Recente arresten van het EHRM in verband met artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting en informatie) Januari - maart 2011



Vergelijkbare documenten
Raadsman bij het politieverhoor

TRACTATENBLAD VAN HET

Nieuwsbrief NRGD. Editie 11 Newsletter NRGD. Edition 11. pagina 1 van 5.

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1984 Nr. 146

VOORSTEL TOT STATUTENWIJZIGING UNIQURE NV. Voorgesteld wordt om de artikelen 7.7.1, 8.6.1, en te wijzigen als volgt: Toelichting:

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+

BELGISCHE KAMER VAN CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS

Themamiddag formeel belastingrecht Belastingdienst & NVAB. Agenda. EHRM 15 maart

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2003 Nr. 105

Opbouw Inclusief onderwijs; wat is het? Inclusief onderwijs; waarom? Inclusief onderwijs; waarom niet? De nationale context De internationale vergelij

TRACTATENBLAD VAN HET

Borstkanker: Stichting tegen Kanker (Dutch Edition)

TRACTATENBLAD VAN HET

ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

PRESTATIEVERKLARING. DoP: voor fischer RM II (Lijm anker voor gebruik in beton) NL

Voorzorg is niet onredelijk. WF Passchier Gezondheidsraad en Universiteit Maastricht

TRACTATENBLAD VAN HET

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g

BESCHIKKING VAN 23 AUGUSTUS 2010 In de zaak A 2009/4. Verkoopmaatschappij Frenko B.V., ORDONNANCE DU 23 AOUT 2010 dans I'affaire A 2009/4

Kennerschap en juridische haken en ogen. Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Amsterdam, 10 juni 2016 R.J.Q. Klomp

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1992 Nr. 135

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2009 Nr. 37

TRACTATENBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN- S (1975) Nr. 1. JAARGANG 1975 Nr. 65

MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate

2010 Integrated reporting

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

De Hoge Raad moet om! Over het recht minderjarige slachtoffers in zedenzaken te ondervragen

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1953 No. 14 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

Appeals at the BCJ BOIP s perspective. The Hague, May 17, 2018

Examenreglement Opleidingen/ Examination Regulations

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Pure Bending. A beam satisfying above given requirements are shown below: Why this surface is called neutral will be explained later in the lecture.

Analyse EHRM 9 juli 2013, Vinter e.a. v. het Verenigd Koninkrijk. Feiten

CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS BELGISCHE KAMER VAN. modifiant la loi du 22 mars 2001 instituant la garantie de revenus aux personnes âgées

PRESTATIEVERKLARING. DoP: 0058 voor termoz SV II ecotwist (Kunststof verbindingen voor gebruik in beton en metselwerk ) NL

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. bijlages B 1 tot en met B 4

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven

DE ELECTORALE RAAD VAN SINT MAARTEN,

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. Bevestiging achteraf in ongescheurd beton, zie bijlage, in het bijzonder bijlages B 1 tot en met B 3

Een vrouw, een kind en azijn (Dutch Edition)

Treaty Series No. 15 (2014) Exchange of Notes

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 1

PRESTATIEVERKLARING. DoP: 0094 voor injectiesysteem fischer FIS V (Lijm anker voor gebruik in beton) NL

Legislation in the Netherlands against (sexual orientation) discrimination

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL

GOVERNMENT NOTICE. STAATSKOERANT, 18 AUGUSTUS 2017 No NATIONAL TREASURY. National Treasury/ Nasionale Tesourie NO AUGUST

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. Bevestiging achteraf in gescheurd of ongescheurd beton, zie bijlage, in het bijzonder bijlages B 1 tot en met B 4

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 133

Cambridge Assessment International Education Cambridge International General Certificate of Secondary Education. Published

Externalisering van het migratiebeleid en de schaduwzijde van de EU-Turkije Deal.

Revoluties inzake criminaliteitsstatistiek

Barema's op 01/09/2008 Barèmes au 01/09/2008

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. Bevestiging achteraf in gescheurd of ongescheurd beton, zie bijlage, in het bijzonder bijlages B 1 tot en met B 6

DE ELECTORALE RAAD VAN SINT MAARTEN,

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 15. Europees Sociaal Handvest, met Bijlage; Turijn, 18 oktober 1961

De grondbeginselen der Nederlandsche spelling / Regeling der spelling voor het woordenboek der Nederlandsche taal (Dutch Edition)

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

52686 MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 1

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

TOELICHTING OP FUSIEVOORSTEL/

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

LONDEN MET 21 GEVARIEERDE STADSWANDELINGEN 480 PAGINAS WAARDEVOLE INFORMATIE RUIM 300 FOTOS KAARTEN EN PLATTEGRONDEN

ALGORITMIEK: answers exercise class 7

Constitutionele rechtspraak in Spanje : het Tribunal Constitucional en zijn jurisprudentie in hun historische context

THE ELECTORAL COUNCIL OF SINT MAARTEN,

CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS BELGISCHE KAMER VAN

Luister alsjeblieft naar een opname als je de vragen beantwoordt of speel de stukken zelf!

BENELUX JUNIOR WINNER

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL

Quality of life in persons with profound intellectual and multiple disabilities. Marga Nieuwenhuijse maart 2016

VRAGENLIJST ONTWERP DESIGN LAW TREATY

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1990 Nr. 96

Rapport. Datum: 4 mei 2007 Rapportnummer: 2007/086

Academisch schrijven Inleiding

CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS BELGISCHE KAMER VAN

KONINKRIJK BELGIË ROYAUME DE BELGIQUE FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE SERVICE PUBLIC FÉDÉRAL PERSONNEL ET ORGANISATION

PRIVACYVERKLARING KLANT- EN LEVERANCIERSADMINISTRATIE

Collège des procureurs généraux. College van Procureursgeneraal. Bruxelles, le 17 février 2016 Brussel, 17 februari 2016

150 ECG-problemen (Dutch Edition)

22490 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2009 Nr. 121

Understanding and being understood begins with speaking Dutch

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1968 Nr. 1

Inge Bremmer, juridisch adviseur Nederland ICT

Full disclosure clausule in de overnameovereenkomst. International Law Firm Amsterdam Brussels London Luxembourg New York Rotterdam

een kopie van je paspoort, een kopie van je diploma voortgezet onderwijs (hoogst genoten opleiding), twee pasfoto s, naam op de achterkant

BELGISCHE KAMER VAN CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS

Aanvraagformulier. Aansprakelijkheidsverzekering. Particulieren

HANDBOEK HARTFALEN (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

Een nieuwe rol voor het auditcomité en een aangepast audit rapport


TRACTATENBLAD VAN HET. Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (herzien); Straatsburg, 27 november 2008

CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS BELGISCHE KAMER VAN. met betrekking tot het Belgische ontwikkelingsbeleid. relatif à la politique belge de développement

Transcriptie:

Recente arresten van het EHRM in verband met artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting en informatie) Januari - maart 2011 Dirk Voorhoof en Chris Wiersma AM 2011/3, 357-376 (in druk) Recente arresten van het EHRM in verband met artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting en informatie) Januari - maart 2010 Arrêts récents de la C.E.D.H. se rapportant à l article 10 de la Convention européenne des droits de l homme (liberté d expression et d information) Janvier - mars 2010 - Barata Monteiro da Costa Nogueira en Patrício Pereira t. Portugal, 11 januari 2011, Appl. no. 4035/08 - Hoffer en Annen t. Duitsland, 13 januari 2011, Appl. nos. 397/07 en 2322/07 - Mouvement raëlien suisse t. Zwitserland, 13 januari 2011, Appl. no. 16354/06 - MGN Limited t. het Verenigd Koninkrijk, 18 januari 2011, Appl. no. 39401/04 - Mikolajová t. Slowakije, 18 januari 2011, Appl. no. 4479/03 - Menteş (no. 2) t. Turkije, 25 januari 2011, Appl. no. 33347/04 - Reinboth e.a. t. Finland, 25 januari 2011, Appl. no. 30865/08 - Aydin t. Duitsland, 27 januari 2011, Appl. no. 16637/07 - Faruk Temel t. Turkije, 1 februari 2011, Appl. no. 16853/05 - Kabanov t. Rusland, 3 februari 2011, Appl. no. 8921/05 - Öztürk (no. 2) t. Turkije, 8 februari 2011, Appl. no. 24874/04 - Çamyar en Berktaş t. Turkije, 15 februari 2011, Appl. no. 41959/02 - Otegi Mondragon t. Spanje, 15 maart 2011, Appl. no. 2034/07 - Begu t. Roemenië, 15 maart 2011, Appl. no. 20448/02 - RTFB t. België, 29 maart 2011, Appl. no. 50084/06 - Popa t. Roemenië, 29 maart 2011, Appl. no. 17437/03 - Fernandes en Costa t. Portugal, 29 maart 2011, Appl. no. 1529/08 - Siryk t. Oekraïne, 31 maart 2011, Appl. no. 6428/07 en beslissingen inzake Malvoisin t. Frankrijk, 11 januari 2011, Appl. no. 44164/10; Donaldson t. het Verenigd Koninkrijk, 25 januari 2011, Appl. no. 56975/09; Dritsas t. Italië, 1 februari 2011, Appl. no. 2344/02; Yleisradio Oy e.a. t. Finland, 8 februari 2011, Appl. no. 30881/09 en Lopes t. Portugal, 22 februari 2011, Appl. no. 31328/09.

Het Europees Mensenrechtenhof startte 2011 al meteen met een controversieel arrest in de zaak Barata Monteiro da Costa Nogueira en Patrício Pereira t. Portugal. Tijdens een persconferentie voor de lokale politieke partij Bloco de Esquerda hebben een partijlid en een advocaat, klagers in deze zaak, een politicus van een lokale afdeling van een andere politieke partij beschuldigd van strafbare feiten. Beide klagers zijn in Portugal strafrechtelijk veroordeeld wegens lasterlijke aantijgingen. Ze argumenteerden voor het EHRM dat deze veroordeling een inbreuk was op art. 10 EVRM. De beschuldigingen, die erop neerkomen dat de politieke tegenstander in zijn hoedanigheid als medicus zich via machtsmisbruik persoonlijk zou hebben verrijkt, zijn volgens het Hof d'une extrême gravité en ze missen een overtuigende, feitelijke basis. Het Hof constateert ook dat klagers bewust hebben gekozen voor een persconferentie als platform voor kritiek op hun politieke tegenstander. Dit wijst erop dat ze zich de strekking van de beschuldigingen heel goed realiseerden. De opgelegde boete (1.800 euro) beschouwt het Hof niet excessief in het licht van de omstandigheden en ze heeft geen bovenmatig effet dissuasif op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. Met een meerderheid van vier stemmen tegen drie is het Hof van oordeel dat geen sprake is van schending van art. 10 EVRM. Volgens de opinie van de minderheid laat het meerderheidsoordeel van het Hof zich moeilijk inpassen in de traditionele rechtspraak van het EHRM. Deze hecht doorslaggevende betekenis aan de waarde van het politieke debat en benadrukt de grote mate van tolerantie die van politici mag verwacht worden. Het betrof in dit geval een discussie van publiek belang, met weliswaar een zwakke feitelijke basis, maar precies daarover hadden ook de nationale rechters verschillend geoordeeld. Volgens de dissenters had het Hof in dit geval meer nadruk moeten leggen op het belang van de vrijheid van meningsuiting en op de dreiging die in dit soort zaken uitgaat van een strafrechtelijke vervolging en veroordeling. Ze verwijzen o.a. naar de resolutie van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (2007/1577), waarin op decriminalisering van laster of andere vormen van aantasting van de eer en goede naam wordt aangedrongen (EHRM 11 januari 2011, Barata Monteiro da Costa Nogueira en Patrício Pereira t. Portugal). Het EHRM laat eveneens de veroordeling overeind van twee activisten die in felle bewoordingen hebben geprotesteerd tegen een ziekenhuis en een arts die abortussen uitvoerde. Hoffer en Annan hebben pamfletten verspreid met o.a. op de voorkant de typering van de arts als moordenaar en op de achterkant de kreet: Damals: Holocaust. Heute: Babycaust. Beide klagers zijn strafrechtelijk veroordeeld voor deze smadelijke uitingen. Het Duitse Grondwettelijk Hof, als hoogste nationale instantie in deze zaak, heeft gesteld te kunnen leven met enkel de algemene kritiek op de praktijk van uitvoering van abortussen, maar doorslaggevende moeite te hebben met de persoonlijke aanval op de arts en vooral met de Holocaust-vergelijking. Het Hof in Straatsburg houdt terdege rekening met de historische en sociale context in Duitsland en kan de Duitse rechters volgen in hun conclusie dat het bekritiseren van de arts als massamoordenaar met de verwijzing naar de Holocaust a very serious violation of the physician's personality rights oplevert. Volgens het Hof hebben de nationale rechters op evenwichtige wijze de in het geding zijnde belangen afgewogen en klagers veroordeeld tot straffen die proportioneel zijn, nl. geldboetes van respectievelijk 150 en 100 euro. De conclusie is dat er geen sprake is van schending van art. 10 EVRM. Nu de procedure voor het Grondwettelijk Hof alleen al bijna zes en een half jaar heeft geduurd, is wel sprake van schending van art. 6 EVRM, in verband waarmee klagers compensatie en schadevergoeding toegewezen krijgen (EHRM 13 januari 2011, Hoffer en Annen t. Duitsland).

Hieronder komt het arrest in de zaak Mouvement raëlien suisse t. Zwitserland nog uitgebreid aan de orde. Het EHRM heeft in dit arrest de Zwitserse autoriteiten een ruime margin of appreciation gelaten wat betreft de beoordeling van de (on)toelaatbaarheid van een affichecampagne door een private vereniging in de publieke ruimte. In dit arrest staat de vraag centraal of de Zwitserse autoriteiten voldoende reden hadden om de aanplakking van de affiches in de publieke ruimte te verbieden, enkel en alleen omdat de vereniging op haar website ijverde voor allerlei zaken waarvan de wettelijkheid nogal twijfelachtig was. Binnen het Hof lopen uiteindelijk de meningen uiteen, want zowel over de grootte van de margin of appreciation als over de concrete afweging van de belangen beslist het Hof met een 5/2 stemverhouding. Het Hof is van oordeel dat er geen schending is van art. 10 EVRM. Dit arrest is niet definitief, want op 20 juni 2011 is de zaak naar de Grote Kamer van het Hof verwezen (EHRM 13 januari 2011, Mouvement raëlien suisse t. Zwitserland). Een interessant arrest is zeker dat in de zaak MGN Limited t. het Verenigd Koninkrijk, arrest dat hieronder nog uitgebreid aan bod komt. Het EHRM erkent in dit geval de toelaatbaarheid van de veroordeling van een uitgever van een krant vanwege privacy-inbreuk, al stelt zich wel een probleem met de bijhorende betaling van de proceskosten tot een beloop van meer dan een miljoen Britse pond. De zaak betreft meer bepaald de veroordeling van MGN Limited, uitgever van de krant Daily Mirror, wegens ongeoorloofde inbreuk op de privacy van het Britse topmodel Naomi Campbell. De Engelse rechters verweten MGN onnodig indringende foto s bij het artikel Naomi: I am a drug addict en enkele vervolgartikelen te hebben gepubliceerd. Op de foto s is Campbell te zien in de buurt van de afkickkliniek voor drugsverslaafden die zij heeft bezocht. Het EHRM sluit zich in meerderheid (6 stemmen tegen 1) aan bij de conclusie van (de meerderheid van) het House of Lords dat de publicatie van de foto s en van allerlei details over haar afkicktherapie een inbreuk waren op de privacy van Campbell. Dit rechtvaardigde de veroordeling van MGN Limited. Dat de veroordeling van MGN Limited evenwel ook de betaling impliceerde van de extreem hoge succes fees aan de advocaten van Campbell vindt het Hof niet gerechtvaardigd en vormt op zichzelf een schending van art. 10 EVRM (EHRM 18 januari 2011, MGN Limited t. het Verenigd Koninkrijk). Mikolajová t. Slowakije betreft een klacht over schending van de privacy van klaagster Mikolajová. Een regionaal politiekorps heeft de beslissing om een onderzoek naar vermeende mishandeling van haar man te staken, doorgespeeld aan een verzekeringsmaatschappij. Die beslissing bevat de vermelding dat Mikolajová een strafbaar feit heeft gepleegd. Het onderzoek is evenwel gestaakt aangezien de echtgenoot geen toestemming voor verdere vervolging heeft gegeven. In Mikolajová s ogen vormt deze bekendmaking een schending van het vermoeden van onschuld (art. 6 EVRM) en een ongeoorloofde inbreuk op haar recht op eer en goede naam (art. 8 EVRM). Wat betreft de bescherming van de eer en goede naam in het kader van art. 8 EVRM zet het Hof haar jurisprudentie uiteen: The Court explained its approach to such cases in its judgment in A. v. Norway, no. 28070/06, 64, 9 April 2009, holding that in order for Article 8 to come into play, the attack on personal honour and reputation must attain a certain level of gravity and in a manner causing prejudice to personal enjoyment of the right to respect for private life (..). Similarly, in Karakó v. Hungary, no. 39311/05, 23, 28 April 2009 the Court considered that reputation had been deemed to be an independent right mostly when the factual allegations were of such a seriously offensive nature that their publication had an inevitable direct effect on the applicant's private life. This has been more recently confirmed by the Court in its judgment in

the case of Polanco Torres and Movilla Polanco v. Spain, no. 34147/06, 40, 21 September 2010 ( 55). Het Hof merkt op dat in dit geval de gewraakte aantasting van de eer en goede naam niet algemeen is verspreid in de media of bekendgemaakt in het kader van een openbaar besluit of rechterlijk oordeel. Maar Mikolajová heeft wel degelijk hinder ondervonden nu de verzekeringsmaatschappij haar heeft gevraagd om vergoeding van de kosten, waarbij verwezen is naar de beslissing van de politie. Omdat zij niet officieel is vervolgd en er dus van een bewezen crimineel feit geen sprake is, kan deze aantasting van haar reputatie vanwege de beslissing niet aan het handelen van Mikolajová zelf worden gekoppeld. Omdat niets belet dat de politie deze informatie over Mikolajová blijft doorspelen aan derden en Mikolajová daartegen blijkbaar niets kan ondernemen, is het Hof van oordeel dat er reputatieschade is voor klaagster, reputatieschade die door Slowakije onvoldoende kan gerechtvaardigd worden. Het Hof concludeert tot schending van art. 8 EVRM (EHRM 18 januari 2011, Mikolajová t. Slowakije). Vier arresten, waarin op klachten tegen Turkije is geoordeeld, betreffen telkens opnieuw zware sancties in Turkije, zowel gevangenisstraffen als bijkomende boetes en inbeslagname van publicaties over PKK-gerelateerde onderwerpen, die in het kader van anti-terrorisme wetgeving zijn opgelegd. Menteş (no. 2) t. Turkije, betreft de strafrechtelijke veroordeling tot 10 maanden gevangenisstraf vanwege deelname aan verschillende demonstraties en verklaringen aan de pers over de veroordeling van PKK-leider Öcalan en het gevangeniswezen in Turkije. Het EHRM benadrukt het gebrek aan motivering door de Turkse autoriteiten van Mentes veroordeling: La Cour souligne le fait que la requérante n'a pas eu, dans la procédure à l'issue de laquelle elle a été condamnée pour propagande, la possibilité de connaître et de contester les raisons de la limite apportée à son droit à la liberté d'expression, dans la mesure où l'arrêt de condamnation ne contenait aucune information quant au contenu des propos sur la base desquels elle a été condamnée ( 51). Het Hof vindt unaniem dat de opgelegde straf een schending van art. 10 EVRM oplevert (EHRM 25 januari 2011, Menteş (no. 2) t. Turkije). Faruk Temel was hoofd van de provinciale jeugdafdeling van de politieke partij Halkın Demokrasi Partisi (Democratische Volkspartij, afgekort HADEP). Op een partijcongres in 2003 heeft hij een persverklaring afgelegd waarin hij protesteerde tegen de militaire interventie van de VS in Irak en de eenzame opsluiting van Abdullah Öcalan. De Turkse autoriteiten hebben zijn verklaringen beschouwd als terroristische propaganda en Temel veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf en een forse geldboete. Volgens het Hof was de veroordeling van Temel niet noodzakelijk in een democratische samenleving. De Turkse rechters hebben de teksten van Temel immers gebrekkig in ogenschouw genomen, met verwaarlozing van de context waarin ze te situeren zijn: Elles ont limité leur interprétation à une seule partie du texte. En particulier, elles n'ont porté aucune attention aux termes employés dans cette déclaration prise dans son ensemble ni tenu compte de la qualité ou de la personnalité du requérant, du lieu et du contexte dans lesquels la déclaration litigieuse avait été lue et des destinataires du message. Aussi, au vu de ses constatations quant au contenu de la déclaration en cause, la Cour ne souscrit pas à l'appréciation des juridictions nationales ayant abouti à la condamnation du requérant pour propagande au profit d'une organisation terroriste à raison de la lecture par l'intéressé de la déclaration litigieuse ( 61). Het Hof concludeert unaniem tot schending van artt. 10 en 6 EVRM (EHRM 1 februari 2011, Faruk Temel t. Turkije).

Öztürk heeft de Turkse autoriteiten in 2003 tevergeefs verzocht om opheffing van de inbeslagname van een partij boeken in toepassing van de wetgeving in Turkije die de verspreiding van separatistische propaganda verbood. In relatie tot deze feiten heeft Öztürk ook bijna anderhalf jaar in de gevangenis gezeten. De boeken waren door het bedrijf van Öztürk uitgegeven. Dat de wetgeving in 2003 was veranderd leverde onvoldoende aanleiding voor de Turkse rechters om de boeken terug vrij te geven. Bij de hoogste instantie had Öztürk de aanklager nog wel aan zijn zijde die considered that rejecting the applicant's request on account of the assumption that the contents of the books might be unlawful, rather than examining the substance of the applicant's request in the light of the legal developments, was not in accordance with the law and procedure ( 12). Ook voor het Hof in Straatsburg is de motivering van de handhaving van de inbeslagneming te vaag: Having regard to the absence of any references to specific domestic law provisions and the wording employed by the national courts, the Court finds that the interference with the applicant's right to freedom of expression was not prescribed by law. This conclusion makes it unnecessary to examine whether the other requirements of paragraph 2 of Article 10 were complied with ( 27). Unaniem stelt het Hof een schending vast van art. 10 EVRM (EHRM 8 februari 2011, Öztürk (no. 2) t. Turkije). Çamyar en Berktaş, klagers in deze zaak, zijn de auteur en de uitgever van een boek over het gevangeniswezen in Turkije. In 2001 zijn zij vervolgd voor het uiten en verspreiden van propaganda voor een illegale gewapende organisatie, TIKB. Beiden zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van bijna vier respectievelijk vier en een half jaar. Omdat Çamyar niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, werd zijn gevangenisstraf wel omgezet in een geldboete. Het Straatsburgse Hof kan in het gewraakte boek weinig passages ontdekken die meer dan vijandig zijn qua teneur en het ziet in deze passages geen daadwerkelijke oproep tot geweld. Overigens lijkt het er op dat ook de Turkse rechters niet echt een oproep tot geweld in het boek hebben kunnen lezen : Moreover, while the Government argued that the book incited hatred and hostility and praised terrorist crime, the domestic courts did not rely on the arguments that are now adduced by the Government to justify the interference in question. In other words, the national courts did not make reference to any specific passages or pages of the book which could be regarded as incitement to hatred or violence, but rather based the applicants' conviction on a review of the book as a whole ( 41). De door de Turkse autoriteiten aangevoerde redenen voor de veroordeling van klagers zijn volgens het Hof niet voldoende. Het Hof concludeert unaniem tot een schending van art. 10 EVRM (EHRM 15 februari 2011, Çamyar en Berktaş t. Turkije). Naar aanleiding van de presidentsverkiezingen in Finland van 2000, is een campagnemanager, O.T., meerdere malen onderwerp geweest van artikelen die zijn gepubliceerd in de Finse krant Ilta-Sanomat. Op klacht van O.T. zijn de verantwoordelijke hoofdredacteur en journalist strafrechtelijk veroordeeld wegens aantasting van het privéleven van O.T. Bij het Hof in Straatsburg is deze kwestie eerder aan de orde gekomen in een arrest waarin een schending van art. 10 EVRM is vastgesteld (EHRM 12 oktober 2010 Saaristo e.a. t. Finland, A&M 2011/2, 209-210). Ditmaal maakte O.T. bezwaar tegen de verslaggeving in de krant Helsingin Sanomat over de hierboven genoemde Finse strafzaak. De uitgever van laatstgenoemde krant, Helsingin Sanomat Oy, de verantwoordelijke hoofdredacteur, Janne Sakari Virkkunen en journalist Susanna Helena Reinboth zijn vanwege de verslaggeving over deze rechtszaak strafrechtelijk

veroordeeld tot betaling van boetes (totaal 1.880 euro) en een schadevergoeding die deels O.T. s advocaatkosten omvat (ca. 27.000 euro). De Finse strafrechter heeft klagers verweten in deze verslaggeving opnieuw de volledige naam van de campagnemanager te hebben genoemd, terwijl in de rechtszaken die onderwerp waren van de verslaggeving nu juist was bepaald dat de mediaaandacht een ongeoorloofde inbreuk op haar privé-leven vormde. Het argument van Reinboth e.a. dat de informatie in hun gewraakte artikel reeds publiek was als gevolg van het openbaar karakter van de rechtspraak en door andere verslaggeving, en dat het publiek het grondwettelijke recht heeft hierover informatie te ontvangen, heeft bij de nationale rechters onvoldoende gewicht in de schaal gelegd. Hierover gaat de klacht bij het EHRM, in het kader van artt. 7 en 10 EVRM. Het Hof merkt op dat de feiten in de artikelen van klagers niet ter discussie staan. De strafzaak waarover klagers hebben geschreven en waarop de door hun prijsgegeven informatie over O.T. is gebaseerd, is door de rechters niet onder geheimhouding uitgesproken. Het betreft de informatie die ook aan de orde was in de hierboven aangehaalde zaak Saaristo e.a. t. Finland. In deze zaak heeft het Hof toen geoordeeld dat de informatie van publiek belang was. De informatie was dus reeds bekend en O.T. heeft volgens het Hof als campagnemanager van een presidentskandidaat rekening te houden met dergelijke mediaaandacht. Gelet op de resolutie van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (2007/1577), waarin op decriminalisering van laster wordt aangedrongen, zijn volgens het Hof de opgelegde straffen als reactie op de inbreuk op O.T. s privacy niet verenigbaar met de vrijheid van meningsuiting van klagers in de context van deze zaak. Unaniem is het Hof van oordeel dat er een schending is van art. 10 EVRM (EHRM 25 januari 2011, Reinboth e.a. t. Finland). In Duitsland is de PKK een verboden organisatie sinds 1993. Begin van deze eeuw is er een campagne opgezet om opheffing van dit verbod en de rechten van de Koerden te promoten. Deel van de campagne was de verspreiding van een verklaring, waarin expliciet ook namens de ondertekenaars werd verklaard dat deze aanhangers van de PKK waren en hiervoor de volle verantwoordelijkheid wensten te nemen. Aysel Aydin heeft zich ingezet voor het verzamelen van handtekeningen voor deze verklaring en ze heeft aan de Berlijnse openbaar aanklager een dossier met enkele honderden ondertekende verklaringen overhandigd. Ook heeft ze in het kader van deze campagne geld ingezameld dat ze gedoneerd heeft aan een deelorganisatie van de PKK. Zij is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld tot een geldboete van 1.200 euro. De Duitse rechtscolleges hebben wel het recht van Aydin erkend om stelling in te nemen voor opheffing van het PKK-verbod: een dergelijk standpunt kadert in de vrijheid van meningsuiting. Maar haar actie ging verder en haar obstructie tegen de handhaving van het PKK-verbod wettigde volgens de Duitse strafrechter wel degelijk de veroordeling van Aydin. Het Grondwettelijk Hof heeft op zijn beurt benadrukt dat het PKK-verbod verenigingsactiviteiten wil voorkomen. Beschouwende meningen over het verbod die hiermee eventueel gepaard gaan, doen op zich niet af aan het bestaan van een crimineel feit onder dit verbod. In die zin komt volgens het Grondwettelijk Hof de vrijheid van meningsuiting pas op de tweede plaats. Het EHRM stelt voorop dat niet ter discussie staat of het Aydin toegestaan is een bepaalde opinie te uiten. De vraag is of de strafrechtelijke veroordeling in verband met het verlenen van steun aan de verboden organisatie PKK, een schending van art. 10 EVRM oplevert. Over de wet op basis waarvan de PKK is verboden en het erbij aansluitende verbod om een dergelijke organisatie te steunen, merkt het Hof op dat by imposing criminal liability on anyone who,...by pursuing an activity,...contravenes an enforceable prohibition under section 18 sentence 2, is couched in

rather broad terms. It notes, however, that the Federal Court of Justice, in its pilot decision given on 27 March 2003 (..), confirmed its earlier case-law that a person contravened an enforceable prohibition if his activity made reference to the banned activity of the association and was conducive to those activities. The acts had to be actually suited to producing an advantageous effect in regard to the banned activities. The Court considers that this interpretative case-law was sufficiently precise to make the consequences of her action foreseeable for the applicant. The Court is therefore satisfied that the applicant's conviction was prescribed by law within the meaning of Article 10 2 of the Convention ( 57). Het Hof is van oordeel dat de nationale rechters de noodzakelijkheid van de veroordeling van Aydin voldoende hebben onderbouwd. Aydin is met name verweten onderdeel te zijn geweest van een grootschalige campagne die door PKK-leiders is opgezet en dat zij op persoonlijk initiatief een donatie aan een PKK-afdeling heeft gedaan. Het Hof sluit zich aan bij de interpretatie van de nationale rechters dat haar steunbetuiging aan de PKK meer was dan de uiting van een mening omtrent de opheffing van het PKK-verbod. Het Hof concludeert: By way of conclusion, the German courts ruled out that the declaration could be interpreted in a different way which did not call for criminal liability. Having regard to the thorough examination by the domestic courts, the Court does not consider that the interpretation they gave to the applicant's statement was contrary to her rights under Article 10 of the Convention ( 61). De rechters die Aydin hebben veroordeeld hebben volgens het Hof voldoende rekening gehouden met de vrijheid van meningsuiting als verzachtende factor in de beoordeling van Aydin s schending van het verbod, en de opgelegde straf is daarbij niet buitenproportioneel. Met zes stemmen tegen één wordt geen schending van art. 10 EVRM geconstateerd. De afwijkende stem van een van de Straatsburgse rechters is sterk gekant tegen de conclusie van de meerderheid over de rol van de vrijheid van meningsuiting in de uitspraken van de Duitse rechters. De Bulgaarse rechter, Zdravka Kalaydjieva, begrijpt de logica van de meerderheid niet en stelt in so far as the majority was convinced that in view of this interpretation the applicant was not convicted for an act committed in exercising her freedom of expression within the ambit of Article 10 of the Convention, a conclusion that this provision was not applicable to the circumstances of the case might have been more appropriate to meet their views. Ervan uitgaande dat er wel sprake is van een beperking van de vrijheid van meningsuiting, had de meerderheid volgens de dissenting opinion meer twijfels moeten hebben over de vereisten die de Duitse wetgeving stelt aan de uitspraken van de nationale rechters en het resultaat hiervan. Deze stelt: I am far from convinced that the interference with the applicant's rights under Article 10 was prescribed by law, or that the (national) courts have sufficiently taken account of the applicant's right to freedom of expression in the course of the criminal proceedings against her (EHRM 27 januari 2011, Aydin t. Duitsland). Het EHRM heeft geoordeeld dat een doorhaling van het lidmaatschap bij de Russische orde van advocaten als ultieme sanctie in de zaak Kabanov t. Rusland niet door de beugel kan in het kader van artt. 6 en 10 EVRM. Deze doorhaling zou in verband staan met de door Kabanov geformuleerde kritiek op de rechters die hem eerder van een rechtszaak hadden gehaald waarin hij als strafrechtadvocaat heeft opgetreden. De sanctie vindt het Hof buiten proportie en daarom in strijd is met art. 10 EVRM: "The Court notes that the domestic authorities decided to disbar the applicant. This cannot but be regarded as a harsh sanction. The applicant s conduct reflects a lack of respect for the judges of the Regional Court. Nonetheless, whilst they were discourteous, his comments were aimed at and limited to the manner in which the judges were trying the case, in particular as regards his removal from the position of legal counsel representing Mr R. in the

course of the criminal proceedings and the judges refusal to act on his request for supervisory review. Having regard to the above, the Court is not persuaded by the Government s argument that the applicant s disbarment was commensurate with the seriousness of the offence, considering the alternatives available. Accordingly, it is the Court s assessment that such a penalty was disproportionately severe for the applicant and was capable of having a chilling effect on the performance by lawyers of their duties as defence counsel. The Court s earlier finding of the procedural unfairness in the disbarment proceedings (..) serves to compound this lack of proportionality. This being so, the Court considers that the domestic authorities failed to strike the right balance between the need to protect the authority of the judiciary and the need to protect the applicant s right to freedom of expression. The Court accordingly holds that Article 10 of the Convention has been breached by reason of the disproportionate sanction imposed on the applicant ( 55-59) (EHRM 3 februari 2011, Kabanov t. Rusland). Volgens de Spaanse strafwet is belediging van de Spaanse koning strafbaar. Tijdens een persconferentie heeft Otegi Mondragon de koning, die op bezoek was in de Baskische regio, bekritiseerd. Hij verweet de koning in zijn hoedanigheid als hoogste autoriteit van de Spaanse politie verantwoordelijk te zijn voor de onrechtmatige detentie van een groep journalisten. Op basis hiervan is Otegi Mondragon veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Gedurende deze periode is aan hem ook zijn stemrecht ontzegd. De veroordeling hield verband met uitingen gedaan als woordvoerder van de linkse, Baskische politieke partij Sozialista Abertzaleak. Het EHRM houdt met name rekening met deze hoedanigheid bij de beoordeling van de klacht van Otegi Mondragon over zijn veroordeling, in het kader van art. 10 EVRM. Dat de Spaanse koning als hoogste ambt binnen de Spaanse staat een zekere mate van immuniteit geniet en als neutraal in het politieke debat wordt beschouwd, mag volgens het Hof een open debat over zijn functie niet in de weg staan. Daarbij speelt wel de vraag in welke mate de uitingen van Otegi Mondragon de individuele waardigheid van de persoon van de koning raken. Deze laatste vraag was voor de nationale rechters een netelige kwestie waarover grote verdeeldheid bestond in deze zaak. Het Hof considère qu'en l'espèce les propos litigieux ne mettaient pas en cause la vie privée du roi (..) ou son honneur personnel, et qu'ils ne comportaient pas une attaque personnelle gratuite contre sa personne (..). Elle note aussi que pour le Tribunal supérieur de justice du Pays basque, les déclarations du requérant ont été prononcées dans un contexte public et politique, étranger au «noyau ultime de la dignité des personnes» (..). La Cour observe par ailleurs que ces propos ne mettaient pas non plus en cause la manière dont le roi s'était acquitté de ses fonctions officielles dans un domaine particulier ni ne lui attribuaient une quelconque responsabilité individuelle dans la commission d'une infraction pénale concrète. Les formules employées par le requérant visaient uniquement la responsabilité institutionnelle du roi en tant que chef et symbole de l'appareil étatique et des forces qui, selon les dires du requérant, avaient torturé les responsables du journal Egunkaria ( 57). Het Hof vind de opgelegde straf ook bijzonder fors en het concludeert unaniem dat er een schending is van art. 10 EVRM (EHRM 15 maart 2011, Otegi Mondragon t. Spanje). Het EHRM heeft nog eens benadrukt, in lijn met eerdere jurisprudentie, dat art. 10 EVRM van belang is wanneer justitiële autoriteiten zich publiekelijk uitlaten over actuele strafrechtelijke onderzoeken. Wel gelden gezien de belangen zoals beschermd door art. 6 EVRM, die door Begu in zijn klacht tegen Roemenie zijn ingeroepen, bijzondere eisen in deze context: La Cour reconnaît que l'article 6 2 ne saurait empêcher, au regard de l'article 10 de la Convention, les

autorités de renseigner le public sur des enquêtes pénales en cours, mais il requiert qu'elles le fassent avec toute la discrétion et toute la réserve que commande le respect de la présomption d'innocence (..). Elle rappelle également qu'une campagne de presse virulente est dans certains cas susceptible de nuire à l'équité du procès, en influençant l'opinion publique et, par là-même, les jurés appelés à se prononcer sur la culpabilité d'un accusé (...) ( 127). Volgens het Hof levert de publieke aandacht in dit geval, als gevolg van een teleconferentie door de Roemeense premier, evenwel geen problemen op. Begu heeft verder geklaagd over de kwaliteit van het handelen van justitie in verband met het proces waarbij hij in zijn hoedanigheid als officier van justitie op verdenking van het aannemen van smeergeld veroordeeld is tot 2 jaar celstraf. Dit levert wel schending op van art. 5 EVRM en art. 1 Protocol no. 1 bij het EVRM (EHRM 15 maart 2011, Begu t. Roemenie). In België zal voortaan het grondwettelijke verbod van preventieve censuur (art. 25 Gw.) met meer zorg moeten in acht genomen worden, ook als het gaat om audiovisuele media. Dat is althans de belangrijkste conclusie die volgt uit het arrest in de zaak RTBF t. België, arrest dat hieronder grondiger wordt toegelicht. Unaniem beslist het EHRM dat een uitzendverbod van een aangekondigde televisiereportage als een vorm van preventieve maatregel geen voldoende steun vindt in de Belgische wetgeving en daarom in strijd is met art.10 EVRM (EHRM 29 maart 2011, RTFB t. België). In twee arresten maakt het Hof nog maar eens duidelijk dat scherpe kritiek in de pers op rechters verregaande bescherming kan genieten in toepassing van art. 10 EVRM. In de zaak Cornelia Popa is in Roemenië een journaliste veroordeeld tot een strafrechtelijke boete en betaling van schadevergoeding in verband met een journalistiek artikel van haar hand met de titel La juge C.C. récidive dans des jugements stupéfiants, waarbij ook een foto van de rechter was geplaatst. Volgens het EHRM was de kritiek van Popa gericht op het professioneel functioneren van de rechter in kwestie en betrof het een zaak van publiek belang. Het gewraakte artikel bevatte een mengeling van waardeoordelen en feitelijke beweringen, overigens met enige mate van overdrijving. Volgens het Hof ontbrak er een besoin social impérieux om tot veroordeling van Popa over te gaan. Het Hof concludeert tot schending van art. 10 EVRM (EHRM 29 maart 2011, Popa t. Roemenie). Volgens Fernandes en Costa, beiden advocaat, was er in Portugal op het einde van vorige eeuw sprake van klassenjustitie. Dit stond in een artikel van hun hand in de krant Publico. Aanleiding voor hun standpunt was het ontslag van rechtsvervolging van een Portugese rechter. De aantijging van corruptie ten aanzien van deze rechter was nl. in een civiele rechtszaak onrechtmatig bevonden. De advocaten zijn door de Portugese rechterlijke instanties veroordeeld tot betaling van 15.000 euro schadevergoeding wegens laster. Het Hof oordeelt dat er een schending is van art. 10 EVRM. Hoewel van advocaten een zekere discretie verwacht mag worden, is in dit geval door Fernandes en Costa voldoende zorgvuldig gehandeld (EHRM 29 maart 2011, Fernandes en Costa t. Portugal). In de zaak Siryk t. Oekraïne zitten verschillende aspecten verwezen die ieder op zich als een schending van art. 10 EVRM kunnen beschouwd worden. Zowel de kwaliteit van de wetgeving als de staving van de noodzakelijkheid van de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting laat volgens het EHRM te wensen over. Siryk is door de burgerlijke rechter veroordeeld wegens

laster in een brief, en tot betaling van schadevergoeding. In de brief, gericht aan de belastingdienst, had Siryk geklaagd over de leiding van de academie waar Siryk s zoon studeerde. Haar klachten kwamen neer op beschuldigingen van incompetentie en corruptie. Anders dan de rechters in Oekraïne, benadrukt het Hof in Straatsburg dat de brief niet in de openbaarheid is gebracht door Siryk. Haar aantijgingen betroffen een klacht per brief die enkel was gericht aan de verantwoordelijke overheidsdienst. Het Hof beschouwt dit als het geëigende kanaal in een rechtsstaat voor een dergelijke klacht. Siryk s kritiek op een publieke functionaris is in deze context acceptabel. De nationale rechters hebben onvoldoende duidelijk gemaakt welke delen van de brief als waardeoordelen geen bewijs behoefden. De wetgeving op basis waarvan Siryk uiteindelijk is veroordeeld is volgens het Hof te vaag, waardoor voor Siryk de gevolgen van haar handelen onvoldoende voorzienbaar waren. Unaniem concludeert het Hof tot schending van art. 10 EVRM (EHRM 31 maart 2011, Siryk t. Oekraïne). Tenslotte kan ook nog melding te worden gemaakt van een aantal beslissingen van het EHRM omtrent klachten waarin art. 10 EVRM is ingeroepen. In elk van deze beslissingen werd de klacht evenwel afgewezen wegens manifest ongegrond. Malvoisin t. Frankrijk betreft een klacht over de civielrechtelijke veroordeling in Frankrijk van klaagster wegens onzorgvuldigheid in berichtgeving over handel in Egyptische kunst. Malvoisin heeft volgens de nationale rechters een bekende kunstexpert onterecht in verband gebracht met een strafzaak in Egypte. De klacht is volgens het Hof manifest ongegrond aangezien de redenering van de nationale rechters niet onredelijk voorkomt en de opgelegde sancties niet onrechtvaardig lijken (EHRM 11 januari 2011, Malvoisin t. Frankrijk). De beslissing in de zaak Donaldson t. het Verenigd Koninkrijk is een apart geval, mede wegens de specifieke context in Noord-Ierland. In deze zaak roept een gevangene het recht in om zijn mening te uiten via het dragen van een symbool, de paaslelie, een Iers-republikeins symbool. Donaldson, die in deze zaak heeft geklaagd, werd met interne reglementen over het dragen van symbolen geconfronteerd toen hij buiten zijn cel, waar hij een straf van 12 jaar uitzit, een zogenaamde Easter Lily op zijn kleding droeg. Op basis van de Northern Ireland Prison Service Standing Orders was het dragen van emblemen buiten de eigen cel van een gevangene niet toegestaan. In de penitentiaire inrichting waar Donaldson verbleef gold enkel een uitzondering voor the wearing of shamrock on St Patrick s Day and the wearing of poppies on Remembrance Day as these emblems were deemed to be non-political and non-sectarian if worn at the appropriate time. Voor de overtreding van deze reglementen heeft Donaldson drie dagen celarrest gekregen. Hij heeft in Straatsburg geklaagd dat er geen legitiem doel was gemoeid met deze beperking, dan wel dat de maatregel niet noodzakelijk was in de zin van art. 10 EVRM. Het Hof houdt rekening met de Noord-Ierse sentimenten: The Court recognizes that in the present case the significance of the Easter lily will be relevant to any assessment of the necessity of the interference. It notes that in Northern Ireland many emblems are not simply an expression of cultural or political identity but are also inextricably linked to the conflict and can be viewed as threatening and/or discriminatory by those of a different cultural, political or religious background. Consequently, the public display of emblems can be inherently divisive and has frequently exacerbated existing tensions in Northern Ireland. Therefore, as cultural and political emblems may have many levels of meaning which can only fully be understood by persons with a full understanding of their historical background, the Court accepts that

Contracting States must enjoy a wide margin of appreciation in assessing which emblems could potentially inflame existing tensions if displayed publicly. ( 28). Het Hof vindt het aannemelijk dat bij paramilitaire gevangenen bepaalde symbolen een sfeer van conflicten en spanningen kunnen oproepen. De redenen voor de beperking van Donaldson s vrijheid van meningsuiting waren volgens het Hof relevant en voldoende om tot de gewraakte beslissing te komen. De maatregel was ook proportioneel gelet op het beoogde doel, namelijk het voorkomen van wanordelijkheden in de gevangenis. Ook nu Donaldson in een afgescheiden vleugel met mederepublikeinen verbleef, maakt de specifieke context in Noord-Ierland de beperking in het licht van de omstandigheden voor het Hof begrijpelijk: First, the Court recalls that it could not be excluded that a prisoner in a segregated wing would come into contact with other prisoners and that this happened most frequently in the visiting hall. It would be expected that Easter Sunday and Easter Monday would be popular days for prison visits and it is therefore likely that there would be an increased chance of segregated prisoners coming into contact with other prisoners on those days. Secondly, the Court observes that the Equality Commission in Northern Ireland recommended that political or sectarian emblems should not be exhibited in the workplace so as to ensure that no worker would feel under threat on account of his or her religion or political opinion. Throughout the conflict in Northern Ireland, prison officers have routinely been targeted by paramilitaries. In particular, a significant number have been harassed, threatened, physically attacked and murdered by paramilitaries. The Court therefore accepts that prohibiting the wearing of emblems by paramilitary prisoners was necessary to ensure a working environment for them free of the insignia of either side directly linked to the conflict. Finally, the Court recognises that if the prison service were to permit segregated prisoners to wear emblems while integrated prisoners were prohibited from doing so, such a policy could potentially raise an issue under Article 14 read together with Article 10 ( 32). Voor het EHRM is de klacht in het kader van art. 10 EVRM daarmee onmiskenbaar ongegrond. Dat andere symbolen wel waren uitgezonderd van het algemene verbod op het dragen van emblemen in de gevangenis, leidt volgens het Hof niet tot problemen, juist vanwege de ruime beoordelingsvrijheid die de nationale autoriteiten in dit geval toekomt: As indicated above, the Contracting States must enjoy a wide margin of appreciation in assessing which emblems could potentially inflame existing tensions if displayed publicly and which should not. Accordingly, the Court accepts the domestic court s finding that prisoners wishing to wear a poppy on Remembrance Sunday were not in an analogous position to the applicant. It therefore finds the complaint under Article 14 read together with Article 10 of the Convention to be manifestly ill-founded and would reject it under Article 35 3 and 4 of the Convention ( 39) (EHRM 25 januari 2011, Donaldson t. het Verenigd Koninkrijk). Dritsas e.a. t. Italië betreft een confrontatie tussen G8-demonstranten uit Griekenland en de politie in Italië die de demonstraten na aankomst in het land hardhandig hebben opgepakt en per boot hebben weggebracht. Bij het EHRM gaan de klachten van de demonstranten onder andere over schending van artt. 10 en 11 EVRM. Het Hof behandelt de klacht wat betreft art. 10 EVRM in het kader van art. 11 EVRM, dat als lex specialis het kader bepaalt. Het Hof kan begrijpen dat er speciale veiligheidsmaatregelen golden rond de G8-conferentie. In samenhang met de vaststelling van de omstandigheid dat de demonstranten manifest hebben geweigerd hun identificatiedocumenten te tonen, beschouwt het Hof de uitzetting van de demonstranten proportioneel ten opzichte van het beoogde doel. De klachten zijn manifest ongegrond (EHRM 1 februari 2011, Dritsas t. Italië).

In de zaak Yleisradio Oy e.a. t. Finland zijn klagers een omroeporganisatie, een hoofdredacteur en een redactielid die strafrechtelijk veroordeeld zijn vanwege een televisieprogramma waarin details over een incest-zaak zijn gegeven. Voor deze gegevens gold een geheimhoudingsplicht. Evenals de nationale rechters vindt het Hof het problematisch dat klagers een veroordeelde vader in beeld hebben gebracht met zijn volledige naam. Het Hof takes note of the careful balancing exercise made by the Supreme Court between the two basic conflicting rights, namely that of freedom of expression and the right to private life (..). The Court finds convincing the Supreme Court s conclusion that the important message of the programme could have been brought to the public, without stripping it of its weight, even if both fathers had appeared incognito. In the Court s view the applicants contention about inadequate reasoning of that court as to the question of criminal liability does not raise an issue under the Article 10. For the Court, what is decisive is that the Supreme Court gave relevant and sufficient reasons for the necessity of sanctioning the applicants, and did so in application of the Court s case-law under Article 10 of the Convention. Het Hof heeft erkend dat binnen de Raad van Europa wordt aangedrongen op afschaffing van strafwetgeving die dreigt met gevangenisstraf in zaken van aantasting van de eer en goede naam of bij schending van iemands privacy. In de context van de voorliggende zaak zegt het Hof hierover: As to the severity of the sanctions imposed, the Court observes that the second and the third applicants were tried and convicted in criminal proceedings and faced the possibility of a prison sentence being imposed on them. In the context of freedom of expression, such measures have been found problematic in cases concerning defamation, but also as regards infringements of privacy (..). The Court accepts, however, that in a case like the present one, where a domestic court has already taken measures to protect the identity of the under-aged complainants, the State cannot be reproached for applying proportionate criminal sanctions to punish a breach of their privacy. The Court has been particularly attentive to the possible chilling effect on the media of any interference by the State with freedom of expression. However, for the reasons advanced by the Supreme Court and discussed above, the Court considers that the interference at issue cannot be interpreted as inhibiting in any way the free flow of information by the media on matters of public interest. Op basis van deze overwegingen concludeert het Hof dat de klacht manifest ongegrond is, geen inbreuk dus op art. 10 EVRM (EHRM 8 februari 2011, Yleisradio Oy e.a. t. Finland). Lopes is een rechter die door een advocaat is zwartgemaakt in de media. Het ging daarbij om aantijgingen over de professionaliteit van de rechter. Het EHRM zet eerst de principes uiteen die voortvloeien uit de vereiste afweging tussen het recht op eer en goede naam zoals beschermd door art. 8 EVRM en het recht op vrije meningsuiting in het kader van art. 10 EVRM. Volgens het EHRM zijn de nationale rechters tot een evenwichtige afweging gekomen ten gunste van de advocaat die de beschuldigingen tegen klager heeft geuit: Enfin et surtout, la Cour constate que les juridictions internes ont examiné soigneusement la demande du requérant à la lumière des principes qui se dégagent de la jurisprudence de la Cour en matière de liberté d expression. Elles ont estimé que les propos dont se plaint le requérant s inscrivaient dans le cadre d un sujet relevant de la liberté d expression de la partie adverse et qu il n y avait pas eu atteinte au droit à la personnalité du requérant, en l absence d un élément illicite ayant causé un tort moral quelconque. Van een schending van art. 8 EVRM is daarom geen sprake: Rien ne permet de conclure que les juridictions portugaises ont dépassé la marge d appréciation, lorsqu elles ont relativisé le poids du droit à la protection de la vie privée du requérant, au sens de l article 8,

dans la mise en balance des intérêts concurrents de la partie adverse, au regard de l article 10 de la Convention (EHRM 22 februari 2011, Lopes t. Portugal). 1. EHRM (1 ste Sectie) 13 januari 2011 MOUVEMENT RAËLIEN SUISSE t. ZWITSERLAND In dit arrest staat de vraag centraal of de autoriteiten in Zwitserland de vereniging Mouvement raëlien suisse hadden moeten toelaten om door middel van een postercampagne in de publieke ruimte hun ideeëngoed te verspreiden. Een dergelijke vraag is nog niet eerder beoordeeld in het kader van art. 10 EVRM, hoewel het vraagstuk wel enig verband houdt met de arresten Women on waves e.a. t Portugal van 3 februari 2009 (Appl. no. 31276/05) en Appleby t. het Verenigd Koninkrijk van 6 mei 2003 (Appl. no. 44306/98). Het betrof in deze twee gerelateerde zaken, anders dan deze nieuwe zaak, de vrijheid van expressie en de toegang tot de territoriale wateren en de expressievrijheid in een warenhuis dat privé-eigendom was. Voor het Hof is de problematiek in deze zaak evenwel nieuw, en wel hierom: 50. La Cour estime que la présente affaire est particulière dans le sens où elle pose la question de savoir si les autorités internes devaient permettre à l'association requérante la diffusion de ses idées par le biais de sa campagne d'affichage, et cela par la mise à disposition du domaine public. La Cour n'a jusqu'à présent pas eu l'occasion de se prononcer sur cette question. Seuls ont été examinés, sous l'angle de l'article 10, l'usage d'un espace public et ouvert, à savoir la mer territoriale (..), et l'usage du domaine appartenant à une personne privée (..). De mate waarin deze zaken verschillen is een belangrijk punt dat de hier oordelende kamer van de eerste sectie van het EHRM verdeeld houdt. Finaal is er ook verdeeldheid over de noodzakelijkheid van de beperkende beslissing van de Zwitserse politie die aanleiding was tot de klacht in Straatsburg. Dit heeft geleid tot een dissenting opinion van twee van de zeven rechters. De meerderheid heeft geconcludeerd dat art. 10 EVRM niet is geschonden. Op nationaal niveau was voor de Zwitserse politie en de rechterlijke instanties een affiche van de Mouvement raëlien suisse, de nationale afdeling van de vanuit Genève opererende Raëlienbeweging, onacceptabel vanwege potentiële verstoring van de publieke orde en moraal. Aan de nationale afdeling van de beweging (hierna: de vereniging) is het recht onthouden om een postercampgane te voeren, waarover de vereniging een klacht heeft ingediend bij het EHRM, art. 9 en art. 10 EVRM inroepend. Gezien alle aandacht die de poster met deze rechtszaken krijgt, is de inhoud ervan op zichzelf beschouwd opvallend niet-controversieel. Enkele stereotypische afbeeldingen van wat buitenaardse wezens en UFO s moeten voorstellen, gaan gepaard met de tekst Le Message donné par les extra-terrestres. La science remplace enfin la religion. Onder de laatste zin staat een verwijzing naar de website van de beweging. Op die verwijzing naar de website is door de autoriteiten in Zwitserland uiteindelijk veel nadruk gelegd. De inhoud van de poster was niet zozeer doorslaggevend, als wel de reputatie van de beweging die geassocieerd wordt met controversiële ideeën over buitenaards leven, klonen, rasveredeling, pedofilie en incest. Zo stond de beweging bekend als voorstander van géniocratie, een staatsvorm met

alleen de intelligentste van de bevolking als hoogste regeerders. In enkele publicaties worden kinderen omschreven als objet sexuel privilégié. In verband met klachten hierover, zijn leden van de beweging in aanraking geweest met justitie. De website verwees verder onder andere naar de website van Clonaid, een aanbieder van diensten op het gebied van klonen van mensen. Menselijk klonen is een activiteit die door de Zwitserse federale grondwet wordt verboden. De impact van de poster, met name door verwijzing naar de website van de beweging waarop het Raëlien-ideeëngoed is terug te vinden, werd daarmee te problematisch. Opvallend is het argument van de Zwitserse federale rechter die stelt dat de Zwitserse overheid, wanneer het gaat om de publieke ruimte, een legitiem belang heeft om te voorkomen dat zij de indruk wekt de betreffende opinies te ondersteunen of tolereren. Als argument is ook aangehaald dat de vereniging andere verspreidingsmiddelen ter beschikking stonden: 14. (..) 5.7.2 En l'espèce, l'intérêt public ne consiste pas seulement à limiter la publicité donnée au site de l'association [requérante], compte tenu des réserves exprimées ci-dessus à propos de l'ordre et de la moralité publics. Il s'agit plus encore d'éviter que l'etat ne prête son concours à une telle publicité en mettant à disposition une partie du domaine public, pouvant laisser croire ainsi qu'il cautionne ou tolère les opinions et les agissements en cause. De ce point de vue, l'interdiction d'affichage est propre à atteindre le but visé. Pour le surplus, la mesure critiquée par la requérante est limitée à l'affichage sur le domaine public. L'association [requérante] demeure libre d'exprimer ses convictions par les nombreux autres moyens de communication à sa disposition (..). Gelijk de Zwitserse overheid, vindt ook het EHRM dat bij het verlenen van een toestemming of het controleren van een toelating voor een postercampagne, de nationale autoriteiten erover moeten kunnen waken dat bepaalde uitingen niet aan de overheid zelf worden toegerekend. Het arrest laat aan de Zwitserse autoriteiten in deze context een ruime margin of appreciation. Het Hof overweegt: 52. Lorsqu'il est saisi d'une demande d'autorisation d'usage accru ou privatif du domaine public, ou lorsqu'il contrôle les modalités d'usage d'une concession, l'etat doit néanmoins tenir compte du contenu idéal de la liberté d'expression et de son importance dans une société démocratique. Cela étant, la Cour estime qu'il convient, en l'espèce, de procéder à une balance des intérêts en jeu, soit d'une part celui de l'association requérante à véhiculer ses idées et, d'autre part, celui des autorités à protéger l'ordre public et à prévenir des infractions. La Cour partage l'avis du Gouvernement selon lequel l'acceptation d'une campagne d'affichage pourrait laisser croire qu'il cautionne ou pour le moins tolère les opinions et les agissements en cause. Dès lors, elle est prête à admettre que la marge d'appréciation des autorités internes dans l'examen de la nécessité d'une mesure est plus large dans ce domaine (voir, a contrario, l'affaire Women and Waves et autres, précitée, 40). Het Hof houdt rekening met de op de poster genoemde website van de Raëlien-beweging en met het feit dat de internetsite vrij te raadplegen was, ook door minderjarigen. Hierdoor wegen de bezwaren van de autoriteiten in Zwitserland tegen de promotie van de inhoud van de website nog zwaarder ( 54). De overwegingen van de nationale rechters over de problematische onderwerpen die op de site zijn terug te vinden noemt het Hof soigneusement motivé ( 55).

De bestaande aantijgingen van seksuele handelingen met minderjarigen door leden van de beweging, neemt het Hof ernstig, hoewel het erkent niet te kunnen vaststellen of deze feiten zijn bewezen ( 56). De associatie met de website van Clonaid is problematisch gezien het grondwettelijk verbod op menselijk klonen ( 57). Onder verwijzing opnieuw naar de twee eerder genoemde, gerelateerde arresten van het Hof, oordeelt de meerderheid dat het aan de vereniging opgelegde verbod proportioneel is nu enkel verspreiding van de poster in de publieke ruimte is verboden. Aan de vereniging, die op zich niet verboden is in Zwitserland, staan diverse andere middelen ter beschikking voor de verspreiding van haar gedachtengoed ( 58). Volgens de meerderheid in dit arrest hebben de Zwitserse autoriteiten hun margin of appreciation niet overschreden en was het verbod noodzakelijk gezien de omstandigheden in dit geval. Zij concluderen dat geen sprake is van schending van art. 10 EVRM ( 59-60). Twee van de zeven rechters zijn van oordeel dat wel sprake is van schending van art. 10 EVRM. Zij vinden dat deze zaak zich onderscheidt van het arrest Appleby t. het Verenigd Koninkrijk. Waar het in de zaak Appleby een vraag omtrent toegang tot privé-eigendom betrof, gaat het in de Raëlien-zaak om de publieke ruimte. Daarbij gaat het ook niet om de afbakening van positieve verplichtingen vanwege de overheid met een weerslag op private rechtsverhoudingen. Meer gelijkenis ziet de minderheid met de zaak Women on waves e.a. t Portugal, wat hen tot een andere conclusie brengt dan die van de meerderheid: Nous considérons qu'il aurait été plus correct de suivre l'approche adoptée par la Cour dans l'affaire Women On Waves et autres, où elle a estimé que la marge d'appréciation est plus étroite s'agissant des obligations négatives découlant de la Convention (..). De minderheid vindt het problematisch dat een niet verboden organisatie verhinderd wordt zijn ideeëngoed te promoten door middel van een affiche die zelf geen strafbare of verboden inhoud bevat. Volgens hen is het onverenigbaar met de art. 10-jurisprudentie van het Hof en met de beleidsdocumenten van de Raad van Europa ter promotie van het gebruik van nieuwe technologieën, dat uit vrees voor ongewenste associatie met een controversiële, maar niet verboden, website, de toegang tot de publieke ruimte aan de postercampagne met websiteverwijzing wordt ontzegd. Maar finaal is dat dus niet de meerderheidsopvatting van het Hof, want die stelt geen inbreuk vast op art. 10 EVRM. Het verzoek van Mouvement raëlien suisse tot verwijzing naar de Grote Kamer was, op het moment van de redactie van deze rubriek, in behandeling bij het panel van vijf rechters, in toepassing van art. 43 EVRM. Ondertussen raakte bekend dat de zaak naar de Grote Kamer is verwezen. 2. EHRM (4 de Sectie) 18 januari 2011 MGN Limited t. het Verenigd Koninkrijk Deze zaak vindt haar oorsprong in de publicatie in de Daily Mirror van een aantal artikelen en foto s die rapporteerden dat supermodel Naomi Campbell in behandeling was voor

drugverslaving. De artikelen onthulden dat Campbell deelnam aan bijeenkomsten van Narcotics Anonymous (NA), terwijl ze voordien straal ontkend had drugs te gebruiken. Naast bijkomende informatie over het opzet van NA en het verloop van de bijeenkomsten, bevatten de artikelen ook enkele foto s van Naomi Campbell. Op één foto stond Campbell als centrale figuur in een kleine groep, met als toelichting bij de foto dat ze net een NA-bijeenkomst had bijgewoond. De foto was genomen door een persfotograaf die zich verdoken had opgesteld. Ondanks een ingebrekestelling door de advocaat van Campbell wegens schending van de privacy en de eis om geen confidentiële of private gegevens over haar te publiceren, verschenen ook de daaropvolgende dagen nog enkele artikels in de Daily Mirror over de therapie en drugverslaggeving van het Britse topmodel. Campbell eiste een schadevergoeding van MGN Limited, de uitgever van de Daily Mirror, wegens schending van haar privacy. Ze haalde haar gelijk in eerste aanleg (High Court), maar die beslissing werd verworpen in beroep (Court of Appeal). Finaal haalde Campbell toch haar gelijk bij het House of Lords. Alle rechters van het House of Lords waren het er wel over eens dat het publiek het recht had om geïnformeerd te worden over het feit dat Campbell de publieke opinie misleid had door te beweren dat ze geen drugs nam. Het bericht over haar drugsverslaggeving op zich was dus geen schending van de privacy. De meerderheid van het House of Lords was evenwel van oordeel dat de publicatie van de bijkomende informatie over de therapie die ze volgde, inclusief de foto s, niet gerechtvaardigd was en Campbell s privacyrechten schond. Campbell kreeg hiervoor een schadevergoeding toegewezen van 1.000 Britse Pond. Aangezien het de zaak had verloren, diende MGN Limited naast de schadevergoeding ook de proceskosten van Campbell te betalen, een som die dreigde op te lopen tot boven het miljoen Britse Pond, mede door de zogenaamde Conditional Fees Arrangements (CFA), een systeem waarbij de eiseres een contract afsluit met haar advocaten waarin bedongen kan worden dat zij recht hebben op bijkomende success fees. In deze zaak kwam dit erop neer dat de advocaten van Campbell recht hadden op een bijkomende vergoeding ter waarde van 95-100% van de gemaakte juridische kosten (365,000 Britse Pond voor de procedure voor het House of Lords). MGN Limited was van mening dat de zeer hoge success fees disproportioneel waren en een chilling effect hadden op de vrije meningsuiting. Het House of Lords was evenwel van oordeel dat het CFA-systeem niet strijdig was met art. 10 EVRM, hoewel het enige reserve formuleerde bij de onevenredige consequenties ervan.

In Straatsburg protesteerde de uitgever van de Daily Mirror niet enkel tegen de veroordeling wegens inbreuk op de privacy, hij voerde ook aan dat de success fees die moesten betaald worden aan de advocaten van Campbell onevenredig waren en alleen daarom al strijdig waren met art. 10 EVRM. Voor dit deel van de klacht kregen MGN Limited en de tabloid de Daily Mirror opvallende steun vanuit de NGO-wereld. Een reeks NGO s, waaronder Society Justice Initiative, Media Legal Defence Initiative, Index on Censorship, the English PEN, Global Witness en Human Rights Watch, voerden in hun third party intervention aan dat het CFAsysteem bedreigend is voor NGO s en kleine mediagroepen die slechts over beperkte financiële middelen beschikken. Zij argumenteerden dat van het CFA-systeem een chilling effect uitgaat, omdat NGO s en alternatieve of kleinschalige media vaak betrokken zijn in projecten van onderzoeksjournalistiek of rapporteren over zaken met een belangrijke maatschappelijke impact. Een libel-case in het Verenigd Koninkrijk die kan uitdraaien op een veroordeling met daaraan gekoppeld het betalen van de success fees, kan de financiële strop betekenen voor de veroordeelde NGO, het magazine, het nieuwsplatform of de online-publicatie in kwestie. Voor wat de eerste klacht betreft oordeelde het EHRM dat er sprake was van een conflict tussen de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) van de Daily Mirror en het recht op respect voor privéleven (art. 8 EVRM) van Naomi Campbell. Omdat het de botsing betrof van twee Verdragsrechten kende het Hof, in navolging van eerdere rechtspraak, een ruime beoordelingsmarge toe aan de lidstaat. De nationale autoriteiten, en met name de nationale rechtscolleges worden immers geacht beter geplaatst te zijn dan het Hof om te bepalen of er sprake is van een pressing social need die de inmenging in één van beide Verdragsrechten kan rechtvaardigen ( 142 en 150). Het EHRM vond uiteindelijk geen voldoende redenen om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de meerderheid van het House of Lords ( 150). Integendeel, het Hof vond de redenering van het House of Lords overtuigend, o.a. rekening houdend met het feit dat de foto s opzettelijk (en heimelijk) waren genomen en dat de artikels bijkomende en private informatie bevatten over de therapie van Campbell. Daartegenover stond de, volgens het Hof, beperkte nieuwswaardigheid van de publicatie van deze bijkomende informatie, in het bijzonder omdat aan het algemeen belang reeds was tegemoet gekomen door de publicatie van de kernfeiten over Campbell s drugverslaving en de behandeling ervan ( 151-155). Het Hof concludeert dat er geen enkele reden was om zijn eigen oordeel in de plaats te stellen van dat van het House of Lords. Art. 10 EVRM was bijgevolg niet geschonden. Unaniem is het Hof niet op dit punt. Eén rechter vindt de argumentatie van de meerderheid niet overtuigend. De dissenting Judge Thór Björgvinsson verbaast er zich er over dat het Hof in MGN Limited niet is overgegaan tot een eigen beoordeling van de fair balancing, verwijzend naar een reeks arresten waarin het Hof net wel tot een dergelijke eigen beoordeling is overgegaan en geweigerd heeft om het oordeel van de nationale autoriteiten als doorslaggevend te beschouwen. Thór Björgvinsson merkt ook op dat het arrest in MGN Limited voor een verkeerde invalshoek en daarom voor een verkeerde argumentatie kiest: het is niet de noodzakelijkheid van de publicatie van de foto of van de aanvullende informatie die moet aangetoond worden, het is de overheidsinmenging die pertinent en overtuigend moet gemotiveerd worden in functie van de noodzakelijkheid in een democratische samenleving wegens een ernstige bedreiging van een ander recht. En die noodzakelijkheid is volgens Thór Björgvinsson niet aangetoond, vooral ook omdat hij het onderscheid tussen de legitieme rapportering van het originele nieuwsfeit en de aanvullende publicatie van de ontoelaatbare bijkomende informatie al te gekunsteld vindt. Hij beklemtoont: I agree that the public interest test was correctly applied when the majority

found that the publication of the original story was in the public interest. However, its finding that the publication of the additional material was not is difficult to justify. I find this distinction in principle between the original story and the supplementary material to be unconvincing. Maar dat is dus niet het standpunt van de meerderheid van het Hof dat wel degelijk de veroordeling van de Daily Mail wegens inbreuk op de privacy gerechtvaardigd vindt, in overeenstemming met art. 10 EVRM. In de meerderheidsopvatting is vooral benadrukt dat the publication of the additional material was found not necessary to ensure the credibility of the story, the applicant itself accepting that it had sufficient information without the additional material to publish the articles on the front page of its newspaper. Nor was it considered that there was any compelling need for the public to have this additional material, the public interest being already satisfied by the publication of the core facts of her addiction and treatment ( 151). De meerderheidsopvatting van het EHRM sluit nadrukkelijk aan bij de meerderheidsopvatting van het House of Lords : the relevancy and sufficiency of the reasons of the majority as regards the limits on the latitude given to the editor's decision to publish the additional material is such that the Court does not find any reason, let alone a strong reason, to substitute its view for that of the final decision of the House of Lords (..) ( 155). De conclusie luidt dan ook: In such circumstances, the Court considers that the finding by the House of Lords that the applicant had acted in breach of confidence did not violate Article 10 of the Convention ( 156). Met betrekking tot de success fees oordeelde het Hof anders. Ook hier stelde het vast dat er sprake was van een conflict tussen twee Verdragrechten, met name tussen art. 10 en art. 6 EVRM ( 199), maar in dit geval vond het Hof de argumentatie van de Britse autoriteiten niet overtuigend. Het Hof aanvaardde dat de CFAs en de success fees weliswaar een legitiem doel nastreefden, nl. het verzekeren van een zo wijd mogelijke toegang tot juridische bijstand in burgerlijke zaken ( 197). Essentieel in de beoordeling van het Hof is de vaststelling dat het CFA-systeem reeds sinds 2003 het voorwerp uitmaakt van langdurige publieke consultaties, waarbij fundamentele tekortkomingen zijn gesignaleerd ( 203). Het Hof wees erop op dat een specifiek gevolg van het systeem, de cherry picking door advocaten in mediazaken, ervoor zorgde dat het beoogde doel - eenieder toegang tot de rechter bieden - finaal toch niet bereikt werd ( 215). Bovendien werd in een specifieke studie aangetoond dat hetzelfde doel kon bereikt worden zonder de excessen van het CFA-systeem, dat immers een te grote financiële impact heeft op de verwerende partijen ( 215). De minister van justitie had ook reeds een wetsontwerp ingediend, waarin de maximum success fee drastisch beperkt werd van 100% naar 10% van de juridische kosten ( 215). Hoewel het parlement de wet nog niet aangenomen had, was toch duidelijk dat de omvang van de fouten in het systeem zeer ernstig was en dat het CFA-systeem een negatieve impact had op de persvrijheid. Deze vaststellingen lieten het Hof toe de toepassing van het CFA-systeem in deze zaak te toetsen aan art. 10 EVRM, zonder afbreuk te doen aan de nochtans brede margin of appreciation die de Verdragstaten toekomt in kwesties van sociaaleconomische aard : the Court considers that the depth and nature of the flaws in the system, highlighted in convincing detail by the public consultation process, and accepted in important respects by the Ministry of Justice, are such that the Court can conclude that the impugned scheme exceeded even the broad margin of appreciation to be accorded to the State in respect of general measures pursuing social and economic interests ( 217). Het Hof oordeelde

finaal dat art. 10 EVRM geschonden was door de disproportionele aard van de te betalen success fees ( 219). 3. EHRM (2 de Sectie) 29 maart 2011 RTBF t. BELGIË Dit arrest is reeds in Auteurs & Media onder de aandacht gebracht in de rubriek Actualiteit (AM 2011/2, 265-266) en wordt ook van een commentaar voorzien door Francois Jongen en Eduard. Cruysmans in een volgend nummer van Auteurs & Media. Daarom wordt in deze rubriek volstaan met een korte situering en toelichting. In essentie beslecht dit arrest een jarenlang aanslepende discussie in de Belgische rechtspraak en rechtsleer, nl. de vraag of het verbod van preventieve censuur geldt voor alle media, dan wel enkel een garantie biedt voor de drukpers, en dus niet voor radio en televisie. Het staat klaar en duidelijk, al sinds 1831, in de oorspronkelijke versie van de Belgische grondwet: "La presse est libre; la censure ne pourra jamais être établie." De meer recente Nederlandstalige versie van art. 25 Gw. formuleert het als volgt: "De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd". Analoog waarborgt art. 19 Gw. aan eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting, behoudens bestraffing, achteraf dus, van de misdrijven die bij de uitoefening van de expressievrijheid zijn gepleegd. Al decennia lang blijkt de rechtspraak moeite te hebben om het verbod van censuur en het verbod van preventieve maatregelen ook toe te passen op de audiovisuele media. Steevast wordt verwezen naar eerdere cassatierechtspraak volgens dewelke de vrijheid van drukpers, zoals door art. 25 Gw. bepaald, niet van toepassing zou zijn op uitzendingen van televisie aangezien zij geen vormen van meningsuiting zijn door middel van de gedrukte geschriften. Deze amputatie van het grondwettelijk verbod van preventieve censuur werd verantwoord met een verwijzing naar de term 'drukpers' in art. 25 Gw. 'Drukpers' is een enger begrip dan 'pers', dat geen betrekking heeft op de uitzendingen van radio en televisie. Voor radio en televisie geldt bovendien een stelsel van voorafgaande erkenning of vergunning, waardoor deze media niet passen in de klassieke waarborgen die wel gelden voor de printmedia, zo was de redenering. Ten gevolge van deze houterige interpretatie van de grondwet was er niets dat zich verzette tegen een rechterlijk verbod, na procedure in kort geding, van een aangekondigd televisieprogramma. In toepassing van art. 584 Ger.W. kan de kort gedingrechter immers 'bij voorraad' uitspraak doen in zaken die hij spoedeisend acht, bijvoorbeeld ter voorkoming van een ernstige bedreiging van het recht op privacy (art. 22 Gw.) of van het recht op eer en goede naam (o.a. in toepassing van art.1382 BW). Een aangekondigd boek of een artikel in een krant of tijdschrift kan evenwel ten gevolge van de artikelen 19 en 25 Gw. niet preventief verboden worden door de rechter. Er moet minstens eerst enige verspreiding of openbaarmaking zijn alvorens een rechterlijk bevel een einde kan maken aan de verdere openbaarmaking of verspreiding, anders zou er sprake zijn van door de grondwet verboden censuur. Wat bij de printmedia dus niet kan, kon volgens de rechtspraak wel bij de audiovisuele media: zelfs zonder dat de rechter de precieze inhoud van een uitzending kent, kan hij verbod opleggen tot uitzending van een televisieprogramma.

Het overkwam de VRT meerdere keren, onder meer met een aflevering in de reeks 'De Nieuwe Orde' van Maurice De Wilde, met een aflevering van 'Koppen' en met een verkiezingsdebat in aanloop naar de verkiezingen. Ook VTM/Telefacts werd met een uitzendverbod geconfronteerd. Het overkwam ook de RTBF enkele keren en dus ook toen het in de reeks 'Au nom de la loi' een programma aankondigde over medische blunders en zich daarvoor onder meer baseerde op krantenberichten waarin een neurochirurg in opspraak was gekomen. Een aantal patiënten van de neurochirurg werd gecontacteerd, alsook een reeks andere personen uit de medische wereld. Ook de neurochirurg zelf werkte mee aan de voorbereiding van het programma. Maar kort voor het programma op antenne zou gaan eiste de arts via kort geding een uitzendverbod, een vordering die prompt door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel werd toegewezen. Korte tijd later bevestigde het hof van beroep te Brussel het uitzendverbod, nadat overigens de RTBF bevel was opgelegd om het programma vooraf door het hof te laten viseren. Ook hiertegen protesteerde de RTBF tevergeefs. Ultiem bevestigde het Hof van Cassatie in 2006 het rechterlijk verbod, nogmaals benadrukkend dat het verbod van censuur geen toepassing kende voor televisie-uitzendingen. In Straatsburg beklaagde de RTBF zich over deze gang van zaken, vooral aanvoerend dat het uitzendverbod, dat immers een inmenging was van overheidswege in de expressievrijheid van de RTBF, in strijd was met de Belgische grondwet en niet voorzien was bij wet. Volgens de RTBF bieden de algemene bepalingen betreffende de bevoegdheid van de kort gedingrechter (art. 584 Ger.W.), noch de basisregels inzake de civiele aansprakelijkheid (artt. 1382-1383 BW) of de bescherming van de privacy (art.22 Gw. en art. 8 EVRM) een voldoende wettelijke basis om via de rechter op preventieve wijze de visie van een aangekondigd televisieprogramma te eisen om dit dan vervolgens, wegens vermeende schending van de eer en goede naam van bepaalde personen, preventief te verbieden. Een rechterlijk verbod tot uitzending van een televisieprogramma is volgens de RTBF niet voorzien bij wet, zodat deze overheidsinmenging niet voldoet aan één van de drie basisvoorwaarden van art.10 EVRM dat de expressievrijheid zonder inmenging van overheidswege waarborgt. Het Europees Hof is het eens met deze stelling van de RTBF. Het arrest bevat een indrukwekkende bloemlezing van beslissingen in kort geding, waarin de ene keer wel, de andere keer niet een preventieve maatregel via de kort gedingrechter in strijd wordt geacht met de grondwet of als strijdig wordt beoordeeld met art. 10 EVRM wegens onvoldoende wettelijke basis ( 39-60). Bovendien heeft zowel de Raad van State als het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) zich duidelijk verzet tegen enige vorm van preventieve censuur door de rechter. Met een te algemene en vage wettelijke basis en een totaal versnipperde rechtspraak ter legitimatie van een uitzendverbod enerzijds, en een expliciet verbod van censuur in de grondwet anderzijds, kan nog moeilijk worden volgehouden dat er voldoende rechtszekerheid was om het gewraakte uitzendverbod van het RTBF-programma te legitimeren. Hoewel art. 10 EVRM zelf geen preventieve maatregelen uitsluit, heeft het EHRM in eerdere rechtspraak duidelijk gemaakt dat het strenge eisen stelt aan alle vormen van voorafgaande controle, hetgeen een bijzonder strikt afgebakend wettelijk kader veronderstelt: "Ces restrictions préalables doivent s'inscrire dans un cadre légal particulièrement strict quant à la délimitation de l'interdiction et efficace quant au contrôle juridictionnel contre les abus éventuels" ( 105). Dit sluit aan bij de bezorgdheid van het Hof over vormen van preventieve censuur: La Cour a maintes fois souligné