Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen *

Vergelijkbare documenten
Onzekerheid over werk stimuleert wantrouwen

Onzeker over de toekomst van je baan

Wat vinden Vlamingen belangrijk in hun werk?

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Komt tevredenheid met de jaren?

DANKBAARHEID, PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTEN EN LEVENSDOELEN 1

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Generation What? 1 : Etnisch vooroordeel

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Samenvatting (Summary in Dutch)

Verenigingen en vrijwilligerswerk: hardnekkige fenomenen

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Nationaal geluksonderzoek. Deel 5: werk


Werken in Vlaanderen: vermoeiend of plezierig?

Generation What? 1 : Jongeren over Politiek

Nederlandse samenvatting

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Leeswijzer rapporten

Bijlage 5: Kwantitatieve analyse

COMPARING (REQUIRED) COMPETENCE USE WITH (SELF- REPORTED) PROFICIENCY LEVEL OF COMPETENCES: DIFFERENT CONCEPTS, DIFFERENT PREDICTORS?

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

Innovatie, ontwikkelingen en samenwerking. Een blik op het micro-mkb op basis van de Innovatief Personeelsbeleid-vragenlijst.

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

Innovatie, ontwikkelingen en samenwerking. Een blik op het micro-mkb op basis van de Innovatief Personeelsbeleid-vragenlijst.

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Determinanten van Leiderschap-Succes: Ontwikkeling van een Integratief. Model van Persoonlijkheid, Overtuigingen, Gedrag, en Diversiteit

Nederlandse Samenvatting

Wat motiveert u in uw werk?

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

HETEROGAMIE IN OPLEIDINGSNIVEAU:

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

De medewerker tijdens krimp en verandering Tinka van Vuuren. Seminar HRM tijdens krimp en verandering 12 oktober 2011 Nijmegen

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Images of Older Workers. Content, Causes, and Consequences. A.C. Kroon

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Afhankelijkheid binnen het therapeutische contact: Ongewenst of cruciaal ingrediënt van een succesvolle behandeling?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

BURNOUT ASSESSMENT TOOL

Sociale kenmerken van de buurt staan in verband met de fysieke en mentale gezondheid van haar inwoners:

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

Hinder door een handicap of langdurige gezondheidsproblemen

Passioneel aan het werk

Inleiding. Johan Van der Heyden

Summary in Dutch. Samenvatting

Bijna 7 Belgische werknemers op 10 hebben een goed evenwicht tussen werk en privéleven

Samenvatting derde rapport

Informal Interpreting in Dutch General Practice. R. Zendedel

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Deel I: Integratie van Opvoeding in het I-Change Model

Bijlage bij hoofdstuk 11 Wederzijdse beeldvorming

Politiek wantrouwen en de verkiezingen van 7 juni Een vergelijking tussen het Waals Gewest en het Vlaams Gewest.

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Samenvatting, conclusies en discussie

ANTECEDENTEN EN GEVOLGEN VAN BAANONZEKER- HEID IN VLAANDEREN TUSSEN 1996 EN 2007 ANALYSE VAN RISICOGROEPEN IN FUNCTIE VAN DE ECONOMISCHE CONJUNCTUUR

Tijdelijk maar tevreden

Gezondheidsvaardigheden in de Nederlandse volwassen bevolking Het doel van het eerste deel van dit proefschrift, was te onderzoeken in hoeverre

EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID. Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N.

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG: EEN STUDIE NAAR DE ROL VAN RELATIEKENMERKEN BIJ GESCHEIDEN EX-KOPPELS.

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

De sociale identiteit van werklozen: gevolgen voor het welzijn

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Mark Elchardus, Lilith Roggemans en Jessy Siongers

Motieven voor tijdelijk werk en

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Jobonzekerheid en innovatief werkgedrag: twee fenomenen in een veranderende arbeidsmarkt. Wendy Niesen, Hans De Witte & Tinne Vander Elst

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Nederlandse Samenvatting

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Hoger onderwijs als investering, consumptie of aanpassing aan sociale normen: gevolgen voor onderwijsmismatch bij hoger opgeleiden

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Vertrouwen winnen of gezag afdwingen?

Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen

1. INLEIDING. 2.1 GLOBAAL: EUROPESE WAARDEN STUDIE 2009 Gemiddeld 7,73/10

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Transcriptie:

ARTIKEL Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen * Dave Stynen & Hans De Witte ** Weinig aandacht gaat uit naar de maatschappelijke consequenties van baanonzekerheid zoals rechts-extremisme. Het schaarse empirisch onderzoek toont aan dat de effecten indirect zijn, bijvoorbeeld lopen via een toename van gepercipieerde statusangst, anomie, relatieve deprivatie of alledaags racisme. Meer algemeen, zouden gevoelens van economische bedreiging door migranten hierin een belangrijke intermediaire rol spelen, maar een theoretische gefundeerde verklaring ontbreekt grotendeels. In dit onderzoek wordt gepoogd om vanuit het latente deprivatie model van Jahoda (1982) en de sociale identiteitsbenadering van Tajfel en Turner (1979) een verklaringsmodel op te bouwen. Bovendien controleren we in het onderzoek voor andere (ruimere) aspecten van gepercipieerde bedreiging door migranten, namelijk gepercipieerde overlast en onveiligheidsgevoelens. Hypothesen worden getoetst aan de hand van lineaire hiërarchische regressieanalyse op vragenlijstgegevens van 602 werkende Vlamingen. De resultaten geven aan dat baanonzekerheid indirect gerelateerd is met sympathie voor extreemrechtse partijen. Het gaat gepaard met meer statusangst, wat op zijn beurt alledaags racisme en politiek wantrouwen versterkt. En deze twee variabelen hangen sterk samen met sympathie voor extreemrechtse partijen. De resultaten suggereren dat baanonzekerheid geen directe maar een indirecte voorspeller is van rechts-extremisme, zelfs na controle voor andere vormen van bedreiging door migranten. Inleiding Baanonzekerheid staat bekend als een belangrijke stressor in de werkcontext (Sverke, Hellgren & Näswall, 2006). Onderzoek is voornamelijk gericht geweest op het bestuderen van de gevolgen van baanonzekerheid voor individuen en organisaties. Minder aandacht ging naar ruimere, maatschappelijke consequenties. Baanonzekerheid wordt wel in verband gebracht met extreemrechts stemgedrag (bv. De Witte & Meuleman, 2007). Voorgaand empirisch onderzoek omtrent de * Deze bijdrage werd mede mogelijk gemaakt door de financiering van het Vlaams Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (Onderzoeksproject G.0086.08). ** Dave Stynen is werkzaam bij de K.U.Leuven, Onderzoekscentrum Personeel & Organisatie, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, correspondentie: dave.stynen@econ.kuleuven.be Hans De Witte is werkzaam bij de K.U.Leuven, Onderzoeksgroep voor Arbeids-, Organisatie en Personeelspsychologie, Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 97

Dave Stynen & Hans De Witte relatie tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme wijst op het bestaan van een indirecte relatie: het verband loopt via een aantal tussenliggende variabelen zoals een verhoging van gevoelens van statusangst, anomie, relatieve deprivatie en alledaags racisme (bv. De Witte & Meuleman, 2007). Algemeen wordt aangenomen dat gevoelens van economische bedreiging door migranten een belangrijke intermediaire rol spelen in de relatie tussen baanonzekerheid en extreemrechts stemgedrag (Lipset, 1960). Er bestaat echter weinig consensus over de concrete invulling van gevoelens van bedreiging. In deze bijdrage bouwen we voort op twee psychologische theorieën die inzicht in het proces van gepercipieerde bedreiging kunnen verdiepen: het latente deprivatie model van Jahoda (1982) en de sociale identiteitsbenadering van Tajfel en Turner (1979). De specifieke mediatoren tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme die we naar voor schuiven zijn statusangst, alledaags racisme en politiek wantrouwen. Daarnaast controleren we in deze analyse voor twee andere vormen van bedreiging die vaak met migranten worden geassocieerd: onveiligheidsgevoelens en gepercipieerde overlast in de woonbuurt. In hun onderzoek naar de relatie tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme suggereren Billiet en De Witte (2001) om percepties van economische dreiging uit te breiden naar ruimere gevoelens van bedreiging die geassocieerd worden met migranten (bv. criminaliteit). Ook vanuit de criminologische en sociologische literatuur is er empirische evidentie dat overlast en onveiligheidsgevoelens gerelateerd zijn aan extreemrechts stemgedrag (Decorte, De Ruyver, Ponsaers, Lacroix, Lauwers & Tutteleers, 2004; Elchardus & Smits, 2002). We onderzoeken of baanonzekerheid nog een onafhankelijke bijdrage levert in de voorspelling van sympathie voor extreemrechtse partijen wanneer voor andere belangrijke aspecten van bedreiging door migranten wordt gecontroleerd. Eerst lichten we het concept baanonzekerheid toe en wordt ingegaan op de relatie met rechts-extremisme. Vervolgens werken we op basis van het latente deprivatie model van Jahoda (1982) en de sociale identiteitsbenadering (Tajfel & Turner, 1979) een verklaringsmechanisme uit dat de relatie tussen baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen kan beschrijven. Aansluitend belichten we de gehanteerde methode en geven we de resultaten weer. We ronden af met een discussie van de belangrijkste bevindingen. Baanonzekerheid en rechts-extremisme Baanonzekerheid wordt gedefinieerd als de globale bezorgdheid van een individu over het voortbestaan van zijn of haar arbeidsplaats: het is onduidelijk of men in de toekomst ontslagen zal worden of niet (Van Vuuren, 1990). Deze benadering heeft betrekking op het al dan niet verliezen van de baan op zich. Onderzoek suggereert dat objectieve condities (bv. werkloosheidsgraad) de hoofdcontouren van deze perceptie vastleggen terwijl subjectieve kenmerken zoals persoonlijkheidstrekken (bv. negatieve affectiviteit) verantwoordelijk zijn voor inter-individuele verschillen (Sverke et al., 2006). In een aantal studies wordt baanonzekerheid gerelateerd aan extreemrechts stemgedrag. 98 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen Figuur 1. Overzicht van hypothesen Alledaags racisme Baanonzekerheid Statusangst Sympathie voor extreemrechtse partijen Politiek wantrouwen Een vaststelling in al deze studies is dat het verband met rechts-extremisme indirect loopt, via een aantal tussenliggende psychologische variabelen. Als verklaring wordt gesteld dat individuen zich door anderen (migranten) bedreigd kunnen voelen in hun economische belangen, zoals het behoud van hun baan (Lipset, 1960). Bij de autochtone bevolking kan het gevoel ontstaan dat migranten hiervoor verantwoordelijk zijn. Vervolgens stemmen ze op een partij die expliciet pretendeert hun belangen te zullen behartigen (Van Holsteyn, 1990). Empirisch is al gepoogd om gevoelens van bedreiging te operationaliseren. Ondermeer een negatieve houding ten aanzien van migranten (of alledaags racisme), toekomstperspectief, statusangst, politiek wantrouwen, relatieve deprivatie, anomie en utilitair individualisme zijn onderzocht. Zo vonden De Witte, Hooge, Vandoorne en Glorieux (2001) dat baanonzekerheid samengaat met een negatief toekomstperspectief. Dit laatste hangt samen met een negatieve houding ten aanzien van migranten en met het nastreven van eigenbelang (of utilitair individualisme). Beide aspecten blijken op hun beurt voorspellers van het uitbrengen van een stem op een extreemrechtse partij. De Witte en Haesen (1998) stelden vast dat statusangst, gedefinieerd als gevoelens van onzekerheid over de ruimere economische positie of sociale status een belangrijke intermediaire rol speelt. In de studie van De Witte en Meuleman (2007) bleek niet enkel de rol van statusangst van belang. Ook gevoelens van relatieve deprivatie en anomie (of sociale vervreemding) waren belangrijk. Kortom, een aantal studies wijzen op het belang van mediatoren in de relatie tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme. De wijze waarop gevoelens van bedreiging worden geoperationaliseerd is echter niet eenduidig omdat een theoretische gefundeerde invulling van gepercipieerde bedreiging als verklaringsmechanisme nog onvoldoende is uitgewerkt. In wat volgt werken we daarom een verklaringsmodel uit. Een verklaringsmodel Een belangrijk kader ter verklaring van de relatie tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme is het latente deprivatie model van Jahoda (1982). Hoewel Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 99

Dave Stynen & Hans De Witte Jahoda s model zich toespitst op het verklaren van de gevolgen van werkloosheid, kan het volgens andere auteurs ook toegepast worden op baanonzekerheid (bv. De Witte, 1999). Volgens Jahoda vervult arbeid een aantal essentiële functies in het leven van individuen. Naast haar manifeste functie, zoals zorgen voor financiële zekerheid, vervult arbeid ook een aantal latente functies waaronder het scheppen van ontwikkelings- en sociale contactmogelijkheden en de structurering van de tijd. Bovendien vormt arbeid een bron van status en identiteit. Arbeid is in die zin aldus een belangrijke sleutel tot maatschappelijke participatie (Elchardus & Glorieux, 1995). Daarom is de anticipatie van werkloosheid een potentiële frustratiebron van de manifeste en latente noden die door arbeid worden gelenigd. Naast financiële zekerheid, dreigen tevens de ontwikkelings- en sociale contactmogelijkheden en de structurering van de tijd op de helling te komen staan. Ook status en identiteit kunnen worden bedreigd. Het vooruitzicht op werkloosheid zou aldus gepaard kunnen gaan met de vrees dat men het in de toekomst met minder moet doen. Een concept dat dit onaantrekkelijk toekomstperspectief invulling kan geven, is statusangst. Het betreft gevoelens van onzekerheid over de ruimere economische positie of sociale status (Felling, Peters & Scheepers, 1986). Ook empirisch werd aangetoond dat baanonzekerheid samengaat met statusangst (bv. De Witte & Haesen, 1998). Hypothese 1: Baanonzekerheid gaat gepaard met meer statusangst. Het mechanisme waardoor statusangst in sympathie voor extreemrechtse partijen resulteert, kan worden afgeleid uit de sociale identiteitsbenadering (Tajfel & Turner, 1979). Deze benadering gaat ervan uit dat individuen de complexiteit van de tussenmenselijke interacties zoveel mogelijk vereenvoudigen door zichzelf en anderen in te delen in van elkaar onderscheiden groepen. De interacties kunnen zich dan voltrekken op basis van voorspelbare sociale scripts. Daarom maken individuen groepsstereotypes over de eigen groep en andere groepen. Deze stereotypes zijn echter asymmetrisch: ze vallen voor de eigen groep vaak veel positiever uit in vergelijking met de stereotypes over andere groepen. Tajfel en Turner (1979) stellen dat asymmetrische stereotypering te maken heeft met het streven naar het opbouwen en/of behouden van een positief zelfbeeld. In uitbreiding op de sociale-identiteitstheorie werd de sociale (contra)-identificatietheorie door Eisinga en Scheepers (1989) geformuleerd. Deze theorie stelt dat mensen die geen identiteit uit hun directe sociale omgeving (de groepen waartoe ze behoren) kunnen putten niet zozeer geneigd zullen zijn om de eigen groep positief te stereotyperen, maar wel via een proces van contra-identificatie met de out-groep (bv. vreemdelingen) pogen een positieve identiteit op te bouwen. Aan de out-groep wordt dan op een selectieve manier negatief geëvalueerde kenmerken toegeschreven, zodat de leden van de out-groep als inferieur worden bestempeld in vergelijking met de leden van de in-groep. Zo ontstaat een negatieve houding ten aanzien van andere groepen. In de context van deze bijdrage refereren we daarbij naar alledaags racisme: een negatieve houding ten aanzien van migranten, omdat ze cultureel of economisch als bedreigend worden ervaren. We veronderstellen dat de ervaring van statusangst de behoefte aan een positieve sociale identiteit ver- 100 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen sterkt, en bijgevolg de drang om de eigen in-groep af te zetten tegen out-groepen (Billiet, Carton & Huys, 1990). Dit leidt tot een versterking van het alledaags racisme. Empirisch werd deze relatie bevestigd in onderzoek van De Witte en Meuleman (2007). Hypothese 2a: Statusangst gaat gepaard met meer alledaags racisme. Daarnaast veronderstellen we dat statusangst ook samenhangt met politiek wantrouwen. Algemene gevoelens van onzekerheid over de toekomst ontwikkelen zich niet alleen tot een contra-identificatie ten aanzien van migranten, maar wellicht ook tot een vorm van distantie ten aanzien van het politieke bestel. Men geeft daarmee uitdrukking aan de overtuiging dat overheden onvoldoende kunnen/willen werk maken van belangrijke maatschappelijke thema s. Ook hiervoor is er empirische evidentie (De Witte & Haesen, 1998). Hypothese 2b: Statusangst gaat gepaard met meer politiek wantrouwen. Een extreemrechtse stem is een uitdrukking van instemming met de standpunten (bv. anti-migranten) van een extreemrechtse partij, zoals het Vlaams Belang. Wanneer individuen zich bedreigd voelen door anderen in hun economische belangen (Scheepers, Billiet & De Witte, 1995) dan worden politieke partijen die alledaags racisme uitdragen aantrekkelijk omwille van de inhoudelijke overeenstemming tussen de persoonlijke bekommernissen en de programmapunten van een extreemrechtse partij. Empirisch werd deze relatie al bevestigd (van der Brug, Fennema, & Tillie, 2010). Hypothese 3a: Alledaags racisme gaat gepaard met meer sympathie voor extreemrechtse partijen. Een alternatieve hypothese is dat sympathie voor een extreemrechtse partij niet zozeer is ingegeven door overeenstemming met de inhoudelijke aspecten van het partijprogramma, maar dat een stem voor extreemrechts een uiting is van apolitiek protest (Scheepers et al, 1995). Bij het kiespubliek kan de perceptie leven dat de overige (traditionele) partijen onvoldoende inspelen op hun belangen. Aangezien extreemrechtse partijen vaak ook anti-systeem attitudes uitdragen, zoals het in vraag stellen van de parlementaire democratie of van het principe van egalitarisme, worden ze daarom aantrekkelijker. Men kiest dus niet voor een extreemrechtse partij, maar wel tegen alle andere partijen vanuit een afkeer voor het politieke bestel (Billiet & De Witte, 2001). Hypothese 3b: Politiek wantrouwen gaat gepaard met meer sympathie voor extreemrechtse partijen. Het model, weergegeven in figuur 1, suggereert bovendien mediatie. We gaan na of de relaties van baanonzekerheid met politiek wantrouwen en alledaags racisme worden gemedieerd door statusangst en of de samenhang van statusangst met sympathie voor extreemrechtse partijen wordt gemedieerd door alledaags racisme Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 101

Dave Stynen & Hans De Witte en politiek wantrouwen. Daarvoor dienen drie bijkomende hypothesen te worden getoetst. Hypothese 4a: De relatie tussen baanonzekerheid en alledaags racisme worden gemedieerd door statusangst. Hypothese 4b: De relatie tussen baanonzekerheid en politiek wantrouwen worden gemedieerd door statusangst. Hypothese 4c: De relatie tussen statusangst en sympathie voor extreemrechtse partijen wordt gemedieerd door alledaags racisme en politiek wantrouwen. Methode Dataverzameling en steekproef In 2006 werd via een schriftelijke vragenlijst gepeild naar de houding ten aanzien van werk en samenleving bij 1056 werkende Vlamingen, inclusief zelfstandigen. De steekproef kwam tot stand via convenience sampling: een selectiemethode waarin de selectie van respondenten niet willekeurig gebeurt maar op basis van hun grotere bereik- of beschikbaarheid. Het responspercentage bedraagt 57% (n=602). De meerderheid van de respondenten zijn vrouwen (53%), in tegenstelling tot de verhouding in de populatie. De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedraagt ongeveer 38,6 jaar, maar in deze steekproef zijn in vergelijking met de populatie vooral jongeren en ouderen oververtegenwoordigd ten koste van de middengroep. Naar opleidingsniveau is er een oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden: nagenoeg 70% heeft een hogeschool- of universitair diploma, terwijl dit voor de totale populatie ongeveer 30% bedraagt. Deze tendens zet zich door in de verhouding inzake beroepsgroep. We stellen vast dat de meerderheid van de respondenten een middenkaderfunctie heeft (43%) of werkt als administratief bediende (40%). Slechts 5% van de respondenten werkt als arbeider. Bijna tweederde van de respondenten werkt in de private sector, ongeveer 30% werkt voor de overheid en 5% is zelfstandig. Ongeveer 90% van alle respondenten heeft een contract van onbepaalde duur. De steekproef verschilt dus op een aantal achtergrondkenmerken (significant) van de populatie. Op dit punt komen we terug in de discussie. Meetinstrumenten Baanonzekerheid wordt gemeten aan de hand van vijf items, te beoordelen op een vijf-puntenschaal van helemaal oneens tot helemaal eens. Deze items werden in vroeger onderzoek getest (De Witte, 2000). Een voorbeeld is: Er bestaat een kans dat ik binnenkort mijn werk zal verliezen. De betrouwbaarheid van deze schaal is goed: Cronbach s Alfa is,86. De afhankelijke variabele, sympathie voor een extreemrechtse partij wordt geoperationaliseerd door respondenten te laten beoordelen hoe sympathiek ze het Vlaams Belang en de andere (belangrijkste) politieke partijen in Vlaanderen vinden. Respondenten gaven elk van de vermelde partijen (CD&V, Groen!, N-VA, 102 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen sp.a-spirit, Vlaams Belang en VLD) een score van 0 (zeer onsympathiek) tot 10 (zeer sympathiek). De mediatoren zijn statusangst, alledaags racisme en politiek wantrouwen. Het concept statusangst wordt geoperationaliseerd aan de hand van zes items (Eisinga & Scheepers, 1989). Alle items drukken een bezorgdheid over de toekomst uit: vier items zijn toegespitst op de financiële status (bv. Denkt u dat u de komende jaren zult moeten bezuinigen op het huishouden? ) en twee items op de status van de buurt waar men woont (bv. Maakt u zich er wel eens zorgen over dat uw buurt in aanzien achteruit zal gaan? ). De respondenten dienden op een vijf-puntenschaal aan te geven in welke mate ze deze bezorgdheid delen van zelden of nooit over af en toe, regelmatig, heel vaak tot altijd. De Cronbach s Alfa van de schaal is aanvaardbaar (,77). Alledaags racisme wordt gemeten aan de hand van negen items. Deze schaal werd eerder gebruikt door Billiet en De Witte (2001). Vier items drukken uit dat men zich door migranten bedreigd voelt op het gebied van cultuur en gewoonten, telkens twee items doelen op bedreiging op het domein van de sociale zekerheid en tewerkstelling. Eén item betreft het beperken van het aantal migranten die zich in België komen vestigen. Respondenten werden gevraagd om de uitspraken te beoordelen op een vijf-puntenschaal van helemaal oneens tot helemaal eens. Een voorbeelditem is: De migranten pakken het werk af van de Vlamingen. De betrouwbaarheid is goed: een Cronbach s Alfa van,91. Politiek wantrouwen wordt geoperationaliseerd aan de hand van acht items gelijkaardig aan hoe Van Aelst, Walgraeve en Decoster (1999) dit concept operationaliseren. Aan respondenten werd gevraagd om acht uitspraken met betrekking tot (de werking) van het politiek bestel te beoordelen op een vijf-puntenschaal van helemaal oneens tot helemaal eens. Een voorbeelditem is: Er zijn geen eerlijke politici meer. De betrouwbaarheid is goed: een Cronbach s Alfa van,92. Naast controle voor zes achtergrondkenmerken: leeftijd, geslacht, organisatieanciënniteit, contracttype, beroepsstatuut en type woonbuurt, controleren we ook voor twee niet-werkgerelateerde antecedenten van sympathie voor extreemrechtse partijen. Zowel buurtoverlast (Decorte et al. 2004) als onveiligheidsgevoelens (Elchardus & Smits, 2002) worden beschouwd als antecedenten van extreemrechts stemgedrag. Beide aspecten worden tevens geassocieerd met gevoelens van bedreiging die van vreemdelingen zou uitgaan (Billiet & De Witte, 2001). Het concept onveiligheidsgevoelens bestaat uit een affectieve (de angst of het gevoel van bedreiging, kwetsbaarheid en hulpeloosheid), een cognitieve (de risicoperceptie of de geschatte kans op slachtofferschap) en een gedragsmatige component (de preventieve acties die worden ondernomen om slachtofferschap te vermijden) (Ferraro & Lagrange, 1987). Eerder empirisch onderzoek vond evidentie voor het bestaan van slechts twee dimensies: enerzijds de cognitieve en anderzijds de emotionele component, die tevens (preventief) gedrag insluit (Kury, Obergfell-Fuchs & Ferdinand, 2001). Onveiligheidsgevoelens wordt in deze studie gemeten aan de hand van acht items. Deze schaal werd gebruikt voor de verschillende edities tussen 1998 en Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 103

Dave Stynen & Hans De Witte 2008 van het Belgisch Survey Administratie Planning en Statistiek (APS). Alle items drukken verschillende soorten bedreigingen en kwetsbaarheid uit, te beoordelen op een vijf-puntenschaal van helemaal oneens tot helemaal eens. Zowel cognitieve (bv. De politie is niet meer in staat om ons nog te beschermen tegen criminelen ) als affectieve aspecten die gedrag insluiten, worden bevraagd (bv. Uit angst dat ik word overvallen sluit ik altijd onmiddellijk mijn wagen als ik instap ). De betrouwbaarheid is goed: Cronbach s Alfa is,84. Een concept dat vaak samen met onveiligheidsgevoelens wordt genoemd is buurtoverlast. Vanuit een gedragswetenschappelijke invalshoek wordt een onderscheid gemaakt tussen fysieke en sociale overlast. Het verschil tussen beide overlastvormen zit in het aanwijzen van de oorzaak daarvan (Groenen & Goethals, 2005): ergernis ten gevolge van een materieel gedrag (fysieke overlast zoals vandalisme) of interacties tussen personen (sociale overlast zoals burenconflicten). De ervaring van overlast is subjectief: wat voor de ene overlast is, is voor de ander niet meer dan een bijkomstigheid van het menselijk samenleven. Om de percepties inzake overlast te kunnen meten, werd een schaal geconstrueerd op basis van de bevindingen van Groenen en Goethals (2005). Deze auteurs onderscheiden 34 vormen van overlast. Een selectie van veertien overlastvormen (bv. Vechtpartijen door feestgangers, Vandalisme aan woning of tuin door buren ) die de hoogste ernstscores behaalden in het onderzoek van Groenen en Goethals werd opgenomen. Respondenten beoordelen of deze overlastvormen voorkwamen in hun woonbuurt en hoe storend ze ervaren werden. De beoordelingsschaal loopt van 1 (Nee), over 2 (Ja, en dit is helemaal niet storend), 3 (Ja, en dit is matig storend), 4 (Ja, en dit is nogal storend) tot 5 (Ja, en dit is heel storend). De Cronbach s Alfa,93. Naast een overzicht van de betrouwbaarheden geeft tabel 1 de verdeling (gemiddelde en standaarddeviatie) van de centrale variabelen weer. Tabel 2 geeft de correlaties tussen de centrale schalen weer. Tabel 1 Schaalinformatie van de centrale variabelen Schaalpunten Gemiddelde Standaarddeviatie Baanonzekerheid 1-5 2,12,74.86 Overlast in de woonbuurt 1-5 1,90 1,00.93 Onveiligheidsgevoelens 1-5 3,12,70.84 Statusangst 1-5 1,60,49.77 Politiek wantrouwen 1-5 3,16,76.92 Alledaags racisme 1-5 2,60,70.91 Sympathie voor extreemrechtse partijen 0-10 2,51 2,73 Cronbach s Alfa De zes achtgrondkenmerken werden als dummyvariabelen in de regressie-analyses opgenomen. Geslacht is gecodeerd als dummy vrouw. Beroepsstatuut werd omgezet naar twee dummies: dummy bediende/middenkader en dummy zelf- 104 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen Tabel 2 Correlaties tussen de centrale variabelen a Overlast in de woonbuurt Baanonzekerheid Onveiligheidsgevoelens Baanonzekerheid,08,07,14** Statusangst,33**,22**,23** Politiek wantrouwen Alledaags racisme Sympathie voor extreemrechtse partijen,05,16**,43**,24**,02,10*,54**,17**,50** Overlast in de woonbuurt Onveiligheidsgevoelens Statusangst Politiek wantrouwen Alledaags racisme,02,11**,36**,14**,40**,60** a * p <,05; ** p <,01 n = minimaal 579 en maximaal 600. Sympathie voor extreemrechtse partijen standig/directie met de categorie arbeiders als referentiecategorie. Contracttype werd gecodeerd tot dummy tijdelijk en woonbuurt werd omgezet naar dummy landelijk met als referentiecategorie stad. Leeftijd en anciënniteit zijn continue variabelen. Resultaten De verschillende hypothesen worden getoetst via lineaire hiërarchische regressieanalyse. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Hypothese 1 die voorspelt dat baanonzekerheid gepaard gaat met statusangst, wordt bevestigd. Uit de eerste kolom van tabel 3 kan worden afgeleid dat na controle voor achtergrondkenmerken en uitzuivering van de bijdrage van overlast en onveiligheidsgevoelens, baanonzekerheid positief gerelateerd is met statusangst (β =,30). Ook overlast (β =,14) en onveiligheidsgevoelens zijn positief gerelateerd met statusangst (β =,23). Statusangstige individuen zijn, conform hypothese 2a, geneigd om een negatieve houding ten aanzien van migranten aan te nemen. Uit de tweede kolom van tabel 3 kan worden afgeleid dat statusangst een bijdrage levert in de verklaring van alledaags racisme (β =,09). Statusangst gaat, conform hypothese 2b, ook gepaard met politiek wantrouwen. Op basis van de resultaten uit de derde kolom van tabel 3 kan worden geconcludeerd dat statusangst positief samenhangt met politiek wantrouwen (β =,11). Deze twee verbanden doen zich voor na controle Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 105

Dave Stynen & Hans De Witte voor overlast en onveiligheidsgevoelens. Van de niet-werk gerelateerde antecedenten zijn enkel onveiligheidsgevoelens significant positief gerelateerd met alledaags racisme (β =,48) en politiek wantrouwen (β =,41). Tabel 3 Regressieanalyses met statusangst, alledaags racisme, politiek wantrouwen en sympathie voor extreemrechtse partijen als afhankelijke variabelen a b Statusangst Alledaags racisme Baanonzekerheid,30 *** Mediatoren Statusangst,09 *,11 ** Sympathie voor extreemrechtse partijen Politiek wantrouwen,18 *** Alledaags racisme,51 *** Leeftijd,05,08,01,10 * Man vs vrouw (0-1),07,06,00,05 Anciënniteit,03,16 **,08,02 Vast vs tijdelijk contract (0-1) Arbeider vs bediende/ middenkader (0-1) Arbeider vs zelfstandig/ directie (0-1) Stedelijke vs landelijke buurt (0-1) Politiek wantrouwen Achtergrondkenmerken Niet-werkgerelateerde antecedenten Overlast in de woonbuurt,05,01,06,00,03,21 **,18 **,01,09,20 **,22 **,06,10 *,07,01,10 **,14 **,01,05,06 Onveiligheidsgevoelens,23 ***,48 ***,41 ***,02 n 543 545 539 535 R²,20,33,27,40 R² b,08 ***,01 *,01 **,25 *** a Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten; * p <,05; ** p <,01; *** p <,001 b R² berekend tussen een model met alleen de controlevariabelen (achtergrondkenmerken en niet-werkgerelateerde antecedenten) en een model dat daarbovenop één of meerdere van de mediatoren uit het model opneemt. Ook hypothese 3a en 3b worden bevestigd na regressieanalyse. Uit de vierde kolom van tabel 3 kan worden afgeleid dat zowel alledaags racisme (β =,51), als politiek 106 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen wantrouwen (β =,18) samenhangen met sympathie voor een extreemrechtse partij. Noch overlast, noch onveiligheidsgevoelens staan in relatie met de afhankelijke variabele. Het model veronderstelt tevens dat er zich mediatie voordoet (zie figuur 1). We verwachten dat de samenhang van baanonzekerheid met alledaags racisme (r =,02) en met politiek wantrouwen (r =,05) loopt via statusangst (hypothese 4a en 4b) en de samenhang van statusangst met sympathie voor een extreemrechtse partij (r =,14) loopt via alledaags racisme en politiek wantrouwen (hypothese 4c). Om tot mediatie te kunnen besluiten dient aan twee noodzakelijke voorwaarden of stappen te worden voldaan: (1) de mediatoren moeten voorspeld worden uit de onafhankelijke variabelen en (2) de mediatoren leveren een autonome bijdrage in de verklaring van de afhankelijke variabelen (Kenny, Kashy & Bolger, 1998). Zoals blijkt uit de resultaten hierboven, is voor elke mediatie-hypothese aan deze voorwaarden voldaan. Hypothese 4a en 4b worden beide bevestigd aangezien statusangst wordt voorspeld door baanonzekerheid en tevens een predictor is van alledaags racisme en politiek wantrouwen. Ook hypothese 4c kan worden bevestigd want alledaags racisme en politiek wantrouwen worden voorspeld door statusangst en zijn tevens predictoren van sympathie voor een extreemrechtse partij. Voldoen aan hoger vermelde voorwaarden is een indicatie voor mediatie, echter zonder uitsluitsel omtrent de statistische significantie van het mediatieverband. Daarom testen we de verbanden additioneel met de Sobel-test. Deze test gaat per mediatieverband na of het effect van de onafhankelijke op de afhankelijke variabele, op significante wijze, loopt via de mediator. Zowel voor hypothese 4a (z = 3,78, p <,001), 4b (z = 4,89, p <,001) en 4c (z = 5,23, p <,001) wijzen de Sobel-tests op een sigificant mediatieverband. Zoals verwacht gaat baanonzekerheid gepaard met statusangst en is statusangst op zijn beurt geassocieerd met alledaags racisme en politiek wantrouwen. Beide aspecten hangen samen met een sterkere sympathie voor een extreemrechtse partij. Bovendien bestaat er ook evidentie voor de veronderstelde mediatieverbanden. Statusangst fungeert als mediator in de relatie tussen baanonzekerheid enerzijds en alledaags racisme en politiek wantrouwen anderzijds. En tot slot fungeren zowel alledaags racisme als politiek wantrouwen als mediator van de relatie tussen statusangst en sympathie voor een extreemrechtse partij. Discussie In dit onderzoek werd ingegaan op de politieke gevolgen van baanonzekerheid. Baanonzekerheid wordt in verband gebracht met de sympathie voor een extreemrechtse partij. Onderzoek op dit domein is echter schaars en wijst op het bestaan van een indirecte relatie. Dit zet aan om te zoeken naar een verklaring waarom baanonzekerheid fungeert als voedingsbodem voor de aantrekkelijkheid van extreemrechtse partijen. Een centraal aspect in de redenering tot nu toe is dat baanonzekerheid gepaard gaat met gevoelens van bedreiging door migranten. In dit onderzoek hebben we gepoogd om het proces van gepercipieerde bedreiging te operationaliseren aan de hand van twee theoretische raamwerken: het latente deprivatie model en de sociale identiteitsbenadering. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 107

Dave Stynen & Hans De Witte Statusangst is het angstgevoel om er in de toekomst op achteruit te gaan. Status houdt verband met identiteit en wanneer individuen het gevoel hebben dat ze daarin worden bedreigd, zullen ze geneigd zijn om via een proces van contraidentificatie (Eisinga & Scheepers, 1989) negatief geëvalueerde kenmerken aan andere groepen toe te schrijven. In dit onderzoek vinden we inderdaad evidentie dat baanonzekerheid samengaat met angst over het al dan niet kunnen handhaven van status. Statusangstige individuen zijn geneigd zijn om vreemdelingen te wantrouwen. Wantrouwen kan tevens gericht zijn tegen het politieke bestel. Statusangstige individuen distantiëren zich niet alleen van de out-group maar tevens van de politieke leiders van de in-groep. In dit onderzoek vinden we empirische evidentie voor deze relaties. Een opmerkelijke vaststelling is dat er sprake is van volledige mediatie. Er is geen directe relatie tussen baanonzekerheid en sympathie voor een extreemrechtse partij (r =,02). Het bestaan van een direct verband is niet essentieel, aangezien een algemeen verband impliciet volgt uit de significante relaties van baanonzekerheid met de mediatoren en de significante relaties tussen de mediatoren en sympathie voor een extreemrechtse partij. De resultaten suggereren dus dat baanonzekerheid zich slechts doorzet in zoverre baanonzekerheid tevens een negatief toekomstperspectief saillant maakt. Ook statusangst hangt slechts indirect samen met de ontwikkeling van de sympathie voor een extreemrechtse partij: deze relatie loopt via alledaags racisme en politiek wantrouwen. Kortom, angst én distantie blijken essentiële aspecten in het verklaren van de relatie tussen baanonzekerheid en rechts-extremisme. Dit patroon suggereert tevens dat niet iedereen die onzeker is over zijn of haar baan gevoelig wordt voor het discours van extreemrechtse partijen. Of gevoelens van angst en distantie zich zullen ontwikkelen zal vermoedelijk afhangen van hoe individuen omgaan met een stressor als baanonzekerheid. Sommigen zullen pogen het probleem op te lossen (bv. ander werk zoeken, extra training volgen) anderen zullen eerder op een emotionele manier (bv. woede, distantie, zondebok zoeken) op baanonzekerheid reageren. Vooral deze laatste groep loopt meer kans om extreemrechtse sympathieën te ontwikkelen. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de afwezigheid van een directe relatie tussen baanonzekerheid en sympathie voor een extreemrechtse partij. Het in deze bijdrage uitgewerkte perspectief toont zich vruchtbaar. Ruim 40% van de variantie in sympathie voor een extreemrechtse partij wordt verklaard door de variabelen uit het model. Bovendien geniet dit verklaringsmodel een goede theoretische verankering. Een tweede belangrijke vaststelling is dat baanonzekerheid, onafhankelijk fungeert van andere vormen van bedreigingen die met migranten worden geassocieerd. Criminologen en sociologen bestuderen rechts-extremisme vanuit het perspectief van onveiligheidsgevoelens en overlast. De resultaten van deze studie suggereren dat deze aspecten eerder onafhankelijk van elkaar werkzaam zijn. De onderlinge correlaties tussen baanonzekerheid, overlast en onveiligheidsgevoelens zijn ook laag (zie tabel 2). Deze aspecten worden geassocieerd met gevoelens van bedreiging door migranten (Billiet & De Witte, 2001). Toch lijken ze niet onmiddellijk te refereren naar concretiseringen van een gevoel van algemeen 108 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen onbehagen, zoals soms wordt gesuggereerd (Christofferson, 2003). De resultaten van dit onderzoek wijzen eerder in de richting van een sterke domeinspecificiteit. Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is de steekproef niet representatief voor de Vlaamse werknemer: ze tendeert naar de aanwezigheid van hoger opgeleide individuen in beter betaalde beroepsposities. De verwachting is dat individuen uit dergelijke subgroepen een minder sterke sympathie of voorkeur hebben voor extreemrechtse partijen, althans volgens het perspectief van de bedreigde economische belangen. Op zich is de niet-representativiteit van deze steekproef niet noodzakelijk een probleem. Het valt te beargumenteren dat we in een dergelijke respondentengroep eerder een onder- dan een overschatting van de sterkte van de veronderstelde verbanden zullen vinden. Ten tweede werd enkel gekeken naar de mate waarin het Vlaams Belang als sympathiek wordt beoordeeld. Het werkelijke stemgedrag werd niet bestudeerd. Men kan argumenteren dat sympathie gerelateerd is aan de stemintentie en dat de belangrijkste predictor van gedrag intenties zijn. Toch verdient het aanbeveling om in de toekomst tevens te peilen naar het werkelijke stemgedrag. Een derde beperking van dit onderzoek is het cross-sectioneel opzet. Om uitspraken over causaliteit te kunnen doen, zijn metingen nodig van dezelfde variabelen op verschillende momenten in de tijd. Bijkomend zijn alle maatstaven subjectief, gemeten aan de hand van een vragenlijst. Een principale componentenanalyse op de items van alle schalen die in dit onderzoek werden gebruikt (cf. Harman s one-factor test) geeft een oplossing met 9 factoren (eigenwaarde groter dan 1). De verschillende maatstaven kunnen dus empirisch van elkaar worden onderscheiden. Daarom is het weinig waarschijnlijk dat de relaties uit deze studie kunnen worden toegeschreven aan één gemeenschappelijke, onderliggende factor die het resultaat zou zijn van common method bias (Podsakoff, MacKenzie, Lee & Podsakoff, 2003). Tot slot, en ondanks de beschreven beperkingen, kunnen op basis van de resultaten van dit onderzoek voorzichtig een aantal beleidsconclusies worden gesuggereerd. Baanonzekerheid maakt mensen angstig over de toekomst. Dit werkt niet enkel negatief in op het welzijn en de organisatie, maar werkt tevens alledaags racisme, politiek wantrouwen en sympathie voor een extreemrechtse partij in de hand. In de eerste plaats kan worden gepoogd om gevoelens van baanonzekerheid te reduceren, bijvoorbeeld door het verschaffen van duidelijke informatie en communicatie tijdens herstructuringen zoals fusies, overnames of downsizing (Vander Elst, Baillien, De Cuyper & De Witte, 2010). Minimaal kan worden gewerkt met het verschaffen van procedurele zekerheid: in welke fase van het veranderingsproces zitten we en welke zijn de mogelijke volgende stappen? Ten tweede blijkt uit dit onderzoek hoe belangrijk alledaags racisme is in de verklaring van rechts-extremisme. Het proces van contra-identificatie ligt daaraan ten grondslag. Organisaties kunnen een belangrijke rol spelen in het tegengaan van alledaags racisme. Janssens en Zanoni (2007) pleiten ervoor dat organisaties een inclusief diversiteitsbeleid voeren, dit is een beleid dat tegenstellingen tussen zij en wij poogt te overstijgen. In de eerste plaats dient daarvoor een overkoepelende identiteit te worden gecreëerd, bijvoorbeeld door het accentueren van Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 109

Dave Stynen & Hans De Witte gemeenschappelijke doelen of waarden. Daarnaast dient er voldoende ruimte te blijven voor subgroepidentificatie, zo niet worden defensiemechanismen geactiveerd en kunnen conflicten ontstaan tussen subgroep en de overkoepelende identiteit. Literatuur Billiet, J., Carton, A. & Huys, R. (1990). Onbekend of onbemind? Een sociologisch onderzoek naar de houding van de Belgen tegenover immigranten. Leuven: K.U.Leuven, Departement Sociologie / Sociologisch Onderzoeksinstituut. Billiet, J. & De Witte, H. (2001). Wie stemde in juni 1999 voor het Vlaams Blok en waarom? Tijdschrift voor Sociologie, 22, 5-35. Brug, W. van der, Fennema, M. & Tillie, J. (2000). Anti-immigrant parties in Europe: Ideological or protest vote? European Journal of Political Research, 37, 77-102. Christofferson, T. (2003). The French elections of 2002: The issue of insecurity and the Le Pen effect. Acta Politica, 38, 109-123. Decorte, T., De Ruyver, B., Ponsaers, P., Lacroix, A.C., Lauwers, S. & Tutteleers, P. (2004). Drugs en overlast. Gent: Academia Press. De Witte, H. (1999). Job insecurity and psychological well-being: Review of the literature and exploration of some unresolved issues. European Journal of Work and Organizational Psychology, 8, 155-157. De Witte, H. (2000). Arbeidsethos en jobonzekerheid: meting en gevolgen voor welzijn, tevredenheid en inzet op het werk. In R. Bouwen, K. De Witte, H. De Witte & T. Taillieu (red.), Van groep tot gemeenschap. Liber Amicorum Prof. dr. L. Lagrou (pp. 325-350). Leuven: Garant. De Witte, H. & Haesen, A. (1998). Over de band tussen jobonzekerheid, etnocentrisme en de voorkeur voor een extreem-rechtse partij. Paper gepresenteerd op het NVPP-Najaarsbijeenkomst, Utrecht, 11 December 1998. De Witte, H., Hooge, J., Vandoorne, J. & Glorieux, I. (2001), Prettig werken in een gezonde samenleving. Omvang, verschillen en gevolgen van arbeidstevredenheid in Vlaanderen. In: Administratie Planning en Statistiek (Red.), Vlaanderen gepeild! De Vlaamse overheid en burgeronderzoek 2001. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, p. 73-98. De Witte, H. & Meuleman, B. (2007). Job Insecurity and voting for an extreme right-wing party. In G. Loosveldt, M. Swyngedouw & B. Cambré (red.), Measuring Meaningful Data in Social Research (pp. 93-111). Leuven/Voorburg: Acco. Eisinga, R. & Scheepers, P. (1989). Etnocentrisme in Nederland: theoretische en empirische modellen. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. Elchardus, M. & Glorieux, I. (1995). Niet aan de arbeid voorbij. De werkloosheidservaring als reflectie over arbeid, solidariteit en sociale cohesie. Brussel: Koning Boudewijnstichting/ VUBPress. Elchardus, M. & Smits, M. (2002). Anatomie en oorzaken van het wantrouwen. Brussel: VUB- Press. Felling, A., J. Peters & P. Scheepers (1986). Theoretische modellen ter verklaring van ethnocentrisme. Nijmegen: ITS. Ferraro, K.F. & Lagrange, R. (1987). The measurement of fear of crime. Sociological Inquiry, 57, 70-101. Groenen, A. & Goethals, J. (2005). Over overlast gesproken. Van spraakverwarring naar een integrale aanpak. Politiejournaal & Politieofficier, 3, 4-10. 110 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1

Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen Holsteyn, J. van (1990). En wij dan? De kiezers van Centrumdemocraten. Socialisme en democratie, 6, 156-161. Jahoda, M. (1982). Employment and unemployment: A social-psychological analysis. Cambridge: Cambridge University Press. Janssens M. & Zanoni P. (2007). What makes an organization inclusive? Work contexts and diversity management practices favoring ethnic minorities inclusion, Paper presented at the Annual Meeting of the Academy of Management, Philadelphia, August 2007. Kenny, D.A., Kashy, D.A. & Bolger, N. (1998). Data analysis in social psychology. In D. Gilbert, S. Fiske & G. Lindzey (red.), The handbook of social psychology (pp. 233-265). Boston: McGraw-Hill. Kury, H., Obergfell-Fuchs, J. & Ferdinand, T. (2001). Aging and the fear of crime: Recent results from East and West Germany. International Review of Victimology 8, 1, 75-112. Lipset, S.M. (1960). Political Man. New Jersey: Doubleday and Co. Podsakoff, P.M., MacKenzie, S.B., Lee, J. & Podsakoff, N.P. (2003). Common method biases in behavioral research: A critical review of the literature and recommended remedies. Journal of Applied Psychology, 88, 879-903. Scheepers, P., Billiet, J. & De Witte, H. (1995). Het electoraat van het Vlaams Blok, De kiezers en hun opvatting. Sociologische Gids, 3, 232-252. Sverke, M., Hellgren, J. & Näswall, K. (2006). Job insecurity: A literature review. Afgehaald van http://www.ekhist.uu.se/saltsa/saltsa_pdf/2006_3_job%20insecurity_ Sverke.pdf Tajfel, H., & Turner, J.C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W.G. Austin & S. Worchel (red.), The social psychology of intergroup relations (pp. 33-47). Monterey: CA Brooks/Cole. Van Aelst, P., Walgraeve S. & Decoster, K. (1999). Politiek wantrouwen en protest. Tijdschrift voor Sociologie, 20, 441-470. Vander Elst, T., Baillien, E., De Cuyper, N. & De Witte, H. (2010). The role of organizational communication and participation in reducing job insecurity and its negative association with job related well being. Economic and Industrial Democracy, 31, 249-264. Vuuren, T. van (1990). Met ontslag bedreigd. Werknemers in onzekerheid over hun arbeidsplaats bij veranderingen in de organisatie. Amsterdam: VU Uitgeverij. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2011 (27) 1 111