Eerste (1ste) les [e:(r)ßtë läß] Erste Lektion. Sind Sie krank?

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Duits Grammatica Duits

Sharing Grammars. Dr. Karijn Helsloot, Hogeschool Windesheim Domein Bewegen en Educatie , Meertaligheid in het Onderwijs

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1

Kapitel 8 Nervenkitzel

Samenvatting Duits Grammatica

Op het potje Aufs Töpfchen

Aussprache & Rechtschreibung 1

die Meldung bestätigen nicht jetzt

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg.

TOETS A A1 vmbo-gt(h), DEEL 1, SCHRITT 1-8. Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands.

Als je voor het eerst een claim indient, kun je dat op deze pagina doen (via registeren).

Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Test KAPITEL

Als je voor het eerst een claim indient, kun je dat op deze pagina doen (via registeren).

2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie.

Geschäftskorrespondenz

Geschäftskorrespondenz

bringen ausleihen bezahlen wären denken auschecken das Handtuch das Problem das Missverständnis das Zimmer die Rechnung die Bettwäsche

haben / hatten / hätten können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden

Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen.

k ga naar school ch gehe zur Schule

Over dit boek. Richtlijnen voor gebruik

Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren

Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug.

Test KAPITEL. Ich habe Angst, den Zug wieder zu

Hueber Verlag 2012, Wat leuk! A1, Kopiervorlage, ISBN

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: Fragment:

INSTALLATIONS- UND BEDIENUNGSANLEITUNG GREE KLIMAANLAGEN KONSOLEGERÄT:

2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Je vraagt of zij/hij je kan doorverbinden met de heer Schröder?

Waar zijn de eieren? Präpositionen, Farben Kopien Arbeitsblätter. Zeit. Arbeitsform. Aufgabenstellung:

Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017

INHOUD Zo gebruikt u dit boek 4 Lees eerst dit! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: dagplanning 7 Week 2: dagplanning 17 Week 3: dagplanning 25

Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting

Top 100 Duitse woorden

lassen fahren finden

bab.la Uitdrukkingen: Zakelijke correspondentie Bestelling Nederlands-Duits

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie

Ruzie maken Streiten

Lost Cities Spielanleitung/Spielregeln. Brettspielnetz.de Team Copyright 2016 Brettspielnetz.de

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4

weiblich das Alter der Beruf

Dort finden Sie weitere Informationen. Am Ende des Korridors sind die Toiletten. Die Duschen befinden sich gegenüber.

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

Test KAPITEL. Für diese harte Arbeit ist er wohl nicht

Dort finden Sie weitere Informationen. Ich erkläre Ihnen / wo sich die Räume befinden. Am Ende des Korridors sind die Toiletten.

gezellig Het was een leuke dag en het was leuk om deze dag te doen want beter Toppie leuk man het was prima Echt leuk Dag kan niet meer stuk

Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Vormittags also.

1 Hoofdstuk. Leuk je te leren kennen!

1.1 Einleitung Lektion 1: Hallo, wie heißt du? Aussprache: Das Alphabet Hörverständnis: Wie geht s?...

Wie is er aan de beurt?

Über dieses Buch. Nutzungsrichtlinien

Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem en lager 6

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G

BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON

Huiswerktips Hausaufgaben Tipps

Anleitung SWS Wireless Display

Bewerbung Anschreiben

Wir sind verwandt. Wir sind verwandt. Kann ich die Antworten haben. Kann ich die Antworten haben? die Cousine. die Nichte / die Cousine

SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

Solliciteren Sollicitatiebrief

Solliciteren Sollicitatiebrief

Je werkt in een ijszaak op de boulevard van Scheveningen en een Duitse toerist spreekt je aan

ES-S7A. Außensirene.

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3

Lakenfelder en Vorwerk

Stammtisch an der Küste

Wijzigingen SEPA. Inhoud. Algemeen. Wijzigingen in < Parameters - Boeking >

6,5. Boekverslag door Gion 1008 woorden. 8 keer beoordeeld 12 juni Eerste uitgave. Lesedossier 3. Klasse. Name: Klasse: Dozent:

Hoi, ik heet Les 1. Hallo Peter!

VORMGEVER RPC / SIGNSPECIALIST

Was machst du am liebsten am Wochenende? Spielst du ein Instrument? Ich lese gern. Ich kann schnell neue Informationen verarbeiten.

Academisch schrijven Inleiding

Aanvraag tegemoetkoming KOB/Antrag auf KOB-Zuschuss

Samenvatting Duits Hoofdstuk 2

Woordenlijst Nederlands Duits

TWENTSE WATERSPORT VERENIGING

Duits voor zelfstudie

Woudschoten 4 november 2011 Michiel Vogelezang

Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits

Binnendifferenzierung Schnellere TN können mit den Arbeitsblättern 2a und 2b arbeiten.

Studie Tuningmarkt. Exklusive Marktstudie 2007

Geachte gast, Lieber Gast,

Reisen Unterkunft. Unterkunft - Finden. Unterkunft - Buchen. Nach dem Weg zur Unterkunft fragen

Verduidelijking spelregels. Begründung der Änderungen

Solliciteren Referentie

Begrüßungsrituale. Begroetingsrituelen. Les

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Geschäftskorrespondenz Brief

Solliciteren Referentie


Das erste niederländische Lesebuch für Anfänger

INFOrmatie informationen

manege Nieuwvliet strandritten vakantiewoningen brasserie Strandritte Ferienwohnungen Brasserie

der Schreibfehler Ich freue mich auf eine gute Zusammenarbeit. Haben Sie alle meine von letzter Woche vorliegen?

Formale Spezifikation

EUREGIO WERKBUCH NIEDERLÄNDISCH

Transcriptie:

1 één [e:n] twee [twe:] 2 Eerste (1ste) les [e:(r)ßtë läß] Erste Lektion Bent u ziek? 1 Goedendag, mevrouw De Vos. 12 2 Dag, meneer Janssens. 34 3 Hoe maakt u het? 5 4 Niet heel goed. 6 5 Bent u ziek? 7 6 Nee, maar mijn vrouw is ziek, 89 7 mijn dochter is ziek, 8 mijn zoon is ook in bed 9 en mijn schoonmoeder... 1 10 Wat? Is uw schoonmoeder ook ziek? 11 Wel nee, mijn schoonmoeder is nu bij ons thuis. 2 AUSSPRACHE [bänt ü si:k 1 chudëndach mëvrau dë voß 2 dach mëne:(r) janßënß 3 hu: ma:kt ü hät 4 ni:t he:l chut 5 bänt ü si:k 6 ne: ma:(r) mäin vrau iß ßi:k 7 mäin dochtë(r) iß ßi:k 8 mäin so:n iß o:k in bät 9 än mäin ßcho:nmu:dë(r) 10 wat iß üw ßcho:nmu:dë(r) o:k ßi:k 11 wäl ne: mäin ßcho:nmu:dë(r) iß nü bäi onß töüß] Sind Sie krank? 1 Guten Tag, Frau De Vos. 2 [Guten] Tag, Herr Janssens. 3 Wie geht es Ihnen (wie machen Sie es)? 4 Nicht sehr gut. 5 Sind Sie krank? 6 Nein, aber meine Frau ist krank, 7 meine Tochter ist krank, 8 mein Sohn liegt (ist) auch im Bett 9 und meine Schwiegermutter (Saubermutter)... 10 Was? Ist Ihre Schwiegermutter auch krank? 11 Aber nein, meine Schwiegermutter ist zur Zeit (jetzt) bei uns zu Hause. 5 Ähnlich wie im Deutschen sagt man für Wie geht es Ihnen? auch: Hoe gaat het met u? [hu cha:t hët mät ü] Wie geht es (mit) Ihnen?. 6 Sprechen Sie g hier [ch] wie z.b. in Ach. 7 Der Konsonant z wird immer wie ein stimmhaftes [s] wie z.b. in summen gesprochen. 8 Das niederländische r wird im Wortinneren immer kurz gerollt gesprochen. 1 Goedendag wird häufig statt mit [d] auch mit [j] nach dem oe ausgesprochen: [chujëdach]. 2 Das Lautschriftzeichen [v] steht immer für einen stimmhaften [f]-laut und nie für ein w. 3 Dag ist weniger formell als Goedendag und wird auch mit langem, zweimal angestoßenem [a] als Abschiedsgruß verwendet: [da:ach] Tschüß. 4 Wie Sie auf den Tonaufnahmen hören, wird das r im Auslaut nicht immer gesprochen, daher setzen wir es in Klammern: [(r)]. 9 Auch wenn Sie auf den Tonaufnahmen Pausen zwischen den Wörtern hören, so werden sie dennoch im normalen Sprachgebrauch ähnlich wie im Deutschen miteinander verbunden: [iß-ßi:k]. Die Possessivpronomen (besitzanzeigenden Fürwörter) bleiben in allen grammatischen Geschlechtern unverändert: mijn zoon, mijn dochter mein Sohn, meine Tochter oder uw zoon, uw dochter Ihr Sohn, Ihre Tochter. 1 Achtung beim Laut sch: Sprechen Sie das s wie [ß] (wie z.b. in Maß ) und das folgende ch [ch] (wie in Ach ) = [ßch]. 2 Wel verstärkt immer die folgende Aussage und muß nicht zwingend mit aber übersetzt werden. LEKTION 1

3 drie [dri:] vier [vi:(r)] 4 1. ÜBUNG: VERSTEHEN SIE DIESE SÄTZE? Mit dieser Übung können Sie kontrollieren, ob Sie die bisher gelernten Wörter auch in einem anderen Zusammenhang verstehen. ❶ Mijn zoon is niet thuis. ❷ Is uw dochter ook ziek? ❸ Hoe maakt uw schoonmoeder het? ❹ Mevrouw De Vos is bij ons thuis. ❺ Mijn vrouw is nu in bed. ❻ Meneer Hiel maakt het niet goed. ❼ Bent u mevrouw Janssens? ❽ Hoe gaat het met uw zoon? LÖSUNG DER 1. ÜBUNG: HABEN SIE VERSTANDEN? ❶ Mein Sohn ist nicht zu Hause. ❷ Ist Ihre Tochter auch krank? ❸ Wie geht es Ihrer Schwiegermutter (macht Ihre Schwiegermutter es)? ❹ Frau De Vos ist bei uns zu Hause. ❺ Meine Frau liegt (ist) jetzt im Bett. ❻ Herrn Hiel geht (Herr Hiel macht) es nicht gut. ❼ Sind Sie Frau Janssens? ❽ Wie geht es (mit) Ihrem Sohn? 2. ÜBUNG: SETZEN SIE DIE FEHLENDEN WÖRTER EIN! Bei der Lückentextübung entspricht jeder Punkt einem Buchstaben. ❶ [Guten] Tag, Herr De Vos, wie geht es Ihrer Frau (macht Ihre Frau es)?..., meneer De Vos,........ uw vrouw...? ❷ Meine Tochter ist nicht zu Hause..... dochter is.......... ❸ Ist Ihr Sohn auch krank? Is.. zoon ook....? ❹ Meine Frau ist (jetzt) im Bett. Mijn..... is.... bed. ❺ Es geht Frau Janssens nicht sehr gut (nicht sehr gut mit Frau Janssens).... gaat........ goed... mevrouw Janssens. Zur Erinnerung: In den runden Klammern im deutschen Text finden Sie die wörtliche Übersetzung bestimmter Satzteile des Niederländischen, während eckige Klammern Satzteile beinhalten, die im Niederländischen nicht vorhanden sind, im Deutschen jedoch aus Gründen des Verständnisses oder des Satzbaus erforderlich sind. Informationen zu Kursaufbau und Lernweise finden Sie in der Einleitung. LÖSUNG DER 2. ÜBUNG: DIE FEHLENDEN WÖRTER. ❶ Dag hoe maakt het ❷ Mijn niet thuis ❸ uw ziek ❹ vrouw nu in ❺ Het niet heel met. In den ersten Lektionen liegt der Schwerpunkt auf dem Hören und Verstehen. Sehen Sie sich möglichst oft die Liste der Laute in der Einleitung an. Sie können versuchen, die Lektionssätze langsam nachzusprechen, aber wenn es nicht klappt, sollten Sie nicht ungeduldig werden! Akzeptieren Sie, daß Ihr Ohr sich nur ganz allmählich an die typischen niederländischen Laute gewöhnt und Sie einige Zeit brauchen werden, um sie auszusprechen. Machen Sie sich keinen Streß mit der Aussprache; wichtiger ist das spontane Verstehen! LEKTION 1

5 vijf [väif] zes [säß] 6 Tweede (2de) les [twe:dë läß] Zweite Lektion Bij de ontvanger 12 1 Heeft u een huis? 3 2 Nee, ik heb geen huis. 45 3 Heeft u een flat? 6 4 Nee, ik heb geen flat. 5 Heeft u een wagen? 78 6 Nee, ik heb geen wagen. 7 Wat is uw salaris? 8 Ik heb geen salaris, 9 ik heb geen werk. 9 10 Maar wat heeft u dan? 11 Ik heb een vrouw, zes kinderen en schulden. UITSPRAAK [öütßpra:k] [bäi dë ontfangë(r) 1 he:ft ü ën höüß 2 ne: ik häp che:n höüß 3 he:ft ü ën flät 4 ne: ik häp che:n flät 5 he:ft ü ën wa:chë(n) 6 ne: ik häp che:n wa:chë(n) 7 wat iß üw ßala:riß 8 ik häp che:n ßala:riß 9 ik häp che:n wärk 10 ma:r wat he:ft ü dan 11 ik häp ën vrau säß kindërën än ßchüldë(n)] Beim Finanzamt (Empfänger = Steuereintreiber) 1 Haben Sie ein Haus? 2 Nein, ich habe kein Haus. 3 Haben Sie eine Wohnung? 4 Nein, ich habe keine Wohnung. 5 Haben Sie ein Auto (einen Wagen)? 6 Nein, ich habe kein Auto. 7 Wie hoch (was) ist Ihr Gehalt? 8 Ich habe kein Gehalt, 9 ich habe keine Arbeit. 10 Aber was haben Sie denn? 11 Ich habe eine Frau, sechs Kinder und Schulden. 3 Heeft ist die 3. Person Singular (Einzahl) von hebben haben : Meneer De Vos heeft een vrouw. Herr De Vos hat eine Frau. Man sagt auch: Hebt u... [häpt ü]. Beide Formen werden gleich verwendet. 4 Substantive (Hauptwörter) werden, anders als im Deutschen, mit kleinem Anfangsbuchstaben geschrieben. 5 Das Endungs-b wird durch das folgende stimmlose g [ch] zum ebenfalls stimmlosen [p]. 6 Der unbestimmte Artikel een ein, eine bleibt bei allen Geschlechtern unverändert. Als Zahlwort für eins erhält één Akzente: één, twee, drie eins, zwei, drei. 7 Wie im Deutschen kann man statt wagen auch auto sagen. 1 De ist der bestimmte Artikel für alle männlichen und weiblichen Substantive: de ontvanger der Steuereintreiber, de dochter die Tochter. 2 Das v wird durch das vorangehende stimmlose t zum ebenfalls stimmlosen [f]. 8 Endet ein Wort auf -en, wird das Endungs-n meistens verschluckt, es sei denn, es folgt ein Vokal, oder es wird ein weiteres Substantiv angehängt. 9 Aber: Bei der bejahenden Aussage Ik heb goed werk Ich habe [einen] guten Job (gute Arbeit) fällt vor werk der unbestimmte Artikel een weg. Der Plural (die Mehrzahl) von kind lautet kinderen, der von schuld lautet schulden. LEKTION 2

7 zeven [se:vë(n)] acht [acht] 8 1ste oefening: Begrijpt u de zinnen? [e:(r)ßtë ufëning bëchräipt ü dë sinnë(n)] ❶ Ik heb een huis maar ik heb geen wagen. ❷ Mevrouw De Vos heeft drie kinderen. ❸ Heeft u ook een kind? ❹ De dochter van meneer Willems heeft nu een flat. ❺ Ik heb geen schulden. ❻ Heeft uw vrouw ook een wagen? ❼ Is uw kind heel ziek? ❽ Heeft u dan geen werk? Oplossing van de 1ste oefening: Heeft u alles begrepen? [oploßing van dë e:(r)ßtë ufëning he:ft ü alëß bëchre:pë(n)] ❶ Ich habe ein Haus, aber ich habe kein Auto. ❷ Frau De Vos hat drei Kinder. ❸ Haben Sie auch ein Kind? ❹ Die Tochter von Herrn Willems hat jetzt eine Wohnung. ❺ Ich habe keine Schulden. ❻ Hat Ihre Frau auch ein Auto? ❼ Ist Ihr Kind sehr krank? ❽ Haben Sie denn keine Arbeit? 2de oefening: Vul de ontbrekende woorden in! [twe:dë ufëning vül dë ontbre:këndë wo:(r)dën in] ❶ Wie hoch (was) ist Ihr Gehalt?... is uw.......? ❷ Mein Auto ist nicht sehr gut. Mijn.... is niet......... ❸ Ich habe jetzt [einen] guten Job (Arbeit). Ik..... goed..... ❹ Frau Leemanns hat keinen Sohn, aber eine Tochter. Mevrouw Leemans heeft.... zoon.... een........ ❺ Meine Schwiegermutter hat auch Schulden. Mijn............ heeft ook......... Oplossing van de 2de oefening: de ontbrekende woorden. [oploßing van dë twe:dë ufëning dë ontbre:këndë wo:(r)dë(n)] ❶ Wat salaris ❷ auto heel goed ❸ heb nu werk ❹ geen maar dochter ❺ schoonmoeder schulden. Sie haben schon gemerkt, daß der niederländische Satzbau fast immer dem deutschen Satzbau entspricht. Auch die Aussprache klingt oft verwandt. Sie müssen sich nur daran gewöhnen, daß einige Laute anders ausgesprochen werden. Hören Sie sich daher besonders oft die Tonaufnahmen an, auch ohne ins Buch zu sehen. Denken Sie auch immer wieder daran, sich die Seitenzahlen, Lektionsnummern und Abkürzungen der Ordnungszahlen einzuprägen! Die Lautschrift hilft Ihnen, zu üben, wie die Wörter gesprochen werden. LEKTION 2

9 negen [ne:chë(n)] tien [ti:n] 10 Derde (3de) les [därdë läß] Dritte Lektion Geen geluk 1 Zeg, wie is die meneer daar? 12 2 Kent u hem niet? 3 3 Nee! 4 Het is meneer De Vos, 4 5 hij werkt bij de bank 5 6 hier op de hoek van de straat. 678 7 Is hij bediende? 8 Nee, hij is nu directeur. 9 9 Directeur! Dat is interessant! 10 Heeft hij een dochter? 11 Ja, maar ze is al getrouwd! 1 Kein Glück 1 Sagen [Sie], wer ist der Herr da? 2 Kennen Sie ihn nicht? 3 Nein! 4 Es ist Herr De Vos, 5 er arbeitet bei der Bank 6 an der nächsten Straßenecke (hier auf der Ecke von der Straße). 7 Ist er Angestellter? 8 Nein, er ist jetzt Direktor. 9 Direktor! Das ist [ja] interessant! 10 Hat er eine Tochter? 11 Ja, aber sie ist schon verheiratet! UITSPRAAK [che:n chëlük 1 säch wie iß di: mëne:(r) da:(r) 2 känt ü häm ni:t 3 ne: 4 hät iß mëne:r dë voß 5 häi wärkt bäi dë bank 6 hi:r ob dë huk fan dë ßtra:t 7 iß häi bëdi:ndë 8 ne: häi iß nü diräktö:r 9 diräktö:r dat iß intërëßant 10 he:ft häi ën dochtër 11 ja: ma:r së iß al chëtraut] 4 Het entspricht hier unserem unpersönlichen es, ist aber auch der bestimmte Artikel für das Neutrum: het huis das Haus. 5 Das Verb (Tätigkeitswort) endet im Präsens (Gegenwart) der 3. Person Singular auf -t: werkt arbeitet, zegt sagt. 6 op: Das Endungs-p wird durch das folgende stimmhafte d zum ebenfalls stimmhaften b. 7 van: v wird im Anlaut durch das vorangehende stimmlose k zum ebenfalls stimmlosen f [f]. 8 st wird immer [ß] + [t] ausgesprochen, niemals [sch] + [t]. 1 Zeg ist der Imperativ (die Befehlsform) von zeggen sagen. Der Imperativ ist in allen Personen identisch: werk! arbeite!, arbeitet!, arbeiten Sie!. 2 Achtung: wie? heißt wer?, und die heißt dieser, diese [dort] oder jener, jene : die bank diese Bank [dort] / jene Bank. 3 hem ist die Objektform, d.h. die Form für den Akkusativ und den Dativ des Personalpronomens hij er. 9 Die Endsilbe -eur wird in Anlehnung an das Französische immer [ö:r] ausgesprochen. Dat ist hier, wie het, unpersönlich gemeint, es ist aber auch das Demonstrativpronomen (hinweisende Fürwort) des Neutrums: dat huis jenes, dieses Haus [dort]. 1 ze sie ist die unbetonte Form des weiblichen Personalpronomens zij [säi] sie. LEKTION 3

11 elf [älf] twaalf [twa:lf] 12 1ste oefening: Begrijpt u de zinnen? ❶ Kent hij de directeur van de bank? ❷ Ze werkt nu heel goed. ❸ Is dat werk interessant? ❹ Mijn zoon is nu getrouwd. ❺ Mevrouw Herman heeft geen geluk: ze is nu ziek. ❻ Mijn huis is op de hoek van de straat. ❼ Werkt uw dochter ook bij die bank? ❽ Is dat niet interessant? Oplossing van de 1ste oefening: Heeft u alles begrepen? ❶ Kennt er den Bankdirektor (den Direktor von der Bank)? ❷ Sie arbeitet jetzt sehr gut. ❸ Ist die Arbeit [dort] interessant? ❹ Mein Sohn ist jetzt verheiratet. ❺ Frau Herman hat kein Glück: Sie ist jetzt krank. ❻ Mein Haus ist an der Straßenecke (auf der Ecke von der Straße). ❼ Arbeitet Ihre Tochter auch bei der Bank [dort]? ❽ Ist das nicht interessant? 2de oefening: Vul de ontbrekende woorden in! ❶ Was sagen Sie, mein Herr? Wat.... u, meneer? ❷ Die Tochter des Direktors ist schon verheiratet. De....... van de directeur is........... ❸ Arbeitet Ihr Sohn bei der Bank?..... uw zoon... de bank? ❹ Wer kennt das nicht? Wie....... niet? ❺ Jans Auto (der Wagen von Jan) ist an der Straßenecke. De..... van Jan is........ van de....... Oplossing van de 2de oefening: de ontbrekende woorden. ❶ zegt ❷ dochter al getrouwd ❸ Werkt bij ❹ kent dat ❺ wagen op de hoek straat. In dieser Lektion haben Sie zwei wichtige Phänomene der niederländischen Sprache kennengelernt: 1. Es gibt im Niederländischen wenige zusammengesetzte Wörter und nahezu keinen Genitiv (Besitzfall). Besitzverhältnisse und die Zugehörigkeit werden deshalb oft mit van von beschrieben: van de straat, van de bank. 2. Im Niederländischen gibt es zwei große Gruppen von Substantiven: die mit dem Artikel de und die mit dem Artikel het. Die sogenannten de-wörter sind entweder männlich oder weiblich; welches Geschlecht die Wörter bei Gegenständen haben, wissen viele Niederländer selbst nicht genau. Die het-wörter sind immer neutral. Für den Gebrauch der Adjektive (Eigenschaftswörter) muß man immer wissen, ob es sich um ein de- oder ein het-wort handelt. Es gibt viel mehr de-wörter; darum lernen Sie am besten nur die het-wörter! Viele entsprechen den deutschen das -Wörtern, aber nicht alle! Es heißt z.b. de auto das Auto und het toilet die Toilette. Von dieser Lektion an werden wir am Ende immer alle neuen het-wörter für Sie auflisten. Bis jetzt kennen wir: het bed, het huis, het salaris, het werk, het kind, het geluk. LEKTION 3