bovenbouw vmbo kgt werkboek Biologie interactief K8 Houding, beweging en conditie



Vergelijkbare documenten
Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door:

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet.

Naam: BOTTEN EN SPIEREN Het menselijk lichaam

Samenvatting Biologie H2

2D/E. T5: Stevigheid en beweging.

Samenvatting Biologie Thema 1: stevigheid

3,7. Antwoorden door een scholier 706 woorden 15 april keer beoordeeld

Ik en de maatschappij. Gezondheid

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken

Zelfstandig werken. Ajodakt. Dit antwoordenboekje hoort bij het gelijknamige werkboek van de serie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

Geraamte vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Spreekbeurtpakket - het skelet

Werkwoordspelling 2 Toelichting en Antwoorden

A. De dijbenen moeten het gewicht van de schedel, de romp en armen kunnen dragen, daarom zijn de dijbenen steviger dan de opperarmbenen

Stenvert. Rekenmeesters 5. Zelfstandig werken Rekenen Groep 7 Antwoorden. Zelfstandig werken Stenvert Rekenen Rekenmeesters 5 Antwoorden Groep 7

42 blok 6. Een huis inrichten. Teken de meubels in het huis. Plaats ze waar jij wilt. Vul in. Hoeveel eet elke hond? Hoeveel kilo vlees?

Geraamte vmbo-b12. banner. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Stevigheid en beweging. Hanneke Borgman. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Biologie. Quintie Beerens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Stenvert. Taalmeesters 6. Zelfstandig werken Taal Groep 8 Antwoorden. Zelfstandig werken Stenvert Taal Taalmeesters 6 Antwoorden Groep 8

Stenvert. Taalmeesters 2. Antwoorden. Taalmeesters 2. Zelfstandig werken. Antwoorden. Groep 4. Taal COLOFON COLOFON

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal. Reader. Wet van Ohm. J. Kuiper. Transfer Database

Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal. Reader. Spanning. J. Kuiper. Transfer Database

Spieren vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Spieren vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Biologie. Quintie Beerens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Lichaamshouding vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

VMBO-BK LEERWERKBOEK

Het skelet van de mens

REKENEN METEN EN MEETKUNDE. Meetkunde voor 1F Deel 1 van 2

Belangrijke aanwijzingen voordat u met de oefeningen begint:

Begeleide interne stage

Rechtop staan vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal. Reader. Stroom. J. Kuiper. Transfer Database

Spelend leren, leren spelen

Knieaandoeningen. Chirurgie. Beter voor elkaar

2.1 Botten VWO groep A

Zorgvrager verplaatsen en bewegen

> Lees Beweging. > Lees Bescherming.

Keuzevak Milieu, hergebruik en duurzaamheid. Duurzaam consumeren en produceren

Instructies voor gipsverband. Gipskamer IJsselland Ziekenhuis (routenummer 73)

Mijn tafelboek 1 Werkboek

Rechtop staan hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Gebroken bot (fractuur): Er kan een breuk ontstaan in de uiteinden van het boven- of onderbeen, of de knieschijf kan gebroken zijn.

Samenvatting Biologie Thema 7 + 8

Oefeningen voor patiënten met reumatoïde artritis

Ik en de maatschappij. Online

Voorste kruisband reconstructie Het plaatsen van een nieuwe kruisband (donorpees)

Subject: Taak

AANDOENINGEN VAN DE KNIE

Werken in de geüniformeerde dienstverlening en veiligheid

Arm uit de kom / schouderluxatie

Docentenhandleiding bij Elektrotechnisch tekenen Basiskennis

Uw arm of been in het gips

Spieren. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Dorine Erkens. GuashaTherapeut.nl VOORWOORD

_voorw :47 Pagina I. Een Goed. Feedbackgesprek. Tussen kritiek en compliment. Wilma Menko

PECTUS REVALIDATIE. De pectoralisspieren. De rugspieren

Gezond eten: Daar heb je een leven lang lol van!

Cursus. Autistisch spectrum

Mocht u na het lezen van deze folder nog vragen hebben, aarzelt u dan niet om contact op te nemen met uw arts.

De lenden vormen het onderste deel van de rug.

Fysiotherapie na een hernia-operatie

Stenvert. Taalmeesters 3. Zelfstandig werken Taal Groep 5-6 Antwoorden. Zelfstandig werken Stenvert Taal Taalmeesters 3 Antwoorden Groep 5-6

Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal. Reader. Weerstand. J. Kuiper. Transfer Database

Geraamte hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

4. Een vervolgopleiding kiezen

NEDERLANDS Spreken en gesprekken voor 1F Deel 4 van 5

Knieaandoening. Chirurgie

Examenopgaven VMBO-BB 2004

Samenvatting Mensen ABC

Veel voorkomende specifieke rugaandoeningen zijn een lumbale hernia en een wervelkanaal vernauwing.

Cursus. Ontwikkeling van beroepsuitoefening en kwaliteitszorg

Voorste kruisbandreconstructie

Use it or lose it Inside Out Health

Lichaamshouding hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

OEFENSCHEMA HARTREVALIDATIE

Training. BMC vaardigheden gericht op dagbesteding deel 3 (muziek en drama)

Werkblad schedels groep 1

3. Een opleidingsdomein kiezen

Hernia met een radiculair syndroom in de lage rug Adviezen & oefeningen. Afdeling Fysiotherapie IJsselland Ziekenhuis

Lage Rugpijn, Aspecifieke Lage Rugpijn, Lumbago, Spit,

Klas 2. Herhaling biologie klas 1


Geen tijd om elke dag te sporten? Kom thuis in actie met 1-minuut oefeningen!

gebroken sleutelbeen of bovenarm bij baby

Over de arm en hand wrijven

Artrose knie. Artrose is een aandoening die voor kan komen bij één of meerdere gewrichten.

Werken aan natuur en milieu

Botontkalking. Albert Schweitzer ziekenhuis oktober 2014 pavo 0298

Nederlands. Woordenschat Basis

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I WISKUNDE. MAVO-D / VMBO-gt

Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal. Reader. Lenzen. J. Kuiper. Transfer Database

Oefeningen voor reumapatiënten

Transcriptie:

bovenbouw vmbo kgt werkboek Biologie interactief K8 Houding, beweging en conditie

Samensteller: Ilse Gmelig Opmaak: Monique Chermin dtp & vormgeving, Arnhem Bureauredactie: ABC Redactie, Culemborg Tekeningen: Hans Brik, Callantsoog - Erik Eshuis, Groningen Fotografie: istock International, Inc ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 0 5 www.biologieinteractief.nl ISBN 978 90 45 386 0 Eerste druk, tweede oplage, 00 ThiemeMeulenhoff, Baarn/Utrecht/Zutphen, 008 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 6 Auteurswet j het Besluit van 3 augustus 985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 30 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 6 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Werkplanner Les Datum Meenemen Maken opdrachten Bij tijd over Wat weet je al? Zo zit dat! Maak,,3, 4, 5 3 Maak 6, 7 Extra opdracht 4 Maak 8, 9 Extra opdracht 5 Maak,, 3 6 Maak 4, 5, 6, 7 Extra opdracht 3 7 Maak 8, zelftoets Alles op een rij Extra opdracht 4, presentaties 8 Eindtoets Wat weet je al? Juist of onjuist? Omcirkel juist of onjuist (j / o) Je skelet geeft stevigheid en vorm aan je lichaam. j / o De ellepijp zit aan de kant van je duim. j / o 3 Alle wervels zijn even groot. j / o 4 Been is een levenloos weefsel. j / o 3

a b e c d h f g i j k l 5 Benoem de onderdelen a t/m l. Zet de namen op de juiste plek. 6 Wat is de goede volgorde om een onderzoek te doen? Zet de letters in de juiste volgorde. a Conclusie (Wat is de conclusie?) b Onderzoeksvraag (Wat ga je onderzoeken?) c Resultaten (Wat is het resultaat?) d Materialen (Wat heb je nodig?) e Werkwijze (Hoe ga je het onderzoek doen?) f Hypothese (Wat denk je?) 4

7 Je ziet verschillende onderdelen uit een verslag van een practicum. Zet onder ieder stukje de juiste titel. Kies uit: hypothese - resultaten - conclusie - materialen - werkwijze - Bio_k8wb- onderzoeksvraag A 40,0 massa (in kg) 35,0 30,0 5,0 0,0 5,0 0,0 5,0 0,0 0 3 4 5 6 7 8 9 0 dracht (in maanden) B Als ik een botje in zoutzuur leg, dan zal het kalkzout oplossen. C - lucifer - brander - thermometer - bekerglas - water Bekijk de grafiek nog eens goed en beantwoord de volgende vragen: 8 Wat is in deze grafiek te zien? Vul de zin verder in: Het verband tussen van de dracht en van het veulen. 9 Wanneer een veulen zes maanden in de buik van een merrie zit, wat is dan de massa (het gewicht)? 0 De grafiek gaat over een paardenras: de IJslander. Wat is de draagtijd van een IJslander? Tussen welke maanden groeit het veulen het hardst? Tussen de en de maand. 5

Zo zit dat! Lees het artikel Het skelet. a Kleur het sleutelbeen en het schouderblad rood. b Hoe noem je deze beenderen samen? 6

d Kleur de heupbeenderen en het heiligbeen groen. e Hoe noem je deze beenderen samen? f Kleur de ribben en het borstbeen geel. g Hoe noem je deze beenderen samen? Wat denk je dat er gebeurt? De schil voorkomt dat het water verdampt Wat zijn je resultaten? De niet-geschilde aardappels hebben hetzelfde gewicht. De geschilde aardappels zijn lichter geworden Wat wil je onderzoeken? Verliest een geschilde aardappel sneller gewicht dan een ongeschilde? Wat heb je nodig? Een weegschaal, 0 aardappels mesje, papier en een pen 3 4 Wat heb je van de proef geleerd? De schil van de aardappel voorkomt dat het water verdampt Wat ga je doen? Ik schil 5 aardappels Daarna weeg ik de geschilde en de ongeschilde aardappels. Na een dag weeg ik ze opnieuw 5 6 Je ziet zes afbeeldingen van een meisje dat een proef uitvoert. De afbeeldingen staan niet in de goede volgorde. Zet ze in de goede volgorde. - - - - - 7

3 In de tabel staan gegevens over de groei van een baby. Leeftijd (maanden) Lengte (in cm) 0 (geboorte) 53 55 60 3 6 4 67 5 70,5 6 7,5 7 73,5 8 75 9 76 0 78 80 8,5 a Maak met behulp van deze gegevens een grafiek. lengte (in cm) 84,0 8,0 80,0 78,0 76,0 74,0 7,0 70,0 68,0 66,0 64,0 6,0 60,0 58,0 56,0 54,0 5,0 50,0 k8wb-5b Lengte van baby in e levensjaar 0 3 4 5 6 7 8 9 0 leeftijd (in maanden) b Waar zie je in de grafiek dat de baby snel groeit? Kies het juiste antwoord. Daar waar de lijn het minst steil/steilst omhoog loopt. c Waar is dat? Tussen en maanden en tussen en maanden. 8

Aan de slag! Opdracht Dieren en mensen; hetzelfde skelet? Artikel Het skelet. Dassen zijn stevig gebouwde dieren. Ze hebben stevige poten met dikke beenderen. Met hun sterke voeten en lange klauwen kunnen ze gangen in de bodem graven en kleine dieren zoeken als voedsel. Dassen hebben het gebit van een vleeseter. Maar ze eten ook bessen en ander plantaardig materiaal. Een das. 4 5 6 7 8 9 3 3 0 3 8 9 4 5 4 0 5 6 7 Op de afbeelding zie je het skelet van een das. Dit heeft ongeveer dezelfde bouw als het skelet van een mens. Ook de namen van de botten zijn ermee vergelijkbaar. 9

a Welke namen hebben ze? 4 5 3 6 4 7 5 8 6 9 7 0 8 9 0 3 4 5 3 b Welke botten uit de schoudergordel heeft het skelet van een das niet? c Welk voordeel heeft het dat dassen deze botten missen, denk je? d Apen en mensen hebben deze botten wel. Wat is het voordeel ervan? e Waarvoor dienen de achterpoten van een das? f Waarvoor dienen de voorpoten? g Verschilt bij een das de taak van de bekkengordel met de taak van de schoudergordel? Leg je antwoord uit. Ja/Nee, want 0

Opdracht Been- en kraakbeenweefsel Artikel Been en kraakbeen. Practicum Wat ga je onderzoeken? Hoe zien been en kraakbeen eruit onder de microscoop? Wat heb je nodig? - microscoop; - vaste preparaten van been- en kraakbeenweefsel. Bekijk met de microscoop de preparaten van het beenweefsel. Maak een schematische tekening bij een vergroting van 400x. Geef in je tekening aan: beencel, kern en tussenweefsel. Bekijk met de microscoop de preparaten van het kraakbeenweefsel. Maak een schematische tekening bij een vergroting van 400x. Geef in je tekening aan: kraakbeencel, kern en tussenweefsel.

Hier worden enkele eigenschappen genoemd. Welke van de eigenschappen zegt iets over beenweefsel? Welke van de eigenschappen zegt iets over kraakbeenweefsel? Zet een kruisje in het goede hokje. Eigenschappen Beenweefsel Kraakbeenweefsel Het is erg soepel Het bevat geen bloedvaten Het is niet erg buigzaam Het bevat bloedvaten De cellen liggen in een cirkel rond een bloedvat De cellen hebben veel kalk als tussencelstof Er liggen meestal twee cellen tegen elkaar Hieruit bestaat je skelet grotendeels voor je geboorte Opdracht 3 Lijm en kalk Artikel Been en kraakbeen. Bekijk de eerste proef in de applet op www.biologieinteractief.nl. Beantwoord dan de volgende vragen: a Wat ga je onderzoeken in proef? Wat denk je dat het antwoord is op de onderzoeksvraag? b Wat heb je daarvoor nodig? 3 4 c Wat ga je doen? A E B

F C G D d Wat neem je waar? e Wat is de conclusie? Bekijk de tweede proef in de applet op www.biologieinteractief.nl. Beantwoord dan de volgende vragen: f Wat neem je waar in proef? g Wat is de conclusie? Maak een verslag van het practicum waarin beide proeven worden beschreven. In een verslag komen de volgende onderdelen: voorblad (naam, inleverdatum, klas en titel), onderzoeksvraag, hypothese, materialen, werkwijze, resultaten en conclusie. Opdracht 4 Baby s en ouderen Artikel Been en kraakbeen De verhouding van de hoeveelheid kalk- en lijmstof in je botten verandert als je ouder wordt. a Vul in: snel - lijmstof - kalkstof - minder snel. Baby s hebben meer Vandaar dat kinderen in hun botten. hun botten breken dan oudere mensen. Oudere mensen hebben meer botten. Zij kunnen in hun hun botten breken. 3

b Op de volgende bladzijde zie je een grafiek over de samenstelling van stoffen in je botten. Welke lijn stelt kalkstof voor en welke lijmstof? Omcirkel het juiste antwoord. Lijn Bio_k8wb-8 A stelt kalkstof/lijmstof voor. Lijn B stelt kalkstof/lijmstof voor. percentage stof A B leeftijd Osteoporose, wat is dat precies? Osteoporose (in de volksmond beter bekend als botontkalking of botarmoede) is een aandoening die zowel bij vrouwen als bij mannen voorkomt. De botten worden zo zwak (poreus) dat je zomaar iets kunt breken. De meest voorkomende breuken als gevolg van osteoporose zijn pols-, heup- en wervelbreuken. Naar schatting hebben ruim 800.000 mensen in Nederland osteoporose. Jaarlijks breken ruim 83.000 mensen boven de 55 jaar een bot als gevolg van osteoporose: ruim 5.000 mensen breken een heup, ruim.000 mensen breken een pols of onderarm, er zijn bijna 6.000 wervelbreuken en ruim 40.000 andere botbreuken. Niet alleen oudere mensen kunnen osteoporose krijgen, osteoporose komt ook voor bij jongere mensen. Het aantal jongeren met osteoporose is nog onbekend, daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Bron: Osteoporosestichting Om botontkalking tegen te gaan, moet je zorgen voor een gezonde voeding die rijk is aan calcium (kalk). Calcium is het belangrijkste mineraal voor de opbouw van sterke en gezonde botten. Cafeïnehoudende dranken als bijvoorbeeld koffie en thee onttrekken calcium aan de botten. Zonlicht is goed voor je botten. Je lichaam maakt hierdoor vitamine D aan en dat is weer goed voor de opbouw van kalk in je botten. Zorg ook voor voldoende lichaamsbeweging! Ook dat gaat botontkalking tegen. c Uit je dagelijkse voeding haal je 50 mg calcium. Je hebt 000 mg calcium nodig per dag. 00 ml volle melk bevat 0 mg calcium. Hoeveel melk moet je drinken om aan de totale hoeveelheid calcium te komen? d Behalve uit melk kun je calcium ook uit andere producten halen. Noem drie 4

voedingsmiddelen die veel calcium bevatten. Ga naar www.biologieinteractief.nl Ga vervolgens naar: Hoe eet ik gezond?, Vitamines en mineralen en Waar zitten ze in?. 3 e Hoe kun je botontkalking voorkomen? Geef drie goede tips! Opdracht 5 Stevige botten Artikel Been en kraakbeen. Practicum Wat wil je weten? (onderzoeksvraag) Waarom zijn pijpbeenderen zo stevig? Wat denk je? (hypothese) Wat heb je nodig? - drie velletjes A4-papier; - plakband; - gewichtjes. Wat ga je doen? Maak van de A4 tjes drie staven (profielen). Maak twee platte staven en een holle staaf. Zorg ervoor dat: - alle staven even lang zijn; - alle staven gemaakt zijn van hetzelfde papier; - alle staven uit evenveel papier bestaan. Leg de uiteinden van de eerste platte en de holle staaf op een verhoging (bijvoorbeeld tussen twee tafels). Klem de tweede platte staaf tussen twee boeken zodat de staaf wordt gebogen. Leg de uiteinden ook op de verhoging. Belast de staven in het midden met steeds meer gewichtjes. Net zolang tot ze knakken. 5

Wat neem je waar? a Welke staaf heeft de grootste stevigheid? Wat is je conclusie? b Wat betekent dit voor pijpbeenderen? c Hoe komt het dat pijpbeenderen niet zo zwaar zijn? Omdat ze zijn en niet d Zijn massieve beenderen sterker dan holle beenderen? Omcirkel het juiste antwoord. Ja/nee. Massieve beenderen zijn zwakker dan/net zo sterk als/sterker dan holle beenderen. e Twee voorbeelden van pijpbeenderen zijn en. f Hoe wordt het binnenste deel van een bot genoemd? g Welke kleur heeft het? h Welke taak hebben de beenbalkjes in pijpbeenderen? i Noem twee voorbeelden van platte beenderen. j Waardoor is het beenmerg van platte beenderen rood gekleurd? Beenmerg is rood gekleurd omdat. 6

k Noem drie plaatsen in het lichaam waar (veel) kraakbeen zit. 3 l Vogels die kunnen vliegen, hebben vaak holle botten waar lucht in zit. Pinguïns hebben massieve botten. Waarom zou dit verschil er zijn? Omcirkel de juiste antwoorden: Holle botten zorgen ervoor dat vliegende vogels niet te zwaar zijn. Door die holle botten wegen de vogels meer/minder dan wanneer ze massieve botten zouden hebben. Zo komen ze gemakkelijker/moeilijker van de grond. Pinguïns vliegen wel/niet. Ze wegen minder/meer. Zo kunnen ze moeilijker/gemakkelijker zwemmen en duiken. Opdracht 6 Beenverbindingen Artikel Beenverbindingen. Ga naar www.biologieinteractief.nl. Bekijk de applet en beantwoord de volgende vragen: a Welke beenverbindingen zie je in de applet? Noteer je antwoorden in de tabel (eerste kolom). Beenverbinding Beenderen Veel Weinig Geen 3 4 7

Beenverbinding Beenderen Veel Weinig Geen 5 6 7 8 9 b Welke beenderen worden met elkaar verbonden? Noteer je antwoorden in de tabel (tweede kolom). c Is er veel, weinig of geen beweging mogelijk tussen de beenderen? Zet een kruisje Bio_k8wb- in de tabel (derde, vierde of vijfde kolom). belasting tussenwervelschijf in kg Belasting van tussenwervelschijf in een bepaalde houding 300 75 50 5 00 75 85 50 5 40 50 00 00 75 75 50 5 0 5 8

d In de grafiek zie je zes verschillende houdingen die je kunt aannemen. In welke houding is de druk op de tussenwervelschijven het grootst? e In welke houding is de druk op de tussenwervelschijven het kleinst? f Hoe komt het dat je s ochtends een beetje langer bent dan s avonds? Extra opdracht Gewrichten in het lichaam Artikel Beenverbindingen. Werk bij deze opdracht in twee- of drietallen. F A kogelgewricht schouder-, heupgewricht draaigewricht bovenste twee nekwervels E B zadelgewricht tussen handpalm en duim rolgewricht spaakbeen en ellepijp D C scharniergewricht elleboog en knie ellipsvormig gewricht bovenste polsgewricht Kies in overleg met je docent een gewricht en beantwoord de volgende vragen: - Hoe heet jullie gewricht? - Wat is dit voor een type gewricht? 9

- Teken het gekozen gewricht zoals je het zou zien op een röntgenfoto. - Welke kanten kan het gewricht opdraaien? - Bedenk een oefening waarbij je de beweging van het gewricht kan demonstreren. Schrijf het op of teken het. - Presenteer jullie tekening en de oefening voor je klasgenoten. - Doe de oefening een keer voor en laat je klasgenoten deze nadoen. Opdracht 7 Schedel Artikel Beenverbindingen. Tijdens de uitdrijvingsfase van de bevalling, komt het hoofdje van de baby door het bekken van de moeder naar buiten. Het hoofdje is het grootste deel van het babylichaam. a De schedelbeenderen zijn nog niet naar elkaar toe gegroeid. Hoe heten deze openingen? b Wat is het nut van deze openingen in de schedel van baby s? c Op een leeftijd van twaalf tot achttien maanden groeit de fontanel helemaal dicht. Waarom moeten de schedelbeenderen naar elkaar toe groeien? 0

Na de geboorte kan een baby een scheef of afgeplat hoofdje krijgen. Dit kan gebeuren doordat de baby te lang in een voorkeurshouding ligt. Dat wil zeggen dat de baby op zijn rug ligt, met het hoofd steeds naar dezelfde kant. Omdat het schedeltje nog week is, kan de ene kant platter worden dan de andere kant. De baby zelf vindt dat prima, want hij ligt wel prettig op die platte kant. d Hoe kun je als ouder of als leidster op een kinderdagverblijf voorkomen dat dit gebeurt? Bedenk drie tips. Meer informatie is te vinden via www.biologieinteractief.nl. Bio_k8wb-7 Als een arts ziet dat een baby een afgeplat schedeltje krijgt, moet de baby een helmpje dragen. 3 uur per dag moet het helmpje worden gedragen. Het helmpje zorgt ervoor dat de schedel weer mooi rond wordt. scheve schedel In de eerste jaren groeit een baby snel. Ook de hersenen in de schedel groeien snel. Daarom groeit de schedel mee. De naden zijn nog niet helemaal gesloten en ze bestaan uit kraakbeen. De schedel groeit vanuit deze naden. Langzamerhand wordt het kraakbeen omgezet in bot. Als een schedelnaad te vroeg dicht gaat, kan het kind een afwijkende schedel krijgen. Dit kan ook al voor de geboorte gebeurd zijn. De baby wordt dan met een scheef hoofdje geboren. e Wat is het gevaar voor de hersenen als de schedel niet mee kan groeien met de groei van de hersenen? Opdracht 8 Hoe is het met jouw spierballen gesteld? Artikel Pezen en spieren. Practicum Werk bij deze opdracht in tweetallen. Wat ga je onderzoeken? Wat is de omtrek van jouw arm in gebogen en gestrekte toestand? Wat denk je? Mijn onderarm is in gebogen toestand dikker/dunner dan in gestrekte toestand. Omcirkel wat jij denkt. Wat heb je nodig? - meetlint Wat ga je doen? Leerling buigt zijn/haar arm krachtig. Leerling meet de omtrek van de spierbal. Noteer de gegevens in de tabel.

Leerling strekt zijn/haar arm. Leerling meet de omtrek van de arm op dezelfde plek. Noteer de gegevens in de tabel. De docent verzamelt alle gegevens van de klas. De gegevens van de jongens en meisjes worden apart verzameld! Wat is het resultaat? Leerling Leerling Gemiddelde meisjes Gemiddelde jongens Omtrek gebogen arm (cm) Omtrek gestrekte arm (cm) a Teken de armbuigspieren en armstrekspieren op de juiste manieren in. Zorg ervoor dat de spieren aan de pezen vast zitten! b Benoem de delen van deze spier. Kies uit: spiervezel - spierschede - pees - spierbundel. 3 4

c Van welk soort weefsel is de spierschede gemaakt? d Wanneer trekt een spier zich samen? Een spier trekt zich samen wanneer e Wat gebeurt er met de spier als hij samentrekt? f Kan een spier uit zichzelf weer ontspannen? Omcirkel het juiste antwoord. Ja/Nee. g Welke spier zorgt ervoor dat de beenderen naar elkaar toe buigen? h Welke spier zorgt ervoor dat de beenderen weer strekken? i De armbuigspier en de armstrekspier werken samen. Hoe noem je de twee spieren die samenwerken en elkaars tegenovergestelde beweging maken? j Op de afbeelding zie je twee armspieren en hun zenuwen. Langs welke zenuw lopen de impulsen als je de arm wilt strekken? Zenuw. k Langs welke zenuw lopen de impulsen als je de arm wilt buigen? Zenuw. l Maak van dit practicum een verslag. Je verslag moet de volgende onderdelen bevatten: voorblad - doel van het onderzoek - hypothese - materialen - werkwijze - resultaten (tabel) - conclusie. 3

Extra opdracht Verschil spiermassa bij sporters A B Je ziet op de afbeeldingen twee verschillende atleten die wedstrijden lopen. Omcirkel het juiste antwoord: a Welke wedstrijd loopt atleet A? Marathon (ruim 40 km) / 00 meter. b Welke wedstrijd loopt atleet B? Marathon (ruim 40 km) / 00 meter. c Wat is het verschil tussen beide atleten als je hun spieren bekijkt? d Welk deel van de race is voor de spieren van een sprinter het meest intensief? Kies het juiste antwoord. Start/middendeel/finish. e Welke spieren gebruikt hij het meest intensief? f Wat is bij een marathonloper belangrijker dan bij een sprinter? Lees de volgende tekst: Spieren zijn in te delen in witte en rode spieren. Witte spieren zijn heel sterk, maar ook gauw moe. Ze worden gebruikt voor krachtexplosies. Rode spieren kunnen het veel langer volhouden. Ze werken alleen wel wat lang zamer. De rode spier kleurt rood door een eiwit dat erin zit. Dit eiwit zorgt ervoor dat de spier zuurstof kan vasthouden. Een biefstuk (rundvlees) is een voorbeeld van een rode spier. Een kippenborst is een witte spier. Een kip heeft niet zoveel rode spieren nodig omdat zij toch niet vliegt. g Vul de volgende zin goed aan: Een 00-meterloper heeft vooral spieren ontwikkeld. Een marathon loper heeft vooral sprinters. Een stayer heeft vooral Een sprinter heeft vooral spieren. Schaatsers zijn stayers of spieren. spieren. 4

Ook in de dierenwereld zie je dit onderscheid. Een konijn zal niet ver van zijn hol weggaan. Bij gevaar sprint hij gauw zijn hol in en dan is hij ook bekaf. Een haas zet het op een lopen en kan dan lang door blijven lopen. h Welk dier heeft de meeste rode spieren: een haas of een konijn? i Welk dier heeft de meeste witte spieren: een haas of een konijn? Lees de volgende tekst: Bij inspanning moeten je spieren hard werken. Er ontstaan dan zoveel afvalstoffen, dat het bloed ze niet meer kan afvoeren. Die afvalstoffen heten melkzuur. Het zijn eigenlijk een soort waarschuwingsstoffen. Door dat melkzuur voel je je moe. Daarom houd je op waar je mee bezig was en dan krijgt je lichaam de kans de afvalstoffen weer af te voeren. Als je niet goed getraind bent, krijg je soms spierpijn. De bloedafvoer is dan onvoldoende. Er blijven wat afvalstoffen achter. Na een dag gaat je spier op die stoffen reageren. Ze worden stijver en dikker en daardoor pijnlijk. j Hoe noem je dit proces van het aanmaken van melkzuur? k Wat merk je hiervan? l Wat is er aan de hand bij spierpijn? m Hoe kun je de aanmaak van melkzuur en spierpijn voorkomen? n Ben jij een stayer of een sprinter? Met lichamelijke opvoeding ga jij uitzoeken wie er in je klas een stayer en wie een sprinter is. Schrijf op wie de drie beste stayers zijn en wie de drie beste sprinters. Jij Beste stayers 3 Beste sprinters 3 Dierenrijk sprinter 3 Dierenrijk stayer 3 Doe je deze opdracht niet? Beantwoord dan vraag o. o Ga op zoek naar drie stayers en drie sprinters uit het dierenrijk. Vul deze in in de tabel van vraag n. 5

Opdracht 9 Werken als fysiotherapeut Hierna lees je iets over de werkzaamheden van een fysiotherapeut. Bestudeer de tekst goed. Beantwoord daarna de vragen. De werkzaamheden van een fysiotherapeut Soms word je voor een behandeling naar een fysiotherapeut verwezen door je huisarts of een specialist. Maar je kunt ook zelf contact opnemen met een fysiotherapeut. Je kunt worden behandeld voor pijnbestrijding, voor het aanleren van een goede houding of om je uithoudingsvermogen of spierkracht te vergroten. Er zijn ook behandelingen om inwendige organen beter te laten functioneren. Een fysiotherapeut bespreekt eerst welke klachten je hebt. Daarna doet hij/zij een onderzoek. De resultaten worden besproken en wordt een behandelplan gemaakt. Er zijn drie soorten behandelingen: spier- en bindweefselmassage, bewegingstherapie en fysiotechniek. Bewegingstherapie is hetzelfde als oefentherapie. Hierbij kan met allerlei toestellen worden gewerkt. Fysiotechniek is een behandeling met geluidsgolven, warmte, licht, water of met kleine elektrische stroompjes. a Kun je je zomaar door een fysiotherapeut laten behandelen? Ja/Nee, want b Waarvoor kun je bij een fysiotherapeut terecht? Noem vier mogelijkheden. Voor het bestrijden van Voor het aanleren van een goede 3 Voor het vergroten van en 4 Voor het beter laten functioneren van. c Welke drie soorten behandelingen kun je bij een fysiotherapeut krijgen? 3. d Wat lijkt jou leuk aan het beroep van fysiotherapeut? e Zijn er ook minder leuke kanten aan dit beroep? Leg uit. 6

f Welke opleiding moet je volgen om fysiotherapeut te worden? g Welke MBO-opleiding zou je hiervoor kunnen doen? Gebruik hierbij www.biologieinteractief.nl. h Welke VMBO-sector moet je dan eerst afronden? Opdracht 0 Wat is een tennisarm? Artikel Botongelukken en spierblessures. Bij een tennisarm heb je pijn aan de buitenkant van de elleboog. Die voel je bij het gebruik van de arm of de hand. a Wat is er precies aan de hand bij iemand met een tennisarm? b Geef in de afbeelding met een pijltje aan waar problemen ontstaan bij een tennisarm. c Zijn het alleen tennissers die hier last van hebben? Zo nee, bij wie komt het nog meer voor? d Hoe kun je een tennisarm voorkomen? Noem verschillende mogelijkheden. Opdracht Sportblessures Artikel Botongelukken en spierblessures. Ga naar www.biologieinteractief.nl. Jij bent aanwezig op het veld als EHBO er. 7

a Wat is er aan de hand? Welke blessures zie je in de applet? 6 7 3 8 4 9 5 b Wat kun jij doen bij de blessures die je hebt gezien? 3 4 5 6 7 8 9 Opdracht Voetbalknie Artikel Botongelukken en sportblessures. Bekijk nogmaals de voetbalknie in de applet. De voetballer wordt voor een kijkoperatie naar het ziekenhuis gestuurd. Daar wordt een stukje van zijn meniscus afgehaald. De rest wordt weer glad geschuurd. Na drie weken kan hij weer het voetbalveld op! a Op de volgende bladzijde zie je een doorsnede van het kniegewricht. Schrijf de volgende namen op de juiste plaats: gewrichtssmeer - gewrichtskom - gewrichtskapsel - gewrichtskop -kraakbeen - dijbeen - scheenbeen - knieschijf - kuitbeen. 8 3 9 7 4 6 5 8

b Van welke stof is een meniscus gemaakt? c Welke functies heeft een meniscus? d Waarom laat men tegenwoordig bij een kijkoperatie het goede deel van de meniscus zitten? Opdracht 3 Sportblessures top 0 Je werkt bij deze opdracht in groepjes. Stap Kies een risicosport uit de volgende lijst of overleg met je docent over de keuze van een andere sport. De meest risicovolle sporten Skiën 0, Zaalvoetbal 6,3 Basketbal 3,3 Karate,6 Volleybal,4 Hockey, Schaatsen, Voetbal,0 Turnen,6 Zwemmen 0,6 Buitentennis 0,5 Het aantal blessures per 000 uur sportbeoefening: Stap Ga op zoek naar antwoorden op de volgende vragen: a Wat zijn de gevaren zijn van deze sport? b Wat zijn de klachten/symptomen? c Hoe zijn blessures en ongelukken te voorkomen? d Wat kun je zelf doen als er toch iets gebeurt? e Wat kan een arts, fysiotherapeut of een andere specialist doen ter behandeling? 9

Stap 3 Maak met de antwoorden een duidelijke folder. De folder moet geschikt zijn voor iemand van jouw leeftijd. De folder komt te liggen bij sportcentra. Zie ook www.biologieinteractief.nl voor een sjabloon van een folder. Opdracht 4 Warming-up en cooling-down Artikel Het voorkomen van blessures. a Krijgen de spieren veel bloed als ze in rust zijn? Ja/Nee. Je doet met de docent een warming-up oefening. b Welk effect heeft een goede warming-up op de doorbloeding van de spieren? c Wat gebeurt er met de temperatuur van je spieren? d Wat gebeurt er met de bloedvaatjes in een spier als deze begint te werken? e Waardoor krijgen spiercellen meer energie? Vul in: verbranding - bloed - zuurstof. Als er meer de spiercellen meer voedingsstoffen en een betere door de spieren stroomt, krijgen plaats.. Er vindt f Wat is het nut van cooling-down oefeningen? g Bedenk met een klasgenoot een warming-up en een cooling-down oefening. h Voer de warming-up oefeningen van je klasgenoten uit. i Voer de cooling-down oefeningen van je klasgenoten uit. Opdracht 5 Been gebroken tijdens het skaten Artikel Botongelukken en spierblessures. Bram heeft tijdens het skateboarden zijn been gebroken. Bram wordt naar de eerstehulpafdeling in het ziekenhuis gebracht. Daar wordt een röntgenfoto van zijn been genomen. 30

a Kijk goed naar de röntgenfoto. Welke botten zijn gebroken? b Welke drie mogelijkheden heeft een arts om ervoor te zorgen dat deze botten weer aan elkaar zullen groeien? 3 c De arts kiest ervoor om het been in het gips te zetten. In de gipskamer wordt het gips aangelegd. Wat zal er in de komende zes weken gebeuren met het bot? Zie www.biologieinteractief.nl. d Wat zijn de kleinste botjes in je lichaam? e Welke botbreuk komt het meeste voor? f Met welk apparaat kun je botten goed bekijken? g Waarom hebben baby s meer botten dan oudere mensen? 3

h Voordat een breuk in het gips gaat, moet de breuk worden gezet. Wat wordt daarmee bedoeld? i Wat heb je nodig om een arm in het gips te zetten? 3 4 j Waarmee kan een gebroken rug of nek in het gips worden gezet? k Bram heeft ook last van blauwe plekken. Wat is er dan in het been aan de hand? l Hoe heet deze blessure? m Wat zal de arts aanraden om de zwelling en blauwe plekken te verminderen? Opdracht 6 Zwaar ongeluk: een dwarslaesie Artikel Beenverbindingen. Saskia heeft een duik genomen in ondiep water en daarbij de bodem geraakt. Ze wordt door een voorbijganger uit het water gehaald. Al snel is de ambulance ter plaatse. Het ambulancepersoneel doet Saskia een nekkraag om. a Waarom doen zij dit? Op de volgende bladzijde zie je drie soorten wervels. b In welke volgorde moet je ze plaatsen, van boven naar beneden in de wervelkolom? c Leg je antwoord van vraag b uit. 3

3......... d Zet onder elke wervel de juiste naam. e Kleur bij elke wervel het wervelgat geel. In het ziekenhuis blijkt dat de wervelkolom gebroken is. De plek waar de wervelkolom gebroken is, bepaalt wat de schade is. Kijk maar naar de afbeelding. 3 4 5 6 7 3 4 5 6 7 8 9 0 A B 3 4 C 5 D E 33

f Waar bevinden zich de verschillende soorten wervels van vraag d? Zet de juiste namen op de juiste plek. g Hoe heten de delen D en E? Zet de namen op de juiste plek. h Hoeveel wervels heeft een mens? Zet de juiste aantallen naast de namen van vraag f. i Door de ruggenwervel lopen vele zenuwen. Wat is de taak van zenuwen? j Het blijkt dat Saskia s rug bij de tweede lendenwervel gebroken is. Wat zal hiervan het gevolg zijn? k Waarom is het zo ingrijpend om je ruggenwervel te breken? Welke gevolgen zal dit hebben voor de rest van haar leven? Probeer je eens voor te stellen dat dit jou zou overkomen. Extra opdracht 3 Whiplash De whiplash is de meest voorkomende verwonding bij auto-ongevallen, vooral bij aanrijdingen van achteren en bij lage snelheden. Lees de informatie over de whiplash. Bij een botsing wordt het hoofd naar voren en naar beneden geslingerd. Hierbij wordt het voorste deel van de wervels samengedrukt. De tussenwervelschijven kunnen hierdoor gaan zwellen en de zenuwen irriteren. Daarna wordt het hoofd heel hard naar achteren geslingerd. Hierbij kunnen stukjes bot van de wervels afbreken. De tussenwervelschijven worden nu aan de achterkant samengedrukt en kunnen aan de voorzijde scheuren. Ook de bloedvaten in de wervels beschadigen, waardoor er minder bloed naar de hersenen stroomt. Stel daarom de bovenkant van de hoofdsteun van de autostoel goed af. Deze moet even hoog staan als de bovenkant van je hoofd. 34

a Het is dus belangrijk om de hoogte van de hoofdsteunen in de auto goed af te stellen. Wanneer staat de hoofdsteun goed afgesteld? b Een whiplash kan de oorzaak zijn van veel problemen voor de patiënt. Ga op zoek naar antwoorden op de volgende vragen: - Welke klachten hebben mensen met een whiplash? - Welke behandelingen zijn er voor mensen met een whiplash? - Wat is de kans dat je weer helemaal beter wordt? Je kunt gebruik maken van de bronnen op www.biologieinteractief.nl. c Maak voor een ziekenhuis een informatiefolder waarin een patiënt alles kan nalezen over een whiplash. Laat de antwoorden op de vragen uit b hierin terugkomen. Je kunt weer gebruik maken van het sjabloon van de folder uit opdracht 3. Of kies een ander sjabloon in Word. Extra opdracht 4 Kunstgewrichten of protheses Ken je iemand met een kunstheup, kunstknie of andere prothese? Neem een interview af met deze persoon. Maak hiervan een verslag of film. Werk bij deze opdracht in groepjes. Stap Wie ga je interviewen? Maak een afspraak om bij iemand langs te gaan of om iemand te bellen. Stap Welke vragen wil je deze persoon stellen? Denk aan vragen zoals: - Wanneer heeft u een kunstknie gekregen? - Wat was er aan de hand met uw eigen knie? - Hoe lang duurde de operatie? - Hoe lang duurde de revalidatie? - Welke oefeningen moest u doen? - Wat kunt u nu weer doen? - Stap 3 Neem het interview af en noteer de antwoorden. Vraag zo mogelijk door! Stap 4 Werk het interview uit. Monteer eventueel je film. Stap 5 Lever het verslag in of vertoon je film in de klas. 35

Opdracht 7 Een kwetsbare rug Artikel Het skelet, artikel Beenverbindingen en artikel Blessures. a Kleur in de afbeelding de halswervels (rood), borstwervels (oranje), lendenwervels (geel), het heiligbeen (groen) en het staartbeen (blauw). b Op welke manier zitten de ribben vast aan het borstbeen? Kies uit: vergroeid - door een naad - door kraakbeen - door gewrichten. c Op welke manier zijn wervels met elkaar verbonden? Kies uit: vergroeid - door een naad - door kraakbeen - door gewrichten. d Op welke manier zitten de ribben vast aan de wervelkolom? Kies uit: vergroeid - door een naad - door kraakbeen - door gewrichten. e Is er beweging mogelijk tussen de wervels? Ja/nee, tussen de wervels is veel/weinig/geen beweging. f De wervelkolom heeft de vorm van een dubbele S. Wat is hiervan het voordeel? 36

g Je ziet hier verschillende beroepen. Bij welke beroepen is veel kans op rugproblemen? Leg uit waarom. h Een hernia is een ernstige rugaandoening Wat is er dan aan de hand? [ 55 jaar 65 jaar 75 jaar Kijk goed naar de afbeelding. i Wat zie je gebeuren met de wervelkolom bij mensen die ouder worden? j Wat zal hiervan de oorzaak zijn? 37

Opdracht 8 Een goede lichaamshouding Artikel Blessures en artikel Het voorkomen van blessures. a We bewegen tegenwoordig veel minder dan vroeger. Hoe komt het dat mensen steeds minder bewegen in vergelijking met vroeger? b Hieronder zie je verschillende houdingen. Welke houdingen zijn goed? Omcirkel de goede houdingen. C A B D E F c Waarom zijn deze houdingen volgens jou goed? Leg dit uit voor alle goede houdingen! 3 d In welke beroepen zul je veel en zwaar moeten tillen? Noem drie beroepen. 3 38

e In welke beroepen zul je veel zitten? Noem drie beroepen. 3 f Ga in tweetallen bij een computer zitten. Doe net alsof je aan het werk bent. Kijk nu eens goed naar de zithouding van je buurman of buurvrouw. Zit hij of zij goed? g Hoe is de stand van je bovenbenen als je je voeten plat op de grond zet? A Horizontaal B Ze staan schuin omhoog. C Ze staan schuin omlaag. h Welke hoek maken je bovenbenen ten opzichte van je onderbenen? A Groter of gelijk aan 90º. B Kleiner dan 90º. i j Hoe is de stand van de armen ten opzichte van het tafelblad? A Groter of gelijk aan 90º. B Kleiner dan 90º. Geeft de rugleuning voldoende steun zodat je rechtop kunt zitten? A Ja B Nee k Hoe groot is de afstand van je ogen tot het beeldscherm? A Groter dan 70 cm. B Kleiner dan 30 cm. C Tussen de 30 en de 70 cm. l Steunen je polsen bij het typen op een palm rest? A Ja B Nee m Gebruik je een voetensteun? A Ja B Nee n Heeft je stoel armleuningen die in hoogte verstelbaar zijn? A Ja B Nee o Is je stoel instelbaar in hoogte? A Ja B Nee p Zit je telkens meer dan vijftien minuten achter elkaar achter de computer te werken? A Ja B Nee q Werk je met een vaste muis? A ja B nee r Welke conclusie kun je trekken over jouw werkhouding? s Welke verbeteringen zou je kunnen aanbrengen? 39

Alles op een rij Bij Alles op een rij! staat een lange lijst met begrippen. Vooraf aan een hoofdstuk maak je wel eens een mindmap. In een mindmap zet je woorden die bij elkaar horen. Je ordent je gedachten op papier. Probeer dit nu eens voor woorden die je na dit hoofdstuk zou moeten kennen. Werk hierbij in tweetallen. Je krijgt van de docent kaartjes met alle woorden erop. Begrippen Leg de woorden die bij elkaar horen bij elkaar. Weet je niet meer (precies) wat een woord betekent, zoek het dan op! Leg aan elkaar uit waarom die woorden bij elkaar horen. Ga vervolgens de woorden zo groeperen en schuiven dat een overzichtelijk schema ontstaat. Uit het schema moeten alle verbanden tussen de woorden duidelijk worden! Je mag geen lange opsommingen geven, dus niet: Het skelet bestaat uit een schoudergordel, bekkengordel, borstkas, enzovoort. Een goed voorbeeld is: Het skelet van gewervelde dieren (en dus ook de mens) is opgebouwd met een bepaald bouwplan. De beenderen van het skelet zijn met verschillende verbindingen aan elkaar verbonden: vergroeid, met een naad of met een gewricht. Je hebt in dit voorbeeld al 5 woorden gebruikt! Streep de woorden weg die je gebruikt hebt. Plak het uiteindelijke schema op een posterblad. In een mindmap mogen ook allerlei tekeningen komen om het schema te verduidelijken! 40

Begrippen skelet schoudergordel bekkengordel borstkas bouwplan been(cellen) kraakbeen(cellen) tussencelstof kalk lijm beenmerg wervelkolom impuls zenuw antagonisten bloeduitstorting kneuzing verstuiking hernia voetbalknie tenniselleboog RSI cooling-down warming-up wervels pijpbeenderen holle beenderen beenbalkjes naad vergroeid facetgewricht rolgewricht kogelgewricht scharniergewricht meniscus gewrichtskapsel gewrichtsbanden gewrichtssmeer pezen spierbundel bindweefsel spiervezel spierschede 4

Weet je dit? Uit welke onderdelen de schoudergordel bestaat. Uit welke onderdelen de bekkengordel bestaat. Wat bedoeld wordt met een bouwplan. Wat de functies zijn van tussencelstof, kalk en lijm. Wat de functie is van de s-vorm van de ruggenwervel. Wat de functie is van beenmerg. Wat het nut is van holle pijpbeenderen, holle beenderen en beenbalkjes. Wat gewrichten zijn. Wat het verschil is tussen been(cellen) en kraakbeen(cellen). Wat een meniscus is. Wat pezen zijn. Uit welke onderdelen een spierbundel bestaat. Hoe zenuwen werken en wat wordt bedoeld met een impuls. Wat antagonisten zijn en voorbeelden noemen. Wat bedoeld wordt met een bloeduitstorting, kneuzing en verstuiking en hoe ze kunnen worden behandeld Wat er aan de hand is bij een hernia, voetbalknie, tenniselleboog en RSI. Wat het nut is van cooling-down en warming-up. Kun je dit? Functies van het skelet noemen. Overeenkomsten herkennen tussen verschillende gewervelde dieren. Verschillen tussen kraakbeen en been herkennen Beenderen van het skelet benoemen. Verschillende beenverbindingen benoemen en er voorbeelden van geven. De beweeglijkheid van beenverbindingen aangeven. Verschillende gewrichten benoemen en er voorbeelden van geven. De verschillende onderdelen van een gewricht benoemen. Een aangespannen en ontspannen spier intekenen tussen beenderen. Van enkele blessures uitleggen wat ze betekenen. Van enkele blessures uitleggen hoe ze kunnen worden voorkomen Van enkele blessures uitleggen wat er aan gedaan kan worden. Met microscoop een preparaat scherpstellen en bekijken. Tekening maken van een microscopisch preparaat. Een poster maken (en/of Powerpoint presentatie). Grafiek aflezen. Natuurwetenschappelijk verslag maken. Folder maken. 4

Zelftoets Welke taken heeft het skelet? Noem er drie! 3 3 6 4 5 7 0 8 9 4 3 5 Met welk cijfer wordt het heiligbeen aangegeven? A B 3 C 5 D 0 3 Met welk cijfer wordt het dijbeen aangegeven? A 4 B 5 C 0 D 4 Hoe heet onderdeel? 43

5 Je ziet hier een afbeelding van de wervelkolom. In welk gebied of in welke gebieden zijn aan de wervels ribben bevestigd? A Alleen in gebied. B Alleen in gebied. C Alleen in gebied 3. D Alleen in de gebieden en. E Alleen in de gebieden en 3. F In de gebieden,, 3 en 4. 3 4 6 De bekkengordel bestaat uit: A heupbeenderen en dijbenen. B heupbeenderen en heiligbeen. C heiligbeen en dijbenen. D heiligbeen en lendenwervels. 7 Wat is het verschil tussen been en kraakbeen? Zet de juiste eigenschappen op de juiste plaats. Kies uit: soepel - stevig - veel kalk - veel lijm - weinig kalk - weinig lijm - bevat geen bloedvaten - bevat wel bloedvaten - veel tussenstof - weinig tussenstof. Been Kraakbeen 44

8 Bio_k8wb-43 Als een mens ouder wordt, verandert de hoeveelheid kalk (kalkzouten) in zijn botten. Diagram Diagram toename % kalkzouten toename % kalkzouten 0 0 toename leeftijd in jaren 0 0 toename leeftijd in jaren Diagram 3 Diagram 4 toename % kalkzouten toename % kalkzouten 0 0 toename leeftijd in jaren 0 0 toename leeftijd in jaren Deze verandering wordt het beste weergegeven in: A diagram. B diagram. C diagram 3. 9 Je ziet een doorsnede van het skelet ter hoogte van de borst. Geeft het borstbeen of een wervel aan? Wat voor soort verbinding is er tussen de delen en 3? 3 geeft aan Tussen en 3 A Het borstbeen Een kraakbeenverbinding B Het borstbeen Een gewricht C Een wervel Een kraakbeenverbinding D Een wervel Een gewricht 45

0 Welke gewricht zie je in afbeelding A? Tussen welke beenderen in afbeelding B zit het gewricht? Tussen en. Tussen welke beenderen bevindt zich een kogelgewricht? A B 3 Benoem de onderdelen t/m 6 van dit kniegewricht. 6 4 3 5 4 5 3 6 4 Op de afbeelding zie je enkele stadia van de lichaamshouding van een Bio_k8wb-47 kogelstoter getekend tijdens het stoten. 3 4 5 6 7 8 9 46

a Geef in de tekening aan hoe de spieren van de rechterarm van de kogelstoter eruit zien tijdens fase. b Geef in de tweede tekening aan hoe de spieren van de rechterarm van de kogelstoter eruit zien tijdens fase 9. c Hoe noem je deze twee spieren samen? 3 4 5 Hier zie je een dwarsdoorsnede van een spier. Welk cijfer geeft een spierbundel aan? A B C 3 D 4 47

6 Op de afbeelding zie je vier houdingen. Welke houdingen zijn goed voor je rug? 3 4 A Houding en. B Houding en 3. C Houding en 4. D Houding en 4. 7 Bij Johan is de meniscus gescheurd. Hij heeft daarom last van A een tennisarm. B een voetbalknie. C een ontwrichting. D een verstuiking. 8 Wanneer gebruiken spieren meer zuurstof en voedingsstoffen: als ze zich samentrekken of in rust? A Als ze zich samentrekken. B In rust. C Ze gebruiken als ze zich samentrekken en in rust evenveel zuurstof en voedingsstoffen. 9 Wat kun je zeggen over de bloedvaatjes en de temperatuur in de spieren tijdens een warming-up? A De bloedvaatjes worden wijder, de temperatuur in de spieren neemt toe. B De bloedvaatjes worden wijder, de temperatuur in de spieren neemt af. C De bloedvaatjes worden smaller, de temperatuur in de spieren neemt toe. D De bloedvaatjes worden smaller, de temperatuur in de spieren neemt af. 48