. Terwijl het binnenlandse papierverbruik in 1963 met 11 pct. toenam, steeg de binnenlandse produktie met slechts 6 pct., doordat de uitvoer naar de E.E.G. landen achterbleef. Vermoedelijk zal het groeitempo in de papiernijverheid hoger liggen dan in 1963. In de papierverwerkende industrie zal ook dit jaar' de expansie zeer ruim blijven, maar het is verre van zeker dat het percentage van 1963 (17 pct.) geëvenaard zal worden. Naast de drukke activiteit in de bouwnijverheid zijn de belangrijke binnenlandse vraag en de steeds grotere afzetmogelijkheden van meubelen in het buitenland een stevige waarborg voor een verdere toeneming van de bedrijvigheid in de hout en houtverwerkende nijverheid. Voor de voedingsmiddelennijverheid is de mededinging vanwege de andere E.E.G.landen verscherpt, zodat het groeitempo in sommige sectoren der bereide voedingswaren die dan toch het meest dynamisch waren beperkt wordt.

658 In de traditionele sectoren wordt de ontwikkeling grotendeels bepaald door de produktie van bier en tabak : het verbruik van deze twee produkten vertoont een langzaam stijgende tendentie. Globaal genomen staat een produktiestijging in het vooruitzicht. De bestellingen voor vensterglas namen na het zwakke eerste kwartaal voortdurend toe, zodat de vooruitzichten voor 1964 zeer gunstig zijn; voor spiegelglas is zulks niet het geval. In de sector van het holglas wordt een verdere groei van de activiteit verwacht zonder dat echter het tempo van 1963 (11 pct.) geëvenaard zal worden. De vraag naar andere bouwmaterialen is bijna uitsluitend afhankelijk van het verloop op de binnenlandse markt. Voor de ceramiekindustrie is de uitvoer echter belangrijk. Dank zij de export zal de activiteit in deze sector in 1964 verder toenemen. Dit geldt, hoewel in mindere mate, ook voor de steengroeven. De uitvoer van de andere produkten, zoals cement en baksteen, die bijna geheel op de omliggende landen van WestEuropa geconcentreerd is, zal verder dalen doordat de produktiecapaciteit in die landen ondertussen is uitgebreid. De vraag naar cement zal hoger liggen dan in het voorbije jaar; hierbij spelen de grote openbare werken een belangrijke rol. Daar de winter veel zachter was, zal de vraag naar baksteen hoger liggen dan het voorgaande jaar en het peil van 1962 evenaren. Blijkens de desbetreffende statistiek van het Nationaal Instituut is in de jongste maanden de neiging tot dalen van het aantal toegestane bouwvergunningen voor woningen afgenomen. Daarentegen gaf de vraag naar bedrijfspanden een verzwakking te zien. De ordervoorraad, uitgedrukt in maanden werk, blijft in ieder geval aanzienlijk. Alleen voor de openbare werken daalde hij in de eerste maanden van dit jaar; hierin is de weerslag te vinden van de spreiding der vastleggingen voor overheidsinvesteringen, die tot doel heeft de overspanning in het bouwbedrijf tegen te gaan. De expansie in de textielindustrie zal vermoedelijk aanhouden. Bij een tegemoetkoming aan de wensen van de ontwikkelingslanden inzake de verlaging van de invoerrechten op industriële produkten zal de textielindustrie voorzeker het eerste getroffen worden, vooral wat de halfafgewerkte goederen betreft. Het is echter een gunstige omstandigheid dat het aandeel van de afgewerkte en verfijnde textielartikelen een steeds grotere plaats in de totale textielproduktie inneemt. Ondanks minder goede yooruitzichten,.voor de katoenindustrie,.als gevolg van de scherpe mededinging van.d,ontwikkelingslanden, schijnt deze industrie haar moeilijkheden enigermate te boven te zijn gekomen; in 1964 kon een betrekkelijk hoog activiteitspeil bereikt worden. In de wolindustrie verschillen de vooruitzichten volgens de sectoren : de kaardwolspinnerijen beschikken over een hoge orderportefeuille. Einde 1963 ging de vraag in de kamwolspinnerijen en in de wolweverijen echter aanmerkelijk achteruit. Ondanks een scherpe mededinging kwamen de orders in de vlasspinnerijen tijdens de tweede helft van 1963 zo talrijk binnen dat de orderportefeuille begin 1964 een nieuwe top bereikt; in de vlasweverijen is de toestand echter minder gunstig. Ook in de jutespinnerijen bereikten de uit te voeren orders bij het begin van dit jaar een nieuwe top. De vraag naar geweven juteprodukten is echter zwak. Zoals in de andere geïndustrialiseerde landen is, dank zij de uitbreiding van het gamma aan nieuwe produkten en van hun aanwendingsmogelijkheden, een stevige expansie van de scheikundige vezels verzekerd. In de breigoed en de confectienijverheid duurt de expansie voort, al kan gevreesd worden dat het tempo van 1963 (respectievelijk 19 pct. en 13 pct.) niet zal geëvenaard worden. De moeilijkheden in de sector van het zwaar leder schijnen nog niet opgelost te zijn en de toekomst van deze bedrijfstak blijft onzeker. Voor de sector van het licht leder is er meer optimisme gewettigd. Verwacht wordt dat de produktie van schoenen en pantoffels verder zal toenemen. 4. Produktieprijzen. Het staat vrijwel vast dat in de industriële sector de neiging tot prijsstijging zal aanhouden, aangezien de factoren die oorzaak waren van de prijsstijgingen in 1963 hun invloed ook in 1964 doen gevoelen. De stijging van de arbeidskosten gaat door, maar het verloop van de grondstoffenprijzen wordt enigszins onzeker. De loonsverhogingen zullen vooral in de bedrijf s takken waar de rendabiliteit van de ondernemingen gering is; in de prijzen worden doorgerekend. De stijging van de staalprijzen, die in januari 1964 Inzette als gevolg van de toeneming van de vraag, zal blijkbaar doorgaan. De stijging van de bouwprijzen kan geleidelijk verzwakken, 'dank zij de maatregelen tot afremming van de spanning in het bouwbedrijf. De stijging van de landbouwprijzen zal in de loop Nal' 1964 verzwakken en verwacht wordt dat de vee.prijzen,.met namede varkensprijzen, in het tweede lialfjaar:zelfs.een.neiging tot.dale zullen vertonen.

659 HOOFDSTUK II ARBEIDSMARKT De globale stijging van de actieve bevolking, inclusief het aantal werklozen, wordt voor 1964 op 25.000 eenheden geraamd tegen 30.000 in 1963. Deze vertraging is o.m. te verklaren door het feit dat de natuurlijke aangroei van de beroepsbevolking in 1.964 trager verloopt dan in het voorgaande jaar; de uittredende groep, d.w.z. het aantal personen die de pensioenleeftijd bereiken, is immers iets ruimer dan verleden jaar, terwijl het aantal personen die de actieve leeftijd bereiken lager is dan in 1963. Bovendien neemt het schoolbezoek nog verder toe. De stijging van de actieve bevolking wordt daarentegen bevorderd door de toeneming van de activiteitsgraad van de vrouwelijke bevolking en door de aanwerving van vreemde arbeidskrachten. Het aantrekken van vreemde arbeiders wordt nochtans moeilijker als gevolg van het algemene personeelstekort in West Europa. Verleden jaar hebben de inspanningen om Turkse en Griekse arbeidskrachten aan te werven evenwel succes gekend. De geregistreerde arbeidsreserve neemt nog af. Een gedeelte van de werklozen verdwijnt doordat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Hun aantal wordt niet of niet volledig vervangen door' jongere werklozen dank zij de gunstige conjunctuur. Voorts dragen de aanzienlijke inspanningen op het gebied van de beroepsherscholing ertoe bij dat moeilijk te plaatsen werklozen in het produktieproces worden ingeschakeld. De gedeeltelijke en toevallige werkloosheid is ook geringer dan in 1963. In dat jaar was het gemiddelde hoog uitgevallen door de weerslag van het. koude weer. Naar verwachting zal de arbeidsbezetting in de industrie, met inbegrip van het bouwbedrijf, met ongeveer 15.000 eenheden toenemen. Voor de dienstensector wordt een iets ruimere stijging verwacht. Zij betreft vooral het bankwezen en de handel. Tabel III. Raming van de actieve bevolking (In duizenden) Bronnen : Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; Ministerie van Economische Zaken en Energie; Bureau voor Economische Programmatie. Sectoren 1962 1968 1964 Landbouw 1 239,5 232,0 225,0 Energie 128,1 126,5 124,0 Industrie 1.184,1 1.195,5 1.205,0 Bouwbedrijf 259,0 272,0 277,0 Diensten 1.321,5 1.340,0 1.358,0 Overheid (inclusief militairen) 412,4 418,0 423,0 Totaal, waaronder : 3.544,6 3.584,0 3.612,0 zelfstandigen (779,0) (772,0) (765,0) loon en weddetrekkenden (2.765,6) (2.812,0) (2.847,0) Werklozen (exclusief nietgecontroleerden). 47,5 39,0 36,5 Grensarbeiders 57,0 56,5 56,0 Totaal 3.649,1 3.679,5 3.704,5 Uitgedrukt in arbeidseenheden (volwassenen) wordt de actieve bevolking in land en tuinbouw door het LandbouwEcor omisch Instituut als volgt geraamd (in duizendtallen) : 1981 : 334,8; 1962 : 371,6; 1963 : 809,0. Vooral als gevolg van de geleidelijke vermindering van het aantal landbouwers neemt het aantal zelfstandigen af ; met een daling van ongeveer 7.000 eenheden wordt rekening gehouden. Globaal gezien zal het mogelijk zijn aan de toegenomen vraag naar arbeidskrachten te voldoen. Spanningen blijven echter optreden, met name in het bouwbedrijf en de metaalverwerkende nijverheid. HOOFDSTUK III. UITVOER EN INVESTERINGEN 1. Uitvoer en extern evenwicht. Gelet op de gunstige wereldconjunctuur kan een aanzienlijke stijging van de internationale handel Worden verwacht. De buitenlandse vraag naar Belgische produkten wordt hierbij bevorderd dobr een"vrij gunstige concurrentiepositie van de Belgische' nijverheid,: al is het mededingingsverningen ten opzichte van sommige. landen;'. niet nam': van de Verenigde Staten van Amerika, in de jongste tijd enigszins verzwakt. Naar jaargemiddelde wordt voor de uitvoer eengrotere stijging aangenomen dan in 1963. Dit resultaat kan zelfs worden bereikt met een matige expansie in de loop van de komende maanden, gelet op het hoge niveau dat reeds is bereikt, vooral ten opzichte van het eerste kwartaal van 1963; in welk tijdvak de uitvoer door de koude winter nadelig werd beïnvloed...

660 Het aandeel van de Europese Economische Gemeenschap in de Belgische goederenuitvoer zal verder stijgen. De toeneming van de uitvoer naar de E.E.G.landen wordt geraamd op ruim 15 pct. Dit stijgingspercentage is lager dan in 1963. Opgemerkt zij dat de antiinflatoire maatregelen in Italië en Frankrijk de invoerneiging in deze landen zullen afremmen. De onderlinge handel in de Gemeenschappelijke Markt blijft echter een aanzienlijk stijgingspercentage vertonen, doordat de bedrijvigheid en de bestedingen in dat gebied in het jaar 1964 nog een krachtige toeneming te zien zullen geven. In Nederland, de belangrijkste handelspartner van België, zullen de bestedingen zelfs een grotere stijging vertonen dan in 1963. Naar verwacht wordt zal het stijgingspercentage van de uitvoer naar derde landen ongeveer de helft bedragen van het percentage ten opzichte van de E.E.G. De stijging van de uitvoer naar de niet E.E.G.landen zal waarschijnlijk vooral te danken zijn aan de export naar het VerenigdKoninkrijk en de Verenigde Staten. In deze beide landen wordt voor 1964 met een krachtige economische expansie gerekend. De vooruitzichten voor de uitvoer naar de grondstoffenlanden zijn eveneens tamelijk gunstig. Een sterke toeneming van de export wordt verwacht in de sectoren van de onedele metalen, de chemische produkten en het vervoermaterieel. Ook voor de machines en de textielprodukten staat een vrij aanzienlijke stijging in het vooruitzicht. De sterke toeneming van de consumptie vindt haar weerspiegeling in de ontwikkeling van de invoer. Toch zal de goederenuitvoer vermoedelijk Tabel IV. Buitenlandse handel (Miljarden franken, respectievelijk indices 1963 = 100) 1968 in prijzen van 1968 Volumetnd 1964 1964 in prijzen van 1968 Prijsindex 1064 in prijzen van 1064 Uitvoer van goederen 197,9 111,0 219,5 102,0 223,5 Uitvoer van diensten 42,3 102,5 43,5 104,0 45,0 Factorinkomsten 15,5 16,5 16,5 Export 255,7 109,5 279,5 102,0 285,0 Invoer van goederen 203,7 109,0 222,0 102,0 226,0 Invoer van diensten 45,8 105,0 48,5 104,0 50,5 Factoruitgaven 10,1 11,0 11,0 Import 259,6 108,5 282,5 102,0 287,5 minder stijgen dan de goederenuitvoer. Zulks betekent dat de handelsbalans een verbetering vertoont, mede dank zij de ontwikkeling in de staalindustrie. Voor het saldo op de dienstenbalans wordt gerekend met een zelfde ontwikkeling als in 1963, d.w.z. een achteruitgang. Voor het saldo van de factorinkomens, hetgeen overeenstemt met de bijdrage van het buitenland tot de vorming van het bruto nationaal produkt, wordt aangenomen dat het weinig zal verschillen ten opzichte van 1963. 2. Investeringen. In het stelsel van de nationale boekhouding valt de woningbouw binnen de bedrijvensector. De bedrijfsinvesteringen in vaste activa omvatten dan ook de woningbouw. Voor deze laatste wordt een uitbreiding ten opzichte van 1963 verwacht. Het gunstige weer van de afgelopen maanden, dat schril afsteekt bij de langdurige koude in 1963, maakt het mogelijk dat in dit jaar een veel groter bouwvolume wordt ver wezenlijkt dan in 1963. Aangenomen wordt dat de woningproduktie op zijn minst zal terugkeren tot het niveau van 1962. De stijgende bouwkosten en de afremming van het hypotheekkrediet beperken de vraag nochtans. Naar verwachting zullen de investeringen der ondernemingen (woningbouw niet inbegrepen) verder toenemen. Ook hier zal het tempo van de stijging beïnvloed worden door het feit dat de winter minder streng was dan in 1963. Voor de bedrijfspanden wordt dan ook een aanzienlijke toeneming waarschijnlijk geacht. De aankopen van uitrustingsgoederen zullen eveneens een stijging vertonen. De toestand op de arbeidsmarkt en de noodzakelijkheid het mededingingsvermogen gaaf te houden verklaren dat de inspanningen op het gebied van diepteïnvesteringen worden voortgezet. Blijkens recente inlichtingen schijnt de investeringsbereidheid in de jongste tijd te zijn toegenomen. Voor de gezamenlijke particuliere investeringen wordt een stijging naar waarde van ongeveer 13 pct. mogelijk geacht.

661 De prijsstijging, een gevolg van de hogere loonkosten en van de hogere invoerprijzen, wordt geraamd op 5 pct. Naar waarde geven de overheidsinvesteringen een stijging van ongeveer 10 pct. te zien. Er zij aan herinnerd dat het hier gaat om de investeringen van de centrale overheid, de lokale besturen en het onderwijs, met inbegrip van het vrij onderwijs. De verwezenlijkte investeringen vertonen waarschijnlijk nog een verdere uitbreiding ondanks de genomen temporiseringsmaatregelen, doordat de vereffeningen der uitgaven voor openbare werken in 1964 vooral verband zullen houden met vastleggingen die v66r het ingaan van de spreiding zijn uitgevoerd. HOOFDSTUK IV INKOMENS, VERBRUIK EN REKENING OVERHEID. 1. Nationaal inkomen, gezinsinkomen en verbruik. In deze nieuwe raming voor 1964 wordt het nationaal inkomen voor het lopende jaar geschat op F 604 miljard, te vergelijken met F 581 miljard in de oorspronkelijke raming. Deze wijziging houdt gedeeltelijk verband met de herziening van de gegevens voor 1963. Voorts vloeit zij voort uit de nieuwe raming van de volumestijging van het B.N.P. in 1964 en meer nog de herziening van de prijsstijging. Evenals voor de prijzen is ook voor de lonen een hogere stijging aangenomen dan in de oorspronkelijke raming. In deze werd als werkhypothese gesteld dat de stijging van de loonkosten per werknemer in de bedrijven ongeveer 6 pct. zou bedragen. Dit percentage was ongeveer als volgt ingedeeld : 1,5 pct. wegens de verhoging van diverse sociale lasten; 2 pct. voor overloop, d.w.z. de weerslag van de ontwikkeling in het voorafgaande jaar op het jaargemiddelde van 1964 en circa 2,5 pct. als gevolg van wijzigingen van het directe loon in de loop van het jaar 1964, zulks door het tot stand komen van nieuwe loonregelingen en door de aanpassing van de lonen aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen. Voor de loonsom in de bedrijven werd een stijging van ongeveer 7 pct. aangenomen. Tabel V. Lonen Mutaties t.o.v. het voorgaande jaar (Pct.) Omschrijving 1062 1968 1964 Inkomen uit bezoldigde arbeid in de bedrijven (nationale boekhouding) 9,0 10 10,0 Loonsom (R.111.Z.) 9,0 10 10,0 Loonvoet bedrijven (nationale boekhouding) 6,5 8 8,5 Loonkosten fabrieksnijverheid (Indexcijfer v.h. I.E.S.P.O.) 7,5 10 10,0 In de huidige raming is dit stijgingspercentage opgevoerd tot 10 pct. De premies aan de Rijksmaatschappelijke Zekerheid, die ten laste van de werkgevers vallen, geven een aanzienlijke stijging te zien. Zulks houdt verband met verschillende premieverhogingen : 0,75 pct. voor de arbeiderspensioenen, 0,30 pct. voor de ziekte en invaliditeitsregeling voor arbeiders en 0,60 pct. voor de ziekte en invaliditeitsregeling voor bedienden, 0,50 pct. voor de kinderbijslag. Bovendien werd het maximumbedrag voor sommige bijdragen verhoogd. De door de overheid uitbetaalde loonsom werd ten opzichte van de oorsproukelijke raming slechts weinig verhoogd. De lonen van de grensarbeiders nemen toe evenals in 1963. Het aandeel van de loontrekkenden in het nationaal inkomen stijgt verder tot 59,50 pct. tegen 59,25 pct. in 1963. Evenals het looninkomen vertoont ook het ondernemersinkomen van zelfstandigen en personenvennootschappen in de nieuwe raming een grotere stijging dan in het oorspronkelijk nationaal budget. Door de grotere omzet, een gevolg van de verbruiksontwikkeling en van de prijsstijging, stijgen de verdiensten van de handelaars. Voor de raming van de inkomsten uit vrije beroepen is rekening gehouden met een voortzetting van de regelmatige stijging in de voorgaande jaren. Ook voor het landbouwersinkomen werd een vrij aanzienlijke stijging aangenomen op grond van een verdere stijging der landbouwprijzen en van een normale produktiestijging. Een dergelijke stijging is des te meer waarschijnlijk daar in 1963 het produktievolume in de landbouw niet toenam. Het inkomen van particulieren uit vermogen wordt eveneens hoger geschat dan in het voorgaande jaar. Ten aanzien van de interesten wordt een ruime stijging verwacht, rekening houdend met de uitbreiding van het spaarvolume en met de stijging van de rentevoet.

662 Ondanks de gestegen loonkosten, waardoor de produktiekosten en de winsten in de afgelopen maanden ongunstig werden beïnvloed, wordt een stijging van dividenden en tantièmes mogelijk geacht, rekening houdend met de toeneming van de omzet en de verhoging van de prijzen. Ook voor de winstreserveringen van de bedrijven wordt een stijging mogelijk geacht. De verbetering van de staalconjunctuur zal een stijging van deze post bevorderen. Om een volledig beeld van het inkomen der gezinnen te krijgen, is het nodig eveneens rekening te houden met de overdrachten, in het bijzonder met de overdrachten van de overheid. Het grootste deel van deze overdrachten behoort tot de sector van de sociale zekerheid. Evenals de voorgaande jaren ondergaan de uitkeringen een verdere stijging, die ten dele het gevolg is van de koppeling aan het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen. Ook de directe belastingen van de particulieren vertonen in 1964 een stijging. Naar waarde wordt de stijging van het gezinsverbruik geraamd op 8,5 pct. De prijsstijging wordt geschat op 3,5 pct. en de volumestijging op 5 pct. De verbruiksstructuur ondergaat weinig verandering. De neiging tot toeneming van de uitgaven voor reizen, persoonlijke verzorging en duurzame huishoudartikelen blijft aanhouden. Voor deze laatste produkten oefent de verscherping van de regels voor verkoop op afbetaling evenwel een remmende invloed uit. 2. Rekening overheid. De overheidsrekening, die zowel de centrale overheid als de lokale overheid en de sociale zekerheid omvat, steunt op de oorspronkelijke rijksbegroting, met dien verstande dat de gegevens werden aangepast op grond van meer recente inlichtingen omtrent de bezoldigingen, de belastingopbrengst en de gegevens voor de sociale zekerheid. De lopende ontvangsten van de centrale overheid nemen krachtig toe, zulks door de ontwikkeling van wedden en omzet en als gevolg van de snellere prijsstijging. De ontvangsten van de lokale overheid nemen verder toe, met name onder invloed van de wet van 31 juli 1963, waardoor de belastinggrondslag werd verruimd. De stijging is echter minder groot dan in 1963, in welk jaar een eerste uitbreiding had plaatsgevonden. Voor de ontvangsten van de sociale zekerheid blijft het stijgingstempo hoog (15 pct.) door de toe neming van de loonsom en de verhoging van tarieven en loonplafonds. Voor de gezamenlijke overheidsontvangsten wordt een stijging van ongeveer 10 pct. verwacht, d.i. evenveel als in het voorgaande jaar. De lopende uitgaven zullen minder stijgen ( +8 pct.) dan de ontvangsten. Zulks betekent dat de toeneming geringer zal uitvallen dan in het voorgaande jaar. Voor de verbruiksuitgaven wordt de stijging geraamd op ongeveer 7,7 pct.; zij is toe te schrijven aan de verdere stijging van de salarissen en lonen, o.m. een gevolg van de koppeling aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen. De aankopen van goederen en diensten blijven nagenoeg gelijk. In 1963 waren zij echter zeer hoog uitgevallen door de weerslag van het koude weer en de toeneming van de uitgaven voor militaire uitrusting; tegenover de prijsstijging op de goederen en diensten staat aldus een volumedaling van de aankopen. Ondanks een aanzienlijk beroep op de kapitaalmarkt zal de rentelast met betrekking tot de overheidsschuld waarschijnlijk minder sterk toenemen dan in 1963. Met uitzondering vnor de globale werkloosheidsuitkeringen, die afnemen, zullen de overdrachten aan particulieren in het raam van de sociale zekerheid in 1964 nog aanzienlijk stijgen. Verschillende oorzaken zijn aan te wijzen : de verhogingen welke in 1963 plaatsvonden, bij voorbeeld inzake de pensioenen voor zelfstandigen; de maatregelen die in 1964 van kracht werden, bij voorbeeld inzake ziekteen invaliditeitsverzekering, kinderbijslag; de koppeling aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen. Voor de gezamenlijke overdrachten is de stijging even groot als in het voorgaande jaar (circa 10 pct.). Door de uiteenlopende ontwikkeling van inkomsten en uitgaven treedt in 1964 een verbetering van het spaarsaldo der overheid op; dit laatste zal groter zijn dan in 1962. Deze ontwikkeling stemt overeen met de doelstellingen van het beleid tot sanering van de overheidsfinanciën. Deze verbetering betreft de drie sectoren van de overheid : het Centraal Bestuur, de lokale besturen en de sociale zekerheid. Het werkelijke evenwicht van de gewone begroting van de Centrale Overheid in 1964 zal bijdragen tot de uitbreiding van het spaarsaldo ten opzichte van 1963. De positieve stand van dit saldo is een gevolg van de uitschakeling der aflossingen op de schuld, zij het dan dat het opnemen van de buitengewone uitgaven voor Landsverdediging enig tegenwicht vormt. Weliswaar wordt het saldo gunstig beïnvloed door de geringe

663 omvang van de economische afschrijvingen in de nationale boekhouding (enkel voor de gebouwen), maar niettemin ligt de ontwikkeling in 1964 in de lijn van de sanering sedert 1961. Ook voor de lokale overheden geldt hetzelfde. Bij de sociale zekerheid, die een groot deel van het spaarsaldo voor haar rekening neemt, zorgen de aanpassingen van tarieven en loonplafonds evenals de uitbreiding van de loonsom voor een regelmatige stijging van de bijdragen ( 1 ). Het spaarsaldo komt grotendeels tot stand bij de pensioenregelingen en een groot deel hiervan bevindt zich bij de particuliere instellingen die aan het stelsel medewerken. ( 1 ) De wijze van aanrekenen, met name op grond van de aanspraken, heeft tot gevolg dat aan de zijde der ontvangsten een vooruitlopen optreedt waardoor de balans van het stelsel beter uitvalt. Tabel A. Middelen en bestedingen (Miljarden franken en indexcijfers) 1962 Volumeindexcijfer 1963 Prijsindexcijfer 1963 Waardeindexcijfer 1963 i1963 n n:erkelijke prijzen Volumeindexcijfer 1964 Prijsindexcijfer 1964 W aardeindexcijfer 1964 1964 i n werkelijke prijzen A. Middelen Netto nationaal produkt tegen factorkosten 512,6 107,5 551,2 109,5 604,1 Kostprijsverhogende belastingen minus subsidies 71,4 108,5 77,4 111,0 85,9 Netto nationaal produkt tegen marktprijzen. 584,0 107,5 628,6 110,0 690,0 Afschrijvingen 62,2 101,5 105,0 106,5 66,2 102,0 105,0 107,0 70,9 Bruto nationaal produkt tegen marktprijzen 646,2 104,0 103,5 107,5 694,8 105,0 104,0 109,5 760,9 Invoer 230,3 109,0 103,5 112,5 259,6 108,5 102,0 110,5 287,5 Algemeen totaal 876,5 105,0 103,5 109,0 954,4 106,0 103,5 109,5 1.048,4 B. Bestedingen Binnenlandse bestedingen 643,7 104,0 104,0 108,5 698,7 105,0 104,0 109,5 763,4 Uitvoer 232,8 108,0 101,5 110,0 255,7 109,5 102,0 111,5 285,0

664 Tabel B. Rekening bedrijfshuishoudingen (Miljarden franken) Post Tegenpost 1962 1968 1064 A. Ontvangsten 101 Leveranties 664,8 726,7 794,1 101a 324a aan de gezinnen 425,7 462,2 501,3 101b 222a aan de overheid. 20,4 24,3 24,8 101e 421 aan het buitenland 218,7 240,2 268,0 102 Brutokapitaalvorming 130,3 137,7 155,4 102a 522a vaste activa 127,9 136,9 154,2 1026 522b voorraden 2,4 0,8 1,2 103 223a Rente overheidsschuld 7,6 7,8 8,2 104 Overige ontvangsten : 104a 224a vanwege de overheid (overdrachten) 7,2 7,8 7,1 104b 423a vanwege het buitenland (inkomen) 4,8 5,7 6,5 Totaal ontvangsten 814,7 885,7 971,3 Bijdrage tot het B.N.P. (101+102121) 583,0 626,3 685,6 Aandeel in het nationaal inkomen (123a+126) 21,5 27,1 28,6 B. Uitgaven 121 Lopende aankopen 212,1 238,1 263,9 121a 401a in het buitenland 211,7 237,7 263,5 121b 203a' aan de overheid 0,4 0,4 0,4 122 Betaalde lonen 242,4 262,6 289,0 122a 301 binnenland 241,7 261,7 287,9 122b 402a 2 buitenland 0,7 0,9 1,1 123 Belastingen : 123a 201a 1 directe 11,1 11,2 11,4 123b 201b indirecte 78,6 85,2 93,0 124 502 Afschrijvingen 61,2 65,1 69,7 125 Overige uitgaven : 125a 301 gezinnen (aandeel inkomen) 188,6 196,9 215,3 125b 203a 2 overheid (aandeel inkomen) 3,3 2,7 3,2 125e 402a 1 buitenland (aandeel inkomen) 7,0 8,0 8,6 Totaal uitgaven 804,3 869,8 954,1 126 501 Besparingen 10,4 15,9 17,2 Totaal (uitgaven + besparingen) 814,7 885,7 971,3

665 Tabel C. Rekening overheid (Miljarden franken) Post Tegenpost 1962 1963 1964 A. Ontvangsten 201 Belastingen : 201e directe 54;0 57,3 59,9 201a 1 123a vennootschappen 11,1 11,2 11,4 201a 2 321 particulieren 42,9 46,1 48,5 201b 123b indirecte 78,6 85,2 93,0 202 322 Bijdragen sociale zekerheid 42,1 50,7 59,1 203 Overige gewone ontvangsten afkomstig van 6,1 5,7 6,0 203a bedrijven 203a 1 121b aankopen 0,4 0,4 0,4 203a 2 125b inkomsten 3,3 2,7 3,2 203b 324b Particulieren 204 221b Toegerekende waarde 2,3 2,5 2,4 205 423c Overdrachten van het buitenland 0,1 0,1 Totaal ontvangsten 180,8 198,9 218,0 Aandeel in het nationaal inkomen (2030+204223) 12,9 15,0 15,5 B. Uitgaven 221 Bijdrage overheid in B.N.P. 58,0 63,1 69,3 221a 301 1. Wedden en lonen 54,7 59,5 65,7 221b 204 2. Toegerekende waarde kapitaalgoederen overheid 2,3 2,5 2,4 221e 502 3. Afschrijvingen 1,0 1,1 1,2 222 Aankopen van goederen en diensten : 222e 101b bedrijven 20,4 24,3 24,8 222b 401e buitenland 223 Rente overheidsschuld 18,5 20,2 21,1 223a 103 bedrijven 7,6 7,8 8,2 223b 301 particulieren 9,7 11,2 11,6 223c 4020 buitenland 1,2 1,2 1,3 224 Overdrachten 76,9 84,9 93,2 224a 302 particulieren 68,5 75,9 84,9 224b 104a bedrijven 7,2 7,8 7,1 224e 402c 2 buitenland 1,2 1,2 1,2 Totaal uitgaven 173,8 192,5 208,4 225 501 Besparingen + 7,0 + 6,4 + 9,6 Totaal (uitgaven + besparingen) 180,8 198,9 218,0 Verbruik (221+222203a 1 ) 78,0 87,0 93,7

666 Tabel 0. Rekening gezinshuishoudingen (Miljarden franken) Poet Tegenpost 1962 1908 1904 A. Ontvangsten 301 122a/125a Aandeel in het nationaal inkomen 504,0 539,1 591,0 221e/223b 422/423b 1 302 224a Overdrachten van de overheid 68,5 75,9 84,9 303 423b Overdrachten uit het buitenland 5,3 6,1 6,1 Brutoinkomen 577,8 621,1 682,0 B. Uitgaven 321 201a 2 Directe belastingen 42,9 ' 46,1 48,5 322 202 Bijdragen sociale zekerheid 42,1 50,7 59,1 323 402b Overdrachten naar het buitenland 3,0 3,5 3,5 324 Verbruik (aankopen) 435,4 474,0 514,3 324a 101a bedrijven 425,7 462,2 501,3 324b 203b overheid 324c 401b buitenland 9,7 11,8 13,0 Totaal uitgaven 523,4 574,3 625,4 325 501 Besparingen 54,4 46,8 56,6 Totaal (uitgaven + besparingen) 577,8 621,1 682,0 Tabel E. Rekening Buitenland (Miljarden franken) Poet Tegenpost 1962 1908 1064 A. Ontvangsten 401 Verkopen van goederen en diensten 221,4 249,5 276,5 401e 121e bedrijven 211,7 237,7 263,5 401b 324c gezinnen 9,7 11,8 13,0 401e 222b overheid 402 Overige ontvangsten 13,1 16,0 15,7 402e bedrijven : 402a 1 125e inkomen 7,0 8,0 8,6 402a 2 122b lonen 0,7 0,9 1,1 402b 323 particulieren (overdrachten) 3,0 3,5 3,5 402e overheid : 402c 1 223c rente overheidsschuld 1,2 1,2 1,3 402e 2 224c overdrachten 1,2 1,2 1,2 kapitaaltransferten 1,2 Totaal ontvangsten 234,5 265,5 292,2 B. Uitgaven 421 101e Aankopen van goederen en diensten (bij Belgische bedrijven) 218,7 240,2 268,0 422 301 Uitgekeerde lonen 5,0 5,5 6,0 423 Overige uitgaven 14,8 16,2 17,1 423a bedrijven : 423a 1 104b inkomen 4,8 5,7 6,5 overdrachten 423b particulieren : 423b 1 301 inkomen 4,3 4,3 4,5 423b 2 303 overdrachten 5,3 6,1 6,1 423c 205 overheid (overdrachten) 0,1 0,1 kapitaaltransferten 0,3 Totaaluitgaven 238,5 261,9 291,1 424 501 Besparingen 4,0 3,6 1,1 Totaal (uitgaven + besparingen) 234,5 265,5 292,2 Bijdrage tot het B.N.P. (422+423a 1 +423b 1 402a 1 402a 2 402c 1 ) 5,2 5,4 6,0 Uitvoer (421+422+423a 1 +423b 1 ) 232,8 255,7 285,0 Invoer (401+402a 1 +402a 2 +402c 1 ) 230,3 259,6 287,5 Uitvoer Invoer 2,5 3,9 2,5

667 Tabel F. Rekening kapitaal (Miljarden franken) Post Tegenpost 1962 1963 1964 Brutobesparingen 501 Besparingen van 68,1 71,5 84,5 225 overheid 7,0 6,4 9,6 126/325 gezinnen en bedrijven 64,8 62,7 73,8 424 buitenland 4,0 1 3,6 I 1,1 kapitaaltransferten 0,3 1,2 502 Afschrijvingen 62,2 66,2 70,9 124 bedrijven 61,2 65,1 69,7 221e overheid 1,0 1,1 1,2 Brutoinvesteringen 521 102 Overheid 16,0 18,8 20,7 522 102 Bedrijven 114,3 118,9 134,7 522a vaste activa 111,9 118,1 133,5 522b voorraden 2,4 0,8 1,2

VERSLAG VAN HET RENTENFONDS : JAAR 1963 In 1963 stond de bedrijvigheid van het Rentenfonds in het teken van een aanhoudende hoogconjunctuur. De bedrijven deden een merkelijk groter beroep op krediet en meer bepaald op het bankkrediet. Die toeneming van de vraag naar kredieten vanwege de particuliere sector en, tot op zekere hoogte ook, de effectieve afschaffing, begin 1963, van de reglementaire bepalingen krachtens welke de banken verplicht waren een vastgesteld minimum van hun beleggingen in overheidsfondsen aan te houden, hadden een restrictieve invloed op de evolutie van de middelen waarover het Fonds kon beschikken en beperkten aldus zijn actiemogelijkheden als regulerende instelling. Voorts was 1963 het jaar van de aanpassing van de financiële markten aan het nieuwe belastingstelsel. De rentevoeten zijn gestegen, soms op aanzienlijke wijze. Die ontwikkeling was algemeen; zij viel zowel op de geld als op de kapitaalmarkt waar te nemen. T. DE REGULERING VAN DE MARKT VAN DE OVERHEIDSFONDSEN De neerwaartse beweging van de rentevoeten, die kenmerkend was voor het jaar 1962, bleef tot halffebruari 1963 voortduren. De aanzienlijke hoeveelheid beschikbare gelden, nog gestijfd door de terugbetaling van twee leningen F 5,5 miljard, de daling van de discontovoeten in GrootBrittannië (3 januari) en Nederland (8 januari), de zeer beperkte activiteit van de aandelenmarkt en het vooruitzicht dat het nieuwe belastingstelsel op de later uit te geven effecten zou worden toegepast, hielden de vraag naar overheidspapier tijdens die periode op een hoog peil. In maart werd de eerste staatslening uitgegeven tegen rentevoorwaarden die een weinig hoger lagen dan die van einde 1962. Na de uitgifte van bedoelde lening begonnen de rendementspercentages omhoog te gaan, ontwikkeling die evenwel niet alleen in België waarneembaar was, maar ook in het merendeel der Westeuropese landen, evenals in de Verenigde Staten en Canada. Er dient verder op gewezen dat het verschil tussen de rentepercentages van de in 1963 uitgegeven leningen en de rentepercentages van de v66r 1963 uitgegeven leningen aanleiding gaf tot arbitrageverrichtingen, in verband met een bepaling van de fiscale hervorming volgens dewelke de roerende voorheffing niet van toepassing is op de rente van de obligaties uitgegeven van 1963 af, op voorwaarde dat die obligaties op naam zijn en aan bepaalde instellingen toebehoren. Uit hoofde van hun obligatieportefeuille van v66r de fiscale hervorming, beschikken sommige institutionele beleggers over een fictieve voorheffing die thans de door hen verschuldigde directe belasting overtreft. Die instellingen hadden er bijgevolg baat bij obligaties van v66r 1963 te arbitreren tegen nominatieve obligaties uitgegeven na de fiscale hervorming. Die arbitrageverrichtingen hebben de markt beïnvloed. Gedurende korte tijd evenwel. Zij namen een einde ingevolge een gentlemen's agreement met de Schatkist. De opwaartse beweging van de rentevoeten, die in maart na de uitgifte van de staatslening begon, duurde heel het jaar ononderbroken voort. Het reële rendement van de staatslening van maart bedroeg 5 pct. op 10 jaar en 5,27 pct. op 20 jaar. Dit rendement steeg tot 5,70 pct. op 10 jaar en 5,94 pct. op 20 jaar bij de uitgifte van een staatslening in oktober. In oktober werd ook een lening op 20 jaar zonder tussentijdse vervaldag uitgegeven en dit tegen een rentevoet van 6 pct. Een lening van het Wegenfonds, die een maand later werd uitgegeven, eveneens op 20 jaar en ook zonder tussentijdse vervaldag, had een reëel rendement van 6,09 pct. Het is bekend dat de regulering van de markt der overheidsfondsen in een periode van stijgende rentepercentages moeilijker is. Het bedrag van het papier dat afgestoten werd door de markt en aangekocht door het Rentenfonds was evenwel minder belangrijk dan op grond van de stijging van het rendement kon verwacht worden. De portefeuille van het Rentenfonds steeg inderdaad in 1963 slechts met F 627,9 miljoen : van F 7.791,9 miljoen tot F 8.419,8 miljoen. Voorts is nog van betekenis dat de uitgiften van de overheidssector in 1963 bruto F 28,2 miljard bereikten en de terugbetalingen F 7,9 miljard. De nettouitgiften van de overheidssector bedroegen dus F 20,3 miljard, tegen F 22,2 miljard in 1962.

669 II. DE VERRICHTINGEN VAN HET RENTEN FONDS OP DE GELDMARKT Het uitstaande bedrag Rentenfondscertificaten bedroeg einde 1963 F 6.549 miljoen, tegen F 6.440 miljoen een jaar tevoren. De portefeuille omvatte evenwel F 2,7 miljard «B»schatkistcertificaten, tegen F 2,2 miljard einde 1962. Het Fonds ondervond ongetwijfeld meer moeilijkheden bij de plaatsing van zijn certificaten. Zoals hierboven reeds werd vermeld, houdt zulks vermoedelijk verband met de expansie van de bankkredieten aan de particuliere sector en misschien ook met de versoepeling van de reglementering betreffende de beleggingen van de banken. Het Rentenfonds kan middelen opnemen op de daggeldmarkt, zoals het ook het aanbod op die markt kan beïnvloeden door er zijn beschikbare gelden te plaatsen. Tijdens de eerste acht maanden stond het Fonds «call money» af, terwijl het tijdens het laatste kwartaal van 1963 regelmatig daggeld opnam. Het ging in geen van beide richtingen om uitzonderlijk hoge bedragen. De leningen waren het grootst in januari (F 1,4 miljard) en de opnemingen bereikten hun maximum in december (F 0,9 miljard). Beschouwt men de daggeldmarkt in haar geheel, dan stelt men vast dat het bedrag van de op die markt verhandelde kapitalen kleiner was dan in 1962. De banken en de andere instellingen, afgezien van het Rentenfonds, hebben in 1963 samen ongeveer evenveel middelen aangevoerd als tijdens het voorgaande jaar. De plaatsingen van het Rentenfonds bleven evenwel beneden het bedrag van 1962. Het verminderde aanbod van het Rentenfonds moet in verband worden gebracht met de evolutie van zijn portefeuille overheidspapier en ook met de minder goede gang van zijn uitgiften van certificaten. Het creditsaldo in rekeningcourant bij de Nationale Bank in 1963, vergeleken met dat van 1962, geeft een aanwijzing nopens de veranderingen in het bedrag van de werkmiddelen van het Rentenfonds. Terwijl, in 1962, dat creditsaldo een maximum van F 8.053 miljoen bereikte, bleef in 1963 het hoogste cijfer tot F 1.643 miljoen (op 20 mei) beperkt. Terwijl bovendien de rekeningcourant van het Rentenfonds bij de Nationale Bank op het einde van elk van de eerste tien maanden van 1962 een creditsaldo vertoonde, sloten in 1963 alleen de maanden april en mei met een batig saldo. Op verscheidene maandelijkse vervaldagen van het beschouwde jaar maakte het Rentenfonds niet alleen gebruik van zijn volledig bezit in rekeningcourant, maar diende het zelfs een beroep te doen op de voorschotten van de Nationale Bank. Deze laatste bereikten in 1963 een maximum van F 979 miljoen op 29 maart, toen de daggeldmarkt de weerslag ondervond van de transacties van enkele banken waarvan het boekjaar eindigt op 31 maart. Einde 1963 vertoonde de voorschottenrekening van het Fonds bij de Nationale Bank een debetsaldo van F 600 miljoen. In de loop van het eerste kwartaal van 1963 moest het Rentenfonds nu en dan ingrijpen op de markt van de schatkistcertificaten op korte termijn, andere clan die van de «B»tranche. Sedert 8 juli heeft het Fonds dergelijke certificaten niet meer in zijn bezit gehad. Die aankopen waren van strikt tijdelijke aard en hadden tot doel in perioden van spanning een matigende invloed uit te oefenen. Zij hadden betrekking op certificaten die korte tijd nadat zij door het Rentenfonds werden overgenomen, zouden vervallen. Altijd waren het in omloop zijnde certificaten met een vaste vervaldag en die nooit hernieuwd geweest werden. Het bedrag van die certificaten in het bezit van het Fonds bereikte een maximum van F 1.100 miljoen tijdens de periode van 11 tot 21 februari; op 31 december 1963 had het Fonds evenmin als een jaar voordien zulke certificaten in portefeuille. In het raam van de algemene stijging van de geldrente, zijn de rentepercentages toegepast bij de toewijzingen van Rentenfondscertificaten en van de schatkistcertificaten van de «B»tranche in 1963 trapsgewijze omhoog gegaan; tussen de laatste toewijzing van 1962 en de overeenstemmende toewijzing van 1963 steeg de rentevoet van die certificaten van 3,30 tot 4,35 pct. Die stijging met 1,05 pct. is het resultaat van elf verhogingen van 0,05 pct. en van drie andere van respectievelijk 0,25, 0,10 en 0,15 pct. In feite stegen de rentepercentages van die certificaten vooral in de loop van het tweede halfjaar. Van de laatste toewijzing in 1962 tot die van 16 juli 1963 bedroeg de stijging niet meer dan 0,20 pct. Bij de toewijzing van 23 juli, de eerste na de verhoging van de rentetarieven van de Nationale Bank op 18 juli, steeg de rentevoet waartegen de certificaten werden toegewezen met 0,25 pct. Naderhand en tot begin oktober, steeg het rentepercentage van de toewijzingen driemaal met 0,05 pct. Het stijgingstempo van de percentages onderging een zekere versnelling bij de toewijzingen van 29 oktober en 5 november die respectievelijk verhogingen van 0,10 pct. en 0,15 pct. te zien gaven, in verband met de selectieve verhoging van de rentevoeten van de Nationale Bank, die op 31 oktober van kracht werd. Daarna en tot einde 1963 steeg het rentepercentage van de toewijzingen nog viermaal met 0,05 pct. Zoals de hierboven naar voren gebrachte beschouwingen betreffende de daggeldmarkt en de verrich

670 tingen van liet Rentenfonds lieten vermoeden, lagen de rentevocten op die markt, ongeacht of zij in de loop van de dag of bij het afsluiten van de verrekening tot stand kwamen, in 1963 gemiddeld hoger dan in 1962. Daarenboven lagen die rentevoeten in elke maand, met uitzondering van maart, juni, oktober en december, in 1963 hoger dan in 1962. In de loop van het beschouwde jaar werden de minimumpercentages 0,30 tot 1 pct. in de loop van de dag en 0,30 pct. bij het afsluiten van de verrekening op 19 maart opgetekend; die dag valt in de periode waarin de banken een deel van de opbrengst van de inschrijvingen op de staatslening 19631983, 1 reeks, tijdelijk op de markt van het gewaarborgde daggeld belegden. De maximumpercentages werden genoteerd omstreeks de vervaldagen van de laatste vier maanden; in de loop van de dag lagen ze tussen 3,25 en 4,50 pct., terwijl bij het afsluiten van de verrekening een maximumpercentage van 4,50 pct. bereikt werd. In de loop van de dag van 31 december 1963 evolueerden de rentepercentages tussen 4,25 en 4,50 pct.; en bij de afsluiting van de verrekening bereikte de daggeldrente 4,50 pet. Op 31 december 1962 bedroeg de rentevoet 3,50 pct., zowel in de loop van de dag als bij het afsluiten van de verrekening. Het verslag over de verrichtingen van het Rentenfonds in de loop van het dienstjaar 1962 maakte gewag van de wijziging van het statuut van de schatkistcertificaten van de «A»tranche en van hun omzetting in niet ter beurze verhandelbare effecten van een nieuwe lening, genaamd «Speciale conversielening 1962»; het verslag herinnerde eveneens aan het voornemen van de Minister van Financiën om geleidelijk tot de normalisering van de effecten van die lening over te gaan door aan de banken Tabel I. Evolutie van de noteringen van enkele typeobligaties gedurende het jaar 1963 Gemiddelde van de noteringen januari 1963 laagste Uiterste noteringen hoogste Gemiddelde van do noteringen december 1963 4 pct. Gehnificeerde schuld 99,027 2 11963 98,70 1431963 99,90 99,200 4 pct. Bevrijdingslening 87,977 2 1.1963 86,00 281963 92,20 90,390 4 1/2 pct. Belgische 19531968 100,354 27121963 97,90 721963 101,20 98,120 4 IA pct. Belgische 19541972 99,540 23121963 95,70 821963 101,30 95,865 4 4 pct. Belgische 19541974, I 97,790 26121963 94,90 1121963 99,90 94,985 5 pct. Belgische 19581968 101,204 20121963 99,50 821963 102,00 99,650 4 34 pct. Belgische 19591971 100,104 26121963 96,70 431963 101,30 97,275 5 pct. Belgische 196019651970 101,077 5111963 100,00 1321963 102,80 100,000 5 IA pct. Belgische 1961196619701973 103,945 23121963 101,40 2021963 104,70 101,520 5 pct. Belgische 1962196719721977 1982, I 102,695 23121963 99,90 1121963 104,20 100,050 5 pct. Belgische 1963197319781983, I 512.1963 93,00 991963 96,30 93,015 5 1/2 pct. Schatkistcertificaten 19581964 101,731 4111963 100,10 2411963 101,90 100,215 4 pct. Lotenlening 1941 939,136 2 11963 908,00 621963 978,00 934,650 4 pct. Spoorwegen 19551975, II 94,568 2. 1.1963 93,30 2521963 97,40 93,700 4 pct. Preferente Belgische Spoorwegen, Belgische tranche 525,909 2211.1963 504,00 1121963 537,00 511,200 4 % pet. R.T.T. 19591970 100,222 14111963 98,10 1921963 100,80 98,320 Tabel II. Evolutie van de rendementen van enkele leningen 17 december 1962 2 januari 1963 16 december 1063 5 pet. Belgische 19601965.1970 1 100,80 4,45 101,00 4,35 100,00 4,69 5 % pct. Belgische 1961196619701973 1 103,50 4,16 103,50 4,15 5 pct. Belgische 1962196719721977 101,60 4,57 1982, I 1 101,80 4,40 101,90 4,37 100,00 4,86 5 19581968 99,70 4,97 4 y2 pct. Belgische 19531968 99,20 4,89 99,70 4,78 98,20 5,26 5 pct. Belgische 19571969 100,40 4,84 100,60 4,81 99,90 4,93 5 14 pet. Belgische 19601970, I 100,50 5,09 101,00 5,01 100,00 5,17 4 3% pct. Belgische 19591971 98,80 4,87 99,50 4,76 97,10 5,18 pct. Belgische 100,40 4,84 100,60 4,79 4 1/2 pct. Belgische 19541972 97,50 5,04 97,60 5,03 95,80 5,41 4 1/2 pct. Belgische 19531973 98,50 4,92 98,50 4,98 98,00 5,12 5 pct. Belgische 196319731978.1983,I 12 95,80, 4,77 93,00 5,17 4 Vi pct. Belgische 19541974, I 96,10 5,02 96,20 5,01 95,00 5,29 4 pct. Belgische 1955.1975 93,00 5,08 93,40 5,03 91,80 5,38 1 Rendementen berekend op de eerste vervaldag. 2 Roerende voorheffing van 15 pet. afgetrokken (genoteerd vanaf 19 a igustus 1968). 3 Noteringen op 2 september 1968.

671 Tabel III. Uitgiften van leningen Leningen Datum van uitgifte Nominaal (Miljoenen franken) Nominale rentevoet (Pct ) Looptijd Prijs bij uitgifte Aflossingsprijs (Pet.) Rendement voor de inschrijver Belgische lening 196319731978 1983, (1 0 emissie) 4 31963 5.900 5 00 (eerste jaar) 5,25 (laatste 10 jaar) 10, 15 of 20 jaar 100,00 100 na 10 jaar 101 na 15 jaar 106 na 20 jaar 5,50 na 10 jaar 5,11 na 15 jaar 5,27 na 20 jaar Regie van Telegraaf en Telefoon 1963197319781983 18 41963 1.350 5,50 10, 15 of 20 jaar 100,00 100 na 10 jaar 102 na 15 jaar 107 na 20 jaar 5,50 na 10 jaar 5,59 na 15 jaar 5,70 na 20 jaar Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen 19631973 19781983 16 51963 1.300 5,50 10, 15 of 20 jaar 10000, 100 na 10 jaar 102 na 15 jaar 107 na 20 jaar 5,50 na 10 jaar 5,59 na 15 jaar 5,70 na 20 jaar Nationale Kas voor Beroepskrediet 196319681973 30 51963 350 5,20 (eerste' 5 jaar) 5,50 (laatste 5 jaar) 5 of 10 jaar 100,00 na 102 na 10 jaar,20 5 na 5 jaar 5,48 na 10 jaar Belgische lening 196319731978 1983, (2 0 emissie) 20 61963 5.250 550 (eerste 10 jaar) 5,75 (laatste 10 jaar) 10, 15 of 20 jaar 99,00 100 na 10 jaar 102 na 15 jaar 106 na 5 jaar 5,63 na 10 jaar 5,75 na 15 jaar 5,84 na 20 jaar Stad Gent 196319731983 3 91963 600 5,20 (eerste 5 jaar) 5,40 (volgende 5 jaar) 5,60 (volgende 5 jaar) 5,80 (laatste 5 jaar) 10 of 20 jaar 99,00 115 eerste 10jaar vol gende 5 jaar 102,50 laatste 5 jaar. 5,901 na 20 jaar Stad Luik 196319731983 3 91963 1.000 5,20 (eerste 6 jaar) 5,40 (volgende 5 jaar) 5,60 (volgende 5 jaar) 5,80 (laatste 5 jaar) 10 of 20 jaar 99,00 115 eerste 10 jaar 105 volgende 5 jaar 102,50 laatste 5 jaar 5,90 1 na 20 jaar Belgische lening 1963 19731978 1983, (3 0 emissie) 8101963 3.232 5 ' 50 (eerste 10 jaar) 5,75 (laatste 10 jaar) 10, 15 of 20 jaar 98,50 100 na 10 jaar 103 na 15 jaar 108 na 20 jaar 5,70 na 10 jaar 5,84 na 15 jaar 5,94 na 20 jaar Belgische lening 1963 1983 8 10 1963 4.270 6,00 20 jaar 100,00{ 100. na 20 jaar 6,00 na 20 jaar Wegenfonds 1963 1983 18 11 1963 2.500 6,00 20 jaar 99,00{ 100 na 20 jaar j 6,09 na 20 jaar Stad Brussel 196319731983 11121963 1.000 2 5,30 (eerste 35jaar) 5,50 (volgende 5 jaar) 5,60 (volgende 5 jaar) 5,80 (laatste 5 jaar) 10 of 20 jaar 98, 00 115 eerste 10 jaar 105 laatste 10 jaar 6,14 1 na 20 jaar Stad Antwerpen 196319731983 11121963 1.400 2 28.152 5,30 (eerste 5 jaar) 5,50 (volgende 5 jaar) 5,60 (volgende 5 jaar) 5,80 (laatste 5 jaar) 10 of 20 jaar 98,00 115 eerste 10 jaar 105 laatste 10 jaar 6,14 1 na 20 jaar Gemiddeld rendement. 2 Het nominaal bedrag werd niet geheel voltekend gedurende de inschrijvingstijd.

672 de mogelijkheid te bieden ze om te zetten in obligaties van nieuwe overheidsleningen, die ruim verhandelbaar zijn. De uitgifte van de staatslening 19631983, 1 reeks, in de maand maart, bood de gelegenheid tot conversie van de le reeks van F 1 miljard van de 1 tranche van de «Speciale conversielening 1962», Op één na, hebben alle banken die effecten van de «Speciale conversielening 1962» bezaten, van de hun geboden gelegenheid tot omzetting gebruik gemaakt. In overeenstemming met het vroeger vastgestelde beginsel, werden de conversiemodaliteiten zodanig bepaald dat de Staat zijn lasten niet ziet veranderen, noch in actuarieel noch in fiscaal opzicht. Uitgiften van leningen. De overheid en de openbare nutsbedrijven hebben in 1963 de leningen die in tabel III voorkomen, bij openbare inschrijvingen uitgegeven. Bij de emissies vermeld in tabel III dienen te worden gevoegd de effecten van de tiende tranche van de 5,50 pct.obligaties, voor een totaal van.p 288.780.000, aan de oorlogsgetroffenen afgegeven door de Zelfstandige Kas voor Oorlogsschade van 1 oktober 1962 tot 30 september 1963. Die obligaties werden op 18 februari 1963 in de officiële noteringen opgenomen. De Nationale Stichting voor de financiering van het wetenschappelijk onderzoek is in 1963 begonnen met de uitgifte, tegen 2 pct. 's jaars en a pari, van een vierde tranche van F 300.000.000, van haar 1960 / 1999lening. Tabel III houdt geen rekening met de doorlopende uitgiften van de openbare nutsbedrijven. Het nettoberoep van de overheid op de kapitaalmarkt bereikte in 1963 dus F 20,3 miljard (uitgiften : F 28,2 miljard, min terugbetalingen : 1' 7,9 miljard) tegen F 22,2 miljard in 1962, F 20,6 miljard in 1961, F 23 miljard in 1960, F 27,9 miljard in 1959 en F 21,2 miljard in 1958. Rekening houdend met de bewegingen van de portefeuille van het Rentenfonds bekomt men volgende cijfers : 1962 1968 (Miljarden franken) Uitgiften 35,4 28,2 Terugbetalingen 13,2 7,9 22,2 20,3 Saldo van de ter beurze gedane verrichtingen met het Rentenfonds als tegenpartij 0,8 0,6 21,4 19,7 Tabel IV. In 1963 gedane terugbetalingen en schrappingen 21 11963 Schatkistcertificaten 1957 1963 : terugbetaling op de vervaldag 3.469.512.000 1 21963 Wederopbouw 26 tranche terugbetaling op de vervaldag 378.000.000 1 61963 Nationale Kas voor Beroeps. krediet 1953.1963 le reeks : terugbetaling op de vervaldag 35.136.000 15 71963 SintGillis 1897 : terugbetaling op de vervaldag 313.000 1 91963 Nationale Kas voor Beroepskrediet 19531963 2 6 reeks : aangenomen ter betaling van de inschrijvingen op de lening 196319681973 22.399.000 terugbetaling op de vervaldag 50.651.000 15101963 Schatkistcertificaten 1943 : aangenomen ter betaling van de inschrijvingen op de leningen : 19631973 19781983 3 0 reeks 416.134.000 19631983 (op 20 jaar) 647.346.000 terugbetaling op de vervaldag 1.437.680.000 17121963 Stad Antwerpen 19581963 : aangenomen ter betaling van de inschrijvingen op de lening 196319731983 115.986.000 terugbetaling op de vervaldag 484.019.000 17121963 Stad Brussel 19581963 : aangenomen ter betaling van de inschrijvingen op de lening 196319731983 44.162.000 terugbetaling op de vervaldag 755.838.000 7.857.171.000 1 Bij dit cijfer dienen gevoegd de op 1 januari 1908 terugbetaalde obligatie van de Munteaneringelening, 00 reeks oneven nummers voor oen bedrag van F 802.457.000.