VZW Airsoft Oostende. Inhoud :



Vergelijkbare documenten
1. Inleiding : 1.1 Bepaling van een kaart : 1.2. Belang van het kaartlezen : 1.3. Soorten kaarten : 1.4. De kaartprojectie : KAARTLEZEN :

Tochttechnieken Cursus Coördinatie Bijlage cursus 5

Reader oriëntatietechnieken

Landkaarten en coördinaten

St. Scouting St. Franciscus Wijchen

WIE ZOEKT, DIE VINDT!

Richtingen, coördinaten en oriënteren

De metrieke schaal is de verhouding van de afstand in werkelijkheid tot de afstand op kaart.

Stafkaart DOCK. Dropping Oudleiding Chiro Kaart hoogtelijn. kilometervak. akkerland. weiland. naaldbos. loofbos

HIKE BOEKJE #RSW-NVF

Cursus Kaart en Kompas

Een overzicht van de meest gebruikte tochttechnieken

inkijkexemplaar Ontwerp van de lamp Ontwerp

Tochttechnieken. Cursus kaart en kompas. Bijlage cursus 5. Door: Maurits Westerik Jong Nederland De Lutte. December 2008.

Opleiding Meetploegen

1. INLEIDING PERSPECTIEVEN PROJECTIEMETHODEN AANZICHTEN TEKENEN PERSPECTIEF TEKENEN BRONVERMELDING...

Hoofdstuk 6 : Projectie en Stelling van Thales

Vlakke meetkunde. Module Geijkte rechte Afstand tussen twee punten Midden van een lijnstuk

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Wiskunde: goniometrie en meetkunde. 22 juli dr. Brenda Casteleyn

Boldriehoeken op een wereldkaart. 1. Op zoek naar de kortste afstand

Hoofdstuk 7 : Gelijkvormige figuren

Cursus KeyCreator. Oefening 12: Perspectief in 2D

PARATE KENNIS & VAARDIGHEDEN WISKUNDE 1 STE JAAR 1. TAALVAARDIGHEID BINNEN WISKUNDE. a) Begrippen uit de getallenleer ...

De vectorroute bestaat er in twee varianten: Met een vaste noordpijl en met een draaiende noordpijl.

Het is de bedoeling om de motor zodanig te laten draaien dat de schotel als het ware steeds in deze Clarck belt kijkt.

Lessen over Cosmografie

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2)

3. Tekentechnieken. Sommige symbolen zijn duidelijk, andere niet. Van links naar rechts staat het symbool (en de werkbalkknop) voor

4X4 DRIVERS ROADBOOKS

Basisbegrippen 3D-tekenen.

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 1 woensdag 14 mei uur

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2005-I

Niveauproef wiskunde voor AAV

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 1 dinsdag 18 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo

Cursus KeyCreator. Oefening 13: Audiocassette

SAMENSTELLEN EN ONTBINDEN VAN SNIJDENDE KRACHTEN

Domein A: Inzicht en handelen

Eindexamen wiskunde B havo I

Het gewicht van een paard

WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR

Wiskunde D-dag Vrijeschool Zutphen VO donderdag 18 februari, 12:30u 16:30u. Aan de gang

Los de volgende vergelijkingen op. Rond eventueel af op 2 decimalen.

Les 11. Meetkundige begrippen. Lijnen. een gebogen lijn een gebroken lijn een rechte. Een rechte benoemen we met een kleine letter.

Kaart en kompas. Oriënteren met kaart en kompas. Amundsenvendel Ermelo. Kaart en kompas. E r m e l o

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

We willen dat de magnetische inductie in het punt K gelijk aan rul zou worden. Daartoe moet men door de draad AB een stroom sturen die gelijk is aan

Adventure Race Tips & Tricks

Bijlage 11 - Toetsenmateriaal

Oriënteren Kaart en Kompas

MEETKUNDE 120 PUNTEN, LIJNEN EN VLAKKEN

Ruimtelijke oriëntatie: plaats en richting

leeftijd kwelder (in jaren)

Graphics. Small Basic graphics 1/6

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 18 mei 13:30-16:30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 18 mei 13:30-16:30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Soorten lijnen. Soorten rechten

Bijlage 1 Rekenen met wortels

DE TOENEMENDE LAGENSNIT MET PROJECTIE (vanaf 120 )

Examen HAVO. wiskunde B1,2

RECHTEN. 1. Vul in met of. co(a) = (-2,3) a y = -2x + 1 A a want 3-2.(-2)+3 co(a) = (4,1) a 3x -5y -2 = 0 A a want

wiskunde B vwo 2016-I

Op stap naar 1 B Minimumdoelen wiskunde

PROBLEEMOPLOSSEND DENKEN MET

Oriëntatieloop Handleiding

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

oefenbundeltje voor het vijfde leerjaar

Cursus KeyCreator. Oefening: briefstaander

Cartografische oefeningen antwoorden voor de leerkracht

Examen HAVO. wiskunde B1,2. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Wat is de som van de getallen binnen een cirkel? Geef alle mogelijke sommen!

wiskunde B havo 2018-I

Bereken hoeveel populieren hiervoor gebruikt zijn. Schrijf je berekening op.

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 1 donderdag 9 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

15 a De rechthoeken zijn 1 bij 6 lucifers, of 2 bij 5 lucifers, of 3 bij 4 lucifers. Zie figuur: Hoofdstuk 21 OPPERVLAKTE HAVO 21.

WISKUNDE-ESTAFETTE Minuten voor 20 opgaven. Het totaal aantal te behalen punten is 500

Construeer telkens twee hoeken waarvan de cosinus of sinus gegeven is. Teken voor elke opgave een andere goniometrische cirkel.

Hoofdstuk 4: Meetkunde

KOMPAS(STREKEN) EN ROUTETECHNIEKEN DE 32 KOMPASSTREKEN

1BK2 1BK6 1BK7 1BK9 2BK1

opdrachten bij hoofdstuk 7 Lijnen cirkels als PDF

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

wiskunde B vwo 2015-II

2 Meten Kaarten Materialen en technieken Meten en schetsen Praktijkopdrachten 2.16

Fundamentele elektriciteit

Examen VWO. wiskunde B (pilot) tijdvak 1 woensdag 18 mei uur

Taak na blok 1 startles 8

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl II OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Gebruik van constructievlakken.

ZESDE KLAS MEETKUNDE

wiskunde CSE GL en TL

Cursus KeyCreator. Tekenen van een ratel

Lijnen van betekenis meetkunde in 2hv

Netwerkdiagram voor een project. AOA: Activities On Arrows - activiteiten op de pijlen.

Hoofdstuk 1 : Hoeken ( Zie ook : boek pag 1 tot en met pag 33)

Fietsenstalling. Eigenschappen voor Polycarbonaat. Maximale gebruikstemperatuur. Lineaire uitzettingscoëfficiënt. Brandgedrag

1. Het getal = 1800 is even. De andere antwoorden zijn oneven: 2009, = 11, = 191, = 209.

Bal in de sloot. Hierbij zijn x en f ( x ) in centimeters. Zie figuur 2.

wiskunde B Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

MEETKUNDE 120 PUNTEN, LIJNEN EN VLAKKEN

Transcriptie:

KAARTLEZEN

Inhoud : KAARTLEZEN :...2 1. Inleiding :...2 1.1 Bepaling van een kaart :...2 1.2. Belang van het kaartlezen :...2 1.3. Soorten kaarten :...2 1.4. De kaartprojectie :...2 2. De Topografische Kaart :...3 2.1. De Legende van de kaart :...3 2.2. De schaal van de kaart :...3 2.2.1. De numerieke schaal :...3 2.2.2. De Grafische schaal afstanden en afmetingen :...7 2.3. Het Vierkantennet :...9 2.3.1. De Regiokaart :... 10 2.3.2. Gebiedskaart Bredene Houtave schaal 1/25.000 :... 11 2.4. De Coördinaten met toepassingen :... 12 2.4.1. Het aflezen van de coördinaten :... 12 2.4.2. De coördinaat op kaart zetten :... 13 3. Hoogtelijnen :... 16 3.1. Relatie hoogtelijnen en landvormen :... 16 3.2. Hoogtelijnen en Hoogtevlakken :... 16 3.3. Hoogtelijnenverschil of Interval :... 17 3.4. Hoogte Gradiënt :... 18 3.5. Hoogteverval :... 19 3.6. Referentievlak of nulvlak :... 19 3.7. Dieptelijnen en diepten :... 19 3.8. Praktische richtlijnen i.v.m. hoogtelijnen :... 19 3.8.1. Relatie gradiënt hellingsverloop hoogtelijn :... 20 3.8.2. Relatie hellingsverloop af te leggen weg :... 20 3.8.3. Relatie hoogtelijnen landvormen :... 22 4. Het Kompas :... 23 4.1. Doel :... 23 4.2. De Windroos :... 23 4.2.1. Kwadrantale verdeling in streken :... 23 4.2.2. Azimuthale verdeling in graden :... 24 4.3. Beschrijving van het kompas :... 24 4.3.1. De magneetnaald :... 24 4.3.2. De doorzichtige schijf :... 24 4.3.3. De draaibare roos of kroon :... 24 4.4. Fouten en afwijkingen op het kompas :... 25 4.4.1. De Variatie :... 25 4.4.2. De deviatie :... 25 4.5. De verschillende Noord - richtingen :... 25 4.6. Gebruik van het kompas :... 26 4.6.1. De Azimuth :... 26 4.6.2. Tegengestelde azimuthen en/of peilingshoeken :... 26 4.6.3. Het Alignement :... 27 4.6.4. Het bepalen van een azimuth op het terrein :... 28 Herhalingsvragen en opdrachten :... 29-1-

KAARTLEZEN : 1. Inleiding : Gedurende heel wat oefeningen zullen we gebruik maken van kaarten om een welbepaalde route te volgen, punten terug te vinden of om de weg te bepalen. Dit kan zowel gebeuren op zee als op land. 1.1 Bepaling van een kaart : Een kaart is een afbeelding van een deel van de aardoppervlakte op een plat vlak en dit op een meetkundige en conventionele manier uitgevoerd 1.2. Belang van het kaartlezen : - een aangeduide weg kunnen volgen - helling kunnen bepalen (op land) - positie op de kaart kunnen bepalen - reisweg kunnen uitstippelen - ondiepten en gevaren kunnen omzeilen (op zee) 1.3. Soorten kaarten : - Stafkaarten - wegenkaarten stadsplannen zeekaarten enz. 1.4. De kaartprojectie : Een stuk aardbol weergeven op een plat vlak gaat niet zonder vervorming.zoals men weet is het moeilijk een sinaasappel in een stuk papier te wikkelen zonder daarbij het papier te kreukelen. Om nu die vervorming tegen te gaan dient de kaartenmaker ( cartograaf) een bepaalde projectie ( weergave) toe te passen,zonder daarbij bepaalde voorname eigenschappen te laten verloren gaan. Een gekende kaartprojectie is de Mercator projectie (Belgische cartograaf 1512 1594). Hij beschouwde de aarde als een grote cilinder, die hij vervolgens als een plat vlak openvouwde ( de zogenaamde cilinder projectie en vooral gebruikt bij de zeevaart zie tekening ) De gebruikte projectie is bij alle kaarten echter niet dezelfde en zal grotendeels afhangen van het beoogde doel van de kaart.( militaire doeleinden, zeevaart, luchtvaart enz; ) De cursus beoogt enkel het gebruik van de topografische kaart of de zogenaamde stafkaart. Hier wordt gebruik gemaakt van het U.T.M projectie systeem.(het vierkantennet UTM (Universal Transverse Mercatorprojection ) en de kegelprojectie van Lambert Het UTM systeem is één universeel projectiesysteem en wordt door alle landen als standaardsysteem erkend. Het gebruik van de zeekaart komt later aan bod. -2-

2. De Topografische Kaart : 2.1. De Legende van de kaart : Vooraleer een kaart te gebruiken is het van belang dat eerst de legende van de kaart wordt geraadpleegd. Daarop vindt men allerlei nuttige bijzonderheden en een verklaring van de op de kaart aangebrachte tekens, afkortingen en symbolen. Al deze tekens hebben een eigen betekenis. De symbolen, waar een zeker logica inzit, worden meestal gebruikt ter aanduiding van natuurlijke of door de mens aangebrachte bijzonderheden, zoals rivieren, huizen, bossen enz. Deze symbolen zijn dan meestal overduidelijk zoals rivieren in het blauw, bossen in het groen. Niet alle tekens kunnen op de juiste schaal weergegeven worden.wegen en paden krijgen meestal een standaardbreedte ter aanduiding van de soort weg en niet de werkelijke breedte.beken en rivieren zijn meestal op soortgelijke manier gestandaardiseerd. Het is echter van groot belang dat je vertrouwd raakt met de wijze waarop die informatie op de kaart wordt weergegeven. Pas dan zul je er ten volle profijt uithalen. 2.2. De schaal van de kaart : Indien men de ware afmetingen en details van een bepaald terrein of lokaal op papier wil zetten zou men een enorm groot en onpraktisch plan verkrijgen. Daarom gaan we die afmetingen en details evenredig gaan verkleinen. In andere woorden, we gaan dit terrein of lokaal op schaal tekenen. De schaal is dan in feite de verhouding tussen de afstand van twee punten op die kaart (d) en de horizontale afstand tussen diezelfde punten op het terrein (D) 2.2.1. De numerieke schaal : Daaronder verstaan we de verhouding waarbij de afstanden op de kaart ( d ) verkleind zijn ten opzichte van de werkelijke afstanden op aarde ( D ) Die verhouding wordt dan ook voorgesteld door een breuk., waarbij we kunnen stellen dat : - hoe groter de noemer van de breuk, hoe kleiner de schaal - hoe kleiner de noemer van de breuk, hoe groter de schaal omdat 1 / 25.000 > 1/50.000 > 1/ 100.000-3-

2.2.1.1. De numerieke schaal afstanden en afmetingen: Meestal wordt gewerkt op kaarten op schaal 1/25.000 : dit wil zeggen dat op die kaart : 1 cm = 250 meter werkelijke afstand, maar ook dat 1 mm = 25 meter werkelijke afstand Hoe hebben we dit gevonden? -we geven de teller en de noemer van de breuk die de schaal voorstelt altijd dezelfde waarde.( zie voorbeelden 1 en 2 ) 1) Teller en noemer krijgen cm als gelijke waarden 1 ( cm ) 25.000 ( cm ) = 25.000 cm = 250 meter 2) Teller en noemer krijgen mm als gelijke waarden 1 ( mm ) 25.000 ( mm ) = 25.000 mm = 25 meter Hoeveel bedragen, op dezelfde kaart ( 1/25.000), telkens de werkelijke afstand in meter, voor 3 cm =..meter 3 mm =. meter 1,5 cm =.. meter 17 mm = meter Hoeveel bedraagt de werkelijke afstand in meter als er telkens 1 mm op een kaart van de verschillende schaalverhoudingen wordt afgemeten? (vul in) Afstand op kaart Schaalverhouding Werkelijke afstand 1 mm 1/10.000 1 mm 1/20.000 1 mm 1/50.000 1 mm 1/100.000 Wanneer de schaalgrootte van de kaart gekend is, kan men zelf een tabel maken, die ons zal toelaten de relatie afmeting op de kaart werkelijke afstand en omgekeerd op een gemakkelijke manier terug te vinden. -4-

Stel : de gebruikte kaart heeft een schaalverhouding van 1/25.000 Uit het vorige weet men reeds dat : 1 mm op de kaart = 25 meter werkelijke afstand We maken nu een tabel : Afmeting op kaart in mm Werkelijke afstand in meter Afmeting op kaart in mm Werkelijke afstand in meter 1 25 21 525 2 50 22 550 3 75 23 575 4 100 24 600 5 125 25 625 6 150 26 650 7 175 27 675 8 200 28 700 9 225 29 725 10 250 30 750 11 275 31 775 12 300 32 800 13 325 33 825 14 350 34 850 15 375 35 875 16 400 36 900 17 425 37 925 18 450 38 950 19 475 39 975 20 500 40 1000 Op de tabel is duidelijk te zien dat op een kaart met schaalverhouding 1/25.000 37 mm op de kaart = 925 meter werkelijke afstand en dat 175 meter werkelijke afstand = 7 mm op de kaart Let op de gebruikte eenheden ( mm of cm ) voor de afmetingen op de kaart -5-

2.2.1.2. De Formules : Bij het berekenen van de relatie tussen de afmetingen op de kaart en de werkelijke afstand, kan men ook gebruik maken van de Formules, waarbij : 1/M = de numerieke schaal van de kaart D d = werkelijke afstand op het terrein = afmeting op de kaart -Voorbeelden met oplossingen : 1/M 1/25.000 1/50.000? d 21 mm? 5 cm D? 1450 m 2 km Formule D = d x M d = D : M 1/M = d / D Oplossing 21 mm x 25.000 mm = 525.000 mm = 525 meter 1450 m : 50.000 m = 0.029 m = 29 mm 5 cm / 200.000 cm = 1 / 40.000 Let op : bij het toepassen van de formules dient men bij de berekeningen altijd gelijke waarden te gebruiken -Samenvatting: -De formule driehoek: Indien de teller = mm(cm ), dan is de noemer = mm ( cm ) d = mm (cm ), dan is D = mm (cm ) 1/M = d / D = verhouding d = D : M = bewerking ( deling ) D = d x M = bewerking ( vermenigvuldiging ) D = afstand op het terrein d = afmeting op kaart M = de schaal - de formule driehoek laat toe één van de elementen te vinden, indien de twee anderen gekend zijn. -6-

2.2.2. De Grafische schaal afstanden en afmetingen : De Grafische schaal is een metrieke schaal, aangepast aan de numerieke schaal van de kaart.( in dit geval 1/25.000) en die ons toelaat rechtstreeks afstanden op de kaart te kunnen afmeten. De grafische schaal bevindt zich onderaan de kaart. Talon De schaal 500 250 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 10 x 2 mm 2 cm 4 cm 12 cm Bovenstaande figuur illustreert een voorbeeld van een grafische schaal zoals men die terug kan vinden op een kaart met numerieke schaal 1/25.000. De grafische schaal heeft hoofdzakelijk 2 delen : -De feitelijke schaal - verdeeld in stukken van 500 meter - 500 meter = 2 cm - 1000 meter = 4 cm -De talon - verdeeld in tien stukken van 50 meter -2 mm = 50 meter De verdeling van de feitelijke schaal en de talon hangt uiteraard af van de numerieke schaal van de kaart. 2.2.2.1. Afstanden en Afmetingen : De afstand tussen A en F - We verdelen de gebogen lijn in kleine rechte stukken - We brengen deze kleine rechte stukken op eenzelfde bandpapier - We plaatsen de bandpapier langs de grafische schaal en lezen de afstand af 500 250 0 500 1000 1500 2000 2500 3000-7-

25 20 10 25 20 = 100 mm 2.500 meter -Een op het terrein gekende afstand overbrengen op de kaart door middel van de grafische schaal - Gekende afstand op het terrein = 3.200 meter - Op een band papier legt men de grafische schaal - We brengen 2 merktekens ( streepjes ) aan - één op de aanduiding van 3000 meter op de feitelijke schaal - één op de aanduiding van 200 meter op de talon - We brengen de afstand tussen beide merktekens van de band papier over op de kaart. 500 250 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 200 3000 3200 meter merkteken merkteken Uiteraard kan men ook een passer gebruiken, waarbij de opening van de passer gelijk is aan de afstand tussen beide merktekens. 2.2.2.2. Berekenen van de numerieke schaalgrootte : -Voorbeeld : we meten op de grafische schaal 25 mm en dit komt overeen met 1 km -Oplossing : werkelijke afstand = 1 km = 1.000.000 mm = D Schaalafstand = 25 mm = d D en d krijgen dezelfde waarden ( mm ) Schaalgrootte = de verhouding d / D = 25 mm / 1.000.000 mm -We kunnen vereenvoudigen 1/M = 1 / 40.000-8-

2.3. Het Vierkantennet : Zoals reeds aangehaald is de Topgrafische kaart een op schaal getekende weergave van een bepaald gebied op aarde. Nemen we als voorbeeld de kaart van België Grafische schaal -De kaart is verdeeld in gelijke genummerde vierkanten van 1 t.e.m 72. -Ieder genummerde vierkant stelt een bepaald gebied voor in België. ( regio ) -De grafische schaal van de kaart = 10 mm = gemeten afstand op kaart = d -De werkelijke afstand van die kaartafmeting = 30 km = D De numerieke schaal is bijgevolg de verhouding van : d / D = 10 ( mm) / 30.000.000 (mm) = 1 / 3.000.000 Wat stellen we vast? -De numerieke schaal van de kaart is klein. ( noemer van de breuk is groot ) -Het gebied is zeer groot. ( België) -De kaart bevat geen gegevens en is bijgevolg niet geschikt3 Besluit: -We nemen een regiokaart op groter schaal. -9-

2.3.1. De Regiokaart : Uit de kaart van België nemen we een Vierkantennet kaart van de regio waarin we ons bevinden en de activiteiten plaatsvinden (bv tijdens het Nautisch kamp ) Dit ligt in het gebied Bredene Houtave - Op de kaart van België zien we dat voor die regio de kaart met het netnummer 12 hierbij van toepassing is - De kaart is verdeeld in 4 gelijke gebiedkaarten die elk hun eigen afzonderlijke nummers hebben. - Het gebied waarin Bredene Houtave zich bevindt heeft de nummers 3-4 - De volledige kaartnummer is 12 / 3-4 grafische schaal -De grafische schaal van de regio kaart = 10 mm = afmeting op kaart = d -De werkelijke afstand van die kaartafmeting = 5 km = D -De numerieke schaal is bijgevolg de verhouding van d / D = 10 (mm ) / 5.000.000 ( mm ) = 1 / 500.000 Wat stellen we vast? -De numerieke schaal van de kaart wordt groter. ( noemer van de breuk verkleind ) -Het gebied wordt kleiner. ( regio van België ) -De kaart bevat wel al enkele gegevens, doch nog niet voldoende. Besluit: -Hoe kleiner de schaal, hoe groter het gebied, doch geen gegevens. -Hoe groter de schaal, hoe kleiner het gebied, meer gegevens maar nog niet voldoende. We nemen een kaart van het gebied op nog groter schaal. -10-

2.3.2. Gebiedskaart Bredene Houtave schaal 1/25.000 : één vierkant = 1 km² 40 mm op kaart = 1.000 meter werkelijke afstand één zijde = 1 km 1 mm op kaart = 25 meter werkelijke afstand één zijde = 40 mm op kaart -11-

2.4. De Coördinaten met toepassingen : Op de kaart (blz. 10) ziet men dat ieder vierkant gekenmerkt wordt door coördinaten. Dit zijn de cijfers die we terugvinden aan de randen van de kaart We onderscheiden 2 soorten coördinaten. -De coördinaten van de liggende rand = de rechtswaarde -worden afgelezen van links naar rechts en hun waarde is terug te vinden op de boven- en onderkant van de kaart. -ze worden gevormd door de verticale lijnen van vierkantennet / Y grids -men noemt ze ook de lengte coördinaten of Y coördinaten -De coördinaten van de staande rand = de hoogwaarde -worden afgelezen van onder naar boven en hun waarde is terug te vinden op de linker en rechterkant van de kaart -ze worden gevormd door de horizontale lijnen van het vierkantennet /Xgrids -men noemt ze ook de breedte coördinaten of X coördinaten Let op : -de richting van de Y grids is de N Z richting van het vierkantennet -het noorden ligt bovenaan -het zuiden ligt onderaan -de richting van de X grids is de W O richting van het vierkantennet -het westen ligt links -het oosten ligt rechts 2.4.1. Het aflezen van de coördinaten : -In principe wordt steeds eerst de Y coördinaten afgemeten en genoemd, daarna pas de X - coördinaten. -De verticale en horizontale lijnen die de vierkanten vormen op de kaart, worden de Gridlijnen genoemd -De Gridlijnen zijn aangeduid door 2 of 3 cijfers. Dit zijn de Coördinaatcijfers of coördinaatwaarden -De coördinaatcijfers worden in de cursus steeds gevolgd door 3 cijfers omdat dit altijd overeenkomt met het aantal meters werkelijke afstand dat het punt op de kaart verwijderd is t.o.v. de Gridlijn -12-

Voorbeelden : coördinaten = 52 700 / 215 450, waarbij : 52 = Gridlijn van de Y coördinaat 700 = de afstand in meter rechts van de Gridlijn 52 215 = Gridlijn van de X coördinaat 450 = de afstand in meter boven de Gridlijn 215 2.4.2. De coördinaat op kaart zetten : Bij de nu volgende uitleg gaan we nog altijd van de veronderstelling uit dat de gebruikte schaal 1/25.000 is. In de toekomst zullen alle nieuwe topgrafische kaarten omgezet worden in de schaal 1/20.000. -Eerste methode : door gebruik van de grafische schaal Punt A heeft als coördinaten : 52 700 / 215 450 -We meten op de grafische schaal de 3 laatste cijfers waarden van elk der coördinaten en brengen ze over op het vierkantennet. Opmerking : de figuren komen niet altijd overeen met hun werkelijke afmetingen -Het afmeten gebeurt vanuit het snijpunt der beide Gridlijnen Y en X (52 en 215) -13-

-Tweede Methode : door berekening en gebruik van een meetlat in mm Punt A heeft als coördinaten : 52 700 / 215 450 -Bij een schaal van 1/25.00 weet men dat : -één vierkant vier gelijke zijden heeft van elk 4 cm = 40 mm -40 mm = 1 km = 1.000 meter -1 mm = 1.000 : 40 = 25 meter -We delen het aantal meters ( 3 laatste cijfers ) t.o.v. de Y - Gridlijn door 25 = 700 : 25 = 28 of 28 mm op de kaart komt overeen met 700 meter werkelijke afstand Y - Y = 28 mm -We delen het aantal meters ( 3 laatste cijfers ) t.o.v. de X - Gridlijn door 25 = X - X = 18 mm 450 : 25 = 18 of 18 mm op de kaart komt overeen met 450 meter werkelijke afstand -Met een meetlat meten we nu beide gevonden waarden van Y -Y en van X - X af op hun respectievelijke lijnen. -De meeste kompassen zijn daartoe voorzien van een gegradueerde schaal in mm. -Het afmeten gebeurt vanuit het snijpunt der beide Gridlijnen. -14-

-Derde Methode : door gebruik van een Raster ( Roamer ) -Een raster of roamer wordt gemaakt op een transparant en bestaat hoofdzakelijk uit 2 delen : -De binnenroamer : -Dit is een door kruisende verticale en horizontale lijnen uiterst fijn verdeeld vierkant van de kaart (= 40 mm x 40 mm b!j schaal 1/25.000) -De vierkant is verdeeld in vakjes van 1/10 ( indien mogelijk 1/20 ) -Aan de 4 zijden van het vierkant is de verdeling van de tienden (0 t.e.m. 10) - 1/10 = 4 mm = 100 meter werkelijke afstand - 1/20 = 2 mm = 50 meter werkelijke afstand - De binnenroamer bedekt één vierkant van het vierkantennet van de kaart. Doel : de directe aflezing van de coördinaten -De buitenroamer : -De buitenroamer is groter dan de binnenroamer -Is eveneens gegradueerd in tienden en soms in 1/20 -De schaal heeft dezelfde waarde als die van de binnenroamer -Doel : -de gegeven coördinaten in kaart brengen -de directe aflezing van de coördinaten -15-

3. Hoogtelijnen : Hoogtelijnen zijn lijnen op kaarten die plaatsen verbinden van dezelfde hoogteligging. Het zijn kromme en gebogen lijnen en de cijfers in de krommingen duiden de hoogten aan uitgedrukt in een bepaalde eenheid. ( in ons geval in meter ) Op een topografische kaart zijn de hoogtelijnen bruin van kleur en ze worden gerekend t.o.v. het nulvlak of het referentievlak van het zeewater ( zie verder cursus : referentievlak ) 3.1. Relatie hoogtelijnen en landvormen : Om een beter inzicht te krijgen hoe we aan de hand van de hoogtelijnen een landschap kunnen voorstellen, kunnen we het volgende doen : -We snijden een halve aardappel in schijven van gelijke dikte. We merken direct dat de snijlijnen op de halve aardappel goed gemarkeerd zijn -We kunnen nu de vorm van de aardappel op een plat vlak voorstellen als onregelmatige gebogen en gesloten lijnen. We bekomen dan een bovenaanzicht. -We kunnen onze aardoppervlak nu op dezelfde manier voorstellen. Ook hier gaan we van de veronderstelling uit dat het gesneden wordt in schijven van gelijke dikte. 3.2. Hoogtelijnen en Hoogtevlakken : - Hoogtelijnen zijn gesloten kromme lijnen die plaatsen verbinden op dezelfde hoogteligging. - Hoogtevlakken zijn de doorgesneden vlakken -16-

3.3. Hoogtelijnenverschil of Interval : Wordt ook wel eens het gelijk hoogteverschil of hoogte interval genoemd. Hieronder verstaat men, het verschil in hoogte tussen de verschillende hoogtevlakken.anders gezegd de dikte van de schijven De hoogte interval is voor alle kaarten niet dezelfde en hangt grotendeels af van de plaats en het gebied waar men zich bevindt. Zo krijgt men voor België een gemiddelde waarde van : - 5 meter voor laag België - 10 meter voor midden België - 20 meter voor hoog België Deze waarden kunnen echter nog verschillend zijn. -17-

3.4. Hoogte Gradiënt : De hoogtegradiënt mag men niet verwarren met de hoogtelijnenverschil - De gradiënt - komt overeen met de ruimte tussen twee opeenvolgende hoogtelijnen - naar gelang de helling van het terrein is ze veranderlijk - De hoogtelijnenverschil - komt overeen met de verticale hoogte tussen de hoogtevlakken - op één en dezelfde kaart blijft ze gelijk Opmerking : - hoogtelijnen ver uiteen = zwak gradiënt = kleine helling = A.B - hoogtelijnen dicht bijeen = steil gradiënt = grote helling = C.D -18-

3.5. Hoogteverval : De hoogteverval is de loodrechte afstand tussen het referentievlak en de hoogtelijn (of een punt op de kaart ).Het is dus de hoogte boven zeeniveau. 3.6. Referentievlak of nulvlak : Het referentievlak of nulvlak is het vlak van het zeeniveau vanwaar de hoogten en de diepten worden gemeten. Deze is terug te vinden onderaan de kaart. Op de Belgische kaarten is dit meestal : - de T.A.W. = tweede aanpassing van het water of - het G.L.LW.SP = het gemiddeld laagste laagwater van Springtij Ten opzichte van het referentievlak worden de hoogtelijnen genummerd, rekening houdend met de voor die kaart geldende hoogtelijnenverschil (interval) hoogten 3.7. Dieptelijnen en diepten : diepten Men spreekt over diepten wanneer een punt op de kaart lager ligt dan het nulvlak of referentievlak. Ze komen meestal voor in de lage landen ( Nederland ) en uiteraard ook op zeekaarten. Diepten staan ook op de kaart aangeduid, maar dan is er sprake van dieptelijnen. 3.8. Praktische richtlijnen i.v.m. hoogtelijnen : Onderstaande richtlijnen zijn bedoeld om op een praktische en vlugge manier de kaart te interpreteren en zodoende een beeld te kunnen vormen over het landschap die de kaart voorstelt. -19-

3.8.1. Relatie gradiënt hellingsverloop hoogtelijn : - Geen hellingsverloop - Wanneer het terrein plat is ( zonder hoogteverschil ) is er ook geen helling en wordt bijgevolg voor dit gedeelte van de kaart geen hoogtelijnen getekend. - Gelijkmatige en ongelijkmatige hellingsverloop - Wanneer de tussenruimte tussen de hoogtelijnen een gelijk verloop hebben ( gradiënt is regelmatig of constant ) dan verloopt de helling van dit gedeelte van de kaart ook gelijkmatig - Wanneer de tussenruimte tussen de hoogtelijnen geen gelijk verloop hebben ( gradiënt is niet regelmatig ) dan verloopt de helling van dit gedeelte van de kaart ook niet gelijkmatig - Grote helling en kleine helling -Is de afstand ( gradiënt ) tussen de hoogtelijnen klein dan is de helling groot -Is de afstand ( gradiënt ) tussen de hoogtelijnen groot dan is de helling klein 3.8.2. Relatie hellingsverloop af te leggen weg : - De hellingshoek -Stel dat we een helling opklimmen ( tussen de hoogtelijnen 30 en 60 m ). -De af te leggen weg C D is duidelijk korter dan die van A - B -20-

Besluit : -grote hellingshoek = kleiner de afstand = steile helling = C > D -kleine hellingshoek = groter de afstand = kleine helling = A > B Let op : -de kortste weg is niet noodzakelijk altijd de juiste en gemakkelijkste weg -Loopt een weg nu evenwijdig aan de hoogtelijnen, dan is er praktisch geen helling en loopt de weg plat. We blijven op dezelfde hoogtelijn. ( weg E F ) -Loopt een weg schuin op de hoogtelijnen, dan zal er een hoek gevormd worden tussen de weg en de hoogtelijn, de zogenaamde hellingshoek. ( Weg F -G en G -H ) -Loopt een weg loodrecht op de hoogtelijnen, dan is de hellingshoek 90 en loopt de weg loodrecht naar omhoog ( weg H -I ) Hieronder staat een voorbeeld hoe men een kaart moet interpreteren. Let vooral op het hoogtelijnenverschil ( interval ) en de ruimte tussen de hoogtelijnen ( gradiënt ) -21-

3.8.3. Relatie hoogtelijnen landvormen : Een goede waarnemer weet aan het juist interpreteren van de hoogtelijnen,onder welke vorm het landschap ( terrein) waarin hij zich bevindt er uit zal zien. Onderaan staan enkele voorbeelden van verschillende groepen van hoogtelijnen ; daarnaast ziet men het landschap. Ze staan echter niet op hun juiste plaats. Zoek nu zelf uit bij welke hoogtelijnengroep het juiste landschap past. Hoogtelijnen Landeigenschappen 1 A 2 B 3 C 4 D 5 E 6 F Oplossing: 1 2 3 4 5 6-22-

4. Het Kompas : 4.1. Doel : Het kompas dient voor het aangeven van richtingen en het vaststellen van richtingen bij het peilen van referentiepunten op een kaart en op het terrein. 4.2. De Windroos : De windroos is verdeeld in 4 kwadranten en de verdeling ervan kan op verschillende manieren gebeuren, met name : 1 e Kwadrantaal en uitgedrukt in streken 2 e Kwadrantaal en uitgedrukt in graden 3 e Azimuthaal en uitgedrukt in graden De 2 e manier komt niet veel meer voor en is in onbruik geraakt 4.2.1. Kwadrantale verdeling in streken : De windroos is verdeeld in 32. volle streken, waarvan de 16 voornaamste zijn : De hoofdwindstreken Noord ---- N Oost ------ E Zuid ------- S West ----- W De tussen hoofdwindstreken Noordoost ---- NE Zuidoost ------ SE Zuidwest ----- SW Noordwest --- NW De tussen tussen hoofdwindstreken Noord Noord Oost ---- NNE Oost Noord Oost ------ ENE Oost Zuid Oost --------- ESE Zuid Zuid Oost --------- SSE Zuid Zuid West ----------- SSW West Zuid West --------- WSW West Noord West ------ WNW Noord Noord West ----- NNW Opmerking : de afkortingen van de windstreken zijn volgens het Engels systeem ( S = South en E = East ) -23-

4.2.2. Azimuthale verdeling in graden : Het aflezen van de windroos gebeurt meer en meer volgens de azimuthale verdeling en in graden ( ). De streeknamen vallen daarbij weg en de aanduidingen ervan in graden worden altijd weergeven door 3 cijfers. We beginnen met 000 ( N ) en zo in wijzerzin verder tot men terug aan het beginpunt komt of 360. We krijgen voor de respectievelijke hoofd - en de tussen hoofdwindstreken de volgende azimuthale aflezing : N = 000 E = 090 S = 180 W = 270 NE = 045 SE = 135 SW = 225 NW = 315 4.3. Beschrijving van het kompas : Een beschrijving geven van alle op de markt zijnde kompassen is uiteraard een onmogelijk taak.we beperken ons tot een algemene beschrijving van de delen. Het kompas bestaat hoofdzakelijk uit drie delen : 4.3.1. de magneetnaald 4.3.2. de doorzichtige schijf 4.3.3.de draaibare roos of kroon 4.3.1. De magneetnaald : Bevindt zich in de midden van de binnenroos en de rode uiteinde ervan blijft onveranderlijk het magnetisch noorden aanwijzen. 4.3.2. De doorzichtige schijf : De op de doorzichtige schijf aangebrachte pijl ( de marspijl ) meestal gekleurd in rood of blauw, duidt de marsrichting aan. Verder is de schijf voorzien van een gegradueerde schaal in mm, cm of inches ( naargelang het soort kompas). Meestal voorziet de schijf in een Km schaal voor de schalen 1/25.000 en 1/50.000 dit naargelang het type kompas. Een op de schijf aangebrachte merkteken ( pijltje) laat toe de richting af te lezen. 4.3.3. De draaibare roos of kroon : - De buitencirkel van de draaibare roos is verdeeld in 360 - De binnencirkel is voorzien van N S lijnen met W E band ( is eveneens verstelbaar ) Opmerking : - het kompas steeds horizontaal houden, de armen uitgestrekt en naar omlaag - Het gezicht steeds richten naar het te peilen werp of marsrichting - Het kompas vrijwaren van magnetische invloeden -24-

4.4. Fouten en afwijkingen op het kompas : 4.4.1. De Variatie : De variatie wordt veroorzaakt door het aardmagnetisme en zal de magneetnaald van het kompas doen afwijken van het Ware noorden. Die afwijking kan zowel links ( W ) of rechts ( E ) zijn, is jaarlijks veranderlijk en verschilt van plaats tot plaats op aarde. In onze streken is de variatie +- 02 W,( jaar 2001 ) en vermindert jaarlijks van +- 7 ( de waarde ervan staat in de rechterbovenhoek van de kaart vermeld) 4.4.2. De deviatie : De deviatie wordt veroorzaakt door de magnetische invloeden die zich dicht bij het magnetisch kompas kunnen bevinden en waardoor de magneetnaald van het kompas een tweede afwijking t.o.v. het Magnetisch noorden gaat ondervinden. Die afwijking kan ook hier rechts ( E ) of links ( W ) zijn. - Magnetische invloeden dichtbij het kompas kunnen zijn : - hoogspanningskabels - ijzeren constructies ( bruggen, masten ) - een auto of vrachtwagen ( denk aan ijzeren massa en de batterijen ) - een spoorweg Daarom het belang van zich zover mogelijk daarvan te verwijderen 4.5. De verschillende Noord - richtingen : - Het Ware Noorden W N Wordt ook wel eens het Geografisch Noorden genoemd - Het Magnetisch Noorden - MN Is de richting die de magneetnaald van het kompas zal aanduiden ( indien geen magnetische invloeden op het terrein aanwezig ) - Het Vierkantennet Noorden ( kaartnoorden ) of Grid Noorden - GN Is de richting van de bovenkant van de kaart ( Y grid) a. = Convergentiehoek tussen het WN en GN ( meridiaan convergentiehoek ) -Deze hoek is zeer klein en is verwaarloosbaar ( +- 1 ) b. = De variatie -De hoek tussen het WN en het MN ( variatie = W, MN ligt links van het WN ) c. = Afwijking ( declinatie ) van het MN t.o.v. het vierkantennet Opmerking : -De hoeken van de bovenstaande figuur zijn niet in ware grootte weergegeven. -In werkelijkheid zijn ze zeer klein en in de praktijk voor onze streken te verwaarlozen. -25-

4.6. Gebruik van het kompas : 4.6.1. De Azimuth : Onder Azimuth verstaat men de richting waarin de waarnemer een bepaald punt ziet. Het is dus de hoek gevormd tussen de Noord richting en de Richtingslijn of peilinglijn. Een azimuth ( ook wel peiling genoemd ) stelt men steeds voor met 3 cijfers, dus azimuthaal. De aflezing ervan gebeurt dan ook in wijzerzin. kerk N molen 1b S 2a 1a 2b P 4.6.2. Tegengestelde azimuthen en/of peilingshoeken : De waarnemer ( P ) bevindt zich altijd in de tegengestelde richting waarin hij het punt waarneemt. In de figuur ziet men dat : ( P = positie waarnemer ) 1 a = richting P kerk = azimuth = 314 1 b = richting Kerk P = tegenazimuth = 134 ( 314-180 ) 2 a = richting P molen = azimuth = 046 2 b = richting molen P = tegenazimuth = 226 ( 046 + 180 ) Besluit - Azimuth / Richtingshoek = > 180 tegengesteld = Azimuth/hoek 180 - Azimuth / Richtingshoek = < 180 tegengesteld = Azimuth/hoek + 180-26-

4.6.3. Het Alignement : Onder alignement verstaat men de richting waarin de waarnemer twee of meer referentiepunten in één lijn waarneemt. molen Kerk vuurtoren watertoren P In de bovenstaande figuur is P = positie van de waarnemer = het kruispunt van 2 alignementlijnen De 2 alignementen zijn : 1 e het alignement gevormd door de watertoren en de kerk - de waarnemer P - ziet beide referentiepunten in één lijn ( in één richting ) 2 e het alignement gevormd door de vuurtoren en de molen - de waarnemer P ziet beide referentiepunten in één lijn ( in één richting ) Richting P watertoren kerk = alignementlijn = azimuth = 314 Richting kerk watertoren - P = alignementlijn = tegenazimuth = 134 ( 314-180 ) Richting P vuurtoren molen = alignementlijn = azimuth = 050 Richting molen vuurtoren - P = alignementlijn = tegenazimuth = 230 ( 050 + 180 ) -27-

4.6.4. Het bepalen van een azimuth op het terrein : 4.6.4.1. Referentiepunt zichtbaar : -Houd het kompas horizontaal met de marsrichting - pijl in de richting van het referentiepunt -Draai nu de beweegbare roos totdat de Noord -aanduiding ervan te samen valt met het gekleurd gedeelte van de magneetnaald. -Lees nu de azimuthrichting af. Dit is het snijpunt van het afleesstreepje ( soms ook een pijltje ) en de waarde op de beweegbare ring die er recht tegenover komt te liggen. 4.6.4.2. Marsrichting bepalen : ( azimuth gekend ) - Breng d.m.v. de draaibare ring de azimuthwaarde recht tegenover de afleesstreep - Houd het kompas horizontaal met de mars richtingpijl recht vooruit - Maak nu een draaibeweging totdat de magneetnaald samenvalt met de Noord aanduiding van de beweegbare ring - Neem nu een zover mogelijk verwijderd referentiepunt in de richting van de azimuth = marsrichting - Eens dat punt voorbij, zoekt men nog een verder gelegen punt in de azimuthrichting - Zo gaat men verder totdat het doel bereikt is -28-

Herhalingsvragen en opdrachten : 1. De kaart 1.1. Geef er de bepaling van 1.2. Welk belang heeft de kennis van het kaartlezen? 1.3. Benoem 4 verschillende soorten kaarten 2. De Kaartprojectie 2.1. Welke is de meest gekende kaartprojectie 2.2. Van wat hangt de gekozen kaartprojectie hoofdzakelijk af? 2.3. Welke kaartprojectie gebruikt men bij de Topografische kaarten? 3. Wat vindt men zoal terug in de kaartlegende? 4. Geef de naam van de 2 verschillende schalen die op een kaart kunnen voorkomen 5. De numerieke schaal 5.1. Hoe wordt het voorgesteld Vul aan : hoe groter de noemer, hoe de schaal hoe kleiner de noemer, hoe de schaal 6. Vul het ontbrekende aan in de tabel Schaalgrootte Afmeting op kaart in mm Werkelijke afstand in meter Schaalgrootte Afmeting op kaart in mm Werkelijke afstand in meter 1/10.000 12 1/10.000 300 1/20.000 45 1/20.000 660 1/25.000 23 1/25.000 750 1/50.000 17 1/50.000 1000 1/100.000 12 1/100.000 4000 7. Waarop dient men speciaal te letten bij het berekenen van de afstanden en afmetingen? -29-

8.De Grafische schaal 8.1. Waar bevindt zich de grafische schaal op de kaart 8.2. Geef de 2 voorname delen van de grafische schaal 8.3. Van wat hangt de samenstelling van beide delen af? 9. Op de grafische schaal wordt een afstand gemeten van 12 cm, die overeenkomt met een afstand van 3 km. 9.1. Hoeveel bedragen : d, D en 1/M? 10. De kaart van België: 10.1. Wat stellen de nummers er in voor 10.2. Waarom is die kaart niet geschikt om er mee te werken? 11. Vul het ontbrekende aan ( zie ook cursus blz.3, 4 en 5 ) Afmeting in mm Werkelijke afstand in km Schaal Afmeting in mm Werkelijke afstand in km Schaal 10 50 30 1/1.500.000 20 1/1.000.000 100 20 10 1/400.000 30 1/400.00 50 5 18 1/300.00 75 1/400.000 45 9 12. Vul aan : 12.1. Kleine schaal = gebied =.. gegevens 12.2. Grote schaal =. Gebied =. Gegevens 13. Geef een andere naam voor de : 13.1.de breedte coördinaten 13.2.de lengte coördinaten 14. Waar zijn ze terug te vinden op de kaart 14.1. de waarden van de Y coördinaten 14.2. de waarden van de X coördinaten? 15. Hoe verloopt de volgorde bij het aflezen van de coördinaten? Geef een voorbeeld 16. Met wat komen de 3 laatste cijfers van een gegeven coördinaat overeen? -30-

17. De Gridlijnen het vierkant wordt gevormd door 4 Gridlijnen, welke ( met naam ) lopen er 17.1. in de N Z richting van het vierkantennet 17.2. in de W O richting van het vierkantennet? 18. De Roamer 18.1. Wat verstaat je onder een Roamer 18.2. Wat is er het grote voordeel van 18.3. Waarop dient gelet bij het gebruik ervan 18.4. Hoe zich te verhelpen wanneer men niet over een Roamer beschikt? 19. Geef de bepaling aan de volgende begrippen 19.1. Hoogtelijnen 19.3. Hoogte interval 19.5.Hoogteverval 19.2. Hoogtevlak 19.4. Hoogte gradiënt 19.6.Nulvlak 20. Geef telkens het juiste antwoord ( bolletje zwart maken ) Het gelijkhoogte verschil is O --- dezelfde voor alle kaarten O---- verschillend volgens gebied De hoogtelijnenverschil van 2 hoogtelijnen is O--- de horizontale tussenruimte O--- de verticale afstand Het hoogteverval is de verticale afstand tussen O-- 2 opeenvolgende hoogtelijnen O-- nulvlak en een punt op de kaart Een steil gradiënt heeft een O--- grote helling O--- kleine helling Een regelmatig verloop van de Gradiënt heeft als gevolg een O--- gelijkmatige hellingsverloop O--- ongelijkmatige hellingsverloop Hoe kleiner de hellingshoek O --- hoe kleiner de helling O---- hoe groter de helling De gradiënt tussen 2 hoogtelijnen is O--- de verticale afstand O --- de horizontale tussenruimte Hoogtelijnen ver uiteen komt overeen met een O--- zwak gradiënt O--- steil gradiënt Hoogtelijnen dicht bijeen komt overeen met O --- steil gradiënt O---- zwak gradiënt Een zwak gradiënt heeft een O--- grote helling O--- kleine helling Een ongelijkmatig verloop van de gradiënt heeft als gevolg een O gelijkmatige hellingsverloop O--- ongelijkmatige hellingsverloop Hoe groter de hellingshoek O hoe kleiner de helling O--- hoe groter de helling -31-

21. Zet de juiste hoogtelijnengroep bij het passend landschap Hoogtelijnen Landeigenschappen 1 A 2 B 3 C 4 D 5 E 6 F Landschap A B C D E F hoogtelijngroep -32-