Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0622.N M A H, inverdenkinggestelde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 28 april 2015. De eiser voert in een memorie die aan dit arret is gehecht, een middel aan. Raadsheer Sidney Berneman heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/2 II. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van het cassatieberoep 1. Het arrest verklaart het hoger beroep onontvankelijk in zoverre het opkomt tegen de verdere gelasting van de onderzoeksrechter naar nog te identificeren personen en tegen de verwijzing naar de correctionele rechtbank. 2. Het arrest, dat eisers hoger beroep daartegen niet ontvankelijk verklaart, is geen eindbeslissing, noch een beslissing in een der gevallen bedoeld in artikel 420, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. In zoverre is het cassatieberoep voorbarig, mitsdien niet ontvankelijk. Middel 3. Het middel voert in zijn drie onderdelen schending aan van de artikelen 127, 1, 2, 3, 235, 235bis, 235ter en 359 Wetboek van Strafvordering. Eerste onderdeel 4. Het onderdeel voert aan dat het arrest ten onrechte oordeelt dat er op vordering van het openbaar ministerie reeds aangevat kan worden met het opstarten van de regeling van de rechtspleging, vooraleer uitspraak was gedaan over het ingestelde cassatieberoep tegen de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling genomen met toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, en dat nadien de eiser vóór de rechtszitting van de raadkamer van 19 februari 2015 geen ontvankelijk verzoekschrift tot het stellen van bijkomende onderzoekshandelingen meer zou hebben kunnen neerleggen; de eiser heeft op 26 november 2014 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van 25 november 2014; als gevolg daarvan was de behandeling van de strafvordering geschorst en vermocht het openbaar ministerie op de rechtszitting van de raadkamer van 2 december 2014 niet op ontvankelijke wijze de verwijzing van de eiser naar de correctionele rechtbank te vorderen; de artikelen 127, 2, en

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/3 3, Wetboek van Strafvordering konden dan ook geen uitwerking krijgen; pas na het arrest van het Hof van 10 februari 2015 kon voor het eerst conform artikel 127, 1, tweede lid en volgende, Wetboek van Strafvordering worden gehandeld; na kennisname van het arrest van het Hof van 10 februari 2015 kon de eiser dan ook voor de rechtszitting van de raadkamer van 19 februari 2015, waarvoor hij opnieuw was opgeroepen, een ontvankelijk verzoekschrift tot bijkomend onderzoek neerleggen; de termijn om een verzoek tot bijkomend onderzoek in de zin van de artikelen 61quinquies en 127, 3, Wetboek van Strafvordering in te dienen, kon niet aanvangen door het opstarten van de regeling der rechtspleging spijts het ingestelde cassatieberoep. 5. Artikel 127, 3, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij binnen de in 2 van hetzelfde artikel bepaalde termijn de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies Wetboek van Strafvordering kunnen verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in 2 bepaalde vormen en termijnen. Krachtens artikel 235ter, 1, derde lid, Wetboek van Strafvordering onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings overzendt krachtens artikel 127, 1, eerste lid, op vordering van het openbaar ministerie, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die werden toegepast in het kader van het gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek. 6. De controle van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, uitgevoerd met toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, heeft voor gevolg dat de rechtspleging niet kan worden geregeld zolang die controle, daarin begrepen het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij die controle wordt uitgevoerd, niet afgehandeld is. Noch uit deze wetsbepaling noch uit artikel 127 van hetzelfde wetboek volgt evenwel dat de procedure van regeling van de rechtspleging niet kan opgestart worden door de partijen reeds op te roepen voor de rechtszitting van de raadkamer, met als gevolg dat de partijen op dat ogenblik en binnen de daarin bepaalde

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/4 termijn toepassing kunnen maken van de in artikel 127, 3, bepaalde mogelijkheid een verzoek in te dienen om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. Het feit dat cassatieberoep werd ingesteld tegen het arrest waarbij de controle overeenkomstig artikel 235ter Wetboek van Strafvordering werd uitgevoerd en hierover nog geen definitieve uitspraak is gedaan, doet hieraan geen afbreuk. In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 7. Het arrest stelt vast dat: - de eiser bij aangetekend schrijven van 26 november 2014 werd opgeroepen met het oog op de regeling van de rechtspleging; - de eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid geboden door de artikelen 61quinquies en 127, 3, Wetboek van Strafvordering; - de behandeling van de procedureregeling op de rechtszitting van 2 december 2014 van de raadkamer werd uitgesteld met het oog op de uitspraak van het Hof van Cassatie over de controle overeenkomstig artikel 235ter Wetboek van Strafvordering van de ingezette bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling bij arrest van 25 november 2014; - de eiser na het arrest van het Hof van 10 februari 2015 en juist vóór de zitting van de raadkamer van 19 februari 2015 een verzoekschrift krachtens artikel 61quinquies Wetboek van Strafvordering heeft neergelegd bij de onderzoeksrechter. Het oordeelt vervolgens dat: - uit de wet niet volgt dat de procedure tot regeling van de rechtspleging niet kan opgestart worden vooraleer uitspraak is gedaan inzake de controle bij toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering van de bijzondere opsporingsmethoden; - partijen slechts éénmalig de onderzoeksrechter kunnen verzoeken bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten, meer bepaald bij het opstarten van de procedureregeling overeenkomstig artikel 127 Wetboek van Strafvordering, en de eiser die hiertoe de mogelijkheid had, dit heeft nagelaten;

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/5 - het hoger beroep tegen de beschikking waarbij de raadkamer het verzoek krachtens artikel 61quinquies Wetboek van Strafvordering onontvankelijk verklaart, ongegrond is. Aldus is de beslissing met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek tot het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen, naar recht verantwoord. In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen. Tweede onderdeel 8. Het onderdeel voert aan dat het arrest ten onrechte de beroepen beschikking bevestigt die oordeelt dat eisers verzoek ingediend met toepassing van de artikelen 61quinquies en 127, 3, Wetboek van Strafvordering evident niet ontvankelijk is; het arrest verwijst desbetreffende naar een arrest van het Hof van 23 november 2010 dat betrekking had op een andere casus. 9. Het arrest beperkt zich niet ertoe te verwijzen naar een arrest van het Hof van Cassatie. Het oordeelt autonoom en met eigen redenen waarom de beroepen beschikking naar recht oordeelt dat eisers verzoek tot het stellen van bijkomende onderzoekshandelingen kennelijk niet-ontvankelijk is. In zoverre gaat het onderdeel uit van een onvolledige lezing van het arrest en mist het feitelijke grondslag. 10. Voor het overige is het onderdeel afgeleid uit de in het eerste onderdeel vergeefs aangevoerde onwettigheid en is het niet ontvankelijk. Derde onderdeel 11. Het onderdeel voert aan dat de samenstelling van het dossier van de rechtspleging ingevolge de procedure op grond van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering wijzigingen kan ondergaan waardoor de inverdenkinggestelde pas na het verkrijgen van kracht van gewijsde van het desbetreffend arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling met kennis van zaken kan oordelen of er grond bestaat tot het vragen van bijkomend onderzoek op grond van de artikelen 61quinquies en 127, 3, Wetboek van Strafvordering; dit verzoek staat bijgevolg

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/6 niet los van de procedure van het onderzoek naar de aangewende bijzondere opsporingsmethoden. 12. De controle met toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering heeft enkel als voorwerp het nazicht door de kamer van inbeschuldigingstelling van het door de wet bedoelde vertrouwelijk dossier om na te gaan of uit de inhoud van dit dossier blijkt dat alle wettelijke voorschriften betreffende de observatie of de infiltratie werden gerespecteerd en, bij vergelijking tussen het vertrouwelijk dossier en het strafdossier, of het strafdossier de vereiste vermeldingen inhoudt en, ten slotte, of er geen verschillen merkbaar zijn tussen de gegevens vermeld in het vertrouwelijk dossier en deze die werden opgenomen in het strafdossier. 13. De procedure van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, die betrekking heeft op een zeer specifieke controle met een eigen voorwerp, houdt geen enkel verband met de opdracht van de raadkamer bij de regeling van de rechtspleging. Deze laatste opdracht houdt onder meer in dat dit onderzoeksgerecht nazicht doet over de regelmatigheid en de volledigheid van het gerechtelijk onderzoek en over het al dan niet bestaan van voldoende bezwaren om de zaak bij het vonnisgerecht aanhangig te maken. Partijen kunnen hierbij de volledigheid van het onderzoek betwisten en eveneens om bijkomende onderzoekshandelingen verzoeken. 14. De controle door de kamer van inbeschuldigingstelling van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie kan dus geen obstakel zijn voor een inverdenkinggestelde of een burgerlijke partij om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 127, 3, Wetboek van Strafvordering biedt om, bij de oproeping voor de raadkamer met het oog op de regeling van de rechtspleging, de onderzoeksrechter te verzoeken over te gaan tot het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen. De omstandigheid dat er cassatieberoep werd ingesteld tegen het arrest dat de controle met toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering uitvoert, doet hieraan geen afbreuk. Het onderdeel dat ervan uitgaat dat het feit dat over het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, waarbij tot de controle van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie werd overgegaan, nog geen uitspraak werd gedaan door het Hof, de partijen belette om met toepassing van de artikelen 61quinquies en 127, 3, Wetboek van

23 JUNI 2015 P.15.0622.N/7 Strafvordering de onderzoeksrechter met kennis van zaken te verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten, faalt naar recht. Ambtshalve onderzoek van de beslissing voor het overige 15. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser tot de kosten. Bepaalt de kosten op 84,21 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Luc Van hoogenbemt, de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 23 juni 2015 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van griffier Frank Adriaensen. F. Adriaensen S. Berneman A. Bloch F. Van Volsem L. Van hoogenbemt P. Maffei