2005 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA

Vergelijkbare documenten
in vergelijking met 2001, lichte stijging van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2).

Haemophilus influenzae

Bordetella pertussis

Bordetella pertussis

Chlamydia trachomatis

Influenza B. Doelstellingen en beschrijving van het surveillancenetwerk. Peillaboratoria. 1. Doelstellingen. 2. Representativiteit in 2004

Mycoplasma pneumoniae

in vergelijking met 2002, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste één geval diagnosticeerden (tabel 2).

Respiratoir Syncytiaal Virus

Respiratoir Syncytiaal Virus

in vergelijking met 2002 en 2003, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden (tabel 2).

Streptococcus pyogenes

in vergelijking met 2002, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden in Wallonië (2002 : N=19, 2003 : N=14; tabel 2).

Respiratoir Syncytiaal Virus

Dr. B. BROCHIER W.I.V. - Virologie J. Wytsmanstraat, Brussel Tel. : 02/ Fax : 02/

2004 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j j j j j j j j j. 96 > 65 j.

Dr. B. BROCHIER W.I.V. - Virologie J. Wytsmanstraat, Brussel Tel. : 02/ Fax : 02/

Respiratoir Syncytiaal Virus

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j. 4 5 j j j j j j j j. 88 > 65 j.

Chlamydia trachomatis

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Instelling: WIV-ISP Straat: Wytsmanstraat 14 Stad: 1050 Brussels

Arrondissement N % N % N % N % N % N % N % N % N % Antwerpen

Dr. B. BROCHIER W.I.V. - Virologie J. Wytsmanstraat, Brussel Tel. : 02/ Fax : 02/

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2009

Oostende Waremme

Philippeville

2003 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA

Arrondissement N % N % N % N % N % N % N % N % N % N %

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2007

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2011

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2010

Borrelia burgdorferi. Gegevens van de Referentielaboratoria. Inleiding. Voornaamste epidemiologische karakteristieken

Respiratoir Syncytiaal Virus

Borrelia burgdorferi. Gegevens van de Referentielaboratoria. Inleiding. Voornaamste epidemiologische karakteristieken

Neisseria meningitidis

2006 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2012

Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in Belgie in 2002

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2013

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2014

WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID DEPARTEMENT MICROBIOLOGIE AFDELING BACTERIOLOGIE

Nombre de travailleurs assujettis à l'o.n.s.s. répartis par classe d'âge - Hommes - LIEU D'HABITATION

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Hommes - LIEU D'HABITATION

SALMONELLA EN SHIGELLA STAMMEN AFGEZONDERD IN BELGIE IN 2000

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in België in 2015

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Listeria monocytogenes. Straat: Wytsmanstraat 14

Chômeurs complets de 58 ans et plus (50 ans et plus avec passé professionnel) (*) - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

Statistiques Médecins - Geneesheren Statistieken toetreding akkoord , 2/3/2016, geografisch

Chômeurs complets de 58 ans et plus (50 ans et plus avec passé professionnel) (*) - Hommes - LIEU D'HABITATION

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriën in België: 01/01/ /10/2012

SURVEILLANCE VAN ANTIBIOTICARESISTENTIE IN VOEDINGSWAREN (RESULTATEN 2018)

Haemophilus influenzae

Chômeurs complets dispensés d'inscription (*) - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

Total des attributaires sur base de prestations de travail - LIEU D'HABITATION

N A T I O N A A L R E F E R E N T I E C E N T R U M S A L M O N E L L A & S H I G E L L A

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Streptococcus pneumoniae

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) en aanbevelingen in België:

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

Humane salmonellose overgedragen door reptielen

Streptococcus pneumoniae

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) in België:

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie

N A T I O N A A L R E F E R E N T I E C E N T R U M S A L M O N E L L A & S H I G E L L A

MANDATARISSEN PER PE 40 ZETELS MANDATAIRES PAR EP 40 SIEGES Berekening van het aantal zetels Mode de calcul du nombre de sièges (art.

Surveillance van Yersinia enterocolitica en Yersinia pseudotuberculosis in België

Deze bijlage is geldig van: tot Vervangt bijlage d.d.:

THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven

Statistiques Médecins - Artsen Statistieken 19/3/2018 (eindtabel akkoord )

Verslag Operationele directie Overdraagbare en besmettelijke ziekten Wetenschappelijke dienst Voedselpathogenen

TOEZICHT OP ANTIMICROBIËLE RESISTENTIE (AMR) IN LEVENSMIDDELEN (2017)

Streptococcus pneumoniae

JAARVERSLAG. Nationaal Referentiecentrum voor Neisseria meningitidis. Neisseria meningitidis stammen afgezonderd in België in 2007

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus

2004 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR NEISSERIA MENINGITIDIS

THEMA I.1. Aantal klassieke ziekenhuisverblijven

Raadgevend Comite FAVV. Voorstelling jaarverslag Hormonencel

Vastgoed is een bron van een kapitaalstroom met een jaarlijks debiet van vermoedelijk omtrent 1/3 BBP Vastgoed is zowel voor particulieren als voor

NEISSERIA MENINGITIDIS STAMMEN AFGEZONDERD IN BELGIE, IN 2002

REGIONALE PATENTACTIVITEIT VLAANDEREN EN BELGIË

Streptococcus pneumoniae

Analyse van de uitgaven

Streptococcus pneumoniae

THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden

Resultaten resistentiesurveillance voor E. coli: periode

2005 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR NEISSERIA MENINGITIDIS

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2

CONSUMPTIE GERELATEERDE INFECTIEZIEKTEN, 2014, BELGIË

Transcriptie:

http://www.iph.fgov.be/bacterio 2005 NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA JAARVERSLAG SALMONELLA EN SHIGELLA STAMMEN AFGEZONDERD IN BELGIË IN 2005 AFDELING BACTERIOLOGIE WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID

Salmonella en Shigella stammen gerapporteerd tijdens 2005 in België Het Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella Afdeling Bacteriologie Departement Microbiologie Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Bronnen : Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella (NRSS), klinische laboratoria, Nationaal Referentiecentrum voor lysotypie van het Pasteur Instituut van Brussel. Verslag : opgemaakt door Dr. Sc. J.M.Collard en door Dr. Sc. S. Bertrand. Met de technische medewerking van L. Willems, D. Baeyens, F. De Cooman, H. Steenhaut en D. Delbecq (NRSS, Brussel). Secretariaat, vertaling en lay-out: M. Vrints, N Botteldoorn. Kwaliteitscoördinator : E. Mairiaux Met de externe medewerking van Dr. C. Godard en C. Wildemauwe (Centrum voor lysotypie) Realisatie van de kaarten: Y. Dupont (Afdeling Epidemiologie). Website : http://www.iph.fgov.be/bacterio Financiering: FOD Volksgezondheid,Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Gedeelten van de tekst mogen geciteerd worden mits vermelding van de referentie van het verslag. Voorbeeld van een citaat : National Reference Centre for Salmonella and Shigella. Annual Report on Human Salmonella and Shigella in Belgium 2005, Institute of Public Health. Depotnummer: D/2006/2505/41 Kopieën kunnen gevraagd worden aan : Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella/Shigella W.I.V. /Afdeling Bacteriologie J. Wytsmanstaat, 14 B-1050 Brussel Tel : 02/642 50 82 Fax : 02/642 52 40 Het verslag is ook beschikbaar in PDF formaat op internet: http://www.iph.fgov.be/bacterio 1/48

Inhoudstabel HOOFDPUNTEN VOOR DE HUMANE SALMONELLA STAMMEN... 3 HOOFDPUNTEN VOOR DE SHIGELLA STAMMEN... 3 1. Inleiding... 3 1.1. Doelstelling... 3 1.2. Kwaliteit... 3 2. Materiaal en methoden... 3 2.1. Definitie van een geval... 3 2.2. Verzameling van de stammen... 3 2.3. Taxonomie van de genus Salmonella en Shigella... 3 2.4. Serotypering... 3 2.5. Gevoeligheidsbepaling voor antibiotica... 3 2.6. Faagtyperingen... 3 3. Resultaten... 3 3.1. Salmonella van humane oorsprong... 3 3.1.1. Salmonella: Verzameling van de isolaten... 3 3.1.2. Salmonella: Aantal stammen en oorprong van isolatie... 3 3.1.3. Salmonella: Verdeling per serogroep en de belangrijkste serovars... 3 3.1.4. Salmonella: Verdeling en incidentie per arrondissement... 3 3.1.5. Salmonella: Verdeling per leeftijdsgroep en per geslacht.... 3 3.1.6. Salmonella: Seizoensgebonden voorkomen... 3 3.1.7. Salmonella: Bacteriëmie... 3 3.1.8. Salmonella: Na verblijf in het buitenland... 3 3.1.9. Salmonella: Evolutie (1984-2005)... 3 3.1.10. Salmonella: nieuwe serovars geïsoleerd in België... 3 3.1.11. Salmonella: Resistentie tegen antibiotica... 3 3.1.11.1. Salmonella Enteritidis...3 3.1.11.2. Salmonella Typhimurium...3 3.1.11.3. Salmonella Hadar...3 3.1.11.4. Salmonella Virchow...3 3.1.11.5. Salmonella Brandenburg...3 3.1.11.6. Salmonella Derby....3 3.1.11.7. Salmonella Infantis...3 3.1.11.8. Salmonella Paratyphi B...3 3.1.11.9. Salmonella Newport...3 3.1.11.10. Salmonella Typhi...3 3.1.12. Salmonella: Faagtypering... 3 3.1.12.1. Salmonella Enteritidis...3 3.1.12.2. Salmonella Typhimurium...3 3.1.12.3. Salmonella Hadar...3 3.1.12.4. Salmonella Virchow...3 3.1.13. Salmonella Typhi... 3 3.1.14. Salmonella: Speciale episodes in 2005... 3 3.1.14.1. Salmonella Ohio...3 3.2. Salmonella: Niet-humane oorsprong... 3 3.2.1. Salmonella van niet-humane oorsprong: Voedingswaren voor menselijke consumptie; vers vlees (programma FAVV)... 3 3.2.2. Salmonella van niet-humane oorsprong: Dieren, eetwaren voor menselijke of dierlijke consumptie (met uitz. van het onderdeel vers vlees v/h programma FAVV) en leefmilieu... 3 3.3. Shigella... 3 3.3.1. Shigella: Verzameling isolaten... 3 3.3.2. Shigella: Stammen en oorsprong... 3 3.3.3. Shigella: Verdeling per serotype... 3 3.3.4. Shigella: Verdeling per geslacht en leeftijdsgroep... 3 3.3.5. Shigella: Isolatie per seizoen... 3 3.3.6. Shigella: Tendens (1990-2004)... 3 3.3.7. Shigella: Associatie met andere pathogene stammen... 3 3.3.8. Shigella: Na verblijf in het buitenland... 3 3.3.9. Resistentie tegen antibiotica... 3 3.3.9.1. Shigella sonnei:...3 3.3.9.2. Shigella flexneri...3 3.3.9.3. Shigella dysenteriae...3 3.3.9.4. Shigella boydii...3 Referenties... 3 2/48

HOOFDPUNTEN VOOR DE HUMANE SALMONELLA STAMMEN o o o o In 2005 werden in België 4916 humane Salmonella stammen door het NRSS geïnventariseerd. Een globale daling van 48,5% t.o.v. 2004. Deze daling werd veroorzaakt door de daling van serovar Enteritidis (36% t.o.v. 2004). Het serovar Enteritidis blijft de meest frequente (45% van de Salmonella stammen). In 2005 werd het serovar Ohio het derde belangrijkste serovar vanwege een epidemische opstoot (87 gevallen waarvan 35 tijdens de derde week van juli) o In 2005 werd een piekperiode in augustus en september waargenomen voor Salmonella Enteritidis en in september voor Salmonella Typhimurium. o De incidentiegraden zijn sterk gedaald tijdens 2005 ten opzichte van de vorige jaren. Dit werd opgemerkt in het hele land en dit vooral in het noorden. In 2003 vertoonden 21 op 43 arrondissementen een incidentiegraad 103 gevallen/100.000 inwoners terwijl in 2005 slecht 6 arrondissementen een incidentiegraad 76 gevallen/100.000 werd waargenomen. o In 2005 werden 159 gevallen van bacteriëmie gerapporteerd. Van de meest invasieve serovars werden Typhi, Paratyphi A en Dublin teruggevonden. o o De serovars Typhimurium, Virchow en Hadar vertoonden een verhoogde antibioticaresistentiegraad: multiresistentie ( 4) werd waargenomen voor respectievelijk 49, 32 en 75% van de gevallen. Niettegenstaande is de grootste meerderheid van de geteste isolaten van de serovars Enteritidis (94%) gevoelig voor al de geteste antibiotica. Daarentegen bemerkt men dat de serovars Brandenburg (60%) en Derby (74%) resistent worden tegen sulfonamides. 20% van de isolaten van serovar Typhimurium behoorden tot het lysotype DT104 waarvan 56% het R-type ACSSuT (met of zonder extra resistenties) vertoonden. HOOFDPUNTEN VOOR DE SHIGELLA STAMMEN o o In 2005 werden 425 Shigella stammen geïnventariseerd door het NRSS in België. Shigella sonnei vertegenwoordigt 76.2% van de gevallen. o 97% van de S. sonnei stammen waren resistent tegen co-trimoxazole (associatie van trimethoprime-sulfamethoxazole). 3/48

1. Inleiding 1.1. Doelstelling De Afdeling Bacteriologie verzamelt epidemiologische gegevens over humane infecties te wijten aan Salmonella/Shigella spp. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor het detecteren van epidemieën, de opvolging ervan, het uitstippelen van preventieve acties en de evaluatie van de genomen maatregelen. De faagtyperingen werden uitgevoerd door het Nationaal Referentiecentrum voor faagtypering van het Pasteur Instituut van Brussel volgens de aanbevelingen van het PHLS (Public Health Laboratory Service London). Deze opdracht gebeurt in samenwerking met de Afdeling Epidemiologie van het WIV die maandelijks een lijst ontvangt van het Nationaal Referentiecentrum met de humane infecties van Salmonella en Shigella. Deze gegevens worden dan overgebracht op het netwerk Enter-Net 1 (Europese Organisatie voor infecties ondersteund door de Europese Commissie DG Sanco en gelokaliseerd in London, HPA).De epidemiologische gegevens zijn, met beperkte toegang, te raadplegen door de Gezondheidsinspecteurs van de Gemeenschappen op de databank van het WIV. Bij een verdachte epidemie verwittigt het Centrum de Afdeling Epidemiologie die dan het nodige zal doen om een onderzoek in te stellen bij de patiënten en het FAVV verwittigt voor een onderzoek van de mogelijk besmette eetwaren. In de praktijk worden gegevens bekomen door de serotypering van de betreffende klinische stammen die ons opgestuurd worden door de diverse klinische- en hospitaallaboratoria. De gegevens laten ook een lange termijn evolutie zien van de verschillende serovars. Door het testen van de antibioticagevoeligheid op deze stammen kunnen ook tendensen met betrekking tot antibioticaresistentie worden waargenomen. Salmonella stammen geïsoleerd uit dieren of voedingswaren worden verder geserotypeerd. Deze gegevens dragen bij tot de surveillance van zoönosen. De taken van de afdeling situeren zich volledig in het kader van de volksgezondheid. 1.2. Kwaliteit Sedert 40 jaar heeft het Centrum kwaliteit nagestreefd zowel op het vlak van de analysen en epidemiologische dataverspreiding als op het vlak van communicatie met de correspondenten en opdrachtgevers. In 2003 heeft het centrum een officieel kwaliteitssysteem, NBN en ISO/IEC 17025, geïntroduceerd om de kwaliteitsstandaard te officialiseren. Sinds 22 juni 2004 is het centrum geaccrediteerd. Dit systeem garandeert de nauwkeurigheid en geldigheid van het toegepaste protocol, de traceerbaarheid van de onderzoeksresultaten, de juistheid van de uitslagen en de technische zelfstandigheid van het laboratorium. Dit kwaliteitssysteem schept eveneens een gevoel van vertrouwen tussen het Centrum en zijn correspondenten en klanten. Behalve de invoering van dit officiële kwaliteitssysteem heeft het Centrum ook nieuwe technologieën ingevoerd (moleculaire biologie, communicatie netwerk). Deze laten het Centrum toe zijn nationale en internationale opdrachten in het kader van de volksgezondheid en de bescherming van de verbruikers met meer deskundigheid te kunnen uitvoeren. 2. Materiaal en methoden 2.1. Definitie van een geval Een geval van Salmonella of Shigella is een isolatie van Salmonella of Shigella bij een mens. Dit kan zowel een gezonde als zieke persoon zijn. 2.2. Verzameling van de stammen Elke isolatie van humane Salmonella is op vrijwillige basis opgestuurd naar het Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Het formulier met inlichtingen over de stam en de epidemiologie moet hieraan toegevoegd worden. De reeds opgespoorde antigene kenmerken dienen eveneens vermeld te worden. In geval van epidemie of collectieve voedselintoxicatie moeten slechts enkele stammen van verschillende patiënten verstuurd worden met de vermelding van het totaal aantal vastgestelde gevallen. 4/48

2.3. Taxonomie van de genus Salmonella en Shigella De genus Salmonella behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae en bevat 2 species : S. enterica die onderverdeeld is in 6 subspecies : 1) S. enterica subspecies enterica (1504 serovars) of subspecies I 2) S. enterica subspecies salamae (502 serovars) of subspecies II 3) S. enterica subspecies arizonae (95 serovars) of subspecies IIIa 4) S. enterica subspecies diarizonae (333 serovars) of subspecies IIIb 5) S. enterica subspecies houtenae (72 serovars) of subspecies IV 6) S. enterica subspecies indica (13 serovars) of subspecies VI S. bongori (22 serovars) Bron aantal serovars : Antigenische formule van de Salmonella serovars (2001) 8 e uitgave 2, bijgewerkt in supplement nr. 46 gepubliceerd in 2004 3. De genus Shigella behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae en bevat vier species : S. dysenteriae, S. flexneri, S. boydii en S. sonnei. De identificatie van deze species is gebaseerd op het biochemisch en antigenisch karakter. Iedere species is verdeeld in serovars op basis van factor O, deze zijn aangeduid door arabische cijfers (soms gevolgd door een letter of simpelweg een letter bij sommige varianten van S. flexneri). 2.4. Serotypering Het serotype bij een Salmonella wordt gedefinieerd door een associatie van somatische O- antigenen, flagellaire H-antigenen en oppervlakte-antigenen (Vi) volgens het schema van Kauffmann en White 4. Indien noodzakelijk, worden er bijkomende testen uitgevoerd om de identificatie te bevestigen of om een onderscheid te maken tussen de verschillende subspecies. Voor de eerste gekarakteriseerde O-groepen gebruikte men de letters van het alfabet; nadat alle letters opgebruikt waren ging men verder met cijfers (van 51 tot 67). Thans raadt men het gebruik van cijfers aan; de letters worden voorlopig nog tussen haakjes geplaatst: voorbeeld. O:4(B); O:18(K) (Zie: Tabel 1) Tabel 1. Aanduiding 2 van O-groepen Alfabetisch Actueel Alfabetisch Actueel Alfabetisch Actueel A 2 G1-G2 13 Q 39 B 4 H 6,14 R 40 C 1 -C 4 6,7 I 16 S 41 C 2 -C 3 8 J 17 T 42 D 1 9 K 18 U 43 D 2 9,46 L 21 V 44 D 3 9,46,27 M 28 W 45 E 1 -E 2 -E 3 3,10 N 30 X 47 E 4 1,3,19 O 35 Y 48 F 11 P 38 Z 50 Het serotype van een Shigella wordt gedefinieerd door een combinatie van O-antigenen. Bijkomende biochemische testen worden eveneens uitgevoerd om de identificatie te bevestigen en de verschillende species en variëteiten te differentiëren 5. 2.5. Gevoeligheidsbepaling voor antibiotica Tijdens het jaar 2005 werden humane Salmonella stammen van de 6 belangrijkste serovars getest voor de antibiotica gevoeligheid volgens de steekproef zoals voorgesteld in table 2. Daarenboven werden ook stammen onderzocht van de meest invasieve Salmonella serovars (vb.: S. Typhi, S. Paratyphi A en B) alsook de Salmonella serovars waarvan, volgens de literatuur, de antibiotica resistenties moeten opgevolgd worden (vb.: Salmonella Infantis en Salmonella Newport). De steekproeven werden uitgevoerd volgens het schema in tabel 2. Voor de Salmonella Enteritidis stammen werd een eerste screeningstest op punt gezet. M.b.v. de replica plating methode op deze manier werd de gevoeligheid voor 4 antibiotica s getest: ampicilline (25µg/ml), tetracycline (12,5µg/ml), naladixine zuur (60µg/ml) en trimethoprim (25µg/ml). De gevoeligheid voor 14 antibiotica werd bepaald met de diffusiemethode volgens Kirby-Bauer aanbevolen door de CLSI 6,7. Dit werd uitgevoerd voor al de geselecteerde Salmonella serovars en 5/48

voor de Salmonella Enteritidis stammen die een resistentie vertonen tegen één van de 4 antibiotica s die gebruikt werden tijdens de eerste screening. Tabel 2. Schema van de steekproeven voor de gevoeligheidsbepalingen in 2005. Serovar Weken 1-24 25-29 30-41 42-47 48-53 Enteritidis 5 10 20 10 5 Screening m.b.v. replica plating en bevestiging met antibiogram Typhimurium 5 10 10 5 5 Hadar 1/week Infantis 1/week Virchow 1/week Brandenburg 1/week Derby 1/week Typhi Al de geïsoleerde stammen Paratyphi B en A Al de geïsoleerde stammen Newport Al de geïsoleerde stammen 2.6. Faagtyperingen De faagtyperingen werden uitgevoerd door het Nationaal Referentiecentrum voor faagtypering van het Pasteur Instituut in Brussel volgens de aanbevelingen van het PHLS (Public Health Laboratory Service-London) 8. De stammen werden geselecteerd volgens het schema in tabel 3. Tabel 3. Schema van de stammenselectie voor lysotypering. Serovar Weken 1-24 25-29 30-41 42-47 48-53 Enteritidis 5 10 20 10 5 Typhimurium 5 10 10 5 5 Hadar 1/week Virchow 1/week 6/48

3. Resultaten 3.1. Salmonella van humane oorsprong 3.1.1. Salmonella: Verzameling van de isolaten In 2005 typeerde het Referentiecentrum humane Salmonella isolaten in opdracht van 171 laboratoria. Het gemiddelde van de opgestuurde isolaten naar het Referentiecentrum per laboratorium bedraagt 29,2 per jaar. Het aantal laboratoria is lichtjes gedaald in vergelijking met 2001 en 2002 toen respectievelijk 201 en 194 laboratoria humane Salmonella isolaten opstuurden naar het NRSS. 3.1.2. Salmonella: Aantal stammen en oorprong van isolatie In 2005 werden 4916 humane Salmonella stammen ontvangen door het Referentiecentrum. Dit is een daling van 48,5% ten opzichte van 2004, toen er 9543 stammen werden geïsoleerd. Deze daling is vooral te wijten aan de daling van het serovar Enteritidis (-36,6% ten opzichte van 2004). Het merendeel van de Salmonella stammen (94,24%) werd geïsoleerd uit faeces. De oorsprong van de overige 5,76% wordt voorgesteld in tabel 4. Tabel 4. Salmonella: Oorsprong van isolatie (N=4916) N % Faeces 4633 94,24 Bloed 136 2,77 Urine 80 1,63 Faeces + bloed 23 0,47 Etter 12 0,24 Faeces + urine 4 0,08 Peritoneal vocht 4 0,08 Keeluitstrijkje 3 0,06 Bloed + urine 2 0,06 Gewrichtsvocht 2 0,06 Wondvocht 2 0,04 Abces 1 0,02 aneurysma 1 0,02 longvocht 1 0,02 Faeces + andere 1 0,02 Faeces+urine+bloed 1 0,02 Lumbaal vocht 1 0,02 Draineer vocht 1 0,02 Vaginaal vocht 1 0,02 Wond 1 0,02 Andere 6 0,12 De meerderheid van de stammen die werden opgestuurd naar het NRCSS zijn afzonderlijke gevallen. In 2005 waren 96 van de opgestuurde stammen geen Salmonella spp. Deze werden gedetecteerd op basis van biochemische reacties (Kligler, urease) en/of door afwezigheid van agglutinatie bij serotypering. Sommige stammen konden geïdentificeerd worden. De meerderheid van deze isolaten waren Escherichia coli (5, waarvan 3 H 2 S + ) maar ook Citrobacter (2) en Hafnia alvei (3) isolaten werden geïdentificeerd. 3.1.3. Salmonella: Verdeling per serogroep en de belangrijkste serovars In 2005 behoorden het merendeel van de stammen (46,58%) tot serogroep O9 (D), welke de belangrijkste serogroep is. Het waren hoofdzakelijk S.Enteritidis stammen (N=2226) die 97,2% van de serogroep O9 (D) vertegenwoordigden (tabel 6). Salmonella van groep O4 (B) vertegenwoordigen 39,73% van het totaal aantal Salmonella stammen. De belangrijkste serovar van deze groep was Typhimurium (N=1659) gevolgd door Brandenburg (N=76) en Derby (N=67). De 5 voornaamste serovars uit groep O7 en O8 (C) zijn Ohio (N=87), Virchow (N=65), Infantis (N=58), Manhattan (N=40) en Hadar (N=48). De tabel 5 en figuur 1 geven de frequentie van de 10 voornaamste serovars weer voor het jaar 2005. 7/48

Tabel 5. Salmonella van humane oorsprong: De voornaamste serovars in 2005. Enteritidis 2226 45,3 Typhimurium 1659 33,7 Ohio 87 1,8 Brandenburg 76 1,6 Derby 67 1,4 Virchow 65 1,3 Infantis 58 1,2 Manhattan 40 0,8 Paratyphi B 34 0,7 Hadar 30 0,6 Andere 5747 11,7 Totaal 4916 100,0 Figuur 1. De 10 voornaamste Salmonella serovars van humane oorsprong voor het jaar 2005. De 10 voornaamste serovars van Salmonella van humane oorsprong voor het jaar 2005 Typhimurium 33,7% Enteritidis 45,3% Ohio 1,8% Andere 11,7% Hadar 0,6% Paratyphi B 0,7% Manhattan 0,8% Brandenburg 1,6% Derby 1,4% Virchow 1,3% Infantis 1,2% 8/48

Tabel 6 : Salmonella van humane oorsprong : verdeling per serogroep (N = 4916; 2005) Salmonella van humane oorsprong O:7 (C1) Totaal aantal stammen Serovar Aantal % 4916 Ohio 87 1,77 Virchow 65 1,32 O:2 (A) Infantis 58 1,18 Serovar Aantal % Montevideo 23 0,47 Paratyphi A 9 0,18 Oranienburg 17 0,35 Totaal 9 0,18 Braenderup 16 0,33 Livingstone 14 0,28 Rissen 14 0,28 6,7:r:- 6 0,12 O:4 (B) Mbandaka 5 0,10 Serovar Aantal % Tennessee 5 0,10 Typhimurium 1141 23,21 Thompson 5 0,10 Typhimurium var. Copenhagen 518 10,54 Concord 4 0,08 Brandenburg 76 1,55 Hartford 4 0,08 Derby 67 1,36 6,7:-:- 2 0,04 Paratyphi B (waarvan 27 tartraat +) 34 0,69 7:r:- 2 0,04 Saintpaul 18 0,37 Bareilly 2 0,04 Sandiego 16 0,33 Florida 1 0,02 Bredeney 12 0,24 Brazzaville 1 0,02 Indiana 9 0,18 6,7:-:1,5 1 0,02 4,5:-:- 8 0,16 Isangi 1 0,02 Stanley 8 0,16 Mikawasima 1 0,02 Haifa 6 0,12 Richmond 1 0,02 Heidelberg 6 0,12 Totaal 335 6,81 4,5:b:- 5 0,10 Agona 5 0,10 O:8 (C2-C3) 4,5:-:1,2 3 0,06 Serovar Aantal % 4:b:- 3 0,06 Manhattan 40 0,81 4,5:a:- 2 0,04 Hadar 30 0,61 4:-:- 2 0,04 Newport 26 0,53 Reading 2 0,04 Kentucky 25 0,51 Stanleyville 2 0,04 Bovismorbificans 18 0,37 Kalamu 1 0,02 Corvallis 16 0,33 4:c:- 1 0,02 Blockley 15 0,31 Abony 1 0,02 Goldcoast 12 0,24 Bochum 1 0,02 Muenchen 9 0,18 Coeln 1 0,02 Ferruch 4 0,08 Ituri 1 0,02 Albany 2 0,04 Kiambu 1 0,02 Kottbus 2 0,04 Kisangani 1 0,02 Skansen 1 0,02 Schwarzengrund 1 0,02 Praha 1 0,02 Shubra 1 0,02 Bargny 1 0,02 Totaal 1953 39,73 8:e,h:- 1 0,02 8,20:-:- 1 0,02 Altona 1 0,02 Chailey 1 0,02 Litchfield 1 0,02 Stourbridge 1 0,02 Totaal 208 4,23 9/48

Tabel 6 (Vervolg 1) : Salmonella van humane oorsprong : verdeling per serogroep (N = 4916; 2005) O:9 (D1) O:13 (G) Serovar Aantal % Serovar Aantal % Enteritidis 2226 45,28 Havana 2 0,04 Typhi 17 0,35 Poona 2 0,04 Panama 14 0,28 Adjame 2 0,04 9:-:- 11 0,22 Cubana 1 0,02 Dublin 9 0,18 Kedougou 1 0,02 Javiana 4 0,08 Putten 1 0,02 Durban 2 0,04 Telelkebir 1 0,02 Ndolo 1 0,02 Worthington 1 0,02 Ipeko 1 0,02 13,22 :-:- 1 0,02 9:-:1,5 1 0,02 Mississippi 1 0,02 Berta 1 0,02 Totaal 13 0,26 Kapemba 1 0,02 Miami 1 0,02 O:16 (I) Wangata 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 2290 46,58 Hull 1 0,02 Hvittingfoss 1 0,02 O:9,46 (D2) IV 16:z 4,z 32 :- 1 0,02 Serovar Aantal % Lisboa 1 0,02 Ekotedo 1 0,02 Oldenburg 1 0,02 Totaal 1 0,02 Szentes 1 0,02 O:3,10 (E1) Totaal 6 0,12 Serovar Aantal % O:17 (J) London 8 0,16 Serovar Aantal % Muenster 8 0,16 Carmel 1 0,02 Anatum 7 0,14 Total 1 0,02 Weltevreden 4 0,08 Amsterdam 2 0,04 O:18 (K) Give 2 0,04 Serovar Aantal % Onireke 1 0,02 Cerro 3 0,06 Orion 1 0,02 Total 3 0,06 Zanzibar 1 0,02 Cuckmere 1 0,02 O:21 (L) Totaal 35 0,71 Serovar Aantal % Minnesota 1 0,02 O:1,3,19 (E4) Magwa 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 2 0,04 Senftenberg 13 0,26 Liverpool 1 0,02 O:28 (M) Totaal 14 0,28 Serovar Aantal % Babelsberg 1 0,02 O:11 (F) 28:e,h:- 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 2 0,04 Rubislaw 2 0,04 Etterbeek 1 0,02 O:30 (N) Veneziana 1 0,02 Serovar Aantal % Maastricht 1 0,02 II 30:l,z 28 :z 6 1 0,02 Maracaibo 1 0,02 Totaal 1 0,02 Woodinville 1 0,02 Total 7 0,14 10/48

Tabel 6 (Vervolg 2) : Salmonella van humane oorsprong : verdeling per serogroep (N = 4916; 2005) O:35 (O) Serovar Aantal % O:48 (Y) Adelaide 2 0,04 Serovar Aantal % Alachua 1 0,02 III b 48:i:z 1 0,02 Anecho 1 0,02 IIIb 48:c:z 2 0,04 II 35:g,m,s,t:- 1 0,02 Totaal 3 0,06 Totaal 5 0,10 O:50 O:38 (P) Serovar Aantal % Serovar Aantal % II 50:b:z 6 1 0,02 Mango 1 0,02 IIIb 50:z:z 52 2 0,04 Totaal 1 0,02 Totaal 3 0,06 O:39 (Q) O:58 Serovar Aantal % Serovar Aantal % Namur 1 0,02 II 58:l,z13,z 28 :z 6 1 0,02 Totaal 1 0,02 II 58:d:z 6 1 0,02 O:40 (R) Totaal 2 0,04 Serovar Aantal % O:61 Johannesburg 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 1 0,02 IIIb 61:i:z 53 2 0,04 O:41 (S) Totaal 2 0,04 Serovar Aantal % O:65 II 41:z 10 :z 6 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 1 0,02 IIIb 65:l,v:z 1 0,02 O:42 (T) Totaal 1 0,02 Serovar Aantal % Niet geclasseerd Tomegbe 1 0,02 Serovar Aantal % Totaal 1 0,02 Salmonella sp. 9 0,18 autoagglutinatie 2 0,04 O:43 (U) Totaal 11 0,22 Serovar Aantal % Farmingdale 1 0,02 Totaal 1 0,02 O:45 (W) Serovar Aantal % IV 45:g,z 51 :- 2 0,04 Totaal 2 0,04 O:47 (X) Serovar Aantal % 47:-:1,6 1 0,02 Totaal 1 0,02 11/48

3.1.4. Salmonella: Verdeling en incidentie per arrondissement De figuren 2, 3 en 4 geven een overzicht van de incidentie van Salmonella (N/100.000 inwoners) per arrondissement vor respectievelijk alle Salmonella serovars, Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium (de variant Copenhagen inbegrepen). De incidentiegraad in 2005 is sterk gedaald ten opzichte van de vorige jaren. Dit werd opgemerkt in het hele land maar was het meest opvallend in het noorden van het land. In 2003 hadden 21 op de 43 arrondissementen een incidentiegraad 103 gevallen per 100.000 inwoners terwijl er in 2005 slechts 6 arrondissementen een incidentiegraad 75 gevallen / 100.000 inwoners hadden. In 2005 was, voor alle serotypes inbegrepen, de incidentiegraad 76 gevallen / 100.000 inwoners in de arrondissementen Gent, Dendermonde, Thuin, Tielt, Hasselt en Huy. Hierop volgden de arrondissementen Eeklo, Brugge, Roeselare, Kortrijk, Aalst, Soignies, Mechelen en Namur met een incidentiegraad tussen 49 en 75 gevallen / 100.000 inwoners. Wat betreft Salmonella Enteritidis, vertoonden de arrondissementen Tielt, Gent, Dendermonde, Mechelen, Thuin, Leuven, Hasselt en Huy de hoogste incidentiegraad ( 28 gevallen / 100.000 inwoners). Infecties veroorzaakt door Salmonella Typhimurium waren vooral beperkt tot de arrondissementen Brugge, Eeklo, Roeselare, Tielt, Diksmuide, Gent, Dendermonde, Aalst, Thuin en Hasselt met een incidentiegraad tussen 25 en 42 gevallen / 100.000 inwoners. Geen enkele Salmonella Enteritidis of Typhimurium stam werd geïsoleeerd bij patiënten uit de arrondissementen Diksmuide, Phillippeville, Waremme en Virton. Figuur 2. Incidentie van humane Salmonella (alle serovars samen) per arrondissement (aantal gevallen bevestigd door het NRCSS/100.000 inwoners; België, 2005). VR OS BG DK RS IP TL KR EK GT OD AW SN MH DM HV AL B TH LV HS MS TG MC TR AT MN NV SG CR TN PV WR LG HY NM MR DN BS VV NC VT AR AL: Aalst, AR: Arlon, AT: Ath, AW: Antwerpen, B: Bruxelles, BG: Brugge, BS: Bastogne, CR: Charleroi, DM: Dendermonde, DN: Dinant, DK: Diskmuide, EK: Eeklo, GT: Gent, HS: Hasselt, HV: Halle-Vilvoorde, HY: Huy, IP: Ieper, KR: Kortrijk, LG: Liège, LV: Leuven, MC: Mouscron, MH: Mechelen, MN: Mons, MR: Marche-en-Famenne, MS: Maaseik, NC: Neufchâteau, NM: Namur, NV: Nivelles, OD: Oudenaarde, OS: Oostende, PV: Philippeville, RS: Roeselare, SG: Soignies, SN: St Niklaas, TG: Tongeren, TH: Turnhout, TL: Tielt, TN: Thuin, TR: Tournai, VR: Veurne, VT: Virton, VV: Verviers, WR: Waremme. 12/48

Figuur 3. Incidentie van humane Salmonella Enteritidis per arrondissement (aantal gevallen bevestigd door het NRCSS/100.000 inwoners; België, 2005) VR BG OS DK TL RS IP KR EK GT OD AW TH SN MH DM HV LV AL B MS HS TG MC TR AT MN NV SG CR TN PV NM WR LG HY MR DN BS VV NC VT AR Figuur 4. Incidentie van humane Salmonella Typhimurium per arrondissement (aantal gevallen bevestigd door het NRSS/100.000 inwoners; België, 2005) VR OS BG DK TL RS IP KR EK GT OD AW TH SN DM MH AL HV LV B HS MS TG MC TR AT MN SG TN NV CR PV WR HY NM DN LG MR BS VV NC VT AR 13/48

3.1.5. Salmonella: Verdeling per leeftijdsgroep en per geslacht. De grootste incidentie van salmonellose (tabel 7 en Fig. 5) vindt men terug bij kinderen tussen 1 en 5 jaar (34,6% van gevallen). De incidentie verschilt weinig tussen de geslachten (Tabel 7). Als men het percentage van de verdeling analyseert binnen de groep van Salmonella Typhimurium en Salmonella Enteritidis, dan vindt men voor deze leeftijdsgroep voor Salmonella Typhimurium een percentage dat 1,6 keer hoger ligt dan deze van Salmonella Enteritidis (49,9% t.o.v. 29,9%). Tussen S. Enteritidis en S. Typhimurium werd er ook een incidentieverschil opgemerkt voor de leeftijdsgroep tussen 15 en jonger dan 65 jaar waarbij Salmonella Typhimurium veel minder frequent voorkomt bij volwassenen dan Salmonella Enteritidis (Fig. 6). Tabel 7. Humane Salmonella: Verdeling van de types per leeftijd en per geslacht (2005) Salmonella spp. Salmonella Enteritidis Salmonella Typhimurium Leeftijdsgrenzen Totaal M V SR Totaal M V SR Totaal M V SR < 1 jaar 364 189 170 1,1 127 63 61 1,0 126 66 58 1,1 1 tot 4 jaar 1704 841 843 1,0 667 315 345 0,9 828 426 391 1,0 5 tot 14 jaar 735 376 352 1,0 381 200 179 1,1 270 129 138 0,9 15 tot 24 jaar 247 111 133 0,8 118 51 67 0,8 54 26 25 1,0 25 tot 44 jaar 445 208 235 0,9 236 103 132 0,8 54 25 28 0,9 45 tot 64 jaar 481 218 259 0,8 241 110 130 0,8 84 41 43 0,9 65 jaar 573 263 305 0,9 296 136 157 0,9 115 50 63 0,8 Onbekend 367 128 120 1,0 160 54 56 1,0 128 43 41 1,0 Totaal 4916 2334 2417 1,0 2226 1032 1300 0,8 1659 806 787 1,0 M: Mannen, V: Vrouwen, SR: sex ratio [M/V] Figuur 5. Salmonella van menselijke oorsprong: Aantal gevallen per leeftijdsklasse (2005). Aantal gevallen 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 0-11 maand 1-4 jaar 5-14 jaar 15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar >64 jaar onbekend Totaal Enteritidis Typhimurium 14/48

Figuur 6. Salmonella van menselijke oorsprong: Incidentie per leeftijdsklasse (N/100.000; 2005). 1000,0 Incidentie 100,0 10,0 Salmonella sp. Enteritidis Typhimurium 1,0 0-11 maand 1-4 jaar 5-14 jaar 15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar >64 jaar 3.1.6. Salmonella: Seizoensgebonden voorkomen Salmonella infecties zijn sterk seizoensgebonden (Tabel 8). De maanden januari tot maart vertoonden tussen 300 en 400 Salmonella isolaten per maand. Een verhoging van het aantal isolaten werd vastgesteld vanaf de maand juni. Piekwaarden werden bereikt gedurende de zomer (juni tot september) met meer dan 500 stammen per maand (Fig.7). In 2005, was de piekwaarde het hoogst in de maanden augustus en september voor Salmonella Enteritidis en in september voor Salmonella Typhimurium. In vergelijking met vorig jaar (Fig. 8) werd een daling van ongeveer 40% van Salmonella Enteritidis gevallen geconstateerd vanaf het begin van het jaar. Tabel 8. Salmonella van menselijke oorsprong: Verdeling per maand (2005). Totaal Enteritidis Typhimurium Andere N N N N Januari 417 218 133 66 Februari 313 130 111 72 Maart 308 122 103 83 April 351 149 124 78 Mei 387 170 146 71 Juni 487 252 148 87 Juli 597 339 149 109 Augustus 643 337 169 137 September 522 197 197 128 Oktober 355 152 126 77 November 295 101 132 62 December 241 59 121 61 Totaal 4916 2226 1659 1031 15/48

Figuur 7. Salmonella van menselijke oorsprong: Verdeling per maand (2005). Seizoensgebonden voorkomen (2005) Aantal gevallen 700 600 500 400 300 200 100 0 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sept Okt Nov Dec Maanden Total Enteritidis Typhimurium Andere Figuur 8. Salmonella van menselijke oorsprong (serovar Enteritidis): Verdeling per maand (evolutie van 2000 t.e.m. 2005). Seizoensgebonden voorkomen (2000-2005) Aantal gevallen (Enteritidis) 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Maanden 2000 2001 2002 2003 2004 2005 16/48

3.1.7. Salmonella: Bacteriëmie In 2005 werden 159 Salmonella stammen gerapporteerd die werden geïsoleerd in het geval van een bacteriëmie. De meerderheid van deze isolaten behoren tot de serovars Enteritidis en Tyhimurium (samen 69,2%) (tabel 9). De invasieve serovars Typhi, Paratyphi A en Dublin werden in respectievelijk 7.5%, 4.4% en 2.5% van de bacteriëmie isolaten aangetroffen. Van de andere serovars (bvb: 4,5 :b :-, Cerro) die bacteriëmie veroorzaakten werden te weinig isolaties verricht om hieruit conclusies te kunnen trekken. Tabel 9. Salmonella, gevallen van bacteriele infecties: frequentie van serovars (N=159; 2005) Aantal bacteriëmie isolaten % van het totaal aantal bacteriëmie isolaten Totaal aantal ontvangen isolaten per serotype % bacteriëmie stammen t.o.v totaal aantal Serovar Enteritidis 82 51,6 2226 2,3 Typhimurium 28 17,6 1141 1,5 Typhi 12 7,5 17 44,4 Typhimurium var. Copenhagen 8 5,0 518 1,0 Paratyphi A 7 4,4 9 48,9 Dublin 4 2,5 9 28,0 Paratyphi B (d-tartraat -) 3 1,9 34 5,5 Ohio 2 1,3 87 1,4 Virchow 2 1,3 65 1,9 4,5:b:- 1 0,6 3 21,0 9:-:- 1 0,6 11 5,7 Braenderup 1 0,6 16 3,9 Cerro 1 0,6 3 21,0 Infantis 1 0,6 58 1,1 London 1 0,6 8 7,9 Manhattan 1 0,6 40 1,6 Newport 1 0,6 26 2,4 Saintpaul 1 0,6 18 3,5 Sandiego 1 0,6 16 3,9 Stanley 1 0,6 8 7,9 Totaal 159 100 4916 2,0 17/48

3.1.8. Salmonella: Na verblijf in het buitenland Bij 1,28% van alle Salmonella infecties werd een recent verblijf in het buitenland vermeld. We merken op dat 44,4% van de Paratyphi A en 35,2% van de Typhi gevallen gesignaleerd werden als geïmporteerd (Tabel 10a en b). Tabel 10. Salmonella na een verblijf in het buitenland (N=63, 2005). a : per serovar 2 4,5:b:- Indonesië 2 1 Onireke Niger 1 1 6,7:-:- Ethiopië 1 4 Paratyphi A China 2 1 Blockley DRC* 1 India 1 1 Brandenburg Marokko 1 Pakistan 1 2 Concord Ethiopië 2 2 Paratyphi B Frankrijk 1 3 Corvallis Indonesië 1 var. Java DRC* 1 Maleisië 1 1 Poona Ghana 1 Thailand 1 1 Rissen Thailand 1 1 Cubana Burkina Faso 1 2 Stanley Pakistan 1 1 Ekotedo Ghana 1 Thailand 1 15 Enteritidis Turkije 3 1 Thompson China 1 Thailand 2 1 Tomegbe Zuid-Afrika 1 Griekenland 2 6 Typhi India 2 Israël 1 Nepal 1 Sri Lanka 1 Rwanda 1 Marokko 1 Marokko 1 Mexico 1 Italië 1 DRC* 1 4 Typhimurium DRC* 1 Kroatië 1 Marokko 1 Senegal 1 Turkije 1 Spain 1 Verenigd Koninkrijk 1 1 Isangi Bulgarije 1 1 Typhimurium var. DRC 1 Copenhagen 2 Kentucky Kenia 1 7 Virchow Kenia 2 Libië 1 Turkije 2 1 Kisangani DRC* 1 Egypte 1 1 Kottbus Turkije 1 Ghana 1 Senegal 1 * DRC = Democratische Republiek Congo 18/48

b: per land (of continent) 1 Bulgariie Isangi 1 1 Libië Kentucky 1 1 Burkina Faso Cubana 1 1 Maleisië Corvallis 1 3 China Thompson 1 1 Mexico Enteritidis 1 China Paratyphi A 2 4 Marokko Brandenburg 1 6 DRC* Blockley 1 Enteritidis 1 Paratyphi B var. 1 Typhimurium 1 Java Enteritidis 1 Typhi 1 Kisangani 1 1 Nepal Typhi 1 Typhimurium 1 1 Nigeria Onireke 1 Typhimurium var. Copenhagen 1 2 Pakistan Paratyphi A 1 1 Kroatië Enteritidis 1 Stanley 1 1 Egypte Virchow 1 1 Rwanda Typhi 1 3 Ethiopië 6,7:-:- 1 2 Senegal Virchow 1 Concord 2 Enteritidis 1 1 Frankrijk Paratyphi B var. 1 1 Zuid-Afrika Tomegbe 1 Java 3 Ghana Poona 1 1 Spain Enteritidis 1 Virchow 1 1 Sri Lanka Enteritidis 1 Ekotedo 1 5 Thailand Corvallis 1 2 Griekenland Enteritidis 2 Enteritidis 2 3 India Paratyphi A 1 Rissen 1 Typhi 2 Stanley 1 3 Indonesië 4,5:b:- 2 7 Turkije Enteritidis 3 Corvallis 1 Kottbus 1 1 Israël Enteritidis 1 Typhimurium 1 1 Italië Typhi 1 Virchow 2 3 Kenia Kentucky 1 1 Verenigd Koninkrijk Virchow 2 Typhimurium 1 * DRC = Democratische Republiek Congo 19/48

3.1.9. Salmonella: Evolutie (1984-2005) De toename van Salmonella infecties vanaf eind jaren 80 tot 1999 is voornamelijk toe te schrijven aan de toename van Salmonella Enteritidis (Tabel 11). In 2003 werden er 9118 Salmonella Enteritidis stammen geserotypeerd wat een verhoging is van 42.5% t.o.v. 2002. Tijdens 2005 werd een verdere daling van het aantal Salmonella Enteritidis gevallen, welke begon in 2004, waargenomen (Tabel 11). Minder dan 2300 Salmonella Enteritidis stammen werden geïsoleerd tijdens 2005. Dit serovar vertegenwoordigt nu maar 45% van Salmonella populatie terwijl in 2003 deze meer dan 70% vertegenwoordigde. Deze daling is waarschijnlijk het gevolg van een vrijwillige vaccinatiecampagne van de legkippen. In 2005 is ook het aantal Salmonella Typhimurium isolaten gedaald ten opzichte van de 2 voorgaande jaren (daling van ongeveer 30%). Toch vertegenwoordigt Salmonella Typhimurium 33,75% van de Salmonella populatie terwijl dit serovar minder dan 20% van de Salmonella gevallen vertegenwoordigde in 2003. Het aantal Salmonella Hadar isolaten bereikte een maximum in 1997 (670) en daalde in 2005 tot 30 humane isolaten (Tabel 11). Dit is een gunstige evolutie gelet op het antibioticaresistentie karakter van dit serovar. In 2005 is het aantal Salmonella Infantis gevallen ongeveer hetzelfde gebleven ten opzichte van 2003 (54 gevallen in 2003 en 58 gevallen in 2005). De maximale frequentie in 1983 (5,9%, 427 gevallen) zakte naar een drempel van 1% in 1998 (Figuur 11). Het serovar Virchow dat vanaf 1994 aan het dalen was (2,7% in 1994; 0,5% in 1999) is vanaf 2000 terug aan het stijgen (1,3% in 2001 en 2002, en 1,2% in 2003) en blijft stabiel in 2005 (1,3%). Tabel 11. Salmonella van menselijke oorsprong: Evolutie van het aantal gevallen van de 10 belangrijkste serovars tijdens 1985-2005. De hoogste waarde (in 1999) is grijs gearceerd. 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Totaal 6803 6092 6360 8247 9752 11695 10891 10391 10840 11294 10754 12008 14239 14514 15774 14088 11065 10075 12792 9543 4916 Enteritidis 165 298 320 1163 2236 3382 4721 4084 5260 5700 5138 6145 8284 9003 10492 9503 7112 6398 9118 6075 2226 Typhimurium 3997 3512 3233 3699 4018 4756 3652 3835 3528 3418 3623 3522 3347 3221 3348 2799 2370 2438 2486 2459 1659 Andere 2641 2282 2807 3385 3498 3557 2518 2472 2052 2176 1993 2341 2608 2290 1934 1786 1583 1239 1188 549 691 Brandenburg 177 167 151 159 255 302 176 161 147 204 241 214 296 274 279 322 200 148 66 63 76 Virchow 216 152 170 235 293 302 224 295 273 308 245 178 114 115 86 147 143 132 152 91 65 Derby 163 131 169 168 177 161 134 139 103 113 107 118 157 162 138 169 158 92 100 64 67 Hadar 21 39 115 255 183 100 143 126 155 403 417 601 670 459 237 178 143 74 60 48 30 Infantis 146 168 173 168 275 249 224 225 160 150 174 267 263 180 169 120 126 74 52 107 58 Bovismorbificans 135 110 156 182 202 265 130 72 95 87 64 132 155 164 116 108 46 57 33 27 18 Goldcoast 49 47 109 97 104 88 77 45 51 27 47 58 49 83 49 77 96 54 55 26 12 Livingstone 36 70 49 93 119 157 166 111 52 52 47 53 54 107 83 109 62 47 43 34 14 Tabel 12. Salmonella van menselijke oorsprong: frequentie (percentage aantal gevallen/jaar) van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium tijdens de periode 1985-2005. 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Enteritidis 2,4% 4,9% 5,0% 14,1% 22,9% 28,9% 43,3% 39,3% 48,5% 50,5% 47,8% 51,2% 58,2% 62,0% 66,5% 67,5% 64,3% 63,5% 71,3% 63,7% 45,2% Typhimurium 58,8% 57,6% 50,8% 44,9% 41,2% 40,7% 33,5% 36,9% 32,5% 30,3% 33,7% 29,3% 23,5% 22,2% 21,2% 19,9% 21,4% 24,2% 19,4% 25,7% 33,7% Andere 38,8% 37,5% 44,1% 41,0% 35,9% 30,4% 23,1% 23,8% 18,9% 19,3% 18,5% 19,5% 18,3% 15,8% 12,3% 12,7% 14,3% 12,3% 9,3% 10,6% 21,0% 20/48

Figuur 9. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium voor de periode 1982-2005: aantal gevallen/jaar. Aantal gevallen 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Totaal Enteritidis Typhimurium Andere Figuur 10. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van Salmonella Brandenburg, Salmonella Virchow, Salmonella Derby en Salmonella Hadar voor de periode 1990-2005: aantal gevallen/jaar. Aantal gevallen 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Brandenburg Virchow Derby Hadar 2004 2005 21/48

Figuur 11. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van Salmonella Infantis, Salmonella Bovismorbificans, Salmonella Goldcoast en Salmonella Livingstone voor de periode 1990-2005: aantal gevallen/jaar. Aantal gevallen 300 250 200 150 100 50 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Infantis Bovismorbificans Goldcoast Livingstone 3.1.10. Salmonella: nieuwe serovars geïsoleerd in België Een nieuwe serovar is toegekend in 2005 door het Internationaal Centrum voor Salmonella (Prof. Popoff, Instituut Pasteur van Parijs) aan een humane stam met de antigenische formule 39:z 4,z 23 :-. Deze stam werd geïsoleerd uit de streek van Namen. De voorgestelde naam Namur is aangenomen en wordt gepubliceerd in de nieuwe editie van Kauffmann-White. 22/48

3.1.11. Salmonella: Resistentie tegen antibiotica Hoewel een antibioticum niet essentieel is voor de behandeling van een niet tyfoïde Salmonella, kan een dergelijke behandeling in geval van een extra-intestinale Salmonella infectie noodzakelijk worden 9,10,11,12. De verhoging van antibioticaresistentie bij Salmonella is een reëel probleem geworden voor de volksgezondheid. Met name, de stijgende frequentie van pentaresistentie [R-type ACSSuT] (verschenen eind jaren 80 in Engeland en in Wales) 13, de daling van gevoeligheid voor quinolones en het verschijnen van stammen welke breed spectrum beta-lactamases produceren 14. Hierdoor is een permanent toezicht op de antibioticaresistentie nodig om de tijdelijke variaties in de antibiogrammen te kunnen opvolgen. Vroeger gebeurde dit sporadisch, maar sinds 2000 wordt er door het Nationaal Referentiecentrum routinematig toezicht gehouden. Een eerste balans werd opgemaakt voor de jaren 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 voor een totaal van 2799 stammen 15, ook meer specifieke studies werd uitgevoerd 14,16,17,18. Aangezien het serotype Enteritidis voornamelijk gevoelig is voor alle antibiotica, werd een eerste selectie (via replica plating) uitgevoerd door het testen van de gevoeligheid van de stammen voor 4 antibiotica (ampiciline, naladixine zuur, tetracycline en trimethoprim). Dit werd uigevoerd op 454 stammen. De stammen (N=29) welke tijdens deze eerste selectie een resistentie vertonen tegen één van de antibiotica werden vervolgens opnieuw onderzocht met de diffusiemethode van Kirby-Bauer volgens de CLSI normen. In het jaar 2005 werden 620 Salmonella stammen van het serotype Enteritidis, Typhimurium, Hadar, Virchow, Brandenburg, Derby, Infantis, Typhi, Newport en Paratyphi A en B onderzocht met de diffusiemethode van Kirby-Bauer volgens de CLSI normen. De volgende antibiotica werden getest: ampicilline (AMP), amoxicilline + clavulaanzuur (AMX), cefotaxime (CTX), chloramfenicol (CHL), ciprofloxacine (CIP), gentamicine (GEN), kanamycine (KAN), nalidixinezuur (NAL), streptomycine (STR), sulfamide (SUL), neomycine (NEO), tetracycline (TET), trimethoprim (TMP), trimethoprim + sulfamethoxazole (SXT). De resistenties tegen ciprofloxacine en cefotaxime werden bevestigd door de bepaling van de minimale inhibitie concentratie (MIC) met behulp van E-test. De steekproeven werden verricht volgens het schema voorgesteld in tabel 2 van het hoofdstuk: Materiaal en methoden. De frequentie van de resistente stammen (hier gedefinieerd als resistent tegen 1 tot 3 antibiotica) en de multiresistente stammen (resistent tegen 4 antibiotica of meer) bij de zes meest frequente serovars in 2005 zijn samengevat in tabel 13. De individuele resistentie tegen ieder antibioticum voor 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 is weergegeven in tabel 14. Tijdens het jaar 2005 zijn de meest frequente resistenties tegen sulfonamides (35,5%), tetracycline (26,7%), ampicilline (21,9%), streptomycine (20,9%), en in mindere mate tegen de combinatie trimethoprim + sulfamethoxazole (10,0%). Bij Salmonella Hadar waren, met de uitzondering van 2 stammen, alle isolaten (N=22) resistent tegen tenminste twee antibiotica (Tabel 20). Bij dit serovar worden de hoogste resistentiefrequenties waargenomen (Tabel 14). De resistenties tegen tetracycline, nalidixinezuur, ampicilline en streptomycine bereiken waarden van 64 tot 88%. Een multiresistentie van deze 4 antibiotica werd waargenomen bij 75% van de geteste isolaten (Tabel 14). Alle geteste isolaten blijven niettemin gevoelig voor cefotaxime, ciprofloxacine, chloramfenicol, trimethoprim, sulfamiden en gentamicine (Tabel 19). Salmonella Typhimurium (N=304) vertoont eveneens veel resistentie tegen verschillende antibiotica, met multiresistentie bij 48,7% van de isolaten (Tabel 13). Ongeveer 15% van deze isolaten waren resistent tegen ampicilline, chloramphenicol, streptomycine, sulfonamiden en tetracycline (R-type ACSSuT met of zonder aanvullende resistentie), en 89 % van deze resistente stammen behoren tot het lysotype DT104. Bij Salmonella Virchow (N=61) was multiresistentie minder frequent dan in 2003 (31,8% van de isolaten in 2005 t.o.v. 60% in 2003, tabel 22). De hoogste resistentie werd waargenomen voor 23/48

nalidixinezuur (65,6%, tabel 21). Resistentie tegen ampicilline, tetracycline en trimethoprim + sulfamethoxazole waren frequent (>30%). Vier Salmonella Virchow stammen vertoonden een resistentie tegen cefotaxime veroorzaakt door een productie van β lactamase van het type CTX-M2 voor 3 van deze stammen en het type TEM-52 voor 1 van deze stammen. Het grootste aantal Salmonella Enteritidis isolaten (N=454; 94,3%) is gevoelig aan al de geteste antibiotica. Daarentegen, terwijl in 2004 meer dan 75% van de Brandenburg en Derby isolaten gevoelig waren aan alle antibiotica bemerken we dat deze twee serovars resistenties vertonen tegen sulfornamides (Brandenburg N=32; 59,4% resistent tegen sulfonamides en Derby N=35; 74,3% resistent tegen sulfonamides). Over het algemeen zijn de profielen en resistentieniveaus in 2005 vergelijkbaar met deze van 2004. Tijdens 2005 werd ook de antibiotica resistentie opgevolgd voor 4 extra serovars (Infantis, Newport, Paratyphi B en Typhi). Van de Salmonella Infantis isolaten (N=47) vertoonden 4 stammen resistenties tegen cefotaxime veroorzaakt door een productie van β-lactamase van het type TEM-52. Dit serovar vertoond weinig multi-resistentie. De grote meerderheid (6875%) van de Salmonella Paratyphi B stammen (N=32) vertonen multiresistentie. De resistenties tegen naladixine zuur, trimethoprim, ampiciline en streptomycine bereiken waarden van 53 tot 68,8% (Tabel 29). De Salmonella Newport stammen zijn normaal gezien (30,4%) gevoelig aan alle antibiotica of vertonen één resistentie tegen sulfonamides (47,8%). Toch vertonen 2 van de 23 isolaten een resistentie tegen 11 antibiotica. Deze 2 blijven gevoelig voor cetaxime, amoxiciline met clavulaanzuur en ciprofloxacine. De studie van de antibioticaresistenties van het serovar Typhi vertoont geen speciale tendensen. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat dit soort isolaten afkomstig zijn van contaminaties opgelopen tijdens buitenlandse reizen. Hierdoor zijn de stammen afkomstig van verschillende origines en dus zeer divers. Tabel 13. Frequentie van resistente en multiresistente stammen bij Enteritidis, Typhimurium, Hadar, Virchow, Brandenburg en Derby (2005). Serotype N % resistente stammen tegen n antibiotica (0 < n 13) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Enteritidis 454 94,3 3,3 1,8 0 0,2 0,4 0 0 0 0 0 0 Typhimurium 304 15,5 22 9,5 4,3 13,2 17,8 10,8 4 1,6 1,3 0 0 Brandenburg 32 37,5 40,6 15,6 0 3,1 3,1 0 0 0 0 0 0 Virchow 61 11,5 42,6 14,7 0 0 6,6 14,7 8,9 1,6 0 0 0 Derby 35 25,7 62,9 5,7 0 5,7 0 0 0 0 0 0 0 Hadar 24 12,5 4,2 4,2 4,2 29,2 41,6 4,2 0 0 0 0 0 24/48

Tabel 14. Frequentie van resistente stammen ten opzichte van elk antibioticum voor Salmonella Enteritidis, Typhimurium, Brandenburg, Derby, Hadar en Virchow (van 2001 tot 2005). Serotype % resistente stammen N AMP AMX CTX NAL CIP TET CHL GEN KAN STR TMP SUL SXT Enteritidis 2005 454 0,7 0 0 2,2 0 0,7 0,2 0 0 0,2 0,4 4,8 0,4 2004 58 3,4 0,0 0,0 3,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 2003 49 4,1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2002 203 1,5 1,0 0 1,0 0 0,5 0,5 0 0 0,5 0 0 0 2001 197 2,5-0 1,0 0 1,0 0 0,5 0 0,5 1,5 2,5 1,5 Typhimurium 2005 304 51,6 3,3 0,7 2,0 0 63,8 24,7 0,3 2,3 51,3 19,7 69,7 21,7 2004 308 61,0 2,9 0,0 3,6 0,0 57,1 36,0 0,0 1,6 51,9 21,8 58,1 21,4 2003 314 43,6 6,1 0 2,5 1,0 41,7 20,5 1,6 2,2 34,1 9,6 40,4 9,9 2002 319 39,0 14,0 0 1,6 0,3 52,0 26 0,9 0,6 39,0 9,1 41,0 8,8 2001 308 50,0-0 3,2 0,6 59,1 39 0,6 1,3 46,8 12,0 52,3 12,3 Brandenburg 2005 32 0 0 0 0 0 18,7 0 0 0 9,4 6,2 59,4 6,25 2004 32 3,1 0,0 0,0 0,0 0,0 9,4 0,0 0,0 0,0 0,0 6,3 6,3 6,3 2003 31 3,2 0 0 0 0 3,2 3,2 0 0 6,5 0 3,2 0 2002 34 0 0 0 0 0 8,8 0 0 0 2,9 0 0 0 2001 38 5,3-0 0 0 18,4 2,6 2,6 0 5,3 5,3 7,9 2,6 Virchow 2005 61 37,7 1,6 6,6 65,6 0 29,5 1,6 1,6 1,6 3,3 31,1 54,1 31,1 2004 43 25,6 0,0 4,7 53,5 0,0 20,9 2,3 0,0 2,3 9,3 20,9 23,3 20,9 2003 44 52,3 15,9 13,6 86,4 0 50 0 2,3 4,5 9,1 52,3 52,3 52,3 2002 47 40,0 19,1 6,4 80,9 0 25,5 2,1 0 0 10,6 31,9 34,0 29,8 2001 51 19,6-3,9 47,1 0 15,7 3,9 0 0 11,8 15,7 15,7 8,0 Derby 2005 35 2,9 0 0 0 0 5,7 0 0 0 5,7 2,9 74,3 5,7 2004 41 0,0 0,0 0,0 2,4 0,0 24,4 0,0 0,0 0,0 12,2 2,4 17,1 2,4 2003 43 0 0 0 0 0 2,3 0 2,3 0 2,3 2,3 2,3 2,3 2002 34 0 0 0 0 0 2,9 2,9 0 0 17,6 2,9 2,9 2,9 2001 37 2,7-0 0 0 5,4 0 0 0 2,7 5,4 8,1 5,4 Hadar 2005 24 64 12 0 80 0 84 0 0 8 88 0 56 0 2004 38 78,9 10,5 0,0 94,7 0,0 97,4 0,0 0,0 5,3 81,6 0,0 2,6 0,0 2003 42 76,2 28,6 0 88,1 0 90,5 0 0 7,1 71,4 4,8 4,8 4,8 2002 44 80,4 56,5 0 93,5 0 97,8 0 0 2,2 95,7 2,2 2,2 0 2001 51 66,0-0 92,0 0 94,0 0 0 2 94,0 0 0 0 3.1.11.1. Salmonella Enteritidis Tabel 15. Salmonella Enteritidis (N=454): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 0,7 0,0 0,0 0,7 0,0 0,4 0,0 2,2 0,2 0,0 0,0 0,2 4,8 0,4 I 0,1 0,0 0,0 0,1 0,0 0,1 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 1,1 0,1 G 99,2 100,0 100,0 99,2 100,0 99,5 100,0 97,3 99,7 100,0 100,0 99,7 94,1 99,5 25/48

Tabel 16. Salmonella Enteritidis. Antibiogrammen (N=454; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 428 94,3 Amp 1 2 0,4 Nal 1 2 0,4 Sul 1 11 2,4 Nal Sul 2 8 1,8 Tet Tmp Sul Stx 4 1 0,2 Amp Tet Chl Str Sul 5 1 0,2 Amp Tet Tmp Sul Stx 5 1 0,2 Totaal 454 100 3.1.11.2. Salmonella Typhimurium Tabel 17. Salmonella Typhimurium (N=304): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 51,6 3,29 0,66 63,8 0 19,7 1,97 1,97 24,7 0,33 2,3 51,3 69,7 21,7 I 0 21,1 0 0,99 0 0 1,97 5,92 0,33 0 1,32 35,9 6,25 0,99 G 48,4 75,7 99,3 35,2 100 80,3 96,1 92,1 75 99,7 96,4 12,8 24 77,3 26/48

Tabel 18. Salmonella Typhimurium. Antibiogrammen (N=304; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 47 15,5 Amp 1 4 1,3 Str 1 1 0,3 Sul 1 26 8,6 Tet 1 36 11,8 Amp Sul 2 6 2,0 Amp Tet 2 2 0,7 Nal Sul 2 1 0,3 Str Sul 2 8 2,6 Tet Str 2 1 0,3 Tet Sul 2 11 3,6 Amp Ctx Sul 3 1 0,3 Amp Str Sul 3 5 1,6 Amp Tet Sul 3 2 0,7 Nal Str Sul 3 1 0,3 Tet Str Sul 3 2 0,7 Tmp Sul Stx 3 2 0,7 Amp Str Sul Stx 4 2 0,7 Amp Tet Str Sul 4 28 9,2 Amp Tmp Sul Stx 4 1 0,3 Tet Tmp Sul Stx 4 7 2,3 Tmp Str Sul Stx 4 2 0,7 Amp Tet Chl Str Sul 5 47 15,5 Amp Tet Str Sul Stx 5 2 0,7 Amp Tet Tmp Str Stx 5 1 0,3 Amp Tet Tmp Sul Stx 5 2 0,7 Amp Tmp Str Sul Stx 5 2 0,7 Amp Amx Tet Chl Str Sul 6 5 1,6 Amp Tet Nal Chl Str Sul 6 1 0,3 Amp Tet Neo Kan Str Sul 6 1 0,3 Amp Tet Tmp Str Sul Stx 6 23 7,6 Amp Tmp Chl Str Sul Stx 6 1 0,3 Tet Tmp Chl Str Sul Stx 6 2 0,7 Amp Amx Tet Chl Str Sul Stx 7 1 0,3 Amp Amx Tet Nal Chl Str Sul 7 1 0,3 Amp Ctx Tet Tmp Str Sul Stx 7 1 0,3 Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx 7 9 3,0 Amp Amx Tet Nal Chl Str Sul Stx 8 1 0,3 Amp Amx Tet Tmp Chl Str Sul Stx 8 2 0,7 Amp Tet Nal Chl Gen Kan Str Sul 8 1 0,3 Amp Tet Tmp Neo Kan Str Sul Stx 8 1 0,3 Amp Tet Tmp Neo Chl Kan Str Sul Stx 9 4 1,3 Totaal 304 100 3.1.11.3. Salmonella Hadar Tabel 19. Salmonella Hadar (N=24): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 64 12 0 84 0 0 8 80 0 0 8 88 56 0 I 0 52 0 4 0 0 0 0 0 0 4 8 0 0 G 32 32 96 8 96 96 88 16 96 96 84 0 40 96 27/48

Tabel 20. Salmonella Hadar. Antibiogrammen (N=24; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 3 12,5 Sul 1 1 4,2 Tet Str 2 1 4,2 Tet Nal Str 3 1 4,2 Amp Tet Nal Stp 4 4 16,7 Neo Kan Str Sul 4 1 4,2 Tet Nal Str Sul 4 2 8,3 Amp Amx Tet Nal Str 5 2 8,3 Amp Neo Nal Kan Sul 5 1 4,2 Amp Tet Nal Str Sul 5 7 29,2 Amp Amx Tet Nal Str Sul 6 1 4,2 Totaal 24 100 3.1.11.4. Salmonella Virchow Tabel 21. Salmonella Virchow (N=61): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 0,0 0,0 0,0 18,8 0,0 6,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 9,4 59,4 6,3 I 3,1 0,0 0,0 12,5 0,0 0,0 3,1 6,3 0,0 0,0 0,0 56,3 0,0 0,0 G 96,9 100,0 100,0 68,8 100,0 93,8 96,9 93,8 100,0 100,0 100,0 34,4 40,6 93,8 Tabel 22. Salmonella Virchow. Antibiogrammen (N=61; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 7 11,5 Nal 1 13 21,3 Sul 1 13 21,3 Amp Gen 2 1 1,6 Amp Nal 2 7 11,5 Nal Sul 2 1 1,6 Tet Tmp Nal Sul Stx 5 4 6,6 Amp Tet Tmp Nal Sul Stx 6 9 14,8 Amp Amx Tet Tmp Nal Sul Stx 7 1 1,6 Amp Ctx Tet Tmp Nal Sul Stx 7 4 6,6 Amp Tet Tmp Neo Nal Chl Kan Str Sul Stx 10 1 1,6 Totaal 61 100 3.1.11.5. Salmonella Brandenburg Tabel 23. Salmonella Brandenburg (N=32): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 0,0 0,0 0,0 18,8 0,0 6,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 9,4 59,4 I 3,1 0,0 0,0 12,5 0,0 0,0 3,1 6,3 0,0 0,0 0,0 56,3 0,0 G 96,9 100,0 100,0 68,8 100,0 93,8 96,9 93,8 100,0 100,0 100,0 34,4 40,6 28/48

Tabel 24. Salmonella Brandenburg. Antibiogrammen (N=32; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 12 37,5 Str 1 1 3,1 Sul 1 12 37,5 Tet Sul 2 5 15,6 Tmp Str Sul Stx 4 1 3,1 Tet Tmp Str Sul Stx 5 1 3,1 Totaal 32 100 3.1.11.6. Salmonella Derby. Tabel 25. Salmonella Derby (N=35): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 2,9 0,0 0,0 5,7 0,0 2,9 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 5,7 74,3 5,7 I 0,0 0,0 0,0 2,9 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 57,1 0,0 0,0 G 97,1 100,0 100,0 91,4 100,0 97,1 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 37,1 25,7 94,3 Tabel 26. Salmonella Derby. Antibiogrammen (N=35; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 9 25,7 Sul 1 22 62,9 Str Sul 2 1 2,9 Tet Sul 2 1 2,9 Amp Tmp Sul Stx 4 1 2,9 Tet Str Sul Stx 4 1 2,9 Totaal 35 100,0 3.1.11.7. Salmonella Infantis Tabel 27: Salmonella Infantis (N=47): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Stp Sul Stx R 10,6 0,0 8,5 8,5 0,0 2,1 0,0 10,6 0,0 0,0 0,0 12,8 51,1 2,1 I 0,0 0,0 0,0 4,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 40,4 17,0 0,0 G 89,4 100,0 91,5 87,2 100,0 97,9 100,0 89,4 100,0 100,0 100,0 46,8 31,9 97,9 Tabel 28. Salmonella Infantis. Antibiogrammen (N=47; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 18 38,3 Sul 1 17 36,2 Amp Ctx 2 4 8,5 Amp Sul 2 1 2,1 Nal Sul 2 1 2,1 Str Sul 2 1 2,1 Tmp Str Stx 3 1 2,1 Tet Nal Str Sul 4 4 8,5 Totaal 47 100 29/48

3.1.11.8. Salmonella Paratyphi B Tabel 29: Salmonella Paratyphi B (N=32): Percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Stp Sul Stx R 65,6 3,1 3,1 9,4 0,0 65,6 0,0 53,1 3,1 0,0 3,1 68,8 87,5 68,8 I 0 3,1 6,3 12,5 0 0 3,1 9,4 0 0 3,1 6,3 0 0 G 34,38 93,8 90,6 78,1 100 34,4 96,9 37,5 96,9 100 93,8 25 12,5 31,25 Tabel 30. Salmonella Paratyphi B. Antibiogrammen (N=32; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelige 0 2 6,3 Sul 1 5 15,6 Nal Sul 2 1 3,1 Amp Amx Sul 3 1 3,1 Nal Sul Stx 3 1 3,1 Tmp Str Sul Stx 4 1 3,1 Amp Tet Chl Str Sul 5 1 3,1 Amp Tmp Nal Str Stx 5 1 3,1 Amp Tmp Str Sul Stx 5 2 6,3 Tmp Nal Str Sul Stx 5 1 3,1 Amp Ctx Tmp Nal Str Stx 6 1 3,1 Amp Tet Tmp Str Sul Stx 6 2 6,3 Amp Tmp Kan Str Sul Stx 6 1 3,1 Amp Tmp Nal Str Sul Stx 6 12 37,5 Totaal 32 100 Van deze 32 Paratyphi B stammen behoren er 26 tot de variant Java (d-tartraat +). Tabel 31 toont de resistenties van de 6 Paratyphi B (d-tartraat -) stammen. Tabel 31. Salmonella Paratyphi B (d-tartraat -). Antibiogramma (N=6; 2005) Antibiogrammen Resistenties N % Sul 1 4 66,7 Nal Sul 2 1 16,7 Nal Sul Stx 3 1 16,7 Totaal 6 100,0 3.1.11.9. Salmonella Newport Tabel 32: Salmonella Newport (N=23): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Stp Sul Stx R 13,0 0,0 0,0 21,7 0,0 13,0 13,0 13,0 8,7 13,0 13,0 17,4 69,6 13,0 I 0,0 4,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 4,3 0,0 0,0 G 87,0 95,7 100,0 78,3 100,0 87,0 87,0 87,0 91,3 87,0 87,0 78,3 30,4 87,0 30/48

Tabel 33. Salmonella Newport. Antibiogrammen (N=23; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 7 30,4 Sul 1 11 47,8 Amp Tet Sul 3 1 4,3 Tet Str Sul 3 1 4,3 Tet Tmp Neo Nal Gen Kan Str Sul Stx 9 1 4,3 Amp Tet Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx 11 2 8,7 Totaal 23 100 3.1.11.10. Salmonella Typhi Tabel 34: Salmonella Typhi (N=16): Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Stp Sul Stx R 12,5 0,0 0,0 12,5 0,0 18,8 0,0 25,0 6,3 0,0 0,0 56,3 31,3 18,8 I 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 6,3 6,3 0,0 0,0 6,3 31,3 0,0 0,0 G 87,5 100,0 100,0 87,5 100,0 81,3 93,8 68,8 93,8 100,0 93,8 12,5 68,8 81,3 Tabel 35. Salmonella Typhi. Antibiogrammen (N=16; 2005). Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 3 18,8 Nal 1 2 12,5 Str 1 5 31,3 Sul 1 1 6,3 Amp Sul 2 1 6,3 Nal Str 2 1 6,3 Tmp Str Sul Stx 4 1 6,3 Tet Tmp Str Sul Stx 5 1 6,3 Amp Tet Tmp Nal Chl Str Sul Stx 8 1 6,3 Totaal 16 100 31/48

3.1.12. Salmonella: Faagtypering 3.1.12.1. Salmonella Enteritidis In 2005 werden 21 % (N=474) Salmonella Enteritidis isolaten gelysotypeerd. PT21 was het meest voorkomende faagtype (37,6%) dat werd geobserveerd bij de geteste serovar Enteritidis isolaten (Fig 12). PT4 is het tweede meest voorkomende faagtype (23,6%). Een verdere daling wordt waargenomen (50%) t.o.v. 2004. Het lysotype PT14b (vooral gevoelig aan faag 6) werd niet als zodanig teruggevonden maar onder twee verwante vormen: RDNC 69 (gevoelig voor fagen 6 en 9) of RDNC/P14b (gevoelig voor fagen 6, 9 en 14). Het bekomen percentage van deze twee vormen (4.2%) komt overeen met een daling ten opzichte van het lysotype PT14b tijdens vorige jaren. Figure 12. Salmonella Enteritidis: Verdeling van de verschillende lysotypes in 2005 (N=474). 21,3% van de Salmonella Enteritidis stammen werden gelysotypeerd. NT = Niet typeerbaar; Andere bevat naast de gekende lysotypes ook de niet conforme faagtypen (RDNC), behalve RDNC 69 en RDNC/P14b welke vervangen werd door lysotype PT14b. Faagtypes van Salmonella Enteritidis (N=474, 2005) % 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 PT9a PT6a RDNC/P14b + RDNC69 PT6 PT34 PT1 PT8 PT4 PT21 NT Andere Faagtype 32/48

Figure 13. Salmonella Enteritidis. Verdeling van de belangrijkste faagtypes tijdens de periode 2000-2005. % 60 50 40 30 20 10 0 PT1 PT4 PT6 PT6a PT8 PT14b PT21 Andere NT 2000 2001 2002 2003 2004 2005 3.1.12.2. Salmonella Typhimurium Tijdens 2005 was voor Salmonella Typhimurium (N=304) het lysotype DT120 het belangrijkste (21,7%) (Fig. 14). Het lysotype DT104 is aan het dalen t.o.v. 2001 en vertegenwoordigt 20,7% van de lysotypes (Fig.15). Binnen dit lysotype was 89% resistent tegen ampicilline, chloramfenicol, streptomycine, sulfonamides en tetracycline: resistentie type [R-type] ACSSuT (met of zonder extra resistenties). De andere voorkomende lysotypes zijn DT12 (14,5%), DT193 (8,6%) en U302 welke verwant is met DT104 (5,6%) (Fig. 14). Voor DT120 waren slechts 7,7% van de isolaten gevoelig aan al de geteste antibiotica en 80% van de isolaten vertoonden een multiresistentie. Voor DT193 waren 90,3% van de isolaten resistent tegen minstens 1 antibioticum. Fig.14. Salmonella Typhimurium: Verdeling van de faagtypes in 2005 (N=304). 26,1% van de Salmonella Typhimurium stammen werden gelysotypeerd. NT= Niet typeerbaar; Andere bevat naast de gekende lysotypes ook de niet conforme faagtypen (RDNC). Faagtypes van Salmonella Typhimurium (N=304, 2005) 25,0 20,0 21,7 20,7 21,7 15,0 14,5 % 10,0 8,6 5,0 2,0 2,6 5,6 2,6 0,0 DT185 DT208 U302 DT193 DT12 DT120 DT104 NT Andere 33/48

Fig.15. Salmonella Typhimurium: Verdeling van de belangrijkste faagtypes tijdens de periode 2001 tot 2005. % 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 DT12 DT104 DT120 DT193 U302 NT Andere 2001 2002 2003 2004 2005 3.1.12.3. Salmonella Hadar In 2005 waren de belangrijkste faagtypen voor het serotype Hadar (N=24; Fig.16) PT2 (33,3%) gevolgd door PT9 (16,6%) en PT11 (12,5%). PT1, het dominante serotype in 2001 (42%) en 2004 (26%), verdwijnt praktisch volledig in 2005 (4,2%). In 2005 wordt PT2 het meest frequente lysotype (33,3%) gevolgd door PT9 (16,6%). Deze situatie is identiek aan deze in 2002. Dit toont aan dat er door de jaren heen een sterke variatie is in lysotypes met de continue aanwezigheid van PT1, PT2, PT9 en PT11. Fig. 16. Salmonella Hadar: Verdeling van de belangrijkste faagtypes tijdens de periode 2001-2005. In 2005 werden 83 % van de Salmonella Hadar stammen getest. NT= niet typeerbaar; Andere bevat naast de gekende lysotypes ook de niet conforme faagtypen (RDNC). 45 40 35 30 25 % 20 15 10 5 0 PT1 PT2 PT9 PT10 PT11 PT4 RDNC/P38 Andere NT 2001 2002 2003 2004 2005 34/48

3.1.12.4. Salmonella Virchow Voor het serotype Virchow (N=35, Fig. 17) blijven de lysotypes PT2 (11,4%), PT8 (17,1%), PT21 (14,3%), PT31 (11,4%) en PT34 (8,6%) vertegenwoordigd door meer dan 2 gevallen. Het lysotype PT16 (12%) en PT21 (19,1%) blijven op hetzelfde niveau als in 2004. Het lysotype PT16 is vaak (2 op de 3 keer) geassocieerd met multiresistentie tegen ampicilline, tetracycline, trimethoprim, naladixinezuur en sulfamides. Het lysotype PT2 werd voor het eerst geïsoleerd in 2003 en vertegenwoordigd in 2005 11,4% van de Salmonella Virchow populatie. Fig. 17. Salmonella Virchow: Verdeling van de faagtypes tijdens de periode 2000-2005. 60 50 40 % 30 20 10 0 PT4 PT8 PT16 PT21 PT26 PT31 PT34 PT2 Andere 2001 2002 2003 2004 2005 3.1.13. Salmonella Typhi In 2005 werden 17stammen van het serovar Typhi opgestuurd naar het NRCSS. Deze stammen werden in 58.8% van de gevallen geïsoleerd uit een hemocultuur van patiënten (Tabel 36). In 35,3% van de Salmonella Typhi gevallen kon dit worden geassocieerd met een recent verblijf in het buitenland. Tabel 36. Salmonella Typhi: Oosprong van de staalname. (N=17; 2005) N % Bloed 10 58,8 Bloed + faeces 2 23,5 Faeces 4 11,7 Absces 1 5,9 Totaal 17 100 35/48

3.1.14. Salmonella: Speciale episodes in 2005 3.1.14.1. Salmonella Ohio Tijdens de zomer van 2005 werd een significatieve stijging van Salmonella enterica serovar Ohio geregistreerd in de Belgische populatie (p<0,01). Fig. 18. Aantal Salmonella Ohio isolaten van menselijke oorsprong tijdens de jaren 2004 en 2005. 40 35 Aantal gevallen 30 25 20 15 10 5 0 Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep 2004 2005 Okt Nov Dec onbekend Tijdens de periode van de 1 e juli tot de 13 e september 2005 werden 60 Salmonella Ohio stammen, geïsoleerd door klinische laboratoria, opgestuurd naar het NRSS. De piekwaarde (35 isolaten) werd waargenomen tijdens de 3 e week van juli (figuur 18). Al de stammen van humane oorsprong veroorzaakten een gastro-enteritis zonder andere soorten van complicaties. Wat betreft de populatie werden de twee sexen (32 mannen en 28 vrouwen) en ook alle leeftijdsgroepen (3 kinderen jonger dan 5 jaar, 3 kinderen tussen de 5 en de 14 jaar, 32 volwassenen tussen de 15 en 64 jaar en 22 volwassenen ouder dan 65 jaar) geïnfecteerd. De isolaten werden waargenomen in ongeveer alle regio s van België maar desalniettemin werd een belangrijke groep patiënten geïdentificeerd rondom Brussel (figuur 19). Fig. 19. Geografische verdeling van de humane Salmonella Ohio isolaten geregistreerd tijdens het jaar 2005 Brussel 36/48

Tegelijkertijd werd ook een stijging van het serovar waargenomen in de isolaten gecollecteerd door het staalnameprogramma van het FAVV. De met Salmonella Ohio besmette producten waren vooral varkensvlees stalen wat suggereerde dat deze verantwoordelijk was voor de epidemie. Een pulsedfield gel electroforese bevestigde dat de humane isolaten identiek waren aan de isolaten uit de producten op basis van varkensvlees. Via verder epidemiologisch onderzoek kon de oorzaak van deze epidemie geïdentificeerd worden. 37/48

3.2. Salmonella: Niet-humane oorsprong 3.2.1. Salmonella van niet-humane oorsprong: Voedingswaren voor menselijke consumptie; vers vlees (programma FAVV) In 2005 werden 340 stammen (Tabel 37) geïsoleerd uit vers vlees en geserotypeerd in het kader van het Zoönose surveillance programma van het FAVV (richtlijn 92/117/EG). Eén van deze stammen werd niet als Salmonella geïdentificeerd. De rapporten worden elk jaar gepubliceerd 19. Tabel 37. Salmonella in eetwaren voor menselijk gebruik; onderdeel vers vlees van het zoönose programma (N=340; 2005). Serovar N % Serovar N % 4,5:-:1,2 1 0,3 Newport 1 0,3 4:-:1,7 1 0,3 Ohio 53 15,6 4:i:- 1 0,3 Paratyphi B 35 10,3 Agona 5 1,5 Rissen 2 0,6 Anatum 1 0,3 Saintpaul 2 0,6 Blockley 2 0,6 Schwarzengrund 1 0,3 Bovismorbificans 1 0,3 species 10 2,9 Braenderup 1 0,3 Stanley 1 0,3 Brandenburg 6 1,8 Thompson 1 0,3 Brazzaville 1 0,3 Typhimurium 64 18,8 Bredeney 4 1,2 Typhimurium var. Copenhagen 16 4,7 Coeln 1 0,3 Virchow 15 4,4 Derby 22 6,5 Weltevreden 2 0,6 Dublin 1 0,3 Autoagglutinatie 3 0,9 Enteritidis 58 17,1 Geen Salmonella 1 0,3 Goldcoast 4 1,2 Totaal 340 100 Hadar 5 1,5 IIIb 61:k:1,5,7 1 0,3 Indiana 2 0,6 Infantis 3 0,9 Kentucky 1 0,3 Livingstone 5 1,5 Manchester 1 0,3 Mbandaka 4 1,2 Minnesota 1 0,3 38/48

3.2.2. Salmonella van niet-humane oorsprong: Dieren, eetwaren voor menselijke of dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees v/h programma FAVV) en leefmilieu In 2005 heeft het Nationaal referentiecentrum 411 Salmonella stammen geserotypeerd die geïsoleerd werden uit eetwaren (buiten het Zoönose programma), veevoeder, milieu en ongekende origines (Tabel 38). Tabel 38. Salmonella van niet-menselijke oorsprong: Dieren, eetwaren bestemd voor menselijke en dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees van het programma FAVV) en leefmilieu (N=411; 2005). Serovar N % Serovar N % 13,22 :-:- 1 0,2 IIIb 61:k:1,5,7 4 1,0 3,19:-:- 1 0,2 IIIb 61:r:- 2 0,5 4:-:1,2 1 0,2 Indiana 4 1,0 4:b:- 1 0,2 Infantis 20 4,9 4:d:- 1 0,2 Isangi 10 2,4 4:y:- 1 0,2 IV 38:z 4,z 23 8 1,9 6,7:d:- 1 0,2 IV 50:g,z 51 :- 1 0,2 6,7:r:- 1 0,2 Javiana 3 0,7 6,8:e,h:- 1 0,2 Jerusalem 1 0,2 7:r:- 1 0,2 Kedougou 2 0,5 8,20:i:- 1 0,2 Kottbus 2 0,5 Adelaide 2 0,5 Lattenkamp 1 0,2 Agona 14 3,4 Livingstone 28 6,8 Alachua 1 0,2 Mbandaka 23 5,6 Anatum 5 1,2 Montevideo 1 0,2 Banana 1 0,2 Muenchen 10 2,4 Bere 1 0,2 Muenster 1 0,2 Blockley 2 0,5 Napoli 1 0,2 Bovismorbificans 3 0,7 Newport 5 1,2 Brandenburg 4 1,0 Ohio 10 2,4 Cerro 27 6,6 Oranienburg 4 1,0 Cubana 23 5,6 Orion 2 0,5 Derby 14 3,4 Panama 1 0,2 Enteritidis 17 4,1 Paratyphi B 6 1,5 Garba 5 1,2 Rissen 2 0,5 Give 15 3,6 Rubislaw 1 0,2 Hadar 1 0,2 Saintpaul 2 0,5 Havana 2 0,5 Schwarzengrund 1 0,2 I 42:z 4,z 23 :- 1 0,2 Senftenberg 15 3,6 II 50:b:z 6 1 0,2 Tennessee 3 0,7 II 58:l,z 13,z 28 :z 6 3 0,7 Typhimurium 25 6,1 II 18:z 4,z 23 :- 1 0,2 Typhimurium var. Copenhagen 24 5,8 IIIb 48:z 52 :z 5 1,2 Weltevreden 7 1,7 IIIb 50:l,v:z 6 1,5 species 2 0,5 IIIb 57:-:- 1 0,2 Autoagglutinatie 1 0,2 IIIb 57:-:z 1 0,2 Geen identificatie 4 1,0 IIIb 57:c:z 1 0,2 Geen Salmonella 6 1,5 Totaal 411 100,0 39/48

3.3. Shigella De shigelloses zijn een globaal volksgezondheidsprobleem. De mens is de natuurlijke gastheer van Shigella. Er bestaan 4 species binnen Shigella die mogelijk deze ziekte kunnen veroorzaken namelijk; S. dysenteriae, S. flexneri, S. boydii en S. sonnei. 3.3.1. Shigella: Verzameling isolaten In 2005 werden door 88 verschillende medische laboratoria Shigella isolaten naar ons opgestuurd voor serotypering. Per jaar wordt er een gemiddelde van 5 isolaten per laboratorium opgestuurd naar het NRCSS. 3.3.2. Shigella: Stammen en oorsprong In 2005 werden 425 Shigella stammen getypeerd door het referentiecentrum. Bijna alle stammen (99,5%) waren afkomstig uit faecesstalen (tabel 39). In 2005 werden 19 stammen opgestuurd voor serotypering die niet als Shigella werden geïdentificeerd: deze werden afgezonderd op basis van biochemische reacties (Kligler-Hajna, urease,...) en/of door afwezigheid van agglutinatie bij serotypering. Enkele van deze stammen werden geïdentificeerd met meestal Escherichia coli (2) als resultaat. Tabel 39. Shigella: aard van de specimen (N=425, 2005). 3.3.3. Shigella: Verdeling per serotype N % Faeces 423 99,5 Urine 1 0,2 Etter 1 0,2 Totaal 425 100 Tabel 40. Shigella: verdeling per serotype (N=425, 2005). Serotype N % Shigella dysenteriae: 10 2,3 2 2 3 3 4 2 12 3 Shigella flexneri: 71 16,7 1a 5 1b 14 2a 18 2b 1 3a 8 4 2 6 17 y 3 Niet typeerbaar 3 Shigella boydii: 19 4,5 1 2 2 12 4 2 10 1 14 2 Shigella sonnei: 324 76,2 Shigella (niet typeerbaar) 1 0.2 Totaal 425 100 40/48

3.3.4. Shigella: Verdeling per geslacht en leeftijdsgroep Het grootste aantal shigellose gevallen, bevestigd na serotypering, komen voor bij volwassenen tussen 25 en 44 jaar (34.5%) (Tabel 41). De incidentie is echter het hoogst voor de leeftijdscategorie van 1 tot 4 jaar (Fig. 20). Tabel 41. Shigella: verdeling van de gevallen per leeftijdscategorie en per sex (N=425, 2005). Leeftijd Totaal M V ND SR < 1 jaar 12 5 7 0 0.71 1 à 4 jaar 69 33 36 0 0.92 5 à 14 jaar 57 27 28 2 0,96 15 à 24 jaar 48 22 26 0 0,85 25 à 44 jaar 147 65 81 0 0,80 45 à 64 jaar 57 28 29 0 0.97 65 jaar 13 6 6 1 1,00 Onbekend 22 4 12 6 Totaal 425 190 225 10 0,84 M: Mannen, V: Vrouwen, ND: niet gedefinieerd, SR: sex ratio [M/V] Fig. 20. Verdeling en incidentie per leeftijd (N/100.000; 2005). Incidentie (N/100000inw.) 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 0-11 maand 1-4 jaar 5-14 jaar 15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar >64 jaar Totaal M V 41/48

3.3.5. Shigella: Isolatie per seizoen De verdeling van de shigellose gevallen per seizoen zijn aangegeven in fig. 21. De piekperiode is in september met 70 gevallen (6 S. boydii, 7 S. flexneri, 1 S. dysenteriae, 56 S. sonnei). Fig. 21. Shigella: Verdeling per maand (N=425, 2005). 80 Aantal gevallen 70 60 50 40 30 20 10 0 24 23 24 Jan Feb Maa Apr Mei 17 27 26 Jun Jul 39 63 70 Aug Sep Okt Nov Dec 52 35 17 Onbekend 8 3.3.6. Shigella: Tendens (1990-2004) Het totale aantal shigellose gevallen is stabiel gebleven tijdens de periode 1990 1994 (tussen 375 en 429). Vervolgens werd er een verhoging van shigellose waargenomen tot in 1999 (tot 500 gevallen in 1999). Vanaf 2002 tot 2004, is het totale aantal shigelloses per jaar teruggevallen tot onder de 400 gevallen per jaar. Deze variaties zijn vooral te wijten aan de schommelingen van het aantal Shigella sonnei alsook vanwege de daling van Shigella flexneri met 140 gevallen in 1997 en slechts 71 in 2005 (Tabel 42, Fig. 22). Tabel 42. Shigella : Evolutie van de 4 species tijdens de periode 1990-2005 (Aantal gevallen/jaar) 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 S. dysenteriae 8 7 9 7 9 6 18 17 18 15 9 5 5 6 5 10 S. flexneri 104 123 91 119 136 125 112 140 116 100 105 100 93 79 80 71 S. boydii 23 8 8 18 10 9 10 10 15 21 14 8 14 17 20 19 S. sonnei 294 272 272 231 243 341 279 292 303 362 243 343 213 251 209 324 Autoagglutinatie 1 2 2 6 23 1 2 Shigella sp. 8 21 2 2 1 Totaal 429 410 380 375 398 482 419 459 454 500 377 487 347 357 316 425 42/48

Figuur 22. Shigella : evolutie sinds 1990.(Aantal gevallen/jaar) 600 500 Aantal gevallen 400 300 200 100 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 S. flexneri S. sonnei Andere Totaal 3.3.7. Shigella: Associatie met andere pathogene stammen Bij 1.65% (N=7) van de shigelloses was er een associatie met een andere pathogene kiem. Tabel 43. Shigella: associatiie met andere pathogene stammen (N=7; 2005). 3 Campylobacter + Shigella sonnei 1 Shigella flexneri 1a 1 Shigella flexneri 6 var boyd 88 1 1 Campylobacter jejuni Shigella sonnei 1 1 Entamoeba histolytica Shigella sonnei 1 2 Andere Shigella sonnei 1 Shigella boydii 4 1 Totaal 7 43/48

3.3.8. Shigella: Na verblijf in het buitenland Voor 16.2% van de shigellose gevallen was er melding van een recent verblijf in het buitenland. De meest voorkomende zijn ( 4) Marokko, Egypte, Senegal en India (Tabel 44). Tabel 44. Shigella: Melding van een recent verblijf in het buitenland (N=69; 2005) 2 Shigella boydii 1 Shigella boydii 14 1 Marokko 1 Shigella boydii 2 1 Dominicaanse Republiek 2 Shigella dysenteriae 1 Shigella dysenteriae 12 1 Egypte 1 Shigella dysenteriae 4 1 Burkina Faso 15 Shigella flexneri 1 Shigella flexneri 1a 1 Senegal 2 Shigella flexneri 1b 1 Guadeloupe 1 Marokko 5 Shigella flexneri 2a 1 Kameroen 2 Egypte 1 India 1 Marokko 3 Shigella flexneri 3a 1 DRC* 1 Dominicaanse Republiek 1 India 1 Shigella flexneri 4 1 Pakistan 3 Shigella flexneri 6 1 Cambodja 1 Ghana 1 Mexico 50 Shigella sonnei 50 Shigella sonnei 1 Afghanistan 3 Afrika 1 Algerije 1 Benin 1 Brazilië 1 Burkina Faso 2 Cuba 1 Dominicaanse Republiek 8 Egypte 1 Ethiopië 1 Ghana 2 India 1 Indonesië 3 Italië 1 Kenia 2 DRC* 1 Mali 7 Marokko 1 Mexico 2 Peru 4 Senegal 1 Tsjaad 2 Tunisië 1 Turkije 1 Vietnam Totaal 69 * DRC = Democratische Republiek Congo 44/48

3.3.9. Resistentie tegen antibiotica Shigella s zijn entero-invasieve bacteriën die kunnen penetreren in de epitheelcellen van het slijmvlies van de dikke darm 20,21. De behandeling van een shigellose bestaat uit rehydratatie en een antibioticabehandeling. De antibiotica zorgen meestal voor een snelle genezing zonder nasleep 22. Oorspronkelijk kon een groot aantal antibiotica efficiënt gebruikt worden voor de behandeling van shigellose. In de praktijk echter, verkleint het spectrum van de bruikbare antibiotica vanwege een stijging van de antibiotica resistenties. Deze stijging van antibioticaresistentie bij Shigella is een reëel probleem geworden voor de volksgezondheid en wordt voornamelijk veroorzaakt door het stijgen van het aantal multiresistente stammen. De antibiotica s tetracycline, ampicilline en co-trimoxazole (associatie van trimethoprimesulfamethoxazole,tmp-smx) welke in de jaren 90 als eerste keuze gebruikt werden zijn momenteel niet meer efficiënt. Momenteel zijn de aanbevolen antibiotica s voor de behandeling van Shigellose de beta-lactamines of fluoroquinolonen 23,24,25. Een constant toezicht op de antibioticaresistentie is, noodzakelijk om de tijdelijke variaties in het antibiogram op te merken. Dit toezicht werd in het verleden occasioneel uitgevoerd maar vanaf het jaar 2004 houdt het NRCSS op regelmatige basis toezicht op de gevoeligheid van de geïsoleerde stammen voor antimicrobiële agentia. In 2005 werden een totaal van 155 (van de 425) Shigella stammen; nml. 107 S. sonnei, 21 S. flexneri, 9 S. dysenteriae et 18 S. boydii, onderzocht met de schijfjes diffusie methode van Kirby-Bauer volgens de richtlijnen van de CLSI. De geteste antibiotica zijn dezelfde als deze die gebruikt worden voor het antibiogram van Salmonella. Al de Shigella sonnei stammen (behalve 1) zijn resistent tegen minstens 2 antibiotica. Tabel 45 : Frequentie van resistente en multiresistente stammen bij Shigella sonnei, flexneri, boydii et dysenteriae (2005) Serotype N % resistente stammen tegen n antbiotica (0 < n 8) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 S. sonnei 107 0.9 0 0.9 5,5 3.7 70.9 16.7 0.9 0 S. flexneri 21 0 14.3 4.8 14.3 4,8 14.3 19.1 28.6 0 S. dysenteriae 9 0 0 0 0 33.3 0 22.2 44.4 0 S. boydii 18 16.7 0 11.2 5.6 55.6 0 0 11.2 0 3.3.9.1. Shigella sonnei: Tabel 46 : Shigella sonnei (N=107) : Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 28,0 0,9 0,0 76,6 0,0 98,1 2,8 6,5 5,6 0,0 0,9 92,5 93,5 97,2 I 0,0 7,5 0,0 0,9 0,0 0,0 38,3 0,0 0,0 0,0 42,1 5,6 0,0 0,9 G 72,0 91,6 100,0 22,4 100,0 1,9 58,9 93,5 94,4 100,0 57,0 1,9 6,5 1,9 45/48

Tabel 47 : Shigella sonnei. Antibiogrammen (N=107, 2005) Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 1 0,9 Tmp Stx 2 1 0,9 Amp Tet Sul 3 1 0,9 Tmp Nal Stx 3 4 3,7 Tmp Sul Stx 3 1 0,9 Amp Tmp Sul Stx 4 3 2,8 Tmp Str Sul Stx 4 1 0,9 Amp Tet Tmp Chl Str 5 1 0,9 Amp Tmp Str Sul Stx 5 13 12,1 Tet Tmp Str Sul Stx 5 62 57,9 Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx 6 4 3,7 Amp Tet Tmp Str Sul Stx 6 7 6,5 Tet Tmp Chl Str Sul Stx 6 7 6,5 Amp Amx Tet Tmp Str Sul Stx 7 1 0,9 Totaal 107 100 3.3.9.2. Shigella flexneri Tabel 48 : Shigella flexneri (N=21) : Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 52,4 0,0 0,0 85,7 0,0 66,7 0,0 9,5 57,1 0,0 0,0 100,0 57,1 57,1 I 0,0 38,1 0,0 0,0 0,0 0,0 33,3 0,0 0,0 0,0 81,0 0,0 0,0 0,0 G 47,6 61,9 100,0 14,3 100,0 33,3 66,7 90,5 42,9 100,0 19,0 0,0 42,9 42,9 Tabel 49 : Shigella flexneri. Antibiogrammen (N=21, 2005) Antibiogrammen Resistenties N % Str 1 3 14,3 Tet Str 2 1 4,8 Amp Tet Chl Str 4 3 14,3 Tet Tmp Chl Str 4 1 4,8 Amp Tet Tmp Chl Str 5 1 4,8 Tet Tmp Str Sul Stx 5 2 9,5 Amp Tet Tmp Str Sul Stx 6 2 9,5 Tet Tmp Chl Str Sul Stx 6 1 4,8 Tet Tmp Nal Str Sul Stx 6 1 4,8 Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx 7 5 23,8 Tet Tmp Nal Chl Str Sul Stx 7 1 4,8 Totaal 21 100 46/48

3.3.9.3. Shigella dysenteriae Tabel 50 : Shigella dysenteriae (N=9) : Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 77,8 0,0 0,0 100,0 0,0 88,9 0,0 0,0 55,6 0,0 0,0 100,0 88,9 88,9 I 0,0 44,4 0,0 0,0 0,0 0,0 77,8 0,0 0,0 0,0 77,8 0,0 0,0 0,0 G 22,2 55,6 100,0 0,0 100,0 11,1 22,2 100,0 44,4 100,0 22,2 0,0 11,1 11,1 Tabel 51 : Shigella dysenteriae. Antibiogrammen (N=9, 2005) Antibiogrammen Resistenties N % Amp Tet Chl Str 4 1 11,1 Tet Tmp Str Sul Stx 4 2 22,2 Amp Tet Tmp Str Sul Stx 6 2 22,2 Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx 7 4 44,4 Totaal 9 100 3.3.9.4. Shigella boydii Tabel 52 : Shigella boydii (N=18) : Percentage van resistente (R), intermediaire (I) en gevoelige (G) stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2005). Amp Amx Ctx Tet Cip Tmp Neo Nal Chl Gen Kan Str Sul Stx R 11,1 0,0 0,0 22,2 0,0 66,7 0,0 0,0 11,1 0,0 0,0 83,3 77,8 66,7 I 0,0 5,6 0,0 0,0 0,0 0,0 50,0 0,0 0,0 0,0 94,4 16,7 0,0 0,0 G 88,9 94,4 100,0 77,8 100,0 33,3 50,0 100,0 88,9 100,0 5,6 0,0 22,2 33,3 Tabel 53 : Shigella boydii. Antibiogrammen (N=18, 2005) Antibiogrammen Resistenties N % Gevoelig 0 3 16,7 Str Sul 2 1 5,6 Tet Str 2 1 5,6 Tet Str Sul 3 1 5,6 Tmp Str Sul Stx 4 10 55,6 Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx 7 2 11,1 Totaal 18 100 47/48

Referenties 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 Fisher, I.S.T. (1999) Le réseau de surveillance international Enter-Net : objectifs et organisation. Eurosurveillance 4 :58-62. Popoff, M.Y. (2001) Formules antigéniques des sérovars. 8 ème éd. Institut Pasteur de Paris, WHO Collaborating Centre for Reference and Research on Salmonella. Popoff, M.Y., J. Bockemühl, and L.L. Gheesling. 2004. Supplement 2002 (no. 46) to the Kauffmann- White scheme. Res. Microbiol. 155:568-570. Kaufmann F. (1966) The bacteriology of Enterobacteriaceae. Munksgaard, Copenhagen. Ewing W.H. October 1971. Biochemical Reactions of Shigella, méthodes de laboratoire pour l identification des Entérobactéries. Institut Pasteur, Le Minor L., Richard C. CLSI, Performance Standards for Antimicrobial Disk Susceptibility Testing: Eight International Supplement. M2A6, Table 2A, Vol. 18, NO. 1, 1998, pp.10-13. Zone diameter interpretative standards and equivalent minimum inhibitory concentration (MIC) breakpoints for Enterobacteriaceae (NCCLS, Performance Standards for Antimicrobial Disk Susceptibility Testing: Eight International Supplement. M2A6, Table 2A, pp.10-13,vol. 18, NO. 1, 1998). Threlfall, E. J., and J.H. Frost. 1990. The identification, typing and fingerprinting of Salmonella : laboratory aspects and epidemiological applications. J. Appl. Bacteriol. 68:5-16. Moss, P.J., and R.C. Read. 1995. Empiric antibiotic therapy for acute diarrhea in the developed world. J. Antimicrob. Chemother. 35:903-913. Carlstedt, G. P. Dahl, P.M. Niklasson, K. Gullberg, G. Banck, and G. Kahlmeter. 1990. Norfloxacin treatment of salmonellosis does not shorten the carrier stage. Scand. J. Infect. Dis. 22:553-556. Buisson, Y. 1991. Faut-il traiter les proteurs de Salmonella? Bull. Epémiol. Hebdom. 4:13-14. Moss, P. 2003. Infections of the gastrointestinal tract. In Antibiotic and Chemotherapy, Anti-infective agents and their use in therapy, 8th Edition Ed. R. G. Finch, D. Greenwood, S.R. Norby, R.J. Whitley, Churchill Livingstone pp 667-681. Threlfall, E. J. 2000. Epidemic Salmonella Typhimurium DT104- a truly international multiresistant clone. J. Antimicrob. Chemother. 46:7-10. Bertrand, S., F.-X. Weill, A. Cloeckaert, M. Vrints, K. Praud, K. Dierick, C. Wildemauwe, C. Godard, P. Butaye, H. Imberecht, P.A.D. Grimont, and J.-M. Collard. 2006. Clonal emergence of an extended spectrum β-lactamase-producing (CTX-M-2) Salmonella enterica serovar Virchow isolates with a reduced susceptibility to ciprofloxacin in poultry and humans in Belgium and France, 2000 2003. J. Clin. Microbiol. 44(8):2897-903. Wybo, I., C. Wildemauwe, C. Godard, S. Bertrand, and J.-M. Collard. Surveillance of antimicrobial drug resistance in nontyphoid human Salmonella in Belgium: Trends for the period 2000-2002. Acta Clin. Belgica 59(4):152-160. F. Van Immerseel, F. Pasmans, J. De Buck, I. Rychlik, H. Hradecka, J.M. Collard, C. WIildemauwe, M. Heyndrickx, R. Ducatelle and F. Haesebrouck. 2004. Cats as a risk for transmission of antimicrobial drug-resistant Salmonella. Emerg. Infect. Dis. 10(12):2169-2174. Doublet, B., P. Butaye, H. Imberechts, J.-M. Collard, E. Chaslus-Dancla, and A. Cloeckaert. 2004. Salmonella Agona habouring genomic island 1-A. Emerg. Infect. Dis. 10(4):756-758. Weill F.X., S. Bertrand, F. Guesnier, S. Baucheron, P.A.D. Grimont and A. Cloeckaert. 2006. Ciprofloxacin-resistant Salmonella Kentucky in Travelers. Emerg. Infect. Dis. 12(10):1611-1612. Trends and sources of zoonoses, zoonotic agents and antimicrobial resistance in the european union in 2004, March 2006, European Food Safety Authority, The EFSA Journal 2005-310. Le Minor L. et Richard C. Méthodes de laboratoire pour l identification des entérobactéries. 1993, Ed. Institut Pasteur, Paris, pp. 217. Grimont P.A.D., Grimont F., and Bouvet P.J.M. 2000. Shigella. In Précis de Bactériologie clinique. Ed. J. Freney, F. Renaud, W. Hansen, C. Bollen. Eska, Paris, pp. 1129-1135. Niyogi, S.K. 2005. Shigellosis. J. Microbiol. 43:133-143. International Note - Antibiotics in the management of shigellosis. 2004. WHO Weekly Epidemiological Record, Vol 79, N o 39, pp 355-356 http://www.who.int/wer/2004/en/wer7939.pdf. Miron, D., M. Torem, R. Merom, and R. Colodner. 2004. Azithromycin as an alternative to nalidixic acid in the therapy of childhood shigellosis. Pediatr. Infect. Dis. J. 23(4):367-368. Jain, S.K., A. Gupta, B. Glanz, J. Dick, and G.K. Siberry. 2005. Antimicrobial-resistant Shigella sonnei: limited antimicrobial treatment options for children and challenges of interpreting in vitro azithromycin susceptibility. Pediatr. Infect. Dis. J. 24(6):494-497. 48/48

NATIONAAL REFERENTIECENTRUM VOOR SALMONELLA EN SHIGELLA JAARVERSLAG 2005 AFDELING BACTERIOLOGIE DEPARTEMENT MICROBIOLOGIE WIV, September 2006 Uitgever : J. M. Collard J. Wytsmanstraat 14, B-1050 Brussel WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID