Invoering Wet basisvoorziening kinderopvang vergt versterking financiële positie kinderopvangorganisaties



Vergelijkbare documenten
Invoering Wet basisvoorziening kinderopvang vergt versterking financiële positie kinderopvangorganisaties

Financiële positie kinderopvangorganisaties per 31 december

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/KO/2004/19004

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland

Sectorrapport Kinderopvang 2017

Berenschot. Evaluatie wet VTH. Op weg naar een volwassen stelsel BIJLAGE 3 ANALYSE FINANCIËLE RATIO S OMGEVINGSDIENSTEN

RAPPORT FINANCIEEL CONTINUÏTEITSTOEZICHT

Kinderopvang in eigen beheer. Resultaten marktonderzoek

Het aanbod van kinderopvang per eind 2004

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011

Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, (t.a.v. J. van der Meer)

MONITOR CAPACITEIT KINDEROPVANG Capaciteitsgegevens in het jaar 2008

Voorwoord. Team Waarborgfonds Kinderopvang,

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

Gelet op de artikelen 1.8, eerste lid en 1.9, eerste lid, van de Wet kinderopvang 1 ;

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2013

C2.ľ3b bö DIV.STAN Bv// FPc

Evaluatie nota vrijwilligerswerkbeleid Oostzaan. Aan de Waterkant

Onderzoeksplan doeltreffendheid en doelmatigheid 2018

Algemene Vergadering van Aandeelhouders Zeeland Seaports

Gevolgen voor de werkgelegenheid

Reserve Ontwikkelingsprojecten Spelregels. Gemeente Albrandswaard

Subsidieverlening 2014 Stichting Vrijwillige Thuiszorg Overijssel

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2014

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 11 juni 2010 Betreft kinderopvangtoeslag vanaf 2011

Vragen kinderopvang bij begroting en jaarverslag OCW en begroting SZW

Benchmarkrapport Kinderopvang. Kinderopvang Het Voorbeeld September 2012

Onderzoek naar de evalueerbaarheid van gemeentelijk beleid

Deze centrale vraag leidt tot de volgende deelvragen, die in het onderzoek beantwoord zullen worden.

Aan Van Datum Ministerie van OCW Rebel

Richtlijn financieel ratingsysteem. Uitgave nr. : versie 2.7 Datum : 1 januari 2016

Bestuursnummer : Datum onderzoek : 2013 Datum vaststelling : 3 maart 2014 Onze Referentie :

Financiële bedrijfsvoering

Het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

JAARREKENINGEN 2012 VAN INSTELLINGEN VOOR FUNDEREND ONDERWIJS. FINANCIEEL BEELD PER SECTOR Versie 1.0 definitief

Rekenkamercommissie. Onderzoeksplan subsidiebeleid

CIOT-bevragingen Proces en rechtmatigheid

Inspectierapport PSZ De Kleine Waal Grote Beer ES HOORN NH

Analyse ontwikkeling van vraag en aanbod logistiek terreinen in de regio Schiphol

Vastgoed. Plan van Aanpak. Versie: Definitief Bestandsnaam: Datum opgesteld: Voor akkoord: Plan van aanpak: Vastgoed.

Oorzaken prijsstijging kinderopvang

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nieuwsflits. Evaluatieonderzoek naar de Regeling palliatieve terminale zorg

1) Toelichting op de componenten waaruit de rentevergoeding bestaat. De gevraagde rentevergoeding op de lening bestaat uit twee componenten.

Willemsoord BV Rapportage aan de gemeenteraad

Raadsvoorstel 15 december 2011 AB RV

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provinciale Staten van Flevoland Postbus AB LELYSTAD

financiering van werkkapitaal

Inspectierapport BSO Carolus (BSO) Kerkweg BN COTHEN

Persbericht. N.V. Bever Holding - resultaten verslagjaar 2015

Uitwerkingen Freelance

BEOORDEEL DE VERMOGENSPOSITIE VAN UW SCHOOLBESTUUR

Rapportage. Effectmeting naar onderzoek Weten waarom uit Alphen-Chaam. Rekenkamercommissie Alphen-Chaam / Baarle-Nassau.

Periodieke beoordeling WFZ-deelnemers 2016

Faillissementsverslag nummer 1 datum: 24 oktober 2013

BAOZW/U Lbr. 11/015

De kaders in de kadernota Een onderzoek naar de kadernota van de gemeente Súdwest-Fryslân

116 De Pensioenwereld in 2015

Bezuinigingen openbaar groen Branche vereniging VHG Uitvoering december 2010 VELDWERK OPTIMAAL

Asset & Liability Management

JAARVERSLAG EV HAARLEM. Haarlem, 7 april STICHTING DE WERELD KINDERTHEATER Gasthuisvest 47

Projectplan Monitor bevordering arbeidsparticipatie ( )

Resultaten en vervolgacties

RAPPORT FINANCIEEL CONTINUITEITSTOEZICHT

Samenvatting De vergoeding van psychodiagnostisch medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg

Grondbeleid en grondprijsbeleid Gemeente Weert

Samenvatting. Omschrijving OGGz

Overleven in zwaar weer Jaarcongres 2012 van het vakblad Management Kinderopvang

Inspectierapport Kinderdagverblijf 't Poppeke Hulsterweg 1F 4587 EA KLOOSTERZANDE

Notitie harmonisatie huurtarieven gemeentelijke buurthuizen 2017

3 e Voortgangsrapportage dienst

Inspectierapport Speelleergroep Sinne Cornelis Trooststraat (KDV) Cornelis Trooststraat BR LEEUWARDEN Registratienummer

Inspectierapport Bso Kinderopvang Op Maat - locatie Basisschool De Kreek (BSO) Hinkelenoord NC BERGEN OP ZOOM Registratienummer:

Inspectierapport Nader onderzoek Buitenschoolse opvang Kids2Ellens HAARLEM

Gelet op de artikelen 1.8, eerste lid, en 1.9, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

Gemeente Doetinchem. Presentatie jaarrekeningcontrole juni 2017

5 Opstellen businesscase

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Bijlage bij raadsvoorstel nr Nota Risicomanagement & Weerstandsvermogen

Inspectierapport Dagopvang & BSO De Dag Door (KDV & BSO) de Raetsingel KC BOXMEER Registratienummer:

Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt

11. Paragrafen. Paragrafen

Datum 27 november 2009 Betreft Oordeelsbrief Geacht bestuur,

Algemene uitkering

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW

FINANCIËLE BIJLAGE VOORSTEL MFC. Inleiding

Rechtbank Maastricht NOTITIE. 1. Inleiding. Gemeente Maastricht

Borgstelling en kredietwaardigheid van de kinderopvang

Sector Kinderopvang 2015: feiten, cijfers & ontwikkelingen

Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in de gemeente West Maas en Waal per

Kinderopvang tot 2015: krimp en yuppificatie zet door

Summary 215. Samenvatting

governance code kinderopvang preambule

Inspectierapport De Parel (BSO) Zuiderkruis VA AMERSFOORT

Inspectierapport Peuterspeelzaal Pinokkio (PSZ) Zoeksestraat 5a 4721AC SCHIJF

Streng aan de poort bij aanvraag exploitatie gastouderbureau

Impactanalyse DOT Honorariumtarieven

Onderzoeksopzet wijkplatforms gemeente Barneveld

BAOZW/U Lbr. 09/139

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

Transcriptie:

Invoering Wet basisvoorziening kinderopvang vergt versterking financiële positie kinderopvangorganisaties Nulmeting financiële positie geeft verkennend inzicht in toekomstmogelijkheden kinderopvangorganisaties na invoering Wet basisvoorziening kinderopvang 03-0188 Utrecht, mei 2003

Inhoud Voorwoord.......................................................... 7 Samenvatting......................................................... 9 Inleiding........................................................... 21 1 Heterogeniteit onderzochte organisaties kent oorsprong in historie kinderopvang... 27 Historische context bepalend voor branche kinderopvang.................... 27 Betrokkenheid overheid bij kinderopvang start midden jaren zeventig........ 27 Door invoering Welzijnswet verantwoordelijkheid bij gemeenten........... 28 Vanaf 1990 kinderopvang als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van drie partijen........................................................ 28 Politieke omgeving huidige kinderopvang onverminderd dynamisch......... 28 Onderzoekspopulatie toont heterogeniteit................................. 29 Onderzoekspopulatie omvat 42% van het aantal kindplaatsen............. 29 Gegevens met behulp van datawarehouse gestructureerd en gevalideerd...... 29 Omvang van organisaties in aantal kindplaatsen varieert sterk.............. 30 Aantal aan het onderzoek deelnemende organisaties evenwichtig gespreid over Nederland...................................................... 32 Onderzoekspopulatie representatief te achten........................... 34 2 Gemiddelde financiële positie kinderopvangorganisaties behoeft verbetering..... 35 Onderzoeksmethodiek en kengetallen weerspiegelen heterogeniteit organisaties... 35 Goede beheersing werkkapitaal noodzakelijk.............................. 36 Gemiddeld netto werkkapitaal als percentage van de omzet is licht negatief... 36 Factureringsmoment, factureringsperiode en betalingstermijn van belang voor beheersing werkkapitaal........................................... 37 Sterke concentratie van organisaties rondom 0% omzetrendement.............. 39 Omzetrendement vooral positief in kleine organisaties................... 42 Rentabiliteit vennootschap onder firma en eenmanszaak gemiddeld het hoogst.. 42 Kostenstructuur toont hoogste relatieve aandeel personeelskosten bij stichtingen.. 43 Substantieel gedeelte van de organisaties voldoet niet aan referentiewaarde solvabiliteit van 25%.................................................. 44 Referentiewaarde solvabiliteit op basis van eigen vermogen wordt door 62% van de organisaties niet bereikt................................. 44 Solvabiliteit gebaseerd op eigen vermogen kan vertekend beeld geven....... 45 Referentiewaarde solvabiliteit op basis van weerstandsvermogen wordt door 50% van de organisaties niet bereikt............................. 46 Solvabiliteit stichtingen relatief het hoogst.............................. 48 Correlatie tussen solvabiliteit en rentabiliteit toont aan dat 19 organisaties aan beide referentiewaardes voldoen............................................. 49 47% van de organisaties die voldoen aan beide referentiewaardes is eenmanszaak.. 50

3 Bandbreedte aangehouden bij raming benodigde investeringen................ 53 Gepleegde investeringen voornamelijk gericht op gebouwen en verbouwingen.... 53 Verwachte investeringen in drie categorieën onderscheiden................... 54 Investeringsbehoefte uitbreiding en verplaatsing te bepalen op basis van toekomstige vraag naar kinderopvang.............................................. 55 Ramingsmodel SEO/SCP gehanteerd voor bepaling van de vraag naar kinderopvang.................................................... 55 Recente ontwikkelingen tonen noodzaak actualisatie input SEO/SCP-model...... 56 Afname economische groei remt vraag naar kinderopvang................ 56 Ontwikkeling in arbeidsparticipatie van vrouwen heeft negatief effect op vraag naar kinderopvang............................................... 57 Demografische ontwikkeling toont daling aantal kinderen na 2007.......... 57 SEO/SCP-model ten behoeve van investeringsonderzoek geactualiseerd......... 59 Mutatie kindplaatsen opnieuw berekend.............................. 60 Vervangingsinvesteringen 2004 tot 2014 bedragen minimaal 270 miljoen........ 62 Samenvattend: investeringen............................................ 64 4 Verbreding in te zetten financieringsinstrumenten mogelijk................... 65 Huidige financieringsinstrumenten generiek in te zetten...................... 65 Gebruik financieringsinstrumenten organisaties die voldoen aan referentiewaardes rentabiliteit en solvabiliteit verschilt van gebruik door andere organisaties........ 67 Toekomstige financieringsinstrumenten en -mogelijkheden zijn in ontwikkeling.... 69 Overdragen van vastgoedbeheer verhoogt solvabiliteit en verlaagt beheerskosten.. 69 Liquide maken van stille reserves in onroerende zaken mogelijk via vastgoedfonds.. 69 Europese subsidiemiddelen bieden mogelijkheid tot bijdrage in financiering voor uitbreiding of nieuw project............................................ 70 5 Conclusies te plaatsen in perspectief strategische brancheverkenning........... 71 Ruim 87% van de onderzochte organisaties voldoet niet tegelijkertijd aan eisen rentabiliteit en solvabiliteit............................................. 71 Raming investeringen slechts gedeeltelijk mogelijk.......................... 71 Inzet nieuwe financieringsinstrumenten in ontwikkeling...................... 72 Strategische verkenning branche kinderopvang basis voor beoordeling.......... 72 Marktwerking op korte termijn voor alle organisaties realiteit............... 73 Vraag naar kinderopvang afhankelijk van aantal determinanten............. 73 Positie kinderopvang verschuift op korte termijn......................... 74 Zwakke financiële positie maakt specifieke maatregelen noodzakelijk........... 75

6 Aanbevelingen...................................................... 77 Transformatie aanbodgefinancierde organisaties naar marktgerichte organisaties vergt strakke financiële sturing.......................................... 77 Breder inzetten borgstellingen en ontwikkeling nieuwe financieringsinstrumenten bevorderen financierbaarheid organisaties................................. 79 Inzicht in toekomstige investeringen vergt verbetering eenduidige activaregistratie en actualisatie vraagramingsmodel...................................... 80 Faciliterende maatregelen van essentieel belang bij invoering Wbk.............. 80 Rijksoverheid heeft stimulerende rol.................................. 80 Gemeenten kunnen ruimte creëren voor succesvolle omslag............... 81 Waarborgfonds kan door bewaken financierbaarheid omslag naar ondernemingsgerichte organisaties faciliteren.......................... 81 Initiatieven brancheorganisaties kunnen omslag branche stimuleren......... 82 Draagvlak voorgestelde maatregelen nader te onderzoeken.................... 83 Bijlagen A Samenstelling begeleidingscommissie.................................... 87 B Lijst van geïnterviewde personen........................................ 89 C Uitwerking subsidiemogelijkheden....................................... 91 D Vragenlijst financiële positie........................................... 93

Voorwoord Het onderzoek waar in dit rapport over wordt gerapporteerd, is in opdracht van het Implementatiebureau Wet basisvoorziening kinderopvang uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers. Wij hebben het als een eervolle uitdaging ervaren om deze opdracht uit te voeren. Daarbij wisten wij ons verzekerd van de medewerking van velen. Wij zijn de kinderopvangorganisaties die aan het onderzoek hebben meegewerkt zeer erkentelijk voor de tijd en de moeite die zij hebben besteed aan het leveren van de gevraagde informatie. De medewerkers van kinderopvangorganisaties en alle overige partijen die in de branche werkzaam zijn, danken wij voor de inbreng die zij hebben geleverd tijdens de interviews en tijdens de expertmeeting. De inhoudelijke inbreng van de begeleidingscommissie, die bestaat uit vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Ondernemers Groep (MOgroep), de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang, de Stichting Waarborgfonds Kinderopvang (Waarborgfonds), het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Programmabureau zelf, was voor ons onmisbaar. PricewaterhouseCoopers 7

8

Samenvatting Dit rapport bevat de uitkomsten van het onderzoek naar de financiële positie van kinderopvangorganisaties per 31 december 2001, de investeringsbehoefte voor de periode 2004 tot 2014 en de huidige en toekomstige financieringsinstrumenten. In het perspectief van de beoogde invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) heeft het Programmabureau Implementatie Wbk aan PricewaterhouseCoopers gevraagd dit onderzoek te verrichten. De voor het onderzoek benodigde gegevens zijn verzameld door middel van een vragenlijst die aan de kinderopvangorganisaties is verzonden en door gebruik te maken van financiële gegevens die voor dit onderzoek beschikbaar zijn gesteld door de Stichting Waarborgfonds Kinderopvang (Waarborgfonds). Aan het onderzoek hebben 182 organisaties deelgenomen. Deze organisaties beschikken in totaal over 65.000 kindplaatsen, dat is 42% van het totaal aantal kindplaatsen in 2001. Van 33 organisaties waren onvoldoende complete of consistente gegevens beschikbaar, zodat de analyses van de financiële positie zijn gebaseerd op 149 organisaties met in totaal 64.000 plaatsen, 41,5% van het totale aantal. De in het onderzoek opgenomen organisaties zijn uit heel Nederland afkomstig en zijn evenwichtig gespreid over de regio s (regio-indeling Kamer van Koophandel). Tevens zijn de organisaties goed gespreid over de zeven grootteklassen die in het onderzoek zijn onderscheiden. Gezien het aantal in het onderzoek betrokken kindplaatsen en de spreiding naar regio en omvang is er voor wat betreft het onderzoek naar de financiële positie van de kinderopvangorganisaties sprake van een voor de branche representatief onderzoek. Het onderzoek naar de investeringsbehoefte is gebaseerd op de gegevens van 68 organisaties en kan daarmee uitsluitend als indicatief worden beschouwd. Het onderzoek naar de financieringsinstrumenten is gebaseerd op de gegevens van 86 organisaties. Vanwege de grote overeenkomsten in de aangeleverde gegevens worden ook deze resultaten als bruikbaar voor de gehele branche beschouwd. Bevindingen en aanbevelingen geordend naar onderzoeksvragen Het onderzoek is gebaseerd op de volgende in de onderzoeksvragen aangegeven onderwerpen: (a) het in kaart brengen van de financiële positie van ondernemers in de kinderopvang per 31 december 2001, de te verwachten effecten van de Wbk op de vermogenspositie van de kinderopvangorganisaties en de mate waarin de organisaties op de invoering van de Wbk zijn voorbereid; 9

(b) het in kaart brengen van de omvang van de te verwachten investeringen in de branche kinderopvang in de periode 2004-2014; (c) het in kaart brengen van de huidige en toekomstige financieringsinstrumenten in de kinderopvangbranche. Naast de feitelijke bevindingen hebben wij een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze zijn geplaatst in het perspectief van de financiële positie in relatie tot de marktwerking waarmee alle kinderopvangorganisaties te maken zullen krijgen. De aanbevelingen zijn gericht op een maximale effectiviteit van de Wbk en de rol die de kernspelers daarbij kunnen vervullen. Eerste onderzoeksvraag: het in kaart brengen van de financiële positie van kinderopvangorganisaties De eerste onderzoeksvraag omvat naast het in kaart brengen van de financiële positie en de daaraan ten grondslag liggende factoren tevens het in kaart brengen van de effecten die de invoering van de Wbk naar verwachting met zich meebrengt, de eisen van externe financiers, de mate waarin de kinderopvangorganisaties op deze eisen zijn voorbereid en de eventuele risico s die de invoering van de Wbk met zich meebrengt. Financiële positie organisaties gemiddeld niet sterk Voor het bepalen van de financiële positie per 31 december 2001 zijn het netto werkkapitaal, de rentabiliteit en de solvabiliteit op basis van het weerstandsvermogen van de 149 onderzochte kinderopvangorganisaties geanalyseerd. Het werkkapitaal is een indicator voor de mate waarin organisaties in staat zijn om de schulden op korte termijn te voldoen. Meer dan de helft van de onderzochte organisaties heeft een positief werkkapitaal. Het gewogen gemiddelde netto werkkapitaal per 31 december 2001 is echter 0,7% negatief. Door het wegvallen van subsidiestromen maakt de invoering van de Wbk de beheersing van het werkkapitaal meer dan ooit noodzakelijk, om te vermijden dat betalingsproblemen zullen ontstaan. De rentabiliteit is een indicator voor de winstgevendheid van een organisatie. Als grondslag voor de beoordeling van de rentabiliteit hebben wij het rendement als percentage van de omzet uit zowel de gesubsidieerde als de niet-gesubsidieerde activiteiten in 2001 gehanteerd. Een organisatie met een positief rendement maakt winst, een organisatie met een negatief rendement maakt verlies. Op basis van de door ons gevoerde gesprekken met financiële instellingen bestaat de verwachting dat de referentiewaarde voor de rentabiliteit voor de branche kinderopvang 10% zal bedragen. 10 Samenvatting

Bijna 30% van de organisaties heeft in 2001 een negatief rendement behaald en 50% heeft een resultaat van rond de 0% behaald. Indien de omzetgrootte van de organisatie wordt meegewogen bedraagt het gemiddelde omzetrendement 0,3%. Dit is substantieel lager dan de referentiewaarde van 10% die wij voor het onderzoek hebben aangehouden. Het blijken vooral de kleine organisaties (van 0 tot 20 en van 20 tot 50 plaatsen) te zijn die de referentiewaarde van 10% benaderen. Gelet op de verschillen in de wijze waarop de stimuleringsgelden en andere subsidiegelden in de jaarrekening zijn verwerkt, hebben wij de beoordeling van de solvabiliteit gebaseerd op het weerstandsvermogen. Het weerstandsvermogen is de verhouding tussen het totaal van het eigen vermogen en de voorzieningen enerzijds en het balanstotaal anderzijds. Het weerstandsvermogen geeft aan in welke mate de organisatie ook in minder gunstige tijden vermogen kan aantrekken. Op basis van de door ons gevoerde gesprekken met financiële instellingen bestaat de verwachting dat de referentiewaarde voor de solvabiliteit op basis van het weerstandsvermogen voor de branche kinderopvang 25% zal bedragen. Uit het onderzoek is gebleken dat 50% van de organisaties (75 organisaties) een op weerstandsvermogen gebaseerde solvabiliteit heeft die onder de referentiewaarde van 25% ligt. De gewogen gemiddelde solvabiliteit bedraagt 29,4%. Van 20 organisaties is de solvabiliteit negatief, als gevolg van verliezen. Uit een nadere analyse van deze verliezen is gebleken dat deze mede worden veroorzaakt door aanloopverliezen. Bij stichtingen is de gemiddelde solvabiliteit met ongeveer 34 % het hoogst en bij de vennootschappen onder firma met ongeveer 7% het laagst. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de eigen vermogensvorming bij de vennootschappen onder firma onderhevig kan zijn aan privé-onttrekkingen door eigenaren, waardoor de omvang van het eigen vermogen wellicht vertekend (te laag) is. Samenvattend kunnen de kernbevindingen van het onderzoek naar de financiële positie als volgt worden weergegeven: (a) Bijna de helft van de organisaties beschikt over een negatief netto werkkapitaal; (b) Het gemiddelde netto werkkapitaal bedraagt 0,7% negatief; (c) Ongeveer de helft van de organisaties heeft een omzetrendement van circa 0%; (d) Het gewogen omzetrendement van de organisaties bedraagt gemiddeld 0,3%, terwijl de referentiewaarde van externe financiers 10% bedraagt; (e) Van 50% van de organisaties is de op weerstandsvermogen gebaseerde solvabiliteit lager dan de 25% die de financiers naar verwachting als referentiewaarde zullen hanteren; (f) De op weerstandsvermogen gebaseerde solvabiliteit is gemiddeld 29,4%. Van de 149 organisaties waarop het onderzoek naar de financiële positie van de kinderopvangorganisaties is gebaseerd, voldeden 130 organisaties (87,3%) eind 2001 niet aan beide referentiewaardes (voor rentabiliteit en solvabiliteit tegelijk). 19 organisaties voldoen wel aan de beide referentiewaardes. Deze organisaties zijn over het algemeen klein van omvang (0-50 kindplaatsen) en hebben relatief vaak de rechtsvorm van een eenmanszaak. Samenvatting 11

In figuur S-1 is de financiële positie van de 149 onderzochte organisaties samengevat, waarbij de bovenstaande referentiewaardes zijn weergegeven. Figuur S-1: Matrix rentabiliteit versus solvabiliteit op basis van weerstandsvermogen Rentabiliteit (netto resultaat in % van de omzet) 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% III N=16 (10,7%) N=19 (12,8%) -30% IV N=59 (39,6%) II N=55 (N=36,9%) -40% -100% -75% -50% -25% 0% 25% 50% 75% 100% Solvabiliteit (weerstandsvermogen in % van totale vermogen) N=149 I Bron: PricewaterhouseCoopers Onderzoek geeft inzicht in factoren die financiële positie verklaren Uit het onderzoek blijken de volgende mogelijke verklaringen voor het gemiddeld negatieve werkkapitaal: (a) het factureringsmoment (25% van de organisaties factureert achteraf); (b) de factureringsperiode (niet alle organisaties hanteren dezelfde periode); (c) de betalingstermijn (de gemiddelde overschrijding bedraagt 13 dagen). Tekortschietende rentabiliteit en solvabiliteit worden deels veroorzaakt door de regelgeving en restricties van subsidiërende instanties ten aanzien van het maken van winst en ten aanzien van vermogensontwikkeling bij de door hen gesubsidieerde organisaties. Verder blijkt uit het onderzoek dat het eigen vermogen slechts in beperkte mate door de organisaties zelf is opgebouwd. Dat betekent dat organisaties afhankelijk zijn van externe middelen, en daarmee kwetsbaar zijn. Wij hebben geen onderzoek verricht naar het bestaan van vergelijkbare kengetallen voor rentabiliteit en solvabiliteit in andere sectoren dan de kinderopvangbranche. Een branchevergelijking is dus niet mogelijk. Wij hebben evenmin een vergelijking gemaakt tussen de financiële positie ultimo 2000 en ultimo 2001. De vergelijkbaarheid van de cijfers is daarvoor te gering, omdat in 2001 veel fusies en overnames hebben plaatsgevonden en veel organisaties pas in 2001 zijn gestart. Bovendien hebben niet alle organisaties data over 2000 aangeleverd. Wij hebben in het onderzoek gekozen voor een toekomstgerichte aanpak, waarin het accent ligt op mogelijkheden om in de toekomst te voldoen aan de referentiewaardes van de financiers. 12 Samenvatting

Invoering Wbk maakt verbetering financiële positie noodzakelijk om aan eisen externe financiers te kunnen voldoen Met de verdere invoering van de vraaggestuurde financiering, de minder sterke economische ontwikkeling en het beter in evenwicht komen van vraag en aanbod door de forse capaciteitsuitbreiding van de afgelopen jaren neemt ook het bedrijfsrisico van kinderopvangorganisaties toe. Bovendien vormen de in de Wbk te beëindigen subsidiestromen voor een deel van de organisaties de basis van het werkkapitaal. Dit alles vraagt om een beter rendement en een hogere solvabiliteit, zodat de continuïteit van de organisaties gewaarborgd kan blijven. Bij organisaties die niet voldoen aan deze referentiewaardes kunnen er knelpunten optreden. Gelet op de conclusie dat 87,3% van de 149 aan het onderzoek deelnemende organisaties per eind 2001 niet aan beide referentiewaardes voldoet, kan worden geconcludeerd dat een groot deel van de organisaties onvoldoende is toegerust voor de invoering van de Wbk, als geen actie wordt ondernomen. De financiële positie van de branche behoeft in het licht van de invoering van de Wbk substantiële verbetering. Organisaties die nu in hoge mate afhankelijk zijn van bevoorschotting (bijvoorbeeld door gemeenten in verband met subsidieplaatsen) lopen na invoering van de Wbk de meeste kans om in problemen te geraken. Uit het onderzoek is gebleken dat van de 49 organisaties die subsidievoorschotten ontvangen er 43 niet voldoen aan de referentiewaardes. Door de invoering van de Wbk kan voor deze organisaties naast een structureel probleem ook een incidenteel liquiditeitstekort ontstaan, omdat er na invoering van de Wbk een periode is waarin geen subsidievoorschotten meer worden ontvangen, terwijl evenmin al vanuit ouders en werkgevers betalingen zijn ontvangen (mede gelet op de overschrijding van de betalingstermijnen). Strakke financiële sturing voorwaarde voor verbeteren financiële positie Om de omslag naar ondernemingsgerichte organisaties te kunnen maken zal in ieder geval een deel van de organisaties sterker moeten gaan sturen op financiële resultaten. Om de financiële sturing te kunnen borgen bevelen wij de organisaties aan om, voor zover dit nog niet is gebeurd: (a) een planning- en controlcyclus op te zetten; (b) een businessplan inclusief een investerings- en liquiditeitsplan op te stellen. Bij het opstellen van begrotingen en managementinformatie is het zinvol om duidelijk naar voren te laten komen in welke mate de referentiewaardes worden gehaald. Personeelskosten vormen voor kinderopvangorganisaties het grootste deel van de kosten. Een goede beheersing van deze kosten door te sturen op productiviteit en bezettingsgraad heeft daarmee een grote invloed op de rentabiliteit. Samenvatting 13

Voor het beoordelen van de rentabiliteit achten wij het rendement per kindplaats het meest adequate kengetal. Voldoende rendement per kindplaats betekent tevens voldoende omzetrendement en solvabiliteit. Voor de sturing op rendement per kindplaats is het aan te bevelen uit te gaan van een normatieve productiviteit en bezettingsgraad, dat wil zeggen een productiviteit en bezettingsgraad die door de organisatie wenselijk en haalbaar worden geacht. De normatieve productiviteit zal gelet op de praktijkervaringen ruim beneden de 100% liggen. De solvabiliteit kan worden verhoogd door bijvoorbeeld het eigen vermogen te vergroten. Omvorming van stichtingen naar B.V. s kan daaraan bijdragen. Uit het onderzoek blijkt dat de stichtingen slechts zelden in staat waren om aan beide referentiewaardes te voldoen. Een tweede mogelijkheid is off balance financiering, bijvoorbeeld door het afstoten van vastgoed. Daartoe moet worden nagegaan of kan worden aangesloten bij een bestaand vastgoedfonds. Indien dit niet het geval is, dient de haalbaarheid van een nieuw op te richten vastgoedfonds specifiek voor de kinderopvang te worden onderzocht. Instrumenten voor een betere beheersing van het werkkapitaal zijn automatische incasso (50% van de organisaties maakt nog geen gebruik van dit instrument), facturering vooraf en variatie in de betalingstermijn. Daarnaast kan, indien de financiers terughoudend zijn bij het verstrekken van overbruggingskrediet, een systeem worden opgezet van achtergestelde leningen. Kans op financiële calamiteiten op grond van onderzoeksresultaten niet te voorspellen Door de wegvallende subsidies zijn na de invoering van de Wbk alle kinderopvangorganisaties aangewezen op externe financiers. Wij verwachten op grond van onze gesprekken dat de financiers zich, mogelijk mede gezien de uitkomsten van dit onderzoek, terughoudend op zullen stellen bij het beoordelen van financieringsaanvragen van kinderopvangorganisaties. Daarbij komt dat de wachtlijst in de kinderopvang terugloopt en in de nabije toekomst het aantal kinderen (verder) zal afnemen. Daarmee is leegstandsrisico niet uit te sluiten. Voor een aantal organisaties is op grond van deze factoren de kans op faillissement reëel aanwezig. In hoeverre dit tot calamiteiten zal leiden, is op grond van dit onderzoek niet vast te stellen. Zo is niet te voorspellen in hoeverre overname door andere organisaties faillissement zal voorkomen. Een te grote terugloop in capaciteit kan tot maatschappelijke problemen leiden als het gaat om regio s waar teveel organisaties zijn gesaneerd en er onvoldoende nieuwe toetreders zijn. Om deze situatie te voorkomen, achten wij een aantal (verderop nader toegelichte) financiële maatregelen nodig. 14 Samenvatting

Tweede onderzoeksvraag: de investeringsbehoefte van de branche In het onderzoek is de omvang van de te verwachten investeringen berekend voor de periode 2004 tot 2014. Er is onderscheid gemaakt tussen uitbreidings- en verplaatsingsinvesteringen enerzijds en vervangingsinvesteringen anderzijds. Voor de berekening van de investeringsbehoefte voor uitbreiding en verplaatsing is het vraagramingsmodel 2003-2007 van de Stichting voor Economisch Onderzoek en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SEO/SCP) als uitgangspunt gehanteerd. Naar aanleiding van recente ontwikkelingen, gebleken uit de door ons uitgevoerde strategische verkenning, hebben wij geconstateerd dat het SEO/SCP-model actualisatie en aanvulling behoeft. Wij hebben in het kader van dit onderzoek de ramingen uit het SEO/SCP-model geactualiseerd op het punt van de arbeidsparticipatie van vrouwen en de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Product. Tevens hebben wij de demografische ontwikkelingen tot 2014 in kaart gebracht. Voor de benodigde uitbreidings- en verplaatsingsinvesteringen zijn op basis van dit door ons aangepaste vraagvoorspelmodel twee scenario s opgesteld: een basisscenario en een laagconjunctuurscenario. Door vermenigvuldiging van de mutaties in kindplaatsen met het kengetal van 12.500,- voor gemiddelde stichtingskosten per kindplaats wordt een raming van het investeringsbedrag verkregen. De benodigde investeringen voor uitbreiding zijn over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2013 in het basisscenario op circa 1,1 miljard geraamd. Volgens het laagconjunctuurscenario zijn deze investeringen op circa 0,5 miljard geraamd. Omdat op grond van de huidige gegevens geen regionaal inzicht op lange termijn kan worden verkregen, is het niet mogelijk gebleken om de ramingen te specificeren naar investeringsjaar, naar regio of naar categorie kindplaatsen (voor kinderen van 0-4 jaar of van 4-12 jaar). Om dezelfde reden was het niet mogelijk om verplaatsingsinvesteringen te berekenen. De bedragen van 1,1 miljard en 0,5 miljard betreffen de totaal benodigde uitbreidingsinvesteringen. Daarvan zal een deel moeten worden opgebracht door de organisaties zelf (voor panden in eigendom) en een deel door de verhuurders. Uitgaande van een eigendomsaandeel van 15% varieert het door de branche op te brengen bedrag (afhankelijk van het gekozen scenario) tussen de 75 miljoen en de 165 miljoen. Het investeringsbedrag voor vervanging van de inrichting van gebouwen ramen wij op 66,2 miljoen en het bedrag voor vervanging van de inventaris op 101,8 miljoen. Aangezien wij er op grond van de gemiddelde afschrijvingspercentages van uit zijn gegaan dat over de onderzoeksperiode van 10 jaar gemiddeld eenmaal de investering in inrichting en tweemaal de investering in inventaris plaatsvindt, wordt de totale investering op 270 miljoen geraamd. De omvang van de investeringen voor het aanpassen dan wel verbeteren van bestaande locaties is sterk afhankelijk van de mate waarin de huidige locaties voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Omdat daarin binnen het bestek van dit onderzoek geen inzicht kon worden verkregen, was het niet mogelijk om voor deze vervangingsinvesteringen een raming op te stellen. De raming van 270 miljoen moet daarom als een ondergrens voor de verwachte vervangingsinvesteringen worden gezien. Samenvatting 15

Uit deze bevindingen kan de conclusie worden getrokken dat de mogelijkheid om financiering te kunnen aantrekken, voor de branche de komende jaren van groot belang blijft. Tevens moet op grond van het onderzoek worden geconcludeerd dat ontbrekend inzicht in vraag en aanbod en in de huidige omvang en staat van de activa een goede raming van de benodigde investering onmogelijk maakt. Om het noodzakelijke inzicht in de te plegen investeringen te vergroten, dient de activaregistratie te worden verbeterd. Landelijk uniforme richtlijnen voor de jaarverslaglegging kunnen de transparantie en daarmee de financierbaarheid bevorderen. Verder is voor een gedegen investeringsraming een adequaat vraagramingsmodel nodig. Daartoe kan een geactualiseerd en op onderdelen verbeterd SEO/SCP-model de basis vormen. Een spoedige beschikbaarheid is van groot belang. Derde onderzoeksvraag: huidige en toekomstige financieringsinstrumenten Wij hebben onderzocht welke financieringsinstrumenten op dit moment in de branche kinderopvang worden gebruikt en welke instrumenten mogelijk in de toekomst kunnen worden gebruikt. Door de (historisch bepaalde) diversiteit van de branche is er geen generiek risicoprofiel ten aanzien van de financiering op te stellen. Financiers kunnen zich daardoor terughoudend opstellen en hun onzekerheden afwentelen op degenen die de financiering aanvragen. Reductie van onzekerheid is van essentieel belang voor een geslaagde invoering van de Wbk. Bestaande financieringsinstrumenten op onderdelen breder in te zetten De huidige financieringsinstrumenten betreffen vooral generieke instrumenten, die in principe in de gehele branche kunnen worden gebruikt. Het meest bekend bij de organisaties zijn de hypothecaire leningen, de rekening-courant faciliteiten, de facturering vooraf en (aanvullende) subsidies. Dit zijn dan ook de meest gebruikte instrumenten, zij het dat zeker nog niet alle organisaties deze instrumenten inzetten. Huur en verhuur, leasing en (achtergestelde) leningen komen minder frequent voor. In 2001 is door de organisaties niet of nauwelijks gebruik gemaakt van financiering door vastgoedmaatschappijen, factoring en participaties en in het geheel niet van aandelenemissies, risicokapitaalverstrekkers en sale/leasebackconstructies. De 19 organisaties die voldoen aan de referentiewaardes van zowel rentabiliteit als solvabiliteit, blijken relatief weinig gebruik te maken van hypothecaire leningen en aanvullende subsidies en relatief veel van facturering vooraf. 16 Samenvatting

Wij concluderen verder uit het onderzoek dat het bestaande borgstellingsinstrument nog niet volledig wordt benut. Het verdient aanbeveling om onder voorwaarden het bestaande borgstellingsinstrument aan te vullen met huurgarantie, garantie bij achtergestelde leningen en de borgstellingsregeling voor het midden- en kleinbedrijf. Aantal nieuwe instrumenten nader te onderzoeken Kinderopvangorganisaties verkennen naast de huidige financieringsinstrumenten ook nieuwe financieringsopties en benaderen daarvoor partijen als pensioenfondsen, woningbouwcorporaties, vastgoedontwikkelaars en participatiemaatschappijen. Zij oriënteren zich op een aantal nieuwe instrumenten, waarvan de belangrijkste zijn: (a) het overdragen van vastgoedbeheer (42 kinderopvangorganisaties hebben een of meer panden in eigendom); (b) het liquide maken van stille reserves in onroerende zaken via een vastgoedfonds; (c) het vergroten van het gebruik van achtergestelde leningen. De beschikbaarheid van vastgoed maakt de eerste twee instrumenten tot een specifiek instrument voor de branche. Voor het overdragen van vastgoed noemden wij al eerder de suggestie om voor dit doel aansluiting te zoeken bij een bestaand vastgoedfonds of zo nodig de haalbaarheid van het oprichten van een nieuw fonds te onderzoeken. Te overwegen valt om in dit systeem een incentive in te bouwen door de leningsvoorwaarden te koppelen aan een beoordeling van de financiële risico s door het Waarborgfonds. Het vergroten van het gebruik van achtergestelde leningen (waarvoor gelet op de financiële positie van de branche vaak een borgstelling nodig zal zijn) dient niet te worden opgevat als verkapte subsidiering. Achtergestelde leningen dienen volledig te worden afgelost en na de afgesproken termijn rentedragend te worden. Het instrument van achtergestelde leningen kan onder meer een waardevolle rol spelen bij het tijdelijke liquiditeitstekort dat na invoering van de Wbk kan ontstaan. Europese subsidiemiddelen kunnen een bijdrage leveren in de financiering van uitbreidingen of nieuwe projecten. De Europese middelen bieden kansen voor het realiseren van projecten op het gebied van gedeelde arbeid en zorg, op het gebied van kwaliteit en kwantiteit van de opvang en op het gebied van personeelsopleidingen. De mogelijke omvang van deze subsidies valt buiten de scope van het onderzoek. Samenvatting 17

Optimale invoering Wbk vereist actieve rol kernspelers De invoering van de Wbk heeft niet alleen gevolgen voor de rol van de kinderopvangorganisaties; ook de rol van de landelijke en lokale overheid, het Waarborgfonds en de brancheorganisaties verandert. De hieronder genoemde aanbevelingen zijn gericht op de bijdrage die deze kernspelers kunnen leveren aan het reduceren van de onzekerheden (de risico s) die kunnen ontstaan door de invoering van de Wbk. Wij achten een aantal maatregelen daartoe noodzakelijk, onder de voorwaarde dat de beoogde marktwerking daardoor niet wordt aangetast. Stimulerende rol rijksoverheid blijft van belang Voor de rijksoverheid, verantwoordelijk voor een basisniveau van voorzieningen, achten wij een voortzetting van de huidige stimulerende rol weggelegd als het gaat om de totstandkoming van de benodigde maatregelen. De rol van de overheid omvat dan naar ons oordeel: (a) het actualiseren van het SEO/SCP-model, zodat op basis daarvan een adequate vraagvoorspelling kan worden opgesteld; (b) het blijven stimuleren van activiteiten die beogen de branche toe te rusten voor de invoering van de Wbk, waaronder: (i) het onderzoeken van de mogelijkheden voor overdracht van vastgoed door aansluiting bij een bestaand vastgoedfonds of eventueel oprichting van een nieuw fonds; (ii) het onderzoeken van de mogelijkheden om het borgstellingsinstrument uit te breiden; (iii) het onderzoeken van de mogelijkheden voor een ratingsysteem ten behoeve van de beoordeling van financieringsaanvragen; (iv) het tijdelijk faciliteren van landelijke partijen bij het vormgeven van beleid. Beëindigen subsidierestricties door gemeenten biedt kinderopvangorganisaties ruimte Gemeenten kunnen een bijdrage leveren door het beëindigen van restricties ten aanzien van de exploitatie en vorming van eigen vermogen, om de organisaties de gelegenheid te geven voldoende solvabiliteit op te bouwen. Ook na invoering van de Wbk kan dit spelen, als kinderopvangorganisaties onderdeel zijn van brede (gesubsidieerde) welzijnsorganisaties. Daarnaast kunnen gemeenten nagaan of het mogelijk is om nu al hoge bevoorschotting van organisaties af te bouwen, zodat de overgang naar het nieuwe systeem geleidelijker kan plaatsvinden en een tijdelijk liquiditeitstekort na invoering van de Wbk kan worden voorkomen. 18 Samenvatting

Waarborgfonds kan bijdragen aan reductie onzekerheden De beoogde reductie van onzekerheid kan naar onze mening worden bevorderd door de ontwikkeling van een ratingsysteem. Het ratingsysteem zien wij als instrument om te komen tot een gefundeerd oordeel over financieringsaanvragen. Het ratingsysteem omvat zowel financiële getallen als kwalitatieve indicatoren. Gelet op zijn taakstelling ligt het voor de hand dat het Waarborgfonds hiertoe het voortouw neemt. Voor het beoordelen van financieringsaanvragen met behulp van het ratingsysteem dient in afstemming met andere initiatieven een specifiek kennisdatabase ontwikkeld te worden. Een nader onderzoek moet aantonen of een ratingsysteem haalbaar is en op voldoende draagvlak kan rekenen. Gelet op de financiële positie van de branche en de toename van de risico s bij de invoering van de Wbk is het noodzakelijk dat de omvang van het vermogen van het Waarborgfonds opnieuw wordt geijkt. Wij zien voor het Waarborgfonds een rol weggelegd bij het door ons aanbevolen onderzoek naar de aansluiting bij of oprichting van een vastgoedfonds, naar het uitbreiden van de borgstellingsmogelijkheden en naar het ontwikkelen van nieuwe financieringsinstrumenten. Brancheorganisaties kunnen omslag naar ondernemerschap faciliteren De brancheorganisaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de omslag naar een ondernemingsgerichte branche door: (a) het bijdragen aan het realiseren van de genoemde maatregelen; (b) het (blijven) bundelen van branchekennis ten behoeve van kinderopvangorganisaties en andere belanghebbenden en voor eigen beleidsdoeleinden; (c) het stimuleren van en aandacht vragen voor eenheid van taal en voor stringente toepassing van richtlijnen voor registratie en verslaglegging; (d) het voorzien in specialistische kennis die individuele leden niet of moeilijk in kunnen huren. Om een optimale bijdrage te kunnen leveren, achten wij het gewenst dat de brancheorganisaties hun krachten bundelen. Haalbaarheidsonderzoek voorgestelde maatregelen eerste stap vervolgacties Het uitvoeren van een onderzoek naar haalbaarheid en draagvlak van de voorgestelde maatregelen in de komende maanden beschouwen wij als een noodzakelijke eerste vervolgactiviteit. Het ministerie van SZW/ het Programmabureau zou daartoe de regie kunnen nemen. Samenvatting 19

20

Inleiding In dit rapport worden de resultaten weergegeven van het onderzoek naar de financiële positie van de kinderopvangorganisaties. Beschreven worden de financiële positie per 31 december 2001, de investeringsbehoefte voor de periode 2004 tot 2014 en de huidige en potentiële financieringsinstrumenten. Aanleiding Het onderzoek vloeit voort uit het gegeven dat de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) van kracht zal worden, naar verwachting met ingang van 1 januari 2005. Het doel van de Wbk is tweeledig. Enerzijds wil de overheid middels het aanbieden van een financiële tegemoetkoming aan de ouders de toegankelijkheid van de kinderopvang verbeteren. Hierdoor wordt voor ouders het combineren van arbeid en zorgtaken beter mogelijk, waardoor arbeidsdeelname van vooral vrouwen wordt bevorderd. Anderzijds bevat de Wbk landelijk geldende voorschriften voor de kwaliteit van de kinderopvang en uniformeert de Wbk de controlerende rol van de gemeenten. De kern van het financiële deel van de wet is het bekostigingsstelsel waarmee de aandacht wordt verlegd van aanbodgerichte financiering door de gemeenten naar vraagfinanciering via de ouders. De overheid gaat uit van een gezamenlijke financiële verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en de overheid. Het verantwoordelijke ministerie, tot juli 2002 het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en daarna het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), heeft een Programmabureau Implementatie Wbk ingesteld, dat voorbereidingen treft om de invoering van de Wbk mogelijk te maken. Hiertoe is een voorbereidingsprogramma opgesteld, waarvan het onderhavige onderzoek deel uitmaakt. Het Programmabureau heeft PricewaterhouseCoopers gevraagd onderzoek te doen naar: (a) de financiële positie van de kinderopvangorganisaties per 31 december 2001 en de te verwachten effecten van de Wbk op de financiële positie van de organisaties, toegespitst op de volgende aspecten: - een representatief beeld van de financiële positie; - een beeld van de belangrijkste factoren die aan de financiële positie ten grondslag liggen; - een concreet beeld van de effecten die de invoering van de Wbk zal hebben op de vermogenspositie; - een beeld van de mate waarin organisaties op externe financiering zijn voorbereid (de eisen die financiers zullen stellen, de mate waarin de organisaties aan de eisen voldoen en de maatregelen die nodig zijn om aan de eisen te (blijven) voldoen); - een beeld van het risico om als gevolg van de invoering van de Wbk geconfronteerd te worden met een financiële calamiteit; 21

(b) (c) de omvang van de te verwachten investeringen in de branche kinderopvang in de periode 2004 tot 2014, te berekenen op basis van de belangrijkste factoren die op de investeringen van invloed zijn en op basis van twee ontwikkelingsscenario s; de huidige en mogelijke toekomstige financieringsinstrumenten in de kinderopvangbranche, toegespitst op de volgende aspecten: - een inventarisatie van de instrumenten die op dit moment worden gebruikt of onderzocht; - een beeld van de randvoorwaarden en voor- en nadelen die zijn verbonden aan de financieringsopties; - een beeld van de bestaande overheidsfaciliteiten die een bijdrage kunnen leveren aan het investeringsklimaat; - een beeld van de nieuwe financieringsinstrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan het versterken van het investeringsklimaat. Op basis van de onderzoeksresultaten worden zoals in de opdracht is aangegeven aanbevelingen geformuleerd aan het ministerie van SZW en het Waarborgfonds. In aanvulling daarop hebben wij aanbevelingen geformuleerd voor overige belanghebbenden binnen de branche kinderopvang. Begeleidingscommissie Het onderzoek is ondersteund door een begeleidingscommissie, die bestaat uit vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Ondernemers Groep (MOgroep), de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang, de Stichting Waarborgfonds Kinderopvang (Waarborgfonds), het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Programmabureau Wbk. In bijlage A is de samenstelling weergegeven. De begeleidingscommissie heeft een adviserende functie naar het Programmabureau Implementatie Wbk, het Waarborgfonds en het ministerie van SZW en is actief betrokken geweest bij alle fasen van het onderzoek. Zo heeft de begeleidingscommissie om te beginnen een adviserende rol vervuld bij het ontwikkelen van de vragenlijst die naar de organisaties is verzonden. Verder heeft de commissie deelnemers voorgesteld voor de expertmeeting waarin de door ons opgestelde strategische verkenningen zijn getoetst en hebben de leden van de commissie een inhoudelijke rol gespeeld door deelname aan de expertmeeting. Ook voor de interviews met organisaties en belanghebbenden zijn door de commissie voorstellen gedaan. Tot slot is in de begeleidingscommissie de conceptversie van dit rapport besproken. Uitvoering onderzoek Per onderzoeksvraag wordt hieronder aangegeven welke onderzoeksmethoden en analyses zijn gebruikt. 22 Inleiding

Uitvoering onderzoek financiële positie Voor het vaststellen van de financiële positie van de organisaties in de kinderopvangbranche is in overleg met de begeleidingscommissie een vragenlijst ontwikkeld die naar alle in het adressenbestand van het Programmabureau opgenomen organisaties is gestuurd. Dit betreft ruim 1.300 kinderopvangorganisaties. De vragenlijst is tevens gebruikt om extra informatie te verzamelen voor de beantwoording van de andere twee onderzoeksvragen. De vragenlijst (zie bijlage D) is opgebouwd uit de volgende onderdelen: (a) algemene informatie over de organisatie; (b) financiële gegevens; (c) investeringen; (d) financieringsinstrumenten. De algemene informatie is opgevraagd om de door organisaties aangeleverde financiële informatie diepgaand te kunnen analyseren en zoveel mogelijk de context van de cijfers te achterhalen. Deze algemene informatie omvat een organigram, een schema van de juridische structuur, een informatiebrochure, de jaarrekening 2001, een prognose 2002, de begroting 2003 en het investeringsplan en/of huisvestingsplan. Tijdens het onderzoek is een supportdesk zowel telefonisch als via e-mail beschikbaar geweest om algemene en inhoudelijke vragen van de organisaties te beantwoorden. Naast het analyseren van de aangeleverde informatie hebben wij, om het onderzoeksbestand te vergroten, bij het Waarborgfonds jaarrekeningen onderzocht van organisaties die niet op de vragenlijst hadden gereageerd. De betreffende organisaties zijn van tevoren schriftelijk op de hoogte gebracht van de intentie om de jaarrekeningen te gebruiken en zijn gevraagd om toestemming te verlenen voor het gebruik van de jaarrekening in het onderzoek. Eén organisatie heeft daarvoor geen toestemming verleend. Door gebruik te maken van de jaarrekeningen bij het Waarborgfonds kon aanvullende informatie worden verkregen over de financiële positie en de door de desbetreffende organisaties gehanteerde tarieven. Wij hebben vastgesteld dat de kinderopvangorganisaties waarvan de jaarrekeningen via het Waarborgfonds zijn onderzocht eenzelfde heterogeniteit vertonen als de organisaties die de vragenlijst hebben ingevuld. De beide bestanden mogen daarom worden samengevoegd. Gezien de heterogeniteit van de branche kinderopvang is een datawarehouse ontwikkeld om alle geïnventariseerde gegevens op een systematische wijze te kunnen structureren, valideren en analyseren. Met behulp van dit datawarehouse is een breed scala analyses uitgevoerd en zijn dwarsverbanden getoetst. Dit rapport bevat de kernbevindingen van de uitgevoerde analyses. Inleiding 23

Uitvoering onderzoek te verwachten investeringen Om het onderzoek naar de te verwachten investeringen te kunnen uitvoeren hebben wij enerzijds de informatie uit de vragenlijst geanalyseerd en anderzijds een expertmatige insteek gekozen door een beroep te doen op specifieke materiedeskundigheid. De raming van de investeringskosten hangt in hoge mate samen met de vraag naar kinderopvang. Om zicht te krijgen op mogelijke scenario s voor de ontwikkeling van de vraag is een vraagvoorspelmodel geconstrueerd. Hierbij is gebruik gemaakt van het voorspelmodel van de Stichting voor Economisch Onderzoek en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SEO/SCP), dat de basis is voor vraagramingen tot 2007. Voor het ramen van de investeringen hebben wij de door ons bewerkte cijfers van het SEO/SCP en een aantal kengetallen gebruikt. Deze kengetallen zijn ontleend aan het rapport Kengetallen Bedrijfsvoering 2001van het Waarborgfonds en de MOgroep en aan de bij het Waarborgfonds aanwezige expertise. De kengetallen betreffen: (a) de gemiddelde stichtingskosten per vierkante meter bruto vloeroppervlak in 2001; deze blijken in de praktijk te variëren tussen 1.130 en 1.360; gerekend is met het (afgeronde) gemiddelde van 1.250,-; (b) het gemiddeld aantal vierkante meters bruto bebouwd vloeroppervlak per kindplaats in 2001, namelijk 10m 2. Om het vraagvoorspelmodel te kunnen construeren en om de resultaten in de juiste context te plaatsen, hebben wij allereerst een strategische verkenning uitgevoerd voor het in kaart brengen van de interne en externe ontwikkelingen van de branche kinderopvang. Met behulp van literatuuronderzoek en interviews met belanghebbenden zoals gemeenten, bemiddelaars, financiers, ouders, bedrijven en kinderopvangorganisaties zijn de volgende strategische verkenningen uitgevoerd: (a) een omgevingsanalyse; (b) een concurrentiekrachtenanalyse; (c) een marktanalyse; (d) een interne analyse; (e) een sterkte zwakte analyse. Vervolgens is een expertmeeting met genoemde belanghebbenden georganiseerd om de analyses te toetsen en om op basis van de geschetste ontwikkelingen de belangrijkste kenmerken voor de scenario s te bepalen. De uitkomsten van de strategische verkenningen en de beschouwde scenario s zijn in dit rapport alleen beknopt weergegeven. 24 Inleiding

Uitvoering onderzoek financieringsinstrumenten Om te bepalen welke instrumenten in de branche op dit moment worden gebruikt en welke instrumenten in de toekomst kunnen bijdragen aan het versterken van het investeringsklimaat zijn verschillende middelen ingezet. In de eerder genoemde vragenlijst is om een eerste indruk te verkrijgen van de instrumenten aan de ondernemers gevraagd welke instrumenten men kent, welke instrumenten men gebruikt en welke instrumenten men overweegt te gebruiken of juist niet te gebruiken; gevraagd is om de antwoorden toe te lichten. Verder hebben wij met huidige en potentiële nieuwe financiers interviews gehouden om de informatie uit de vragenlijst te toetsen en om van deze financiële deskundigen te vernemen welke mogelijke instrumenten in de toekomst een rol kunnen spelen. Door de subsidieadviseurs van PricewaterhouseCoopers is verkend welke subsidiemogelijkheden voor organisaties in de kinderopvangbranche op zowel nationaal als Europees niveau bestaan naast de huidige bestaande financieringsstromen. Opbouw van het rapport Het rapport bestaat uit zes hoofdstukken en is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt de onderzoekspopulatie nader uiteengezet. In hoofdstuk 2 komt de financiële positie van de kinderopvangorganisaties aan de orde. Achtereenvolgens zullen het werkkapitaal, de rentabiliteit en de solvabiliteit van de organisaties worden besproken. Tot slot wordt de samenhang weergegeven door middel van een correlatie tussen rentabiliteit en de solvabiliteit. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van het onderzoek naar de omvang van de te verwachten investeringen in de branche kinderopvang over de periode 2004 tot 2014. In hoofdstuk 4 gaan wij vervolgens in op de huidige en toekomstige financieringsinstrumenten en subsidiemogelijkheden voor de branche kinderopvang. In hoofdstuk 5 worden de conclusies weergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 6 aanbevelingen voor het ministerie van SZW, het Waarborgfonds en andere belanghebbenden geformuleerd. Het rapport wordt gecompleteerd door drie bijlagen. Bijlage A bevat de samenstelling van de begeleidingscommissie, bijlage B de lijst met geïnterviewden, bijlage C het overzicht van subsidiemogelijkheden en bijlage D de landelijk uitgestuurde vragenlijst. Inleiding 25

26

1 Heterogeniteit onderzochte organisaties kent oorsprong in historie kinderopvang 101 In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van de branche kinderopvang bezien vanuit een historisch perspectief. Vervolgens worden de omvang en samenstelling van de in dit onderzoek betrokken organisaties beschreven. Achtereenvolgens worden het aantal organisaties en de informatiebronnen, de omvang van de organisaties in aantal kindplaatsen, de rechtsvorm en de geografische spreiding toegelicht. 102 In dit onderzoek wordt als kinderopvang aangemerkt hele en halve dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Hierbij wordt onderkend dat veel organisaties ook peuterspeelzaalwerk aanbieden, dat buiten de scope van het onderzoek valt omdat de Wbk daarop niet van toepassing zal zijn. Voor de hele en halve dagopvang en voor buitenschoolse opvang wordt gebruik gemaakt van de eenheid kindplaatsen; voor de gastouderopvang van de eenheid koppeling. Voor de leesbaarheid van het rapport, en niet ongebruikelijk binnen de branche, hanteren wij in het rapport alleen het woord kindplaatsen. Bij de analyses is bij het aantal kindplaatsen ook het aantal koppelingen in de berekeningen meegenomen. Historische context bepalend voor branche kinderopvang 103 In Nederland zijn er per 31 december 2001 ongeveer 1.300 kinderopvangorganisaties met ruim 154.000 kindplaatsen voor hele dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. De branche is divers samengesteld. Er zijn enkele grote nationale aanbieders van kinderopvang met vestigingen verspreid over heel Nederland. Daarnaast bestaan er regionale spelers met een relatief groot marktaandeel in hun eigen werkgebied. Het merendeel van de branche kinderopvang wordt echter gevormd door kleine organisaties met een beperkt aantal vestigingen. De rechtsvorm en organisatie van de kinderopvang wordt ingegeven door de ontstaansgeschiedenis 1 van de organisaties. Betrokkenheid overheid bij kinderopvang start midden jaren zeventig 104 Overheidsfinanciering van kinderopvangorganisaties was tot eind jaren zeventig een taak van de gemeenten via de Algemene bijstandswet (Abw). Daarna werd deze zogenoemde indirecte financiering omgezet in een directe financiering via de Rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven. Gemeenten ontvingen op grond van deze regeling van de rijksoverheid een bijdrage in de personeelskosten van kinderdagverblijven. 1 Bron: Website ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid dossier Kinderopvang 27