AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND



Vergelijkbare documenten
AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND

Internationale Benchmark 2009 Extra landen

Exportprestaties van het industriële MKB in 2003

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Ernst & Young ICT Leadership. Resultaten ICT Barometer over conjunctuur, bestedingen en offshore outsourcing. Jaargang 6 17 mei 2006.

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)

Opzet en uitvoering onderzoek 'Motie Straus'

Wat zijn de feiten en hoe moet een controller hierop anticiperen?

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Exportmonitor Het noordelijke bedrijfsleven wordt steeds internationaler

Uitbesteding ICT aan lagelonenlanden offshore ICT outsourcing. 3 mei 2007

Buitenlandse investeringen door het MKB

MKB-ondernemers met oog voor de toekomst

RESULTATEN CONJUNCTUURENQUETE 1STE HELFT 2018

Zzp ers in de provincie Utrecht Onderzoek naar een groeiende beroepsgroep

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave

Stijging van export en exportkansen in industrie, diensten en groothandel

Een Werkende Arbeidsmarkt

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

Hoofdstuk 13. Arbeidsmarkt

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

M Een 'directe buitenlandse investering' is méér dan investeren alleen. Buitenlandse investeringen door MKB-bedrijven

Regionale behoefteraming Brainport Industries Campus Eindhoven

Structurele ondernemingsstatistieken

1.4 Factoren die bepalend zijn voor reële convergentie

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

4 Onderzoeksverantwoording

Amsterdamse haven en innovatie

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers

Conjunctuurtest voorjaar 2011

Hoofdstuk 9. Trendvragen financiële situatie Hoofdstuk 10. Financiële situatie

Fluchskrift Wurkgelegenheid

Nederlandse exportgroei houdt aan

ADOPTIE Trends en Analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2011 tot en met 2015

Energieprijzen in vergelijk

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-juli

Belemmeringen voor de exportontwikkeling van de Gelderse industrie

Resultaten enquête leerbedrijven Kans op werk 2017

M Positieve exportontwikkeling zet door. Exportthermometer drs. S.C. Oudmaijer

WERKNEMERS EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Meting tevredenheid werkgevers AANSLUITING MBO-ARBEIDSMARKT [ ]

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

QUICKSCAN METING 4, 2013

Sociale media in Nederland Door: Newcom Research & Consultancy

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Resultaten enquête leerbedrijven Kans op werk 2018

Enquête Internationalisering Rapportage Persbericht januari 2011

Bedrijventerrein Kapelpolder (Maassluis) Maatschappelijke waarde. Met de Kamer van Koophandel weet je wel beter

kennis en economie 2013 statistische bijlage

Monitor HH(T) 4 e kwartaalmeting

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-april

ICT, kennis en economie 2012 Statistische bijlage

nr. 811 van TOM VAN GRIEKEN datum: 10 augustus 2015 aan JO VANDEURZEN Kinderbijslag - Kinderen die worden opgevoed in het buitenland

Europese vergelijking systemen van volwasseneneducatie en aanpak laaggeletterdheid

Rapportage Onderzoek betaaltermijnen en betaalgedrag MKB Uitgevoerd door Direct Research In opdracht van Betaalme.

Wat motiveert u in uw werk?

INHOUDSOPGAVE. 1. Printing & Document Management De markt in cijfers. 3. Printing contracten. 4. Digitalisering. 5. Homogeen vs.

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

The digital transformation executive study

Hoofdstuk 43. Financiële situatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2

Opzet van het onderzoek. A.1 Achtergrond van het AVP. A.2 Beoogde onderzoekspopulatie

Herstel in de industrie zet door. Samenvatting. Totale industrie. Omzet stijgt. Eerste kwartaal 2014

Voorbeeld Performance Monitor

Gesubsidieerd zaken doen in Duitsland. Effecten van NIOF subsidies en een nadere analyse van het vermarkten van producten binnen dat kader

Burgerpeiling communicatie 2014

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-augustus

Handels- en investeringscijfers Ierland-Nederland 1

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-juni

Handels- en investeringscijfers Zwitserland-Nederland 1

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Handels- en investeringscijfers Spanje-Nederland 1

Conjunctuurenquête voorjaar 2013

Handels- en investeringscijfers Verenigd Koninkrijk-Nederland 1

Evaluatie van de Digitale Werkplaats

DISRUPTIEVE TECHNOLOGIE EN UW BEDRIJF

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Talent Scanner. Voorlopig onderzoek naar de Sfeer van invloed vragenlijst

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Onderzoektechnische verantwoording. Opinieonderzoek Solidariteit

Handels- en investeringscijfers Canada-Nederland 1

Resultaten Bedrijven Census 2014: hoe is de administratie van bedrijven op Curacao geregeld?

Starters zien door de wolken toch de zon

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Resultaten peiling aantal opzeggingen naar aanleiding van verzending beschikking en factuur voor de eigen bijdrage thuiszorg

M Opleidingsniveau in MKB stijgt

Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016

Eindexamen vwo economie II

Onderzoek Zondagopenstelling Gemeente Borger-Odoorn

Samenvatting resultaten Zest onderzoek Wat wilt U? onder leden en niet-leden van de Water Alliance in 2014.

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-september

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Transcriptie:

AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND IN OPDRACHT VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN Utrecht, 12 november 2004 Huub Haverhals René Barendrecht Ruurd Jansen Sophieke Kappers Luddo Oh Marieke de Wal

AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND IN OPDRACHT VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN INHOUD Blz. 1. SAMENVATTING... 1 1.1 AANLEIDING, DOELSTELLING EN GEHANTEERDE DEFINITIE VOOR HET ONDERZOEK... 1 1.2 ONDERZOEKSOPZET... 1 1.3 DE OMVANG VAN VERPLAATSING... 2 1.4 VERSCHILLEN TUSSEN SECTOREN... 4 1.5 VERPLAATSTE ACTIVITEITEN EN REGIO S WAARNAAR VERPLAATST WORDT... 5 1.6 KARAKTERISTIEKE KENEMERKEN VAN BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN...6 1.7 EFFECTEN EN ERNST VAN DE VERPLAATSINGEN... 7 2. OPZET ONDERZOEK... 10 2.1 AANLEIDING ONDERZOEK... 10 2.2 DOELSTELLING... 11 2.3 VRAAGSTELLING... 11 2.4 DEFINITIES VERPLAATSEN VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN...12 2.5 VERBAND VAN VERPLAATSINGEN MET INVESTERINGEN EN WERKGELEGENHEID... 13 3. GEVOLGDE WERKWIJZE...14 3.1 AANPAK...14 3.2 VASTSTELLEN TE ONDERZOEKEN SECTOREN...14 3.3 STEEKPROEF OPZET TELEFONISCHE ENQUÊTE... 15 3.4 ONDERZOEKSVERANTWOORDING... 16 3.5 RESPONS EN NON-RESPONS...17 4. BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN... 20 4.1 INLEIDING... 20 4.2 AARD EN OMVANG VAN DE VERPLAATSING... 20 4.3 VERPLAATSING NAAR REGIO... 27 4.4 KARAKTERISTIEK VAN DE BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN... 31 4.5 MOTIEVEN EN ERVARINGEN... 33 4.6 EFFECTEN VOOR DE WERKGELEGENHEID VAN VERPLAATSING... 36

4.7 HET VERPLAATSEN: EFFECTEN EN PERSPECTIEF... 40 5. SECTOREN WAAR VERPLAATSING SINDS KORT SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE...43 5.1 SECTOR: ICT-BEDRIJVEN...43 5.2 SECTOR: MEUBEL... 47 6. SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL GERUIME TIJD SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE... 50 6.1 SECTOR: TEXTIEL, KLEDING EN LEER... 50 6.2 SECTOR: MACHINEBOUW, ELEKTRO EN TRANSPORTMIDDELEN...54 6.3 SECTOR: METAAL...58 6.4 SECTOR: AARDOLIE, CHEMIE, RUBBER EN KUNSTSTOFFEN... 62 6.5 SECTOR: HOUT EN PAPIER... 67 7. SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL ENIGE TIJD SPEELT EN BEPERKT TOENEEMT...71 7.1 SECTOR: BANKEN EN VERZEKERINGEN...71 7.2 SECTOR: VOEDINGS- EN GENOTSMIDDELEN... 74 7.3 SECTOR: UITGEVERIJEN EN DRUKKERIJEN...77 7.4 SECTOR: VERVOER... 80 8. SECTOREN WAAR VERPLAATSING BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND BEPERKT SPEELT...83 8.1 SECTOR: POST EN TELECOM...83 BIJLAGE: BEGRIPPENLIJST...85

1. SAMENVATTING 1.1 AANLEIDING, DOELSTELLING EN GEHANTEERDE DEFINITIE VOOR HET ONDERZOEK Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in toenemende mate geconfronteerd met internationale ontwikkelingen die van grote invloed zijn op zijn omvang en functioneren. Eén van die ontwikkelingen is het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten uit Nederland naar het buitenland. Als gevolg daarvan komen maatschappelijke en politieke vragen op over de aard, de omvang en de betekenis van verplaatsing. Vanuit dit perspectief heeft de overheid, in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken, behoefte aan meer informatie over deze internationale ontwikkeling. Doelstelling van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de aard, de omvang en de achtergrond en motieven van het verplaatsen van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven, bij voorkeur onderbouwd met harde gegevens. Ten behoeve van het onderzoek is een eenduidige definitie van verplaatsen van bedrijfsactiviteiten noodzakelijk: het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van directe buitenlandse investeringen. Het gaat bij directe buitenlandse investeringen met name om vervangingsinvesteringen van activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen op de lokale (buitenlandse) markt. 1.2 ONDERZOEKSOPZET Als vertrekpunt is de sector SWOT-studie gehanteerd, die eerder door Berenschot voor het Ministerie van Economische Zaken werd verricht. Vanuit de SWOT is bepaald in welke sectoren het thema verplaatsen naar het buitenland het meest actueel is. De gekozen twaalf sectoren met een totale werkgelegenheid van 1,6 miljoen fte (fulltime equivalent) zijn vervolgens verder afgebakend door bedrijven met minder dan 20 werknemers uit te sluiten. Hierdoor is de scope vastgesteld op 1,1 miljoen fte en circa 11.624 bedrijven. In deze sectoren is een telefonische enquête uitgevoerd waaraan 2.106 bedrijven hebben deelgenomen. Daarnaast heeft deskresearch plaatsgevonden, zowel integraal als per sector. De enquête en deskresearch resultaten zijn vervolgens uitgediept door het houden van interviews met directeuren uit groot-, midden- en kleinbedrijf. Uit de interviews zijn achterliggende motieven duidelijk geworden. Ook is inzicht in de context van de markten ontstaan. Bovendien zijn verwachtingen ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen geïnventariseerd. Om representatieve uitspraken over sectoren te kunnen doen is een disproportioneel gestratificeerde steekproef uitgevoerd. De populatie binnen de onderzoeksscope is ingedeeld in clusters, op basis van branche en grootteklasse. Binnen elk cluster is een steekproef getrokken. Het onderzoek is via een telefonische enquête uitgevoerd onder directeuren, om maximale respons en betrouwbaarheid te bereiken. Tevens is het onderzoek uitgevoerd op vestigingsniveau van de bedrijven, zodat het ten eerste Nederlandse werkgelegenheid (niet mede buitenlandse werkgelegenheid) en ten tweede de betrouwbaarste inzichten van de respondent betreft. 1

De steekproef is achteraf herwogen naar sector en grootteklasse. Het databestand is geanalyseerd op non-respons analyse, rechte tellingen, correlaties, ratio s en kruistabellen. Wij hanteren een betrouwbaarheidsinterval van 95% (dat betekent dat de kans 95% is dat de verkregen uitkomsten vergelijkbaar zijn met de uitkomsten uit een andere steekproef uit dezelfde populatie) en een betrouwbaarheidsmarge van circa 5% (dit betekent dat bijvoorbeeld bij een score van 50%, de werkelijke waarde ergens tussen de 45% en 55% zal liggen). De uitkomsten van de enquête zijn getoetst met de uitkomsten van de deskresearch studie en de gehouden interviews. 1.3 DE OMVANG VAN VERPLAATSING Uit het onderzoek blijkt dat het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in de afgelopen jaren al geruime tijd plaatsvindt en ook in de toekomst door zal blijven gaan. 1.3.1 Het gemiddelde percentage bedrijven dat verplaatst, bedraagt bijna 10% (9,7%), maar verschilt per sector Van de onderzochte bedrijven binnen de scope van het onderzoek heeft circa 10% de afgelopen tien jaar activiteiten naar het buitenland verplaatst. Hierbij geeft circa 2% van de onderzochte bedrijven aan dat zij het afgelopen jaar activiteiten hebben verplaatst, circa 4% heeft dit in de afgelopen drie jaar gedaan en eveneens circa 4% heeft dit in de jaren daarvoor tot tien jaar geleden uitgevoerd. Daarnaast geeft 6% van de onderzochte bedrijven aan het komende jaar van plan te zijn activiteiten te verplaatsen. Vrijwel al deze bedrijven hebben nog niet eerder activiteiten verplaatst. Hoewel een beperkt aantal bedrijven ervaring heeft met verplaatsen, is er, op een tijdschaal van tien jaar, sprake van een stijging van het aantal bedrijven dat bedrijfsactiviteiten verplaatst. Cumulatieve verplaatsing (in % van aantal bedrijven) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst Ja, in het afgelopen jaar verplaatst Ja, binnen nu en 12 maanden van plan Nee, niet van plan Nee, niet van plan Ja, binnen nu en 12 maanden van plan Ja, in het afgelopen jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst Figuur 1.1 Cumulatieve verplaatsing in percentage van aantal bedrijven. Het merendeel van de Nederlandse bedrijven heeft de afgelopen tien jaar echter geen activiteiten verplaatst en is ook niet van plan dit in de komende twaalf maanden te gaan doen (dit geldt voor 84% van de onderzochte bedrijven binnen de scope van het onderzoek). 2

De belangrijkste reden die bedrijven noemen om niet te verplaatsen, is dat de activiteiten locatiegebonden zijn (circa 39% van de bedrijven die niet verplaatsen geeft dit aan als doorslaggevende reden). 1.3.2 Een toename in de tijd van aantal sectoren, aantal bedrijven en gemiddelde omvang Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is in de afgelopen jaren toegenomen en zal naar verwachting het komende jaar in een aantal sectoren nog verder groeien. Deze toename geldt voor het aantal sectoren waarin wordt verplaatst, het aantal bedrijven per sector dat verplaatst en ook voor de gemiddelde omvang per verplaatsing. Gedurende de afgelopen drie jaar zijn in elf van de twaalf sectoren activiteiten verplaatst naar het buitenland, terwijl dat in de jaren daarvoor bij vijf van de twaalf sectoren het geval was. Kijkend naar de toekomst, is de verwachting dat bedrijven binnen vrijwel alle onderzochte sectoren de komende twaalf maanden activiteiten zullen verplaatsen. Ook de gemiddelde omvang van de verplaatsing uitgedrukt in aantal fte is toegenomen. Bij bedrijven die het afgelopen jaar hebben verplaatst, is de omvang van de verplaatsing naar het buitenland gemiddeld 44 fte. Dit is meer dan bij bedrijven die de afgelopen drie jaar hebben verplaatst (gemiddeld omvang van de verplaatsing is 31 fte) en bij bedrijven die de afgelopen tien jaar bezig zijn (circa 27 fte). Ook relatief gezien neemt de omvang van de verplaatsing toe. Het percentage fte van het totale aantal fte op de vestiging van het bedrijf dat verplaatst, stijgt van gemiddeld 25% (afgelopen 3 jaar) naar gemiddeld 27% (afgelopen jaar). De gemiddelde omvang per verplaatsing in termen van fte is bij 80% van de bedrijven die verplaatsen kleiner dan 20 fte. De toename dient te worden geplaatst in het perspectief van de ontwikkelingen in de verschillende sectoren, zoals de neergaande conjunctuur, de toegenomen concurrentie in diverse sectoren, de druk op de winstgevendheid en de toename van het aantal reorganisaties en daaruit voortvloeiende ontslagen, maar ook de uitbreiding van de EU. 3

1.4 VERSCHILLEN TUSSEN SECTOREN Het percentage bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst, verschilt sterk tussen de verschillende sectoren. Sectoren zijn in te delen in vier categorieën. De omvang en groei van de verplaatsingen zijn in de volgende figuur weergegeven, in relatie tot de grootte van de betreffende sector. Hoge groei verplaatsing Gemiddelde groei verplaatsing B Hout/ papier Aardolie/ Chemie A Meubel ICT-/architectenbureaus Metaal Machinebouw/ electro/transport/ middelen C Textiel Vervoer Uitgeverijen/ drukkerijen Voeding/ genot Lage groei verplaatsing D Post/ telecom Banken/ verzekeringen Lage omvang verplaatsing Gemiddelde omvang verplaatsing Hoge omvang verplaatsing Huidige omvang werkgelegenheid in f.t.e. > 150.000 > 75.000 < 150.000 <50.000 Figuur 1.2 Indeling sectoren naar categorieën Categorie A betreft de sectoren waarbinnen het thema verplaatsing relatief kort speelt en waarin een zeer sterke groei verwacht wordt. Categorie B betreft de sectoren waarbinnen verplaatsing al enige tijd gaande is en waarin een verdere, meer dan gemiddelde, groei verwacht wordt. Categorie C betreft de sectoren waarbinnen het thema speelt, maar waarbij bedrijven minder dan gemiddeld activiteiten verplaatsen. De laatste categorie D betreft de sector waar verplaatsing tot dusverre nauwelijks speelt. Verplaatsing vindt plaats in sectoren die van groot belang zijn voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In deze sectoren wordt bovendien een groei verwacht van de verplaatsing van activiteiten. Zo zijn de sectoren metaal, machinebouw/elektro/transportmiddelen, aardolie/chemie/rubber/kunststoffen en voeding trekkers voor de Nederlandse economie 1. Voor industriële sectoren is eerder aangetoond, dat elke directe baan in de industrie ook minimaal een baan in andere sectoren betekent en dat aangenomen mag worden dat deze verhouding sinds 1990 in de loop der tijd is toegenomen 2. 1 Zie: Sector-SWOT studie Nederland, Berenschot 2004. 2 Zie: Reflecties op plaats en toekomst van de Nederlandse maakindustrie, SEO 2002. 4

Detailanalyse op sectorniveau toont ook aan dat circa de helft van het totale aantal verplaatste fte binnen de trekkende sectoren heeft plaatsgevonden, terwijl de andere helft voor rekening van de overige sectoren komt. 1.5 VERPLAATSTE ACTIVITEITEN EN REGIO S WAARNAAR VERPLAATST WORDT Laaggeschoolde productie is de activiteit die het meest verplaatst wordt (aangegeven door circa 45% van de bedrijven die verplaatsen). Daarnaast geeft 16% van de bedrijven die verplaatsen aan, ook hooggeschoolde productiewerkzaamheden te verplaatsen. Welke activiteiten zijn verplaatst naar het buitenland? 50% 40% 30% 20% 10% 0% ICT hooggeschoold Klantenservice/ Callcenter ICT laaggeschoold Alle bedrijfsactiviteiten Geen antwoord Research en Development Inkoop/Administratie/ Shared services Productie hooggeschoold Verkoop/Marketing Andere activiteiten Productie laaggeschoold Figuur 1.3 Verplaatsing per type activiteit. Verplaatsing vindt tot op heden vooral plaats naar lagelonenlanden 3 (tweederde van de bedrijven die verplaatsen, kiezen deze landen) en West- en Zuid-Europa 4. Het merendeel van de activiteiten wordt binnen Europa verplaatst. Het totale aantal verplaatsingen van activiteiten naar Azië is tot op heden lager dan naar Europa. De top drie van regio s waarnaar activiteiten verplaatst zijn, bestaat uit Midden- en Oost- Europa 5, West- en Zuid-Europa en Azië. Binnen veel sectoren speelt overigens verplaatsing naar zowel Midden- en Oost-Europa, West- en Zuid-Europa als Azië. Circa eenderde van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft dit gedaan naar West-Europa (of naar de VS). Dit zijn geen lagelonenlanden. In het onderzoek is geen correlatie gevonden tussen de soort bedrijfsactiviteit en de regio waar naartoe verplaatst is. Het meest bepalend voor de regiokeuze is de (aard van de) sector. 3 Onder lagelonenlanden worden in dit onderzoek de regio s Midden- en Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns Amerika geschaard (onder hogelonenlanden vallen de regio s West- en Zuid-Europa, Noord Amerika, Australië). 4 Onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië, Ierland, Spanje, Oostenrijk, Scandinavië, Portugal, Zwitserland, België, Luxemburg, etc. 5 Onder andere Polen, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Macedonië, Kroatië, Servië, Rusland. 5

Hierbij dient opgemerkt te worden dat elk afzonderlijk bedrijf een activiteit naar meerdere regio s kan verplaatsen. Verplaatsing naar regio 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Midden- en Oost- Europa West- en Zuid- Europa Azië (China, India, overig) Latijns Amerika, Afrika Noord Amerika, Australië Figuur 1.4 Verplaatsing naar regio. Binnen vrijwel alle sectoren worden activiteiten verplaatst naar Midden- en Oost-Europa. Bij de sectoren aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, metaal, machin ebouw/elektro/transportmiddelen, meubel en textiel/kleding/leer is het percentage bedrijven dat verplaatst naar deze regio, relatief hoog. In een beperkt aantal sectoren is het percentage bedrijven dat naar Azië verplaatst hoog. Dit geldt met name voor de sectoren metaal, textiel en machine/elektro/transportmiddelen. 1.6 KARAKTERISTIEKE KENEMERKEN VAN BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN Het aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst, ligt fors hoger naarmate die bedrijven internationaal actief zijn. Grote bedrijven lopen voorop met het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Middelgrote bedrijven volgen. Met name kleine bedrijven hebben in het verleden minder vaak activiteiten verplaatst dan grote bedrijven. Het blijkt dat zowel omzet als winstgevendheid niet of nauwelijks bepalend is voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. In alle sectoren blijkt dat kostenbesparing de belangrijkste overweging is geweest voor het verplaatsen van activiteiten. Van de bedrijven die hebben verplaatst, geeft 62% kostenbesparing als doorslaggevend argument. 44% van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, geeft aan dat meer dan 5% kostenbesparing mogelijk is. Voor 35% van de bedrijven waren de kostenbesparingen nihil of minder dan 5% (20% van de bedrijven geeft aan geen besparing te hebben gerealiseerd). Circa 80% van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft aangegeven tevreden tot zeer tevreden te zijn. Dit geldt voor vrijwel alle sectoren. Een beperkt aantal bedrijven (12%) heeft activiteiten teruggehaald uit het buitenland. In vrijwel alle sectoren komt terughalen voor. Het zijn met name kleine bedrijven die activiteiten terughalen. 6

1.7 EFFECTEN EN ERNST VAN DE VERPLAATSINGEN 1.7.1 Effecten op werkgelegenheid Wij schatten op basis van ons onderzoek in, dat in de twaalf sectoren de activiteiten van circa 37.000 werknemers over de afgelopen drie jaar zijn verplaatst naar het buitenland, met een marge van 27.000 en 47.000 banen (betrouwbaarheidsinterval van 95%). Het netto-effect voor de werkgelegenheid ligt lager, omdat een gedeelte van de betreffende werknemers direct is herplaatst binnen andere functies van het bedrijf in Nederland (circa 10.000 werknemers). Dit betekent dat de werkgelegenheid in de onderzochte onderzoekspopulatie van 1,1 miljoen fte tussen de 1,5 en 3,4% netto is afgenomen (in een tijdsbestek van drie jaar). Zoals eerder gezegd, is een kanttekening hierbij, dat bedrijven met minder dan 20 werknemers buiten de onderzoeksafbakening vallen. Een beperkt gedeelte van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, is verantwoordelijk voor een zeer groot deel van de totale omvang van het aantal verplaatste fte. Bij de 10% grootste verplaatsingen, zijn naar schatting 28.000 fte verplaatst. Dit komt overeen met 75% van de totale omvang van de verplaatste banen. Deze inschattingen worden bevestigd door het door ons uitgevoerde deskresearch. Onderzocht zijn publicaties in de regionale en landelijke dagbladen over de afgelopen drie jaar. Verder is het zichtbaar dat de verschillen tussen de sectoren groot zijn. Voor de toekomst zijn geen harde inschattingen te maken voor de effecten op de werkgelegenheid. Het rechtlijnig doorrekenen van de huidige trend op basis van het aantal bedrijven dat het komende jaar van plan is te gaan verplaatsen, resulteert in een additionele reductie van de Nederlandse werkgelegenheid van 13.000 tot 16.000 fte in de komende twaalf maanden. Dit is een inschatting op basis van de bedrijfsomvang van die bedrijven die van plan zijn te gaan verplaatsen en de gemiddelde afname van de werkgelegenheid per verplaatsing gedurende het afgelopen jaar. Bij deze berekeningen en inschattingen is echter geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten en indirecte effecten van verplaatsen op de werkgelegenheid. Deze effecten kunnen verschillen per sector en zouden significant kunnen zijn. In dit onderzoek zijn ze niet onderzocht. 1.7.2 Ernst van verplaatsingen Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland is een ontwikkeling die in sommige sectoren al geruime tijd gaande is en in toenemende mate een rol speelt. De macro-economische effecten op de werkgelegenheid zijn tot op heden relatief beperkt, zeker in relatie tot het totale aantal ontslagen in de afgelopen jaren. Op sectorniveau en zeker per individueel bedrijf kan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten echter grote gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Zoals al werd geconcludeerd, geldt dat indien binnen de trekkende sectoren in toenemende mate activiteiten worden verplaatst, eenzelfde toenemende mate van reductie van activiteiten in de ondersteunende sectoren het gevolg is. De ontwikkeling van verplaatsen wordt mede verklaard door de globalisering. Meerdere internationale studies wijzen erop dat migratie van hogelonenlanden naar lagelonenlanden toeneemt. Dit wordt de laatste jaren onder andere versneld door ontwikkelingen op het gebied van de communicatie-, informatietechnologie en supply chain management. 7

Lagere kosten gaan niet langer, zoals in het verleden, samen met lage kwaliteit. Naar verwachting zal globalisering verregaande invloed hebben op bestaande kostenstructuren in vrijwel elke sector. In de sectoren waarin verplaatsing veel voorkomt, zoals de metaalindustrie en de machine/ metaalelektro/transportmiddelen, is sprake van een omwenteling 6. Nederland c.q. West- Europa kan niet meer concurreren in arbeidsintensieve productie, maar kent wel een voorspoedige ontwikkeling in hoogwaardige specialismen. Een verschuiving vindt plaats van eenvoudige productie naar kennisindustrie. Dit is een langetermijntrend. Het is een verschuiving waarbij bepaalde segmenten en bedrijven floreren terwijl andere wegkwijnen. Voor sectoren als ICT geldt iets soortgelijks, al gaat het daar om softwareproductie en dienstverlening op afstand zoals helpdesks of callcenters. Globalisering leidt ertoe dat internationale bedrijven in toenemende mate activiteiten naar lagelonenlanden verplaatsen. Hierdoor kan worden verwacht dat in relatief korte tijd toenemende prijsdruk zal ontstaan op de Nederlandse markt door bestaande en nieuwe buitenlandse aanbieders. Het is van eminent belang dat Nederlandse bedrijven op deze ontwikkeling anticiperen. Op tijd inspelen op de veranderingen, biedt Nederlandse bedrijven wel degelijk nieuwe kansen. Bedrijven in Nederland richten zich door de globalisering in toenemende mate op activiteiten waarmee hoge toegevoegde waarde wordt gecreëerd. Deze ontwikkeling heeft grote effecten op waardeketens. Volledige ketens waar de toegevoegde waarde in Nederland relatief laag is, verdwijnen naar het buitenland. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de metaal elektro- en de textielindustrie. Door deze ontwikkeling blijven met name locatiegebonden activiteiten zoals maatwerk en service over, evenals de regiefunctie voor die ketens waar Nederland nu sterk in is en op termijn hoge toegevoegde waarde kan blijven bieden. Uiteindelijk is het van groot belang het langetermijneffect vast te stellen van de verplaatsingen op de gehele Nederlandse werkgelegenheid en de export. Dit is niet gemakkelijk. Als de genoemde omwenteling naar kennisindustrie c.q. kenniseconomie slaagt, zal dit effect meevallen omdat voldoende vervangende werkgelegenheid en export zullen ontstaan. Als de omwenteling echter niet slaagt, dreigen de economische clusters die nu onze economie trekken, verloren te gaan en zou een neerwaartse spiraal in kunnen treden. Het risico van het verdwijnen van hele ketens uit Nederland, inclusief productie en R&D is in dit geval reëel. Dit proces speelt zich af tegen de achtergrond waarin ook hoogwaardige werkzaamheden als engineering en R&D steeds meer concurrentie ondervinden vanuit lagelonenlanden. In de diepte-interviews is gewaarschuwd voor het relatief lage aantal studenten in technische afstudeerrichtingen in Nederland dat uitstroomt ten opzichte van universiteiten in het buitenland. In lagelonenlanden wordt de aanwas van hoogopgeleide werknemers mede verklaard door een pro actief beleid gericht op het faciliteren van R&D-centra van multinationals en de vorming kennisclusters met universiteiten. Voor een succesvolle omwenteling in Nederland wordt inventief ondernemerschap (meer dan alleen innovatie) als noodzakelijke voorwaarde genoemd. Het is echter niet voldoende. Voorwaarde is ook dat de meest essentiële kennisclusters voldoende substantie behouden, zowel qua omvang als qua kennisniveau. 6 Zie: Sector SWOT studie Nederland, Berenschot 2004. 8

Daarnaast is in interviews gesteld dat op punten als loonkosten, arbeidsflexibiliteit, regeldruk en financiële prikkels op microniveau de omstandigheden in Nederland moeten verbeteren. Generieke en macro-economische maatregelen alleen zijn belangrijk maar slechts randvoorwaardelijk. De geïnterviewden, vooral in de trekkende sectoren (en de andere sectoren waar verplaatsing speelt), geven aan dat op deze gebieden de regels van het spel structureel veranderd zijn, en dat er nog veel en snel verbeterd moet worden, wil Nederland de concurrentiepositie innemen die het had. 9

2. OPZET ONDERZOEK 2.1 AANLEIDING ONDERZOEK Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in toenemende mate geconfronteerd met internationale ontwikkelingen die van grote invloed zijn op zijn omvang en functioneren. De opkomst van de Aziatische landen als internationale producenten, technologische ontwikkelingen, stagnerende economische groei in het Westen en kansen in nieuwe EU landen hebben gevolgen voor de strategie van ondernemingen en hun internationale concurrentiepositie. De reactie van Nederlandse bedrijven op deze ontwikkelingen is divers. De laatste tijd verschijnen er steeds vaker berichten in de media waaruit blijkt dat Nederlandse bedrijven (een deel van) hun activiteiten naar het buitenland verplaatsen of overwegen om dit te doen. In eerste instantie gaat het vooral om het verplaatsen van productiecapaciteit, maar de verwachting is dat ook aan het primaire procesgerelateerde bedrijfsonderdelen, zoals onderzoek en ontwikkeling (R&D), naar andere landen worden overgebracht: Nederlandse bedrijven hebben ontdekt dat denkwerk veel goedkoper kan (bron: Intermediair, 22 november 2003). De verwachting is dat naast laagwaardige industriële activiteiten ook hoogwaardige dienstenactiviteiten worden verplaatst. De vrees bestaat dat dit verplaatsen van activiteiten uiteindelijk verdergaande gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in ons land. Maar is dit terecht? Recente onderzoeksrapporten, zoals dat van FME-CWM en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) 7, lijken de verplaatsingstrend te bevestigen. Andere onderzoeksbureaus, zoals Forrester, beweren bijvoorbeeld dat IT-bedrijven veel minder warm lopen voor offshore outsourcing dan algemeen wordt aangenomen. Uit onderzoek van de Nevat blijkt dat eenvijfde van de Nederlandse industriële toeleveranciers activiteiten juist ziet terugkeren uit de lagelonenlanden. Met name klachten over betrouwbaarheid, kwaliteit van de producten en communicatieproblemen blijken redenen te zijn om activiteiten terug te halen naar Nederland. Een probleem van de uitgevoerde onderzoeken is dat deze over het algemeen gebaseerd zijn op verwachtingen en/of een kleine steekproefomvang. Recentelijk is een onderzoek door het SEO 8 uitgevoerd naar de validiteit van de bestaande onderzoeken naar het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. De statistische problemen ten aanzien van deze onderzoeken zijn representativiteit van de steekproef, de mate van realisatie van verwachtingen en mogelijke effecten van selectieve respons. Het is dus de vraag hoe omvangrijk de verplaatsing van activiteiten naar het buitenland nu feitelijk is en wat de vooruitzichten zijn. Omdat het zicht op de aard, omvang en gevolgen van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten onduidelijk en niet compleet is, is het ook moeilijk in kaart te brengen in hoeverre maatregelen nodig zijn om deze ontwikkeling te beïnvloeden (en zo ja, welke maatregelen). De overheid en in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken heeft behoefte aan meer informatie over de aard, de omvang en de betekenis van de internationale verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. 7 FME-CWM en Ministerie van Economische Zaken, Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa, oktober 2003. 8 Stichting Economisch Onderzoek, Verplaatsing industrie: hoe erg is het?, juni 2004. 10

Op basis van deze informatie kan het ministerie haar rol ten aanzien van internationale verplaatsing van bedrijfsactiviteiten bepalen. 2.2 DOELSTELLING Het onderzoek kent de volgende doelstelling: inzicht krijgen in de aard en omvang van het verplaatsen van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven bij voorkeur in harde gegevens. Tevens staat het verkrijgen van inzicht in de achterliggende motieven centraal. Het Ministerie van Economische Zaken heeft aangegeven dat het onderzoek representatief en kwantitatief van aard moet zijn, zodat harde gegevens kunnen worden verkregen. 2.3 VRAAGSTELLING Teneinde de doelstelling te behalen, dient het onderzoek op een drietal vragen antwoord te geven: 1. Wat is de aard en omvang van verplaatsing van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven? In hoeverre doen in Nederland gevestigde bedrijven aan verplaatsing van activiteiten naar het buitenland (in termen van aantal werknemers en omzet, gemiddeld aantal keren dat bedrijven activiteiten verplaatsen, eerste keer verplaatsing of een vervolg daarop)? In hoeverre komen naar het buitenland verplaatste bedrijfsactiviteiten weer terug naar Nederland? Welke bedrijfsactiviteiten verplaatsen Nederlandse bedrijven naar het buitenland? Naar welke regio en naar welk land verplaatsen Nederlandse bedrijven hun bedrijfsactiviteiten? Wat zijn de afgelopen 10 jaar de trends in verplaatsing van bedrijfsactiviteiten door Nederlandse bedrijven? Wat zijn voor de komende 5 jaar de verwachte trends in verplaatsing van activiteiten door Nederlandse bedrijven? 9 Wat is de achtergrond van verplaatsing van activiteiten naar het buitenland (microniveau)? 2. Wat zijn de achtergrondkenmerken van Nederlandse bedrijven die activiteiten naar het buitenland verplaatsen? (bijvoorbeeld omvang, high- of lowtech, arbeidsintensiteit) Wat zijn de redenen van Nederlandse bedrijven om activiteiten naar het buitenland te verplaatsen? (denk aan push- en pull-factoren) 9 In overleg met de begeleidingscommissie is gevraagd naar de verwachting over 12 maanden. De onzekerheid ten aanzien van de mate van realisatie van verplaatsing bij een tijdshorizon van 5 jaar is te hoog. 11

Wat zijn de meevallers en tegenvallers voor Nederlandse bedrijven van het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten naar het buitenland? Wat zijn de redenen van Nederlandse bedrijven om niet te kiezen voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteit naar het buitenland? Wat zien deze bedrijven als alternatieven voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten? 3. Wat zijn de economische effecten van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland voor de verschillende sectoren in Nederland, en wat zijn hierin de trends (mesoniveau)? Wat zijn de kansen en bedreigingen voor verschillende sectoren in Nederland van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland? 2.4 DEFINITIES VERPLAATSEN VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN In de praktijk worden diverse termen gebruikt voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. In de Verenigde Staten wordt de term offshoring gebruikt voor alle activiteiten die overzee gaan (met name Azië) en nearshoring voor activiteiten die naar buurlanden als Mexico en Canada worden verplaatst. Ten behoeve van het voorgestelde onderzoek is een eenduidige definitie noodzakelijk. De door van het Ministerie van Economische Zaken en Berenschot gehanteerde definitie van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten luidt als volgt: Het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van directe buitenlandse investeringen. Het gaat bij directe buitenlandse investeringen om met name vervangingsinvesteringen van activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen op de lokale (buitenlandse) markt. Zelf in eigen beheer Uitbesteden aan derden Nederland: wel verplaatsing Verplaatsing van activiteiten binnen Nederland Outsourcing aan een Nederlandse vestiging Figuur 2.1 Definities verplaatsen van activiteiten Scope van het onderzoek: verplaatsing naar het buitenland Verplaatsing met directe buitenlandse investeringen Verplaatsing zonder directe buitenlandse investering Outsourcing aan een buitenlandse vestiging Buitenland: Geen verplaatsing Directe investeringen zonder verplaatsing/ uitbreidingsinvesteringen voor de buitenlandse markt Inkoop bij buitenlandse leverancier i.p.v. Nederlandse leverancier zonder verplaatsing van activiteiten Verplaatsingen binnen Nederland en investeringen in het buitenland zonder verplaatsing van activiteiten vallen buiten de afbakening van het onderzoek. In dit onderzoek hebben wij geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten van verplaatsing van activiteiten (indirecte effecten). Ons onderzoek richt zich op de feitelijke verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland door het bedrijfsleven. Bij de multiplier effecten denken wij aan effecten op werkgelegenheid (bijvoorbeeld bij toeleveranciers van het bedrijf dat activiteiten verplaatst) en verlies aan bestedingen (door verlies aan inkomen bij verplaatsing van activiteiten). Een ander mogelijk multiplier effect is bijvoorbeeld de potentiële verhoging van toegevoegde waarde per werknemer indien laagwaardige activiteiten verplaatst worden. 12

2.5 VERBAND VAN VERPLAATSINGEN MET INVESTERINGEN EN WERKGEL EGENHEID De relatie tussen het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland is niet altijd eenduidig. Reductie van banen kan diverse andere mogelijke oorzaken hebben. Voorbeelden hiervan zijn: verhoogde productiviteit, vraaguitval door verslechterde marktomstandigheden, financieel wanbeleid en daardoor faillissement, etc.. Maar ook hebben strategische inkoopkeuzes een direct effect op de werkgelegenheid in Nederland, zonder dat daar een formeel besluit aan ten grondslag ligt om activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Een voorbeeld hiervan is een bedrijf dat niet langer inkoopt bij een leverancier in Nederland, maar bij een leverancier in een lage lonenland. Ook kunnen productielocatiebeslissingen van multinationals bepalend zijn voor de hoeveelheid activiteiten die in Nederland blijven. Zo wordt bij multinationals vaak internationaal bepaald (sourcing) welke fabriek mag blijven dan wel gesloten wordt. Feitelijk zal dit een vermindering van activiteiten in Nederland kunnen betekenen zonder dat daar wederom een beslissing voor verplaatsing van activiteiten aan ten grondslag ligt. Daarom kan in de praktijk slechts een deel van de reductie van de werkgelegenheid direct aanwijsbaar worden verklaard door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Het is in de praktijk vrijwel onmogelijk een direct verband te leggen tussen het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en directe investeringen in het buitenland. Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is niet de belangrijkste overweging voor directe investeringen in het buitenland. Een voorbeeld hiervan is dat vanuit Nederland veel wordt geïnvesteerd in landen zoals de Verenigde Staten. In de praktijk blijkt echter dat weinig activiteiten worden verplaatst naar de Verenigde Staten. Nederlandse investeringen in de VS betreffen vooral investeringen voor de wereldmarkt of de lokale markt. Activiteiten kunnen ook naar het buitenland worden verplaatst zonder dat noemenswaardige investeringen in dat buitenland worden gedaan. Een voorbeeld is een multinational die overcapaciteit vermindert door een Nederlandse productievestiging te sluiten. De kanttekening dient te worden gemaakt dat door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en de hiermee gepaard gaande lagere kosten meer financiële ruimte ontstaat. Deze financiele ruimte kan worden aangewend voor nieuwe investeringen in activiteiten met een hogere toegevoegde waarde. Hierdoor kan de werkgelegenheid (mogelijk in andere sectoren dan de oorspronkelijke) zelfs toenemen. Deze nieuwe werkgelegenheid kan leiden tot een hoger inkomen dan de oude werkgelegenheid waardoor de welvaart per saldo toeneemt. 13

3. GEVOLGDE WERKWIJZE 3.1 AANPAK Als vertrekpunt is de sector SWOT-studie gehanteerd, die Berenschot al eerder voor het Ministerie van Economische Zaken verrichtte. Vanuit de resultaten van de sector SWOT is bepaald in welke sectoren het thema verplaatsen naar het buitenland het meest actueel is. Dit is bepalend geweest voor het onderzoek. In deze sectoren is een telefonische enquête uitgevoerd. Daarnaast heeft verder deskresearch plaatsgevonden, zowel integraal als per sector. Hierbij is gebruik gemaakt van eerder uitgevoerde onderzoeken, zoals dat van FME-CWM en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) 10. Daarnaast zijn individuele bedrijven, die bedrijfsactiviteiten hebben verplaatst, onderzocht via openbare bronnen en zijn over de afgelopen drie jaar alle publicaties over het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in zowel landelijke als regionale bladen verzameld. Dergelijk deskresearch is noodzakelijk om de ontwikkelingen van verplaatsing in perspectief van sectorontwikkelingen te plaatsen en om de gegevens uit de telefonische enquête te toetsen op selectieve respons. De achtergronden van de onderzoeksresultaten zijn vervolgens uitgediept door het houden van 32 diepte-interviews. De diepte-interviews zijn gehouden met directeuren uit het groot-, midden- en kleinbedrijf. Uit deze diepte-interviews zijn achterliggende motieven helder geworden en in een context geplaatst en zijn verwachtingen geïnventariseerd ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. Ook zijn de uitkomsten van de telefonische enquête nogmaals getoetst. Bovendien zijn de uitkomsten getoetst bij enkele sector experts en afgestemd met de projectervaring van Berenschot met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in de diverse sectoren. 3.2 VASTSTELLEN TE ONDERZOEKEN SECTOREN Mede op basis van de reeds uitgevoerde sector SWOT-studie is in overleg met het Ministerie van Economische Zaken gekozen voor 12 relevante clusters (zie figuur 3.1) waarin het thema actueel is. De primaire sectoren (land- en tuinbouw, veeteelt etc.) en overheid, zorg, bouw en handel zijn buiten beschouwing gelaten. Locatiegebondenheid en aard van de activiteiten hierbij leidend geweest. De uitgangspunten en de definitieve (sub)sectorindeling zijn getoetst door de begeleidingscommissie van het Ministerie van Economische Zaken. Dit resulteert in 12 clusters van sectoren met een totale omvang van 1,7 miljoen fte (bron CBS 2004) die verder zijn onderzocht. 10 FME-CWM en Ministerie van Economische Zaken, Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa, oktober 2003. 14

3.3 STEEKPROEF OPZET TELEFONISCHE ENQUÊTE De steekproef is gebaseerd op clustering van verschillende sectoren, waarbij elk cluster (sector) bestaat uit meerdere sub-sectoren. Hiervoor is gekozen om niet een buitenproportioneel grote steekproefomvang te krijgen. Immers, hoe groter het aantal verschillende sectoren, hoe groter de minimale steekproef per sector noodzakelijk om hier uitspraken over te kunnen doen, hoe groter de onderzoeksinspanning. De totale beroepsbevolking bestaat uit circa 7,1 miljoen fte (bron CBS 2004). De steekproef is verder verkleind door kleine bedrijven (met minder dan 20 werknemers) niet te ondervragen. In de uiteindelijke scope voor het onderzoek zijn 11.624 bedrijven (met meer dan 20 werknemers) met circa 1,1 miljoen fte (bron CBS 2004) actief. In de afbakening van het onderzoek is bepaald dat de netto steekproef meer dan 2.000 bedrijven diende te omvatten. De clusters per grootteklasse en per sector moeten hierbij groot genoeg te zijn. Daarnaast dient de steekproef de juiste afspiegeling te zijn van de populatie. Voor nominale inschattingen zijn minimaal 80 waarnemingen nodig met als uitgangspunt dat de uitkomsten normaal verdeeld zijn. Voor de telefonische enquête is een databestand van Schoberg gebruikt. Dit databestand bevat, in tegenstelling tot beschikbare informatie van het CBS, adresgegevens en telefoonnummers van de directie op vestigingsniveau. Het databestand bevat vrijwel dezelfde hoeveelheid werknemers als CBS (1,1 miljoen fte). Onderzoeksscope in relatie tot totale Nederlandse werkgelegenheid (bron CBS 2004) 8000 7000 6000 (x 1000) 5000 4000 3000 2000 1000 0 Totale werkgelegenheid Werkgelegenheid in 12 gekozen sectoren Werkgelegenheid in 12 sectoren en bedrijven met >20 werknemers Figuur 3.1 Nederlandse werkgelegenheid en onderzoeksscope De verschillen in aantal werknemers tussen Schoberg en CBS binnen de sectoren zijn relatief klein. Uiteindelijk zijn de gegevens uit de steekproef geëxtrapoleerd op basis van de gegevens van Schoberg. Het databestand bevat tevens de bedrijfsomvang waardoor de meest zuivere schatting mogelijk is voor de werkgelegenheidseffecten. In de sectoranalyse, in hoofdstuk 5 en verder, hebben wij de werkgelegenheidsontwikkeling van de totale sector (dus inclusief kleine bedrijven) weergegeven omdat specifieke trendanalyses naar bedrijfsgrootte (excl. kleinere bedrijven) bij het CBS ontbreken. De in dit rapport aangegeven werkgelegenheidseffecten door het verplaatsen van activiteiten hebben alleen betrekking op de onderzoeksscope (bedrijven in de 12 gekozen sectoren met meer dan 20 werknemers). 15

Sectoren Totale werkgelegenheid 2003 (bron: CBS) # bedr x 1.000 fte Werkgelegenheid sectoren in scope 2003 (bron: CBS) # bedr x 1.000 fte Scope 2003 correctie > 20 fte (bron: Schoberg) # bedr x 1.000 fte Aardolie, chemie, rubber, kunststoffen 3.805 116 3.805 116 1.129 107 Banken en verzekeringen 1.970 221 1.970 221 1071 137 Hout en papier 2.715 25 2.715 25 473 40 11 ICT- en architectenbureaus 18.025 188 18.025 188 794 67 Machinebouw, elektro en transportmiddelen 10.345 244 10.345 244 1.827 164 Metaal 7.625 123 7.625 123 1.277 104 Meubel en overige industrie 6.825 194 4.955 29 390 36 12 Post en telecom 2.970 126 2.970 126 262 12 Textiel, kleding, leer 2.950 25 2.950 25 264 14 Uitgeverijen en drukkerijen 6.725 111 6.725 111 699 68 Vervoer 24.305 313 24.305 313 2.507 206 Voedings- en genotsmiddelen 4.670 146 4.670 146 931 116 Bouw 71.790 415 Delfstoffen 245 8 Energie 470 35 Handel 195.600 1475 Landbouw, bosbouw en veeteelt 95.600 117 Non-profit 102.725 2.262 Overige dienstverlening 132.585 996 Totale werkgelegenheid 691.945 7.140 91.060 1.667 11.624 1.071 Figuur 3.2 Scope van het onderzoek 3.4 ONDERZOEKSVERANTWOORDING Op basis van steekproefuitkomsten moeten betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de afzonderlijke sectoren en daarbinnen gerelateerd aan de bedrijfsgrootte. Om een valide steekproef te kunnen vaststellen, is inzicht nodig in de opbouw van deze sectoren: omvang, samenstelling en homogeniteit per sector is daarbij relevant. Daarbij wordt de structuur van de zakelijke markt gekenmerkt door een scheve verdeling: er zijn relatief heel veel kleine bedrijven en relatief weinig grote ondernemingen. 11 CBS-gegevens van papier-/kartonsector omvat circa 25.000 fte, terwijl de hout-/emballagesector circa 15.000 fte omvat. 12 Alleen meubels, dus exclusief overige industrie. 16

Ook de verdeling over de sectoren is ongelijkmatig. Om toch representatieve uitspraken over sectoren te kunnen doen is het nodig om disproportioneel te stratificeren. Disproportioneel stratificeren houdt in dat om voldoende waarnemingen per sector te kunnen doen, achteraf gecorrigeerd wordt. Sommige categorieën (bijvoorbeeld grote bedrijven) worden in de steekproef bewust opgehoogd en in andere categorieën worden, naar rato van het aantal bedrijven, minder respondenten gerealiseerd. De vragenlijst bestaat uit vijf blokken (inleidende vragen, ervaring met verplaatsing, wel/niet plannen om te verplaatsen, bedrijfskenmerken). Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een telefonische enquête om maximale respons en betrouwbaarheid te bereiken. Tevens is het onderzoek uitgevoerd op vestigingsniveau van de bedrijven en directieniveau, zodat het ten eerste Nederlandse werkgelegenheid (niet mede buitenlandse werkgelegenheid) en ten tweede de betrouwbaarste inzichten van de respondent betreft. De steekproef is achteraf herwogen naar sector en grootteklasse. Het databestand is geanalyseerd op non-respons analyse, rechte tellingen, correlaties, ratio s en kruistabellen. Wij hanteren een betrouwbaarheidsinterval van 95% (dat betekent dat de kans 95% is dat de verkregen uitkomsten vergelijkbaar zijn met de uitkomsten uit een andere steekproef uit dezelfde populatie) en een betrouwbaarheidsmarge van circa 5% (dit betekent dat bijvoorbeeld bij een score van 50%, de werkelijke waarde ergens tussen de 45% en 55% zal liggen). Op sectorniveau dient echter opgepast te worden met interpretaties door het lage aantal bedrijven dat daadwerkelijk verplaatst in sommige sectoren (met name bij banken/verzekeringen, telecom en meubel). De gevonden karakteristieken in de steekproef geven daarbij een indicatie en kunnen niet rechtlijnig worden doorgetrokken naar de populatie. De betrouwbaarheid van de percentages omtrent karakteristieken van bedrijven die verplaatsen in de sectoren zoals vermeld in hoofdstuk 5 en verder verschilt per sector. Deze verschillen in betrouwbaarheid hebben echter geen significante impact op de hoofdconclusies. Dit wordt gestaafd door de cross checks die wij hebben uitgevoerd met het deskresearch, de gehouden diepte-interviews en de binnen Berenschot aanwezige ervaring met betrekking tot dit onderwerp. Het aantal respondenten per sector is wel voldoende om een inschatting te maken van het percentage bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst naar het buitenland. De betrouwbaarheidsintervallen voor de analyse zijn separaat in het onderzoek aangegeven. 3.5 RESPONS EN N ON- RESPONS Non-respons kan negatieve gevolgen hebben voor de nauwkeurigheid van de uitkomsten. De uitkomsten kunnen erdoor vertekend worden. De mate van vertekening, hangt af van de hoogte van de non-respons en van de mate waarin de non-respons groep afwijkt van de responsgroep. Naarmate er meer steekproefpersonen niet responderen en naarmate de nonrespondenten meer afwijken van de respondenten, zal de vertekening groter worden De geschatte waarde van een variabele wijkt dan af van de werkelijke waarde, doordat bepaalde groepen in de steekproef over- of juist ondervertegenwoordigd zijn. Om deze effecten te voorkomen is extra aandacht geschonken aan de steekproeftrekking. Sectoren waar het onderwerp vanwege de aard van de werkzaamheden (bijvoorbeeld locatiegebondenheid) niet speelt of waarbij de bedrijven te klein zijn (bijvoorbeeld eenmanszaken) voor het onderzoek, zijn niet betrokken in de onderzoeksscope. 17

Daarnaast is nauwkeurig tijdens de telefonische enquête gemonitord en aandacht geschonken aan de sectoren met een lage respons. Ook is achteraf een non-respons analyse uitgevoerd. Tijdens de telefonische enquête is nauwkeurig geregistreerd om welke reden(en) bedrijven deelname aan het onderzoek weigerden. Deze non-respons motieven zijn betrokken in de analyse waarbij kenmerken van niet-responderende bedrijven vergeleken zijn met het profiel van bedrijven die wel medewerking hebben verleend. Er zijn 9.516 bedrijven benaderd (82% van het totale aantal bedrijven in de betreffende sectoren met meer dan 20 werknemers). Uiteindelijk heeft 18% van de bedrijven meegewerkt aan het onderzoek (2.106 bedrijven van de 11.624 in de populatie). De steekproef is voldoende groot voor inschatting van de effecten op de werkgelegenheid op totaal niveau. Aantal bedrijven per sector en grootteklasse Aardolie, chemie, rubber kunststof Populatie per grootteklasse (fte) Respons per grootteklasse (fte) 20-50 50-200 >200 Totaal 20-50 50-200 >200 Totaal % resp. van populatie 586 417 126 1.129 107 89 18 214 19% Banken en verzekeringen 421 481 169 1.071 22 10 7 39 4% Hout, papier 252 180 41 473 54 37 7 98 21% ICT, architectenbureaus 502 228 64 794 95 44 8 147 19% Machine en elektro, transportmiddelen 1.067 610 150 1.827 256 130 21 407 22% Metaal 836 385 56 1.277 199 80 7 286 22% Meubelindustrie 261 91 38 390 21 3 8 32 8% Post en telecom 138 96 28 262 22 7 1 30 11% Textiel, kleding leer 175 78 11 264 35 18 3 56 21% Uitgeverijen en drukkerijen 461 183 55 699 103 39 5 147 21% Vervoer 1.516 830 161 2.507 334 138 21 493 20% Voeding en genot 500 340 91 931 83 61 13 157 17% Totaal 6.715 3.919 990 11.624 1.331 656 119 2.106 18% Figuur 3.3 Populatie en respons. In de sectoren banken/verzekeringen, meubel en post/telecom is de respons lager. Bij banken/verzekeringen en post/telecom is de reden hiervoor dat het onderwerp bij lokale vestigingen (activiteiten vaker locatiegebonden) minder van toepassing is en beslissingen voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland op het hoofdkantoor worden genomen. Uit de kwalitatieve interviews blijkt tevens dat in deze twee sectoren het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland tot nog toe beperkt wordt toegepast. Gezien de gewenste doorlooptijd waarbinnen het onderzoek moest worden uitgevoerd, is ervoor gekozen om de respons niet verder te verhogen en vast te houden aan de vooraf bepaalde netto deelname van 2.000 deelnemende bedrijven over alle sectoren heen. Er zijn standaard zeven terugbelpogingen gepleegd en maximaal twee terugbelafspraken gemaakt. Bij de grotere vestigingen over alle sectoren heen is de respons lager, namelijk 12% van de bedrijven die hebben meegewerkt (ten opzichte van de 18% van de bedrijven die gemiddeld heeft meegewerkt). Bij de kwalitatieve interviews is daarom extra aandacht besteed aan de grote bedrijven waar het onderwerp actueel is geweest. 18

Daarbij is goed gekeken naar de samenstelling tussen Nederlandse multinationals en bedrijven die deel uitmaken van een buitenlandse multinational. Uit de interviews blijkt duidelijk dat veel beslissingen omtrent het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten voor multinationals op wereldniveau worden genomen, waarbij de vestiging in Nederland een beperkte invloed heeft. Om de effecten van non-respons te voorkomen, zijn de uitkomsten gewogen naar sector en de bedrijfsgrootte. Er is geen verschil in de redenen voor het niet meewerken tussen kleine, middelgrote en grote bedrijven. Respondenten die vallen in een categorie die is ondervertegenwoordigd in de steekproef, krijgen een groter gewicht dan respondenten die in een categorie vallen die juist goed heeft gerespondeerd. Om uitspraken naar sector en grootteklasse te kunnen doen, is de steekproef disproportioneel gestratificeerd op sector en grootteklasse: klein (20-50 werknemers), midden (50-200) en groot (>200). Pas na deze correctie is het mogelijk op basis van uitkomsten uitspraken te doen over een gehele sector of grootteklasse. Voor de analyse is gebruik gemaakt van de traditionele manier van wegen: poststratificatie. Hierbij worden achteraf gewichten toegekend die zodanig zijn, dat de gewogen verdeling over de strata (sector en grootteklasse) correspondeert met de populatieverdeling. Om de herweging te kunnen uitvoeren en de steekproefresultaten te kunnen projecteren op de gehele populatie, is gebruik gemaakt van de populatiecijfers van Schoberg. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten op de populatie waar de steekproef is uitgevoerd. Daarnaast is een analyse gemaakt op basis van een herweging met de populatie aantallen van het CBS. Verschillen binnen een sector zijn zeer beperkt. Op totaalniveau zijn de uitkomsten volledig identiek. Daarnaast zijn de uitkomsten op sectorniveau getoetst aan andere bronnen zoals het deskresearch en ontslagstatistieken en is in de kwalitatieve interviews doorgevraagd op desbetreffende onderwerpen. Ook zijn de uitkomsten voorgelegd aan enkele sectorexperts en afgestemd met de ervaring van Berenschot bij bedrijfsverplaatsingen in diverse andere projecten. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de steekproef een goede indicatie geeft van de populatie. Binnen sectoren dient rekening te worden gehouden met het lage aantal bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst naar het buitenland. Analyse non-respons Klein Midden Groot Totaal N % N % N % N % Geen medewerking/interesse 1.371 33% 775 31% 224 31% 2.370 32% Nog Niet Bereikt/terugbelafspraak 1.873 45% 1.125 45% 288 40% 3.286 44% Geen Gehoor/antwoordapparaat 640 15% 367 15% 134 19% 1.141 15% Doorverwijzing naar moederbedrijf/hoofdkantoor 67 2% 48 2% 21 3% 136 2% Receptie verbindt niet door/persoon onbekend 79 2% 65 3% 20 3% 164 2% Uitsluitend buiten kantooruren te bereiken 66 2% 38 2% 11 2% 115 2% Buiten doelgroep 51 1% 29 1% 13 2% 93 1% Bedrijf is failliet/gestopt 46 1% 25 1% 6 1% 77 1% Dubbel in bestand 14 0% 11 0% 1 0% 26 0% Overig 1 0% 0 0% 1 0% 2 0% Totaal 4.208 100% 2.483 100% 719 100% 7.410 100% Figuur 3.4 Reden non-respons en grootteklasse. 19