04 STUDIECENTRUM RECHTSPLEGING (SR) Algemeen Het Studiecentrum Rechtspleging (SR), het opleidingsinstituut van de rechterlijke organisatie, draagt zorg voor opleiding en bijscholing ten behoeve van (toekomstige) leden van de rechterlijke organisatie. Jaarlijks worden 60 rechterlijke ambtenaren in opleiding (raio) opgeleid voor een functie als rechter of als officier van Justitie. Rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn afgestudeerde juristen met een maximale relevante juridische werkervaring van maximaal 5 jaar. In de regel reageren afgestudeerde juristen of juristen met (relevante juridische) werkervaring van 2 à 3 jaar op vacatures voor rechterlijke ambtenaren in opleiding. De keuze voor het Openbaar Ministerie (OM, officier van Justitie) en Zittende Magistratuur (ZM, rechter) wordt na 3 jaar gemaakt. De opleiding duurt maximaal 6 jaar. Kandidaten met werkervaring kunnen maximaal 2 jaar korting krijgen op de duur van de opleiding (zij hoeven dan geen buitenstage te volgen). Deze bijdrage maakt deel uit van het beleid dat gericht is op het scheppen van voorwaarden voor het goed functioneren van het stelsel van rechtspraak (ZM en OM ), zoals bedoeld in de beleidsartikelen 3.3 en 4.1. Het SR is een professionele en dienstverlenende organisatie die haar klanten kwaliteitsproducten biedt, zodat de individuele medewerker in de rechterlijke organisatie op elk gewenst moment de voor zijn functie benodigde competenties kan leren en zijn talenten kan ontwikkelen, gedurende zijn carrière. Hiertoe ontwikkelt en verzorgt het SR opleidingen voor de rechterlijke organisatie en fungeert het als kennisdrager en ontwikkelaar. De tijdelijke agentschapstatus voor het SR De wijzigingen binnen de rechterlijke organisatie per 1 januari 2002 hebben consequenties voor de inbedding en aansturing van het SR. De kern van deze wijzigingen is dat de minister van Justitie niet langer de rechtstreekse verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van de landelijke diensten, waartoe ook het SR wordt gerekend, maar deze heeft overgedragen aan de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal. Per 1 januari 2002 hebben de Raad voor de rechtspraak (RvdR) en het College van Procureurs-generaal de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landelijke dienst SR en zijn zij verantwoordelijk voor de besturing en instandhouding van het SR. Deze verantwoordelijkheid hebben de RvdR en het College op basis van het «Convenant Gemeenschappelijke Landelijke Diensten» tussen de minister van Justitie, de RvdR en het College. Als gevolg van de aanpassing van de Wet op de Rechterlijke Organisatie wordt deze verschuiving van verantwoordelijkheden wettelijk verankerd. Streefdatum voor afronding hiervan is 1 januari 2004. De RvdR en het College van Procureurs-generaal vormen samen de Raad van Opdrachtgevers (RvO) van het SR. Beide zijn aan te merken als eigenaar én als opdrachtgever van het SR. Als eigenaar zijn zij uiteindelijk verantwoordelijk voor de bewaking van de rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van het SR en van haar activiteiten. Zowel de rechtsprekende macht (ZM) als het OM koersen aan op de invoering van het baten-lastenstelsel. Vanuit de historie als stichting hanteert het SR al enige jaren dit stelsel. Het als landelijke dienst gaan opereren zou inhouden dat het SR weer onder de werking van de Comptabiliteitswet zou komen en dientengevolge het geïntegreerde kasen verplichtingenstelsel zou moeten gaan voeren. Wanneer invoering van Persexemplaar 232
het baten-lastenstelsel bij de ZM en het OM een feit is, zou het SR vervolgens weer hierop moeten overschakelen. Ter voorkoming van deze ongewenste situatie is aan het SR de status van tijdelijk agentschap toegekend per 1 januari 2002. Het tijdpad is ingesteld op het verkrijgen van een status van een baten-lastendienst per 1 januari 2005. Hiervoor wordt momenteel de geëigende instellingsprocedure doorlopen. Doelmatigheid Het concretiseren van de doelmatigheid en de ontwikkeling hierin in een meerjarig perspectief is nog niet mogelijk vanwege het feit dat de kostprijzen nog niet bekend zijn én dat afspraken tussen het SR en de RvO over de doelmatigheid nog moeten worden gemaakt. Het SR hanteert vanaf begrotingsjaar 2004 kostprijzen per product/dienst. Pas na uitwerking van het kostprijsmodel kunnen de kostprijzen opgeleverd worden. In 2004 wordt hiermee proefgedraaid, zoals voorgeschreven in de instellingsprocedure voor baten-lastendiensten. De resultaatgerichte afspraken per 2004 tussen het SR en de RvO hebben betrekking op het aantal producten, de prijs per product en de kwaliteit per product. In overleg met de RvO worden vanaf 2005 meerjarige afspraken gemaakt over de te leveren producten en de gewenste ontwikkelingen in de kostprijzen en de doelmatigheid van het SR. De doelmatigheidsontwikkeling zal worden gevolgd op basis van prijzen en/of kwaliteit. In het kader van het verkrijgen van de definitieve status van een batenlastendienst gaan het SR en RvO uit van een zeker groeipad, waarin uitgangspunten, modellen en afspraken op basis van evaluaties worden doorontwikkeld tot bestendige instrumenten voor begroting, verantwoording en sturing. In het algemeen kan worden gesteld dat het SR drie hoofdproductgroepen onderscheidt, namelijk opleidingsactiviteiten, kennismanagement en onderzoek, ontwikkeling & advies. Als mogelijke kwaliteitsindicatoren kan gedacht worden aan klanttevredenheid, kostprijs, bezettingsgraad en aantal cursusuitvoeringen. Geheel in lijn met het tijdpad van de instellingsprocedure wordt uiterlijk in oktober 2003 een formele vaststelling van producten en indicatoren verwacht. Meerjarige begroting van baten en lasten bedragen x 1000 Baten Opbrengst moederdepartement 15 917 19 531 19 531 19 531 19 531 19 531 19 531 Opbrengst overige departementen 0 0 0 0 0 0 0 Opbrengst derden 4 899 1 529 1 529 1 529 1 529 1 529 1 529 Rentebaten 42 42 42 42 42 42 42 Buitengewone baten 0 0 0 0 0 0 0 Exploitatiebijdrage 0 0 0 0 0 0 0 Totaal baten 20 858 21 102 21 102 21 102 21 102 21 102 21 102 Lasten Apparaatskosten + Personele kosten 15 078 14 462 14 462 14 462 14 462 14 462 14 462 + Materiële kosten 5 705 6 387 6 387 6 387 6 387 6 387 6 387 Rentelasten 1 1 1 1 1 1 1 Afschrijvingskosten 225 252 252 252 252 252 252 Dotaties voorzieningen 89 0 0 0 0 0 0 Buitengewone lasten 337 0 0 0 0 0 0 Totaal lasten 21 435 21 102 21 102 21 102 21 102 21 102 21 102 Saldo van baten en lasten 577 0 0 0 0 0 0 Persexemplaar 233
Baten Opbrengst moederdepartement bedragen x 1 000 Bijdrage RvdR 11 142 13 975 13 975 13 975 13 975 13 975 13 975 Bijdrage College van PG s 4 775 5 556 5 556 5 556 5 556 5 556 5 556 Totaal opbrengst moederdepartement 15 917 19 531 19 531 19 531 19 531 19 531 19 531 Rentebaten Het betreft de rente over de gemiddelde bankstanden. Het SR ontvangt ongeveer 1% rentevergoeding over de positieve saldi. In 2002 bedroeg deze gemiddeld 4,3 miljoen. Voor de jaren 2003 t/m 2008 wordt van een gelijk saldo en rentevergoeding uitgegaan. Opbrengst derden bedragen x 1 000 Opbrengst verkoop cursussen 2 163 1 501 1 501 1 501 1 501 1 501 1 501 Overige opbrengsten 2 736 28 28 28 28 28 28 Totaal opbrengst derden 4 899 1 529 1 529 1 529 1 529 1 529 1 529 De opbrengst verkoop cursussen betreft de verkoop van lesmateriaal en niet gesubsidieerde cursusplaatsen van reguliere en maatwerkcursussen aan doelgroepen binnen de rechterlijke organisatie. Het SR ontwikkelt en verzorgt opleidingen primair voor de rechterlijke organisatie en niet voor commerciële doeleinden. Verkoop van lesmateriaal en niet gesubsidieerde cursusplaatsen aan derden buiten de rechterlijke organisatie (maar wel nauw hieraan gelieerd, zoals de advocatuur) gebeurt slechts ter dekking van de vaste kosten. De bijdrage van derden, in de zin van marktpartijen, bedroeg in 2002 2,2 miljoen. De overige 2,7 miljoen betreft een onttrekking van projectreserves, die zijn gevormd uit bijdragen van de RvdR en het College van procureurs-generaal. De gegevens voor 2003 zijn gebaseerd op maximaal beschikbaar gestelde financiële kaders. Lasten Personele kosten bedragen x 1 000 Ambtelijke fte s exclusief raio s 74 74 74 74 74 74 74 Salariskosten ambtelijke fte s exclusief raio s 2 938 3 313 3 313 3 313 3 313 3 313 3 313 Overige personele kosten 1 016 176 176 176 176 176 176 Personele kosten exclusief raio s 3 954 3 489 3 489 3 489 3 489 3 489 3 489 Ambtelijke fte s raio s 264 264 264 264 264 264 264 Personele kosten raio s 11 124 10 973 10 973 10 973 10 973 10 973 10 973 Totaal personele kosten 15 078 14 462 14 462 14 462 14 462 14 462 14 462 Het aantal ambtelijke medewerkers (niet-raio s) wordt constant gehouden. De overige personele kosten in 2002 waren relatief hoog als gevolg van de noodzakelijke inhuur van tijdelijke medewerkers. Deze waren nodig voor Persexemplaar 234
het opvangen van medewerkers die wegens ziekte en zwangerschap afwezig waren. Daarnaast is gebruik gemaakt van medewerkers op basis van detachering voor onder andere het baten-lastentraject. Het aantal ambtelijke fte s raio s is gelijkgesteld aan de realisatiecijfers van 2002 en 2003. Materiële kosten bedragen x 1 000 Cursuskosten 4 589 2 408 2 408 2 408 2 408 2 408 2 408 Projectkosten 0 2 000 2 000 2 000 2 000 2 000 2 000 Overige bedrijfskosten 1 116 1 048 1 048 1 048 1 048 1 048 1 048 Huurkosten 0 931 931 931 931 931 931 Totaal materiële kosten 5 705 6 387 6 387 6 387 6 387 6 387 6 387 In de aanloop naar kostprijzen voor cursussen per 2004 is vanaf 2003 een onderscheid gemaakt tussen cursus- en projectkosten. Cursuskosten zijn kosten inzake het verzorgen van de uitvoering van het productaanbod van het SR. Projectkosten zijn kosten voor de ontwikkeling van nieuwe cursussen. Dit onderscheid werd in 2002 niet gemaakt, waardoor in dat jaar de kosten van zowel het verzorgen van bestaande cursussen als het ontwikkelen van nieuwe of gewijzigde cursussen als cursuskosten werden aangemerkt. Vanaf 2004 is er een verschuiving tussen cursus- en projectkosten als direct gevolg van het hanteren van een heldere afbakening van de term «project». Hieronder wordt voortaan verstaan het ontwikkelen en testen (pilot) van nieuwe of gewijzigde leergangen en cursussen. Na oplevering worden deze als «regulier» opgenomen in de cursusbegroting. In 2002 werden de jaarlijkse huurlasten voor de panden van het SR niet in de administratie van het SR begroot en verantwoord, omdat deze lasten rechtstreeks door de RvdR zijn betaald als beheerder van het budget. Rentelasten & Afschrijvingskosten Er zijn geen rentekosten geraamd, behoudens bankkosten. De afschrijvingskosten zijn opgebouwd als volgt: bedragen x 1 000 Kantoormeubilair 20 20 20 20 20 20 20 Kantoorapparatuur 45 10 10 10 10 10 10 Hard- en software 220 222 222 222 222 222 222 Onttrekking langlopende schuld 60 0 0 0 0 0 0 Totaal afschrijvingskosten 225 252 252 252 252 252 252 Het SR kent geen onderscheid tussen materiële en immateriële activa. De afschrijvingstermijnen zijn als volgt: Activa Kantoormeubilair Kantoorapparatuur Hard- en software Afschrijvingstermijn 10 jaar 5 jaar 3 jaar Persexemplaar 235
Saldo van baten en lasten Het negatieve resultaat van 2002 is onttrokken aan de exploitatiereserve. Voor de jaren 2003 t/m 2008 wordt uitgegaan van een evenwicht tussen baten en lasten, mede als gevolg van de resultaatgerichte afspraken die tussen de RvO en het SR worden gemaakt in het kader van het batenlastentraject. Een eventueel gerealiseerd batig saldo wordt toegevoegd aan de exploitatiereserve. Een eventueel gerealiseerd nadelig saldo wordt hieraan onttrokken. Toevoeging en onttrekking zal geschieden conform de geldende regels voor baten-lastendiensten. Vermogensontwikkeling bedragen x 1 000 1 Eigen vermogen per 1 januari 975 149 149 149 149 149 149 2 Saldo van baten en lasten 577 0 0 0 0 0 0 3a Uitkering aan moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0 3b Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen 337 0 0 0 0 0 0 3c Overige mutaties 586 0 0 0 0 0 0 3 Totaal directe mutaties in eigen vermogen 249 0 0 0 0 0 0 4 Eigen vermogen per 31 december 149 149 149 149 149 149 149 Eigen vermogen per 1 januari Het eigen vermogen is per 1 januari 2003 sterk afgenomen als direct gevolg van het in 2002 gerealiseerde negatieve saldo van baten en lasten. Kasstroomoverzicht bedragen x 1 000 1 Rekening courant RIC 1 januari 0 9 9 9 9 9 9 2 Totaal operationele kasstroom 92 252 252 252 252 252 252 3a Totaal investeringen 426 252 252 252 252 252 252 3b+ Totaal boekwaarde desinvesteringen 3 3 Totaal investeringskasstroom 423 252 252 252 252 252 252 4a Eenmalige uitkering aan het moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0 4b+ Eenmalige storting door het moederdepartement 337 0 0 0 0 0 0 4c Aflossingen op leningen 0 0 0 252 252 252 252 4d+ Beroep op leenfaciliteit 2 0 0 252 252 252 252 4 Totaal financieringskasstroom 339 0 0 0 0 0 0 5 Rekening courant RIC 31 december 9 9 9 9 9 9 9 De operationele kasstroom is in 2002 relatief laag door mutaties in vorderingen, voorzieningen en schulden. Voor 2003 t/m 2008 wordt uitgegaan van een bedrijfsresultaat van 0, omdat het SR als (tijdelijk) agentschap geen winstoogmerk heeft. De operationele kasstroom bestaat Persexemplaar 236
dan alleen uit de afschrijvingen en het saldo van de interestbaten en -lasten. Daar uit de afschrijvingen de leningen op basis van de leenfaciliteit worden afgelost, blijft het saldo van de rekening-courant in de tijd constant. De investeringen in materiële vaste activa betreffen vervangingsinvesteringen. Voor de omvang hiervan is het niveau van 2002 als gemiddelde aangehouden. De afschrijvingen zijn gelijkgesteld aan de investeringen. Uitgegaan is van een ideaalcomplex, waarbij de gemiddelde afschrijvingen gelijk zijn aan de gemiddelde investeringen. Persexemplaar 237