LORE GYSELAERS. Strafprocesrecht BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 279)



Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Vlaamse dagbladpers HET WETTELIJK KADER VAN HET DESKUNDIGENONDERZOEK IN STRAFZAKEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Erwin Francis. 1. Paragraaf 1

Hof van Cassatie van België

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

Hof van Cassatie van België

INHOUD. Voorwoord... v Verkorte inhoudsopgave... vii Lijst van verkort geciteerde werken... xv DE CORRECTIONELE TERECHTZITTING

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

HOOFDSTUK XI. Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen

Het mini-onderzoek : Hefboom voor het verhoor van de accountant en de belastingconsulent als getuige in strafzaken

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Welke misdaden uit het strafwetboek behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen?

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

PROCEDUREREGLEMENT VAN HET VLAAMS DOPINGTRIBUNAAL (Goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Vlaams Dopingtribunaal vzw )

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

SAMENSTELLING EN BEVOEGDHEID VAN HET TUCHTGERECHT

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

U wordt opgeroepen om te getuigen in een strafzaak. De oproepingsbrief vermeldt waar en wanneer u zich moet aanmelden.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

CORRECTIONELE RECHTBANK MECHELEN

Wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs (B.S )

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ingevolge artikel 14 van de statuten van de vereniging

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hieronder volgt dus de beknopte verklaring van enkele termen die in de arresten van het Hof worden gebruikt.

Hof van Cassatie van België

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN 21 INLEIDING Algemene inleiding Aanleiding Probleemstelling en onderzoeksvragen 31

==================================================================== Artikel 1

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 279) Art. 278. }1 [ 1. Uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting leggen de procureur-generaal en de partijen ter griffie de lijst neer van de getuigen die zij wensen te horen, inclusief de gegevens van die getuigen. Zo de gegevens van bepaalde getuigen ontbreken of onvolledig zijn, verricht de procureur-generaal het nodige opzoekingswerk. Bij die lijst kan een motivering van de keuze van de getuigen worden gevoegd. In de lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen de personen die zullen getuigen over de feiten en de schuld, enerzijds, en de moraliteitsgetuigen anderzijds. 2. Nadat de voorzitter de opmerkingen van de procureur-generaal en de partijen heeft gehoord, stelt hij de lijst van getuigen vast en bepaalt hij de volgorde waarin ze zullen worden gehoord. De moraliteitsgetuigen van de beschuldigde zullen steeds het laatst worden gehoord. Indien een moraliteitsgetuige evenwel ook moet worden gehoord over de feiten of de schuld, kan de voorzitter beslissen dat diens moraliteitsgetuigenis tegelijk zal worden ontvangen met diens getuigenis over de feiten of de schuld. De voorzitter streeft ernaar om de duur van de terechtzitting zo kort mogelijk te houden. De voorzitter kan de verzoeken van partijen afwijzen wanneer de voorgedragen getuigen kennelijk niets uit te staan hebben met de feiten die aan de beschuldigde ten laste worden gelegd, noch met diens schuld of onschuld of met diens moraliteit. Wat de personen betreft die over de feiten zullen getuigen, worden in elk geval een of meer politieambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de chronologische synthese van de feiten, de eerste vaststellingen en het verloop van het onderzoek opgenomen op de lijst van getuigen. Wat de moraliteitsgetuigen betreft, worden in elk geval een of meer politieambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van het moraliteitsonderzoek opgenomen op de lijst van getuigen. 3. De lijst van getuigen die tijdens de terechtzitting zullen worden gehoord, wordt opgenomen in het arrest van de preliminaire zitting. Die lijst bevat de namen, het beroep en de verblijfplaats van de getuigen, evenals het aantal getuigen van wie bepaalde identiteitsgegevens overeenkomstig artikel 296ter terechtzitting niet zullen worden vermeld, onverminderd de door artikel 281 aan de voorzitter verleende bevoegdheid. In voorkomend geval kunnen ook reeds de nadere regels inzake het verhoor van bepaalde getuigen overeenkomstig de artikelen 294, 298 en 299 worden bepaald. 4. Tegen dit arrest kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.] 1 }1. Vervangen bij art. 72 wet 21 december 2009, B.S., 11 januari 2010, inwerkingtreding: 21 januari 2010 (art. 237, inleidende 1. Bepalen van de lijst van getuigen Teneinde het aantal getuigen te beperken, bekomt de voorzitter een marginaal toetsingsrecht. Dit toetsingsrecht dat zowel de feitelijke als de moraliteitsgetuigen betreft, wordt uitgeoefend op de preliminaire zitting. De voorzitter kan met name de getuigen weren die kennelijk geen uitstaans hebben met de feiten, noch met de schuld of onschuld van de beschuldigde of met zijn/haar moraliteit. Een aantal personen dient in elk geval opgenomen te worden in de lijst van de getuigen. Het betreft de politieambtena(a)r(en) belast met het opstellen van een overzichtelijke en chronologische synthese van de eerste vaststellingen, het verloop van het onderzoek en het feitenrelaas. Deze synthese moet worden toegelicht op de zitting ten gronde. Andere politieagenten kunnen eventueel aanwezig zijn om een gespecialiseerde bijkomende toelichting te verstrekken of te antwoorden op vragen. Op die manier wordt het collectief horen van getuigen mogelijk gemaakt. Ook de onderzoeksrechter wordt gehoord. Teneinde het aantal moraliteitsgetuigen te beperken, dient ook op vlak van de moraliteit een synthese te worden opgemaakt (zie sub art. 62quater Sv.). Ter zitting zal het moraliteitsonderzoek door één of meer politieambtenaren, verantwoordelijk voor het opstellen ervan, worden toegelicht. In principe worden slechts de getuigen gehoord die opgenomen zijn in de lijst van de preliminaire zitting. Voor de getuigen die later opduiken, zie sub artikel 306 Sv. Overeenkomstig 4 staat tegen het arrest van de preliminaire zitting geen rechtsmiddel open. Voor een kritiek op deze bepaling, zie R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, "De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen" in R. VERSTRAETEN en F. VERBRUGGEN (eds.), Themis. Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2010, 103. 2. Overgangsbepaling Om het procedureverloop van de reeds verwezen maar vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet nog niet afgehandelde zaken,niet in het gedrang te brengen, zal de nieuwe procedure slechts van toepassing zijn op de zaken die na de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2009 - voor de meeste bepalingen op 21 januari 2010 - worden verwezen. Op de reeds verwezen zaken vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, die slechts behandeld worden na deze datum, blijft de oude procedure van toepassing. Alleen de nieuwe bepalingen m.b.t. de motivering moeten onmiddellijk worden toegepast. Art. 279. }1 [De voorzitter kan, op basis van concrete gegevens, die aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08--- 367

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 279bis) kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter. Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen. De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstellling aan te brengen. Buiten het in het eerste lid bedoelde geval kan de voorzitter bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle.] 1 }1. Laatst vervangen bij art. 73 wet 21 december 2009, B.S., 1. Bevoegdheid van de voorzitter Dit artikel miskent de artikelen 10 en 11 Gw. niet in zoverre het bepaalt dat de bevoegdheid om een dergelijke controle te gelasten toekomt aan de voorzitter van het hof van assisen en niet aan het hof. Overeenkomstig artikel 281 2 Sv. (oud art. 268 Sv.) bezit de voorzitter een discretionaire macht, krachtens welke hij alles mag doen wat hij nuttig acht om de waarheid te vinden (GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007, BS 13 augustus 2007, 42941, JLMB 2008 (samenvatting), 598, noot D. CHICHOYAN, NJW 2007, 695, noot S. BOUZOUMITA, RABG 2008, 3, noot F. SCHUERMANS, Rev.dr.pén. 2007, 1118, noot H. BOSLY, RW 2007-08 (samenvatting), 85, RW 2007-08 (samenvatting), 1811, noot, TBP 2008, 286, TGR-TWVR 2008, 55, noot F. MOEYKENS en T.Strafr. 2007, 254, noot). De koppeling aan de discretionaire macht van de voorzitter is volgens P. Morlet evenwel betwistbaar aangezien op basis van artikel 189ter Sv. hetzelfde recht toekomt aan de correctionele rechter (P. MORLET, "La cour d'assises" in X, Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, losbl., nr. 189). 2. Tweede BOM-Reparatiewet In de nasleep van het arrest van het hof van beroep van Gent van 6 januari 2009 (zie rechtspraak sub art. 235ter Sv), op grond waarvan enkele zware criminelen werden vrijgelaten, werd door de tweede BOM-Reparatiewet van 16 januari 2009 (Wet tot wijziging van de art. 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het Wetboek van Strafvordering, BS 16 januari 2009) het oud artikel 335bis Sv., naar analogie van artikel 189ter Sv., aangevuld teneinde een oplossing te bieden voor bepaalde dringende wettigheidsincidenten. Meer bepaald kan elke feitenrechter of het Hof van Cassatie bij een wettigheidsincident terugverwijzen naar de kamer van inbeschuldigingstelling teneinde een controle uit te oefenen op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, ook wanneer er geen concrete en nieuwe gegevens zijn. Voorheen kon de feitenrechter de kamer van inbeschuldigingstelling slechts opdragen een controle door te voeren wanneer er voordien reeds een controle had plaatsgevonden en bij de behandeling ten gronde concrete, nieuwe gegevens aan het licht kwamen (zie tevens rechtspraak sub art. 189ter Sv.). De bewoordingen "of door het Hof van Cassatie" werden door de wet van 21 december 2009 uit de wettekst geschrapt, aangezien deze alleen zinvol zijn indien tegen het arrest van het hof van assisen een cassatievoorziening is ingesteld. Zie tevens artikel 321 Sv. waar het evenwel dient te gaan om "nieuwe en concrete" elementen. }1 [Art. 279bis. Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens. Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen. De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen.] 1 }1. Ingevoegd bij art. 37 wet 4 februari 2010, B.S., 10 maart 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en ten laatste op 1 september 2010 (art. 40) }1[Afdeling 2 De zitting ten gronde] 1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 74 wet 21 december 2009, B.S., }1[Onderafdeling 1 Algemene bepaling] 1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 75 wet 21 december 2009, B.S., Art. 280. }1 [Het onderzoek ter terechtzitting wordt mondeling gevoerd. De beschuldigde verschijnt ongeboeid en wordt slechts vergezeld door bewakers om te beletten dat hij ontvlucht. De voorzitter vraagt hem zijn naam, zijn voornamen, zijn leeftijd, zijn beroep, zijn woonplaats en zijn geboorteplaats. 368 Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08---

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 280) Het bepaalde in artikel 190, eerste lid, geldt eveneens voor het hof van assisen. Wanneer de debatten eenmaal begonnen zijn, moeten zij worden voortgezet zonder onderbreking, en zonder enigerlei verbinding met de buitenwereld, tot na de beslissing over de schuldvraag. De voorzitter mag ze alleen schorsen voor de nodige rustpozen ten behoeve van het hof, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en de burgerlijke partijen.] 1 }1. Na wijziging, vervangen bij art. 76 wet 21 december 2009, B.S., 1. Het oraliteitsbeginsel Ingevolge de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen wordt het oraliteitsbeginsel uitdrukkelijke in de wet ingeschreven. 2. De verschijning van de beschuldigde Het is mogelijk dat een beschuldigde op zijn uitdrukkelijk verzoek gedurende de procedure - eventueel het gehele proces - ter terechtzitting wordt vertegenwoordigd door zijn raadsman met toestemming van het hof van assisen (Cass. 1 juni 2004, Arr.Cass. 2004, 963 en Pas. 2004, 948). Er is geen miskenning van het recht van verdediging wanneer het hof van assisen de behandeling van de zaak in het bijzijn van de gevangen genomen beschuldigde voortzet, nadat de beschuldigde tijdens het debat de wil had geuit het debat niet langer bij te wonen en gevraagd had bij verstek te worden berecht. De gedetineerde beschuldigde heeft niet het recht om van het hof van assisen de toestemming te verkrijgen het debat te verlaten om, onder escorte, terug naar het huis van arrest te worden gebracht (Cass. 2 oktober 2002, Arr.Cass. 2002, 10, 2034, Act.dr. 2003, 802, noot V. GUERRA, Pas. 2002, 1814, RW 2004-05, 532, noot A. VANDEPLAS, Rev.dr.pén. 2003, 122 en T.Strafr. 2005, 275, noot S. VANDROMME). M.b.t. verstek, zie rechtspraak sub artikel 381 Sv. Deze bepaling verhindert niet dat de beschuldigden in de gehoorzaal geboeid worden binnengebracht op voorwaarde dat ze onmiddellijk van hun boeien worden ontdaan en dat hun recht van verdediging niet wordt belemmerd (Assisen Antwerpen 25 maart 1987, RW 1987-88, 222, noot A. VANDEPLAS). Tijdens een plaatsopneming door het hof van assisen, kunnen maatregelen worden genomen om de ontvluchting van de beschuldigde te beletten en zijn persoonlijke veiligheid te verzekeren, in zoverre de rechten van de verdediging niet worden aangetast (Cass. 17 augustus 1972, Arr.Cass. 1971-72, 1057 en Pas. 1972, 1033). 3. De identificatie van de beschuldigde De vraag naar de naam, voornaam, leeftijd, beroep, etc. van de beschuldigde heeft slechts tot doel de identiteit van de beschuldigde vast te stellen. Deze formaliteit is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven (Cass. 10 september 1835, Pas. 1835, I, 134). 4. Het continuïteitsbeginsel De bepaling van het vierde lid houdende dat de debatten eenmaal zij begonnen zijn, moeten worden voortgezet zonder onderbreking heeft geen betrekking op de beraadslaging van de gezworenen over de schuldvraag noch op datgene wat na de schuldigverklaring volgt (Cass. 4 februari 1986, Arr.Cass. 1985-86, 773, Pas. 1986, I, 677 en RW 1986-87, 583, noot A. VANDEPLAS). 4.1. Schorsing De voorzitter oordeelt vrij over de in dit artikel bedoelde schorsingen (Cass. 30 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 192 en Pas. 2001, 192; Cass. 15 december, Arr.Cass. 2004, 2024, concl. R. LOOP, JT 2004, 4, noot, NJW 2005, 766, NC 2006, 44, concl. O.M., Pas. 2004, 1985, concl. R. LOOP en Rev.dr.pén. 2005, 331, concl. R. LOOP). Naast het toestaan van een rustpauze ten behoeve van de rechters, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en sinds de wet van 21 december 2009 ook de burgerlijke partijen, is de schorsing ook mogelijk voor andere redenen. De voorzitter beslist tevens soeverein over de duur van de onderbreking. De stelling van een beschuldigde volgens dewelke een assessor bij het hof van assisen, die als rechter in een kamer van de rechtbank van eerste aanleg vonnissen heeft uitgesproken tijdens regelmatig door de voorzitter van het hof van assisen bevolen schorsingen van zittingen van dit hof, handelingen heeft verricht waardoor de debatten zijn geschorst, betreft een feitenkwestie waarover het Hof van Cassatie zich niet kan uitspreken (Cass. 20 juli 1972, Arr.Cass. 1972, 1054 en Pas. 1972, I, 1031). Uit de omstandigheid dat het onderzoek en de debatten op het einde van elke zittingsdag worden geschorst om eenieder de nodige nachtrust te geven en dat de juryleden derhalve het gerechtsgebouw mogen verlaten en zich naar huis begeven, volgt geen miskenning van het aan de juryleden opgelegde verbod om contact te hebben met de buitenwereld, in de zin van de artikelen 290 Sv. (oud art. 312 Sv.) en 280 Sv. (oud art. 353 Sv.) en geen miskenning van het recht op een billijk proces (Cass. 4 februari 1992, Arr.Cass. 1991-92, 515 en Pas. 1992, I, 491). Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08--- 369

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 281) Om tot nietigheid aanleiding te kunnen geven, moet de verbinding opzettelijk door een jurylid worden gezocht, de beslissing op een illegale manier kunnen beïnvloeden en rechtstreeks en zeker op de zaak zelf betrekking hebben (R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 1012, nr. 2254). Uit het feit dat de juryleden zich tijdens een schorsing vrij kunnen bewegen, mag de beschuldigde niet afleiden dat zij opzettelijk met derden contact zouden zoeken over de zaak zelf, waardoor de beslissing van de jury wordt aangetast door een illegale beïnvloeding (Cass. 30 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 192 en Pas. 2001, 192). Er is evenmin miskenning van het respect voor de rechten van de verdediging, noch een schending van het algemeen beginsel van onpartijdigheid af te leiden uit de rustpauze die de juryleden hebben gekregen alvorens aan de beraadslaging te beginnen en uit de bedrijvigheid die de pers aan de dag legde tijdens deze schorsing (Cass. 16 juni 2004, Arr.Cass. 2004, 1094, JLMB 2004, 1137, Pas. 2004, 1053, Rev.dr.pén. 2005, 106 en T.Strafr. 2005, 277, noot S. VANDROMME). Een sympathiebetuiging van een jurylid aan de advocate van één van de beschuldigden doet daarentegen een schijn van partijdigheid ontstaan die het beginsel van de onpartijdigheid van de rechter in het gedrang brengt (Cass. 16 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 271 en Pas. 1985, I, 236). In voorkomend geval moet het jurylid in kwestie vervangen worden door een plaatsvervangend jurylid. 4.2. Proces-verbaal van de terechtzitting Indien het proces-verbaal van de eerste terechtzitting de samenstelling van het hof van assisen op regelmatige wijze vaststelt, mogen de processen-verbaal van de daaropvolgende terechtzittingen zich bijgevolg ertoe beperken vast te stellen dat het rechtscollege niet is gewijzigd (Cass. 11 september 1996, Arr.Cass. 1996, 732 en Pas. 1996, I, 786). }1[Onderafdeling 2 De ambtsverrichtingen van de voorzitter] 1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 77 wet 21 december 2009, B.S., Art. 281. }1 [ 1. De voorzitter is er persoonlijk mee belast de gezworenen bij de uitoefening van hun taak te begeleiden en hen te informeren over instanties waar ze na de beëindiging van hun taak terecht kunnen voor psychologische ondersteuning, hen op hun plichten te wijzen, in het bijzonder op hun plicht tot discretie, en hen aan te sporen om zich afzijdig te houden van de media. Hij is er ook persoonlijk mee belast het gehele onderzoek voor te zitten en de volgorde te bepalen waarin het woord wordt verleend aan hen die het vragen. Hij is belast met de handhaving van de orde ter terechtzitting. Hij mag evenwel op voorbehouden plaatsen geen personen toelaten waarvan de tegenwoordigheid niet is verantwoord, hetzij door het onderzoek van de zaak of door de dienst bij de terechtzitting, hetzij wegens hun ambt of beroep. 2. De voorzitter neemt, zelfs ambtshalve, elke nuttige maatregel om alle bewijzen à charge en à décharge te verzamelen. Hij leidt de debatten op een objectieve en onpartijdige wijze. De voorzitter bezit een discretionaire macht, krachtens welke hij alles vermag te doen wat hij nuttig acht om de waarheid te vinden; de wet schrijft hem voor naar eer en geweten al zijn krachten in te spannen om de waarheid aan het licht te brengen. De voorzitter kan in de loop van de debatten alle personen oproepen, zelfs bij bevel tot medebrenging, en hen verhoren, of zich alle nieuwe stukken doen brengen, die, volgens de nadere gegevens ter terechtzitting verstrekt door de beschuldigden of door de getuigen, naar zijn oordeel op het betwiste feit meer licht kunnen werpen. De aldus opgeroepen getuigen worden gehoord overeenkomstig de bij de artikelen 295 tot 299 bepaalde voorschriften. Alles wat de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid omtrent de uitkomst, moet door de voorzitter worden afgewezen.] 1 }1. Vervangen bij art. 78 wet 21 december 2009, B.S., 11 januari 2010, inwerkingtreding: 21 januari 2010 (art. 237, inleidende Door de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen worden de ambtsverrichtingen van de voorzitter (oude art. 267, 268, 269 en 270 Sv.) in één artikel gegroepeerd. 1. Begeleiden van de gezworenen De voorzitter dient aan de gezworenen alle nodige ophelderingen te verschaffen zonder hun beslissing te mogen beïnvloeden. Geen enkele wetsbepaling verbiedt hem zijn taak te vervullen tijdens een informatievergadering in een openbare terechtzitting, na het samenstellen van de jury, in aanwezigheid van de magistraten van het hof en van de griffier, van de werkende en de plaatsvervangende juryleden, van het Openbaar Ministerie, van de beschuldigde en zijn advocaten, en van de burgerlijke partijen en hun advocaten (Cass. 11 september 2002, Arr.Cass. 2002, 1803, Pas. 2002, I, 1611, Rev.dr.pén. 2002, 1214 en RW 2005-06 (verkort), 958, noot A. VANDEPLAS). 2. Informatieplicht Ingevolge de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen heeft de voorzitter een aantal bijkomende plichten. Zo dient hij de juryleden te informeren over de instanties waar ze terecht kunnen na de 370 Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08---

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 281) beëindiging van hun taak voor psychologische ondersteuning. Daarnaast dient hij hen te wijzen op hun plicht tot discretie en hen aan te sporen zich afzijdig te houden van de media. 3. Ordehandhavingsplicht De voorzitter dient alle maatregelen te treffen opdat de debatten ordelijk en vlot verlopen. Zo mag hij de beschuldigde die door zijn houding het verloop van de debatten verhindert, tijdelijk verwijderen (Cass. 6 maart 1934, Pas. 1934, I, 203), op voorwaarde dat hij de beschuldigde voor de sluiting van de debatten in kennis stelt van wat er in zijn afwezigheid is gebeurd. Er is geen miskenning van het recht van verdediging wanneer de beschuldigde, zonder formele inlichting van de voorzitter van wat in zijn afwezigheid is gebeurd, vragen heeft kunnen doen stellen aan de getuigen, die in het bijzijn van zijn raadsman werden ondervraagd en indien blijkt dat deze getuige is weggegaan zonder protest van de partijen (Cass. 17 maart 1975, Arr.Cass. 1975, 794). Het aantal personen toegelaten tot de ruimte voorbehouden aan het publiek kan eveneens door de voorzitter beperkt worden (Cass. 20 mei 1913, Pas. 1913, I, 254). De toelating of handhaving, in de zittingszaal, van een persoon, zelfs al heeft die geen uitstaans met het onderzoek van de zaak of de dienst van het hof, kan de verdediging geen nadeel berokkenen wanneer de voorzitter daarvoor de toestemming heeft gegeven en de beschuldigde daartegen geen enkel bezwaar heeft geuit (Cass. 27 september 2006, Pas. 2006, 1864). M.b.t. voorbehouden plaatsen, zie R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 1010, nr. 2248. Het hof van assisen, niet de voorzitter alleen (Cass. 23 september 1986, Arr.Cass. 1986-87, 96, Pas. 1987, I, 89 en TGR 1987, 128) kan bevelen dat de behandeling van de zaak of van een gedeelte ervan met gesloten deuren zal gebeuren. Het hof oordeelt op soevereine wijze of één van de wettelijke redenen voor handen is om een uitzondering te rechtvaardigen op het mondeling karakter van de zitting. Op basis van zijn ordehandhavingsplicht ter terechtzitting is de voorzitter belast met de tenuitvoerlegging van het arrest dat de behandeling met gesloten deuren beveelt. De niet-tenuitvoerlegging van deze uitzonderlijke maatregel, waarom de beschuldigde niet had verzocht, brengt geen nietigheid teweeg waarop hij zich zou kunnen beroepen (Cass. 27 september 2006, Pas. 2006, 1864). 4. Leiden van de debatten op objectieve en onpartijdige wijze Ingevolge de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen wordt de voor de hand liggende plicht tot objectiviteit en onpartijdigheid van de voorzitter uitdrukkelijk in de wet ingeschreven. 5. Uitoefenen van discretionaire macht Op basis van zijn discretionaire macht, die de voorzitter van het hof van assisen onderscheidt van elke ander rechter, mag de voorzitter alles doen wat hij nuttig acht om de waarheid aan het licht te brengen. Alle onderzoeksmaatregelen die door de voorzitter in de loop van de debatten worden bevolen, worden vermoed te zijn genomen krachtens de hem toegekende discretionaire macht. De voorzitter is er niet toe verplicht uitdrukkelijk weer te geven dat hij er gebruik van maakt, gezien de macht wordt geuit door haar uitoefening zelf (Cass. 7 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 633 en Pas. 1952, I, 718). Er is geen sprake van uitoefening van zijn discretionaire macht, wanneer de voorzitter een bevoegdheid uitoefent die aan de voorzitter van elk strafgerecht toekomt. Zo bv. m.b.t. de ondervraging van de beschuldigde (Cass. 24 april 2001, Arr.Cass. 2001, 712, Pas. 2001, 683 en RW 2001-02, 1572) en het horen en buiten eed ondervragen van een partij (Cass. 9 februari 1999, Arr.Cass. 1999, RW 1999-2000, 604, noot A. VANDEPLAS; Cass. 28 maart 2001, Arr.Cass. 2001, 517, Pas. 2001, 511 en Rev.dr.pén. 2001, 1002). Zie R. DECLERCQ Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 1026, nr. 2307. 5.1. Persoonlijk en spontaan De voorzitter is volledig vrij in de uitoefening van zijn discretionaire macht. De partijen mogen vragen of suggesties formuleren, maar de voorzitter is niet verplicht hieraan gevolg te geven. Bij weigering om op een suggestie in te gaan, moet geen melding worden gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting (Cass. 22 januari 1962, Pas. 1962, I, 595). De beslissingen van de voorzitter op basis van zijn discretionaire macht, moeten niet het voorwerp uitmaken van een uitspraak in openbare zitting. Ze moeten evenmin gemotiveerd worden (Cass. 11 juni 2002, Arr.Cass. 2002, 1481, Pas. 2002, 1332 en RW 2002-03, 706, noot A. VANDEPLAS; Cass. 21 maart 2006, NC 2006, 206 en Pas. 2006, 658). 5.2. Uitoefening ter terechtzitting De voorzitter van het hof van assisen oefent zijn discretionaire macht slechts uit tijdens de terechtzitting en in aanwezigheid van de juryleden en partijen. Daaruit vloeit voort dat de beslissing van de voorzitter om zelf een onderzoeksdaad te stellen, ter zitting moet worden genomen (Cass. 27 augustus 1996, Arr.Cass. 1996, 694, JLMB 1996, 1290, Pas. 1996, I, 745, Rev.dr.pén. 1997, 227, noot en RW 1996-97 (verkort), 1394, noot A. VAN- DEPLAS; Cass. 10 februari 1998, Arr.Cass. 1998, 192 en RW 1999-2000, 537, noot A. VANDEPLAS; Cass. Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08--- 371

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 281) 16 februari 1999, Arr.Cass. 1999, 90 en Pas. 1999, 90; Cass. 21 april 2004, Arr.Cass. 2004, 700, JLMB 2004, 1368, JT 2004, 520, noot en Pas. 2004, 683). Evenwel verbiedt geen enkele wettelijke bepaling dat de voorzitter, buiten de zitting en buiten de aanwezigheid van de partijen en zonder enige onderzoeksdaad te verrichten, het procesverloop of de uitoefening van zijn discretionaire macht voorbereidt (Cass. 12 november 1985, Arr.Cass. 1985-86, 332, Pas. 1986, I, 283 en RW 1985-86, 2549, noot A. VANDEPLAS). Zo is er geen miskenning van het recht van verdediging wanneer de voorzitter, ter voorbereiding van de uitoefening van zijn discretionaire macht, vóór de behandeling van de zaak getuigen die tijdens het onderzoek werden gehoord, bij zich heeft geroepen en hun kennis heeft gegeven van de punten waarover hij hen wenste te ondervragen, en die getuigen heeft verhoord onder eed ondanks het verzet van de verdediging, indien de beschuldigde in de mogelijkheid verkeert aan die getuigen op het door hem passend geachte tijdstip alle door hem nuttig geachte vragen te stellen (Cass. 12 november 1985, Arr.Cass. 1985-86, 332, Pas. 1986, 283 en RW 1985-86, 2549, noot A. VANDEPLAS). De discretionaire macht van de voorzitter ter terechtzitting, na de opening van de debatten, mag niet verward worden met de bevoegdheid waarover de voorzitter beschikt krachtens artikel 255 Sv. (oud art. 298 Sv.) om vóór de opening van de zitting, aanvullende onderzoeksmaatregelen te treffen (infra). Zie R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 1007, nr. 2239. 5.3. Op grond van zijn discretionaire macht kan de voorzitter van het hof van assisen: - Soeverein oordelen of een door de beschuldigde gevraagde onderzoeksdaad nuttig is om de waarheid aan het licht te brengen; hij is niet verplicht zijn weigering te motiveren en uit de verklaring die hij ervoor geeft valt geen misbruik van zijn discretionaire macht af te leiden (Cass. 25 februari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 842, Pas. 1987, I, 762 en Rev.dr.pén. 1987, 694; Cass. 11 juni 2002, Arr.Cass. 2002, 1481, Pas. 2002, 1332 en RW 2002-03, 706, noot A. VANDEPLAS). - Een persoon bedoeld in artikel 303 Sv. (oud art. 322 Sv.), wiens naam voorkomt op de betekende lijst van de getuigen, buiten eed ondervragen ter inlichting (Cass. 13 juni 1990, Arr.Cass. 1989-90, 1302, Pas. 1990, I, 1157, Rev.dr.pén. 1990, 1020, noot en RW 1990-91, 1232, noot C. D'HAESE; Cass. 1 maart 1994, Arr.Cass. 1994, 218, Pas. 1994, I, 220, Rev.dr.pén. 1989, 899 en RW 1994-95, 534, noot A. VANDEPLAS; Cass. 17 april 1996, Arr.Cass. 1996, 322, Pas. 1996, I, 349 en Rev.dr.pén. 1997, 214, noot; Cass. 28 maart 2001, Arr.Cass. 2001, 517, Pas. 2001, 511 en Rev.dr.pén. 2001, 1002), zelfs wanneer geen van de partijen zich ertegen verzet dat hij onder eed wordt verhoord (Cass. 15 maart 1976, Arr.Cass. 1976, 818 en Pas. 1976, 779; Cass. 13 juni 1990, Arr.Cass. 1989-90, 1302, Pas. 1990, 1157, Rev.dr.pén. 1990, 1020 en RW 1990-91, 1233, noot C. D'HAESE; Cass. 17 april 1996, Arr.Cass. 1996, 322, Pas. 1996, I, 349 en Rev.dr.pén. 1997, 24, noot; zie evenwel 2 van art. 303 Sv.). Zie A. VANDEPLAS, "De assisen en het verhoor van getuigen", noot onder Cass. 1 maart 1994, RW 1994-95, 535-536. - Een politiebeambte die op de zitting van het hof van assisen als getuige werd gehoord, nog belasten met het uitvoeren van een aanvullend onderzoek (Cass. 3 oktober 1989, Arr.Cass. 1989-90, 156 en Pas. 1990, 136). - De onderzoeksrechter, die het voorbereidend onderzoek heeft gedaan, belasten met aanvullende onderzoeksopdrachten en bevelen dat alle stukken of opdrachten die hij nuttig acht voor de waarheidsvinding en die hij aan de tegenspraak van de partijen onderwerpt, bij de stukken van de rechtspleging worden gevoegd. Hierdoor wordt de regel van het eerlijk proces niet miskend (Cass. 30 maart 1994, Arr.Cass. 1994, 341 en Pas. 1994, I, 339; contra R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 1024, nr. 2301). - Toelaten dat de politie een grafische voorstelling van het chronologisch verloop van de feiten maakt, die tijdens de debatten kan worden gebruikt en tevens bevelen dat ze bij het dossier, dat na het stellen van de vragen aan de juryleden wordt overhandigd, wordt gevoegd. Dit houdt geen miskenning in van het beginsel volgens hetwelk de debatten voor het hof van assisen mondeling en op tegenspraak plaatsvinden (Cass. 10 februari 1998, Arr.Cass. 1998, 192 en RW 1999-2000, 537, noot A. VANDEPLAS). - Aan een rechter-assessor de opdracht geven om voorlezing te doen van een door een niet-verschijnende getuige tijdens het gerechtelijk onderzoek afgelegde verklaring, zonder zijn discretionaire macht te delegeren (Cass. 11 juni 2002, Arr.Cass. 2002, 1481, Pas. 2002, 1332 en RW 2002-03, 706, noot A. VANDEPLAS). - Een polygraaftest afgenomen bij de beschuldigde voor de aanvang van de behandeling van de zaak door het hof van assisen bij het strafdossier voegen (Cass. 11 oktober 2005, Pas. 2005, 1898 en RW 2007-08, 1238, noot A. VANDEPLAS). - Toelaten op verzoek van het Openbaar Ministerie dat het verhoor van een getuige gepaard gaat met een presentatie van een samenvatting van het dossier door middel van een cd, maar weigeren om op verzoek van de verdediging videobeelden van de verhoren van de beschuldigden en tapegesprekken van diezelfde beschuldigden te laten afspelen, op grond dat de juryleden hierover kunnen beschikken tijdens hun beraadslaging. Dit levert geen miskenning op van de wapengelijkheid tussen partijen, noch van het recht van verdediging (Cass. 21 maart 2006, NC 2006, 206 en Pas. 2006, 658). 372 Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08---

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 282) 5.4. Begrenzing Er is geen andere begrenzing dan de formele verbodsbepalingen van de wet (Cass. 20 juli 1982, Arr.Cass. 1982-83, 1405; Cass. 9 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1064 en Pas. 1986, 961) en de algemene rechtsbeginselen (A. VANDEPLAS, "Discretionaire macht van de voorzitter", Comm.Straf. Antwerpen, Kluwer, 5). 5.5. Op grond van zijn discretionaire macht kan de voorzitter van het hof van assisen niet - Beslissen dat een getuige met gesloten deuren zal worden gehoord. Dit is immers een bevoegdheid die aan het hof toekomt (Cass. 23 september 1986, Arr.Cass. 1986-87, 96, Pas. 1986, I, 89 en Rev.dr.pén. 1987, 77). - Een persoonlijk oordeel, dat kan worden beschouwd als een vaststaande mening waarbij de jury zich zou moeten aansluiten, hechten aan het systematisch onderzoek naar de feiten waarover de juryleden zich dienen uit te spreken (Cass. 11 mei 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1127, JT 1983, 596, noot en Pas. 1983, I, 1027). Evenmin mag hij in een aan de juryleden overhandigd stuk zijn mening te kennen geven over de aan de beschuldigden verweten feiten en aldus artikel 6 EVRM schenden dat de onpartijdigheid van de hoven en rechtbanken en het vermoeden van onschuld waarborgt (Cass. 8 mei 1996, Arr.Cass. 1996, 423, JLMB 1996, 997, Pas. 1996, I, 447 en RW 1996-97, 1061, noot A. VANDEPLAS). Voor commentaren, zie O. KLEES, "A propos du pouvoir discrétionnaire du président de la cour d'assises" in X, Liber Amicorum José Vanderveeren, Brussel, Bruylant, 1997, 65-73; A. VANDEPLAS, "Discretionaire macht van de voorzitter", Comm.Straf. Antwerpen, Kluwer, 5; A. VANDEPLAS, "De discretionaire macht van de voorzitter van het hof van assisen", noot onder Cass. 12 november 1985, RW 1985-86, 2551-2553; A. VANDEPLAS, "Over de uitoefening van de discretionaire macht", noot onder Cass. 8 mei 1996, RW 1996-97, 1394-1395. 6. Verhoren van personen De in deze wetsbepaling opgegeven omstandigheden waarin de voorzitter zijn discretionaire macht kan uitoefenen, dienen enkel als voorbeeld en houden geen beperking in van zijn macht (Cass. 12 mei 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1126, Pas. 1982, I, 1052 en Rev.dr.pén. 1982, 794). Zo kan de voorzitter alle personen verhoren die, naar zijn oordeel op het betwiste feit meer licht kunnen werpen, volgens de nadere gegevens ter terechtzitting verstrekt door de beschuldigden of door de getuigen (Cass. 12 mei 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1126, Pas. 1982, I, 1052 en Rev.dr.pén. 1982, 794). Overeenkomstig 2 lid twee van dit artikel worden deze personen in de regel onder eed ondervraagd. 7. Voegen van stukken De voorzitter mag de stukken die in de loop van het debat door een partij zijn voorgelegd bij de stukken van de rechtspleging voegen, zonder dat hij verplicht is aan de overige partijen te vragen of zij zich tegen die voeging verzetten (Cass. 8 december 2004, Arr.Cass. 2004, 1981, Pas. 2004, 1944 en RW 2007-08, 1318, noot A. VANDE- PLAS). Zie A. VANDEPLAS, "De voeging van stukken", noot onder Cass. 8 december 2004, RW 2007-08, 1319-1320. 8. Afwijzen van wat de debatten onnodig zou verlengen De voorzitter kan na de schuldigverklaring de raadsman van de beschuldigde verzoeken, om in zijn pleidooi over de toepassing van de straf niet te spreken van straffen die assisenhoven in andere zaken hebben uitgesproken, omdat zij niet voldoende bekend zijn (Cass. 15 juni 1970, Arr.Cass. 1970, 973 en Pas. 1969-70, 918). Bij ontstentenis van conclusie dienaangaande is de voorzitter die, met toepassing van artikel 281 2 in fine Sv. (oud art. 270 Sv.) weigert om op verzoek van de beschuldigde of van zijn raadsman aan een getuige een vraag te stellen, niet verplicht zijn beslissing te motiveren noch vast te stellen dat de verzochte vraag de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid over de uitkomst (Cass. 4 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 432, Pas. 1993, I, 429 en RW 1993-94, 193, noot A. VANDEPLAS). 9. Vervanging van de voorzitter wegens verhindering Om te oordelen of een zaak op een eerlijke wijze is behandeld wanneer het hof van assisen achtereenvolgens door twee magistraten werd voorgezeten, bij vervanging van de voorzitter wegens verhindering, moet worden nagegaan of de zaak in haar geheel op een eerlijke wijze is behandeld. Uit de grieven i.v.m. de onpartijdigheid van de eerste van de twee voorzitters bij de uitoefening van zijn discretionaire macht, kan geen miskenning afgeleid worden van artikel 6.1 EVRM, wanneer de partijen niet om aanvullende onderzoeksmaatregelen hebben verzocht en over de bijeengebrachte gegevens tegenspraak hebben kunnen voeren (Cass. 18 mei 1994, Arr.Cass. 1994, 497, Pas. 1994, 483 en Rev.dr.pén. 1995, 78). Art. 282. }1 [Ingeval de beschuldigde, de burgerlijke partij, de getuigen of een van hen niet dezelfde taal of hetzelfde idioom spreken, benoemt de voorzitter ambtshalve, op straffe van nietigheid, een tolk, ten minste eenentwintig jaar oud, en doet hem, eveneens op straffe van nietigheid, de eed afleggen dat hij trouw het gezegde zal vertalen, dat moet worden overgebracht aan degenen die een verschillende taal spreken. Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08--- 373

BOEK II TITEL II HOOFDSTUK II (Art. 282bis) De beschuldigde, de burgerlijke partij en de procureur-generaal kunnen de tolk wraken, op voorwaarde dat zij de reden van hun wraking opgeven. De voorzitter doet uitspraak. Zelfs met instemming van de beschuldigde, van de burgerlijke partij en van de procureur-generaal kan de tolk niet worden gekozen uit de getuigen en de gezworenen, zulks op straffe van nietigheid.] 1 }1. Vervangen bij art. 79 wet 21 december 2009, B.S., 11 januari 2010, inwerkingtreding: 21 januari 2010 (art. 237, inleidende 1. Benoeming van een tolk De rechter die een tolk benoemt overeenkomstig artikel 282 Sv. (oud art. 332 Sv.) voldoet aan de vereiste van artikel 31 Taalwet Gerechtszaken (Cass. 6 maart 1990, Arr.Cass. 1989-90, 882 en Pas. 1990, 792; Cass. 19 maart 1991, Arr.Cass. 1990-91, 762 en Pas. 1991, I, 676). Het is verboden tijdens de behandeling ter zitting een tolk uit de getuigen te kiezen, zelfs indien het Openbaar Ministerie en de beschuldigde ermee instemmen (Cass. 6 september 1976, Arr.Cass. 1976, 14 en Pas. 1977, 10; Cass. 9 augustus 1989, Arr.Cass. 1988-89, 1320, Pas. 1989, I, 1208, Rev.dr.pén. 1989, 1045 en RW 1989-90, 882, noot A. VANDEPLAS). Doch geen enkele wettelijke bepaling verbiedt de getuigenis van een tolk nadat die zijn opdracht heeft vervuld (Cass. 25 maart 2009, AR P.09.0404.F). Wanneer een verdachte een tolk wenst te wraken, dan beoordeelt de rechter op onaantastbare wijze, in feite, of de aangevoerde redenen gegrond zijn of niet (Cass. 24 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 217 en Pas. 1979, I, 232). Zie A. VANDEPLAS, "De tolk en het hof van assisen", noot onder Cass. 9 augustus 1989, RW 1989-90, 882. Wanneer noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting waarop het Openbaar Ministerie in zijn vorderingen werd gehoord en het laatste woord werd verleend aan een beschuldigde die de taal van de rechtspleging niet machtig is, noch uit de veroordelende beslissing blijkt wie als beëdigde vertaler is opgetreden, is geen controle mogelijk of de wettelijke voorschriften inzake bijstand van een beëdigde vertaler werden nageleefd (Cass. 26 maart 1996, Arr.Cass. 1996, 238 en Pas. 1996, 252). Er kan geen schending van een formeel wettelijk verbod worden afgeleid uit de neerlegging van stukken die door een beëdigde vertaler in de taal van de rechtspleging zijn vertaald, wanneer deze niet dezelfde persoon is als de tolk die op de terechtzitting door de voorzitter krachtens zijn discretionaire bevoegdheid daartoe is aangeduid (Cass. 25 januari 2006, Pas. 2006, 221). 2. Eed Als een overeenkomstig artikel 282 Sv. (oud art. 332 Sv.) wettelijk benoemde tolk de bij die wetsbepaling voorgeschreven eed heeft afgelegd en de beschuldigde op elke terechtzitting van het hof van assisen heeft bijgestaan, wordt vermoed dat hij zijn ambtsverrichtingen heeft vervuld telkens als zijn optreden noodzakelijk was (Cass. 9 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1064, Pas. 1986, I, 961 en Rev.dr.pén. 1986, 712). Een vonnis gesteund op de verklaring van een door middel van een tolk gehoorde getuige waarbij de bewoordingen waarin de tolk de eed aflegde niet werden vastgesteld, is nietig (Cass. 17 februari 1958, Arr.Cass. 1957-58, 422 en Pas. 1958, I, 659). 3. Toepassing Deze bepaling heeft enkel betrekking op de debatten voor het vonnisgerecht en niet op de uitspraak van het vonnis of arrest (Cass. 8 april 1992, Arr.Cass. 1991-92, 769, Pas. 1992, 718 en Rev.dr.pén. 1992, 780). }1 [Art. 282bis. }2 [...] 2 ] 1 }1. Ingevoegd bij enig art. K.B. nr. 275, 30 maart 1936, B.S., 3 april 1936 }2. Na wijziging, opgeheven bij art. 80 wet 21 december 2009, B.S., Art. 283. }1 [Indien de beschuldigde doofstom is en niet kan schrijven, benoemt de voorzitter ambtshalve tot zijn tolk de persoon die het meest gewoon is met hem om te gaan. Hetzelfde geschiedt ten aanzien van een doofstomme getuige of van een doofstomme burgerlijke partij. De overige bepalingen van artikel 282 zijn van toepassing. Ingeval de doofstomme kan schrijven, worden de tot hem gerichte vragen en opmerkingen door de griffier op schrift gesteld; zij worden overhandigd aan de beschuldigde, de burgerlijke partij of de getuige, die zijn antwoord of zijn verklaring schriftelijk geeft. De griffier leest alles voor.] 1 }1. Na wijziging, vervangen bij art. 81 wet 21 december 2009, B.S., 3.}1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 1, 140, wet 10 juli 1967, B.S., 6 september 1967 }1[Onderafdeling 3 De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal] 1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 82 wet 21 december 2009, B.S., 374 Larcier Wet en duiding Strafprocesrecht (1 maart 2010)---Export:22-04-2010_11:08---