DE INVLOED VAN DE PREFRONTALE CORTEX OP RUMINATIE WORDT GEMEDIEERD DOOR COGNITIEVE CONTROLE VOOR EMOTIONELE INFORMATIE

Vergelijkbare documenten
Train uw Brein: Cognitieve Training als een behandeling voor depressie. Marie-Anne Vanderhasselt

Nederlandse Samenvatting

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

INFORMATIE OVER tcs versie 1.2

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek!

SAMENVATTING 183 SAMENVATTING

Marrit-10-H :05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

INFORMATIE OVER tcs. tcs apparaat met een voorbeeld hoe de elektroden op het hoofd kunnen worden geplaatst.

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen?

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Wetenschappelijke Samenvatting. 1. Kwetsbaarheid en emotionele verwerking bij depressie

Waarom kijkt iedereen boos? Vergelijkend onderzoek van de hersenen van mensen met een depressie

INTERNE COGNITIEVE CONTROLE BIJ ADOLESCENTEN MET DEPRESSIEVE SYMPTOMEN

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting. Verschillende vormen van het visuele korte termijn geheugen en de interactie met aandacht

Nederlandse Samenvatting. Samenvatting

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD

Afhankelijkheid binnen het therapeutische contact: Ongewenst of cruciaal ingrediënt van een succesvolle behandeling?

Patient reported Outcomes in Cognitive Impairement (PROCOG)

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven

Samenvatting. Audiovisuele aandacht in de ruimte

Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans

de verzwakkingscorrectie uit te voeren op basis van de berekende verzwakkingscorrectie.

Hersenstimulatie na CVA: een stimulerende gedachte?

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Neuro-imaging bij bipolaire stoornissen: een overzicht

Dynamics, Models, and Mechanisms of the Cognitive Flexibility of Preschoolers B.M.C.W. van Bers

Samenvatting. Samenvatting

Heeft Transcraniële Direct Current Stimulatie (tdcs) een toegevoegd effect op de afasie behandeling in de sub-acute fase?

1. De volgende gemiddelden zijn gevonden in een experiment met de factor Conditie en de factor Sekse.

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Bij herhaalde metingen ANOVA komt het effect van het experiment naar voren bij de variantie binnen participanten. Bij de gewone ANOVA is dit de SS R

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Nederlandse Samenvatting

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Het manipuleren van de serotonine functie bij depressies Een depressie is een van de meest invaliderende stoornissen ter wereld. Ongeveer een op de

Samenvatting. Spatiële affectieve Simon benadering

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Samenvatting (Summary in Dutch)

MEMANTINE-ADDITIE AAN CLOZAPINE 1. Memantine-additie aan Clozapine bij Therapieresistente Schizofrenie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

EEG tijdens geheugenactivatie een onderzoek naar vroege hersenveranderingen bij de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Huntington

Samenvatting. Samenvatting

Psychologische problemen bij volwassenen met Klinefeltersyndroom. Nathalie Vanderbruggen

Nederlandse verkorte weergave: Verborgen littekens in recidiverende depressies?

Een speelvriendje op batterijen: hoe gaan kinderen om met robots?

Nederlandse Samenvatting

Block 1: Basic emotions, Brain structures and Stress.

Neuropsychologisch. Anne M. Buunk Neuropsycholoog UMCG Wetenschappelijk onderzoek gevolgen SAB

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Dutch summary/ Samenvatting

Cognitief functioneren en de bipolaire stoornis

Toepassing van mindfulness in het ziekenhuis

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Chapter. Samenvatting

Nederlandse samenvatting

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Problematisch middelengebruik in de adolescentie: Associaties met temperament en ruminatieve responsstijl. Wetenschapsdag Tienen 6 februari 2014

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Samenvatting. Dutch Summary

Acute (Fase na) Niet- Aangeboren Hersenletsel. Dr. S. Rasquin 14 januari 2015

Integratie van functionele en moleculaire beeldvorming bij de ziekte van Alzheimer

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

BRIEF-A. Vragenlijst executieve functies voor volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

Chapter 9 CHAPTER 9. Samenvatting

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Nederlandse samenvatting List of publications Curriculum Vitae Dankwoord. Chapter 7

Nederlandse samenvatting proefschrift Renée Walhout. Veranderingen in de hersenen bij Amyotrofische Laterale Sclerose

WORK EXPERIENCE PROFILE

Cognitieve functiestoornissen bij schizofrenie

Gating Neuronal Activity in the Brain Cellular and Network Processing of Activity in the Perirhinal-entorhinal Cortex J.G.P.

Caroline Bastiaenen, PhD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Vitamine B12 deficiëntie

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Samenvatting. Samenvatting

Chapter 9. Nederlandse samenvatting

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

6 e Nieuwsbrief EPISCA onderzoek maart 2015

EEN NETWERKBENADERING

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

Het HSP brein in Beeld

Transcriptie:

Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Masterproef II 1e examenperiode DE INVLOED VAN DE PREFRONTALE CORTEX OP RUMINATIE WORDT GEMEDIEERD DOOR COGNITIEVE CONTROLE VOOR EMOTIONELE INFORMATIE EEN NEUROMODULATIE STUDIE Marieke Demeulemeester Promotor: Marie-Anne Vanderhasselt

Ondergetekende, Marieke Demeulemeester, geeft toelating tot het raadplegen van deze scirptie door derden.

Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Masterproef II 1e examenperiode DE INVLOED VAN DE PREFRONTALE CORTEX OP RUMINATIE WORDT GEMEDIEERD DOOR COGNITIEVE CONTROLE VOOR EMOTIONELE INFORMATIE EEN NEUROMODULATIE STUDIE Marieke Demeulemeester Promotor: Marie-Anne Vanderhasselt

VOORWOORD De keuze van mijn thesisonderwerp keert terug naar mijn vorige opleiding Toegepaste Psychologie. In deze opleiding schreef ik een scriptie die een literatuurstudie inhield over de evolutie van psychochirurgie en de daarbij horende ethische kwesties. Dankzij deze scriptie kreeg ik een introductie in de hersenwetenschappen en een overzicht van bestaande invasieve en noninvasieve methoden die ingrijpen in hersenprocessen ter behandeling van psychische aandoeningen. De keuze van mijn thesisonderwerp bouwt hierop verder. Transcranial direct current stimulation is een non-invasieve techniek die invloed uitoefent op hersenprocessen. Via deze masterproef kreeg ik de kans om de techniek zelf te ondergaan en zelf toe te passen. Graag wens ik mijn promotor Marie-Anne Vanderhasselt te bedanken voor de ondersteuning en de begeleiding tijdens het maken van deze masterproef, voor het vertrouwen en de geboden kans. Daarnaast wens ik ook mijn ouders van harte te bedanken, omdat ze mij al 23 jaar alle mogelijke kansen gegeven hebben die ik wou en mij in elke keuze gesteund hebben. Met in het bijzonder mijn vader, omdat hij nog een laatste keer mijn huiswerk/thesis nagelezen heeft op schrijffouten. Jolien, die mij geholpen heeft met de opmaak van mijn tekst en Raf voor de grammaticale ondersteuning. Verder wil ik ook mijn vrienden, vriendinnen en klasgenoten bedanken voor alle steun, tips, om een uitlaatklep te zijn... En als laatste mijn vriend Pieter, voor de onvoorwaardelijke steun na lange en vermoeiende thesisdagen. Bedankt. Marieke Demeulemeester, mei 2012

ABSTRACT In deze studie wordt de invloed van de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) nagegaan op een ruminerende zelffocus. Men onderzoekt of neuromodulatie van de DLPFC het voorkomen van ruminerende zelffocus beïnvloedt via specifieke werkgeheugenprocessen. We beïnvloeden de neurale activiteit van de DLPFC aan de hand van de non-invasieve anodale transcraniale Direct Current Stimulation (tdcs) bij 32 gezonde vrijwilligers, die als hun eigen controle dienen in een sham-stimulatie-conditie. Tijdens de stimulaties maken de vrijwilligers een Interne Shift Taak (IST) met emotionele en niet-emotionele stimuli. Uit het onderzoek kon men een significante correlatie waarnemen in de sham-conditie tussen de state ruminatie: ruminatieve zelffocus en de trait ruminatie, gemeten door de Ruminatieve Respons Stijl (RRS). Verder toont het onderzoek aan dat anodale tdcs van de linker DLPFC het voorkomen van ruminerende zelffocus reduceert, maar deze reductie is volledig gemedieerd door de invloed van het werkgeheugen. De reactietijden bij het wegshiften van emotioneel negatief stimulusmateriaal in het werkgeheugen, gemeten door de IST, voorspellen het voorkomen van ruminatieve zelffocusgedachten. Deze wisselwerking tussen DLPFC en werkgeheugen op ruminatieve zelffocus werd niet waargenomen in de shamconditie. Als laatste kon men besluiten dat er geen specifiek effect was van tdcs op stemming. Dit onderzoek toont aan dat het werkgeheugen, geassocieerd met de DLPFC, een cruciale functioneel neurologische structuur is in het voorkomen van ruminerende zelffocus en dat de invloed van de prefrontale cortex volledig gemedieerd wordt door cognitieve controle voor emotioneel negatieve informatie.

INHOUD INLEIDING... - 1 - Cognitieve en Biologische Processen... - 1 - Transcranial Direct Current Stimulation: tdcs... - 8 - Probleemstelling van dit Onderzoek... - 12 - Onderzoeksvragen en Hypothesen.... - 14 - METHODE... - 15 - Populatie... - 15 - Meetinstrumenten... - 15 - Procedure... - 19 - Data-Analyse... - 20 - RESULTATEN... - 22 - Effecten van tdcs op Gemoed... - 22 - Effecten van tdcs op State Rumination... - 22 - Verband tussen State Rumination en Trait Rumination... - 22 - DISCUSSIE... - 24 - Terugkoppeling en Betekenis van de Resultaten... - 24 - Werkgeheugen en Zelfregulatie... - 26 - Verdere Implicaties... - 29 - Beperkingen en Verder Onderzoek... - 34 -

CONCLUSIE... - 36 - REFERENTIES... - 37 - BIJLAGE 1... - 46 - BIJLAGE 2... - 47 -

INLEIDING The mind wanders, not just away from where we aim it, but also toward what we forbid it to explore (Wegner, 1997, p.304). Cognitieve en Biologische Processen Algemeen en psychologisch welzijn laat niemand ongedeerd. Daardoor is het niet moeilijk te begrijpen dat vele variabelen, gerelateerd aan welzijn, reeds onderzocht zijn, met in het bijzonder de variabel zelfbewustzijn (Harrington & Loffredo, 2010). Harrington en Loffredo (2010) geven aan, dat privaat zelfbewustzijn refereert naar de dispositie van een individu om zich te richten op eigen gedachten en gevoelens. Ze stellen dat het een construct is bestaande uit twee subfactoren: het intern zelfbewustzijn en zelfreflectievermogen. Het intern zelfbewustzijn wordt beschreven als de tendens zich vast te houden aan een algemeen bewustzijn van eigen gevoelens en mentale processen (Harrington & Loffredo, 2010, p.40) en het zelfreflectievermogen als de tendens zich herhaaldelijk, op zichzelf, te focussen (Harrington & Loffredo, 2010, p.40). Onderzoek toont aan dat hoge zelfreflectie, een tendens tot zelffocus, geassocieerd is met een lager welzijn, terwijl een hoger intern zelfbewustzijn geassocieerd is met hoger welzijn (Harrington & Loffredo, 2010). Mor en Winquist (2002) onderzochten dit verband tussen zelfreflectie en negatief affect. Zelfreflectie kenmerkt zich als een hoge mate van zelffocus. Dit kan beschreven worden als de neiging de aandacht in hoge mate naar zichzelf toe te richten: self focused attention. Self focused attention wordt gedefinieerd als een toestand van zelfreferentiële en intern gegenereerde informatie die in contrast staat met een bewustzijn van extern gegenereerde informatie verkregen door sensorische receptoren. (Ingram, 1996, p.156). Mor en Winquist (2002) geven aan dat self focused attention een cognitieve bias is die sterk betrokken is bij het ervaren van een chronisch negatief affect. In hun Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 1 -

onderzoek bespreken ze twee relevante theorieën die de relatie tussen self focused attention en negatief affect beschrijven. In de eerste theorie van Carver en Scheier (1998) wordt gesuggereerd dat zelffocus een belangrijke rol speelt in de zelfregulatiecyclus, dat individuen helpt in het nastreven van hun doelen. In die zelfregulatieprocessen beoordelen individuen het verschil tussen hun huidige zelf en hun gewenste zelf en zullen zij hun gedrag aanpassen om de kloof tussen het huidige zelf en het gewenste zelf te vullen. Carver en Scheier (1998) geven aan dat er een negatief affect bestaat wanneer het dichten van die kloof niet voldoende vooruitgang boekt. De tweede theorie die het verband bespreekt tussen self focused attention en negatief affect is de theorie van Nolen-Hoeksema (1991) over ruminatie. Ruminatie is een bekende term in onderzoek naar depressie. Vele onderzoeken geven ruminatie aan als een belangrijk kenmerk bij depressieve stoornissen (Davis & Nolen-Hoeksema, 2000; Joormann, Dkane & Gotlib, 2006; Watkins, 2008). Rumineren wordt gedefinieerd door Nolen-Hoeksema (1991) als het herhaaldelijk focussen op de eigen depressieve symptomen en de oorzaken van deze symptomen, de betekenis ervan en de consequenties (Nolen-Hoeksema, 1991, p.569). Nolen-Hoeksema (1991) beschouwt rumineren als een persoonsgebonden kenmerk en beschrijft dit kenmerk als een ruminerende responsstijl. Ruminatie wordt beschouwd als een belangrijke kwetsbaarheidsfactor voor het ontwikkelen van een depressie (Davis & Nolen- Hoeksema, 2000). Watkins (2008) geeft in zijn review een hoop wetenschappelijk onderzoek aan, dat aantoont dat steeds herhalende ruminerende gedachten een belangrijke invloed hebben op het ontstaan, de duur, de ernst van de depressieve symptomen en het herstel. Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema (1995) onderzochten de motivatie waaruit individuen rumineren. Ze kwamen tot de hypothese dat men rumineert naar aanleiding van een negatieve stemming en dat men door het rumineren meer inzicht verkrijgt in de eigen problemen en gevoelens, wat opnieuw aanleiding geeft tot verdere ruminatie. In de literatuur worden twee verschillende subtypes van ruminatie onderscheiden: reflectie en brooding (Bernblum & Mor, 2010; De Lissnyder, Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 2 -

Derakshan, De Raedt & Koster, 2011; Joormann et al., 2006 ). Reflectie wordt beschreven al een adaptieve vorm van ruminatie; het geeft weer in welke mate een persoon cognitief probleemoplossend gedrag vertoont om eigen negatief gemoed te herstellen (De Lissnyder, et al., 2011; Joormann, et al., 2006). Brooding of depressieve brooding kan vertaald worden als pieker of tobgedrag. Deze vorm van ruminatie wordt als maladaptieve vorm beschouwd en geeft weer in welke mate een individu zich op een passieve manier focust op eigen negatief gemoed en problemen (De Lissnyder et al., 2011; Joormann et al., 2006). Treynor, Gonzalez en Nolen-Hoeksema (2003) geven aan dat mensen met een depressieve stoornis zich vooral kenmerken aan een hoge mate van depressieve brooding. De mate waarin een persoon rumineert, is een stabiel kenmerk van die persoon dat gemeten kan worden. De ruminerende responsstijl wordt retrospectief onderzocht aan de hand van het instrument: de Ruminatieve Respons Stijl (RRS), ontworpen door Nolen-Hoeksema en Morrow (1991). De RRS is een veelgebruikte vragenlijst met een goede psychometrische kwaliteit, die ook in dit onderzoek gebruikt zal worden. Daarnaast zal in dit onderzoek ook de momentane ruminatie of ruminatieve zelffocus bevraagd worden. Dit is geen stabiele trait, maar een momentane state. Deze momentane state geeft aan in welke mate men op dit moment zelf reflecterende gedachten heeft over zichzelf. Ze is dus onafhankelijk van een veronderstelde negatieve gebeurtenis. Dit is wel is zo bij de RRS: daar wordt bevraagd hoe men reageert bij een negatieve gebeurtenis, terwijl er geen negatieve gebeurtenis plaatsvindt. Door momentane ruminatie te bevragen wordt een bias en vervorming vermeden zoals die voorkomt bij de retrospectieve metingen van de RRS (Moberley & Watkins, 2008). In dit onderzoek wordt aan niet-depressieve vrijwilligers het voorkomen van ruminatieve zelffocusgedachten bevraagd. We meten een state: in welke mate ze de aandacht op dit moment naar zichzelf focussen. De mate van het voorkomen van deze state is in dit onderzoek belangrijk, omdat we de mate van het voorkomen willen voorspellen aan de hand van bepaalde cognitieve processen. Daarom is het belangrijk dat we een momentane variant hebben van ruminatie. Daarnaast gaan we ook de correlatie berekenen die er bestaat Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 3 -

tussen ruminatieve zelffocus of de state ruminatie en de ruminatie respsonsstijl of de trait ruminatie. Deze studie is erop gericht de mate van ruminatieve zelffocus te voorspellen aan de hand van inter-individuele verschillen in cognitieve controlefuncties. Deze cognitieve controlefuncties spelen een belangrijke rol in de verhouding van ruminatieve zelffocus tot ruminatie. Mor en Winquist (2002) geven aan dat ruminatie een unieke vorm is van zelffocus, ruminatie kenmerkt zich aan het repetitieve en onproductieve en is meer gefocust op het negatief gemoed. Watkins (2008) geeft aan dat wanneer zelfreflectie in chronische vorm voorkomt, dit beschreven kan worden als ruminatie. Ook Harrington en Loffredo (2010) beschrijven een verband tussen zelffocus en ruminatie. Zelffocus zou de vorm van ruminatie aannemen, wanneer deze niet meer gecontroleerd verloopt (Harrington & Loffredo, 2010). Cognitieve controle speelt dus een cruciale rol in de mate waarin een persoon op zichzelf focust (Harrington & Loffredo, 2010; Mor & Winquist, 2002; Watkins, 2008). Veel studies onderzochten het verband tussen ruminatie en cognitieve controle. Zo deden Davis en Nolen-Hoeksema (2000) onderzoek naar cognitieve inflexibiliteit bij mensen met een ruminerende denkstijl. Ze stellen de hypothese dat individuen met een lage cognitieve flexibiliteit moeilijkheden hebben bij het veranderen van hun gedachten en gevoelens of het veranderen van hun depressieve cognitieve schema s. Deze individuen zouden meer rumineren bij negatieve informatie omdat ze moeilijkheden ondervinden bij het veranderen naar alternatieve copingstijlen (Davis & Nolen-Hoeksema, 2000). Ook Bernblum en Mor (2010) geven aan dat ruminatie gekenmerkt wordt door een lage cognitieve controle. Zij herkennen in hun onderzoek dat ruminerende mensen verminderde executieve functies vertonen zoals shiften tussen taken of mentale sets, verminderde respons inhibitie en updaten of controle van werkgeheugen representaties. Verder deden ook Whitmer en Banich (2007) onderzoek naar onderliggende mechanismen bij ruminatie. Uit hun experiment bleek dat ruminatie geassocieerd is met een verlaagde inhibitie van voorafgaande mentale sets en met switchen naar een nieuwe opdracht (Whitmer & Banich, 2007). Uit deze Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 4 -

onderzoeken kan men besluiten dat ruminatie geassocieerd is met een verlaagde cognitieve controle. Cognitieve controle omvat heel wat functies. Zo werd al cognitieve inflexibiliteit besproken, executieve functies, shiften, respons inhibitie en werkgeheugen representaties. Miyake, Friedman, Emerson, Witzki en Howerter (2000) differentieerden cognitieve controle en kwamen uit op drie belangrijke cognitieve controlefuncties: (1) shiften in het werkgeheugen, (2) inhibitie en (3) monitoring en updaten van representaties in het werkgeheugen, waarvan inhibitie en shiften het meest gerelateerd zijn aan volgehouden negatief affect. Shiften is de mogelijkheid waarin men heen en weer kan schakelen tussen verschillende taken, items, activiteiten, (Monsell, 1996). Joormann, Yoon en Zetsche (2007) verklaren dat een belangrijke eigenschap van het werkgeheugen de beperkte capaciteit inhoudt van de aandacht en dat om deze reden inhibitorische controle belangrijk is om het werkgeheugen up-to-date te houden. Deze inhibitorische controle bepaalt de toegang van informatie tot het werkgeheugen en bepaalt of informatie relevant is of verwijderd moet worden uit het werkgeheugen. Inhibitorische controle bepaalt dus in welke mate het werkgeheugen efficiënt werkt (Joormann et al., 2007). Verder stellen Joormann et al. (2007) dat inhibitie geen alleenstaand construct is, maar verschillende componenten bevat zoals respons inhibitie, emotionele inhibitie en cognitieve inhibitie. Dat wil zeggen dat een verstoring van dit proces, consequenties heeft van cognitieve en emotionele aard. Joormann et al. (2007) geven aan dat ruminatie een van deze consequenties is. Verder in hun onderzoek besluiten Joormann et al. (2007) dat individuele verschillen in cognitieve controle, en meer specifiek in inhibitorische controle, een belangrijke indicatie kan zijn in het voorkomen van volgehouden negatief affect en de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een negatieve episode. Meer concreet wordt gesteld dat een verstoord inhibitorisch proces een centrale rol speelt in de mate van ongecontroleerde zelfreflecties, dus ruminerende responsen (Joormann et al., 2007). Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 5 -

Het werkgeheugen heeft een cruciale functie in cognitieve controle (Jonides et al., 2007). Het werkgeheugen is een informatieverwerkingsproces dat zowel verbonden is met aandachtsprocessen als met geheugenprocessen. De term werkgeheugen wordt gedefinieerd door Baddeley (1992) als een hersensysteem dat instaat voor de tijdelijke opslag en manipulatie van informatie die nodig is voor complexe cognitieve taken zoals taalbegrip, leren en redeneren (Baddeley, 1992, p.556). Het werkgeheugen wordt opgedeeld in drie onderverdelingen die betrokken zijn bij het behoud en het bewerken van informatie. Er zijn twee slaafsystemen: het visuo-spatieel schetsblok en de fonologische loep. Deze staan in voor visuo-spatiële of fonologische informatie. Er is één centraal executief component van het werkgeheugen dat instaat voor de integratie en de controle van informatie (Baddeley, 1992; De Lissnyder, De Raedt & Koster, 2010). Alles samen genomen kan men stellen dat cognitieve controleprocessen van cruciaal belang zijn voor de mate waarin iemand ruminatieve zelffocusgedachten heeft (Joormann et al., 2007) Deze cognitieve controleprocessen kenmerken zich vooral door een verminderde inhibitorische controle en verlaagde shiftingcapaciteiten en gaan samen met verstoringen van het werkgeheugen. Verder bespreken we naast deze cognitieve processen ook de biologische processen, omdat in onderzoek beide processen in rekening moeten gebracht worden (De Raedt & Koster, 2010). Wanneer de biologische processen beschouwd worden, zien we dat deze benadering van informatieverwerking steeds dichter aanleunt bij het veld van de affectieve neurowetenschappen. Hersenonderzoek wijst uit dat cognitieve controlefuncties samenhangen met de prefrontale cortex. Verminderde activiteit in de prefrontale cortex veroorzaakt een verminderde uitvoering van executieve functies, probleem-oplossend gedrag, planning, responsinhibitie, shiften, (Carpenter, Just & Reichle, 2000). Vele studies geven aan dat de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) een cruciale rol speelt in werkgeheugenfuncties (Davidson, Pizzagalli, Nitschke & Putnam, 2002; Carpenter et al., 2000; Fregni et al., 2005). Davidson et al. (2002) geven Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 6 -

in hun neuroimaging onderzoek aan dat mensen met een depressieve stoornis een verlaagde activiteit vertonen in de anterieure cingulate cortex (ACC) en de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC). De verlaagde executieve controle die voorkomt bij depressie hangt volgens hen samen met de verlaagde activiteit in deze prefrontale gebieden. Verder geven De Raedt en Koster (2010) aan dat een verlaagde frontale controle, bij negatieve informatie, een belangrijke neurobiologische kwetsbaarheidsfactor is voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Daarnaast is de DLPFC ook betrokken bij de inhibitie van neurale activiteit in de amygdala (Davidson et al., 2002). De amygdalae zijn gelegen subcorticaal onder de DLPFC. Ze spelen een belangrijke rol bij het verwerven en coördineren van corticale arousal en aandacht (Davidson et al., 2002). De amygdalae maken associaties tussen alle prikkels die afkomstig zijn van de verschillende zintuigen en koppellen hieraan emotie. Bij mensen met een depressieve stoornis is het zo dat de amygdalae verhoogde activiteit vertonen bij het ontvangen van negatieve informatie (De Lissnyder et al., 2010). Deze verhoogde activiteit in de amygdalae gaat samen met een verlaagde activiteit in de DLPFC, waardoor ook minder inhibitie. De DLPFC wordt dus gerelateerd aan cognitieve controle van niet-emotionele aard (cold cognitions), zoals het werkgeheugen, terwijl de amygdalae meer gerelateerd worden aan emotie (hot cognitions) (Davidson et al., 2002; De Lissnyder et al., 2010; De Raedt & Koster, 2010; Fregni et al., 2005). Cooney, Joormann, Eugène, Dennis en Gotlib (2010) deden een onderzoek naar de neurale correlaten van ruminatie in depressie en zelffocus. Voor hun onderzoek lieten ze zowel gezonde als depressieve vrijwilligers een ruminatie inductietaak maken, terwijl een fmri gemaakt werd. Cooney en collega s (2010) stellen dat ruminatie dezelfde hersengebieden activeert als andere zelfrepresentaties, omdat ze gemeenschappelijke cognitieve en affectieve functies hebben, maar dat het niveau van activiteit in deze gebieden verschilt. Zo stelden ook deze onderzoekers een verlaagde activiteit vast in de DLPFC en een verhoogde activiteit in de amygdala, bij depressieve personen tijdens een ruminatie inductietaak (Cooney et al., 2010). Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 7 -

Er kan dus besloten worden dat processen van het werkgeheugen geassocieerd zijn aan biologische factoren zoals de DLPFC en aan cognitieve processen zoals zelffocusgedachten. De Raedt en Koster (2010) concluderen dat cognitieve controle, zoals verstoringen in het werkgeheugen voor emotionele informatie, een centrale en causale rol spelen in de relatie tussen prefrontale neurale activiteit en de ontwikkeling van ruminerende gedachten. Moeilijkheden bij shiften of aandacht losmaken van negatieve informatie in het werkgeheugen, geassocieerd tot prefrontale activiteit, zou causaal gerelateerd zijn tot steeds herhalende ruminerende gedachten (De Raedt & Koster, 2010). Cooney en collega s (2010) geven in hun onderzoek aan dat zelffocusgedachten en rumineren geassocieerd zijn met dezelfde hersengebieden, waarbij de DLPFC en zijn associatie met het werkgeheugen centraal staat. Dit alles is zeer interessant omdat het wijst op de interindividuele verschillen die bestaan tussen mensen in de interactie tussen neurale activiteit en ruminerend denken, wat mensen gevoelig maakt voor aanhoudend negatief gemoed. In deze studie trachten we een beeld te krijgen van de manier waarop het werkgeheugen dat geassocieerd is met de DLPFC, ruminerende zelffocus beïnvloedt. Dit is mogelijk wanneer de neurale activiteit van de DLPFC beïnvloed wordt tijdens een werkgeheugentaak. Transcranial Direct Current Stimulation is een neuromodulatie-techniek die dit mogelijk maakt. Transcranial Direct Current Stimulation: tdcs Het elektrisch stimuleren van de hersenen is reeds een lang gebruikte techniek. Transcranial Direct Current Stimulation (tdcs) is een vorm van hersenstimulatie waar volop onderzoek naar gedaan wordt. Bij tdcs maakt men gebruik van zwakke stroom die doorgegeven wordt aan de hersenen via twee elektroden (anode en kathode) die op het hoofd geplaatst worden (Nitsche et al., 2008). De elektrische stroom is direct, de stroom vloeit dus van de kathode naar de anode, waardoor een statisch elektrisch veld ontstaat Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 8 -

(Ukueberuwa & Wasserman, 2010). Dit veld veroorzaakt een effect in de corticale neuronen (Ukueberuwa & Wasserman, 2010). De direct currents veranderen de prikkelbaarheid van de neuronen en hebben een invloed op het afvuren van actiepotentialen (Ukueberuwa & Wasserman, 2010), zelfs doorheen de huid en de schedel (Priori, 2003). De direct current polarisatie die ontstaat, kan blijven duren tot lang na het einde van de stimulatie (Nitsche & Paulus, 2001). Het beïnvloeden van de corticale activiteit en prikkelbaarheid indiceert een gedragsverandering die verschilt naargelang de locatie van de elektroden. Afhankelijk van de locatie van de elektroden, zal er een ander effect waarneembaar zijn. Ukueberuwa en Wassermann (2010) publiceerden een review van de mogelijke effecten van tdcs. Hoewel onderzoek op tdcs nog zeer jong is en veel onderzoek nog gerepliceerd moet worden, bespreken ze vier verschillende effecten. Een eerste effect dat ze beschrijven is een motorisch effect bij het stimuleren van de motorische cortex. Een tweede mogelijk effect is een zintuiglijk en perceptueel effect bij het stimuleren van de somatosensorische cortex. Ukueberuwa en Wassermann (2010) beschrijven ook een cognitief effect, ze verwijzen daarvoor naar een onderzoek van Flöel, Rösser, Michka, Knecht en Breitenstein (2008) waarbij het Wernicke-gebied gestimuleerd werd. Men onderzocht of het stimuleren van dit gebied een effect gaf op het leren van taal. Flöel en collega s (2008) konden uit hun onderzoek besluiten dat wanneer de linker hemisfeer anodaal gestimuleerd werd, er sneller en met minder fouten, nieuwe taal geleerd werd (Flöel et al., 2008). Als laatste wordt een effect beschreven op stemming en gedrag wanneer de DLPFC meerdere dagen na elkaar gestimuleerd wordt (Fregni et al., 2006). Het is belangrijk te vermelden dat tdcs geen rechtreeks effect heeft op stemming. In het onderzoek van Fregni et al. (2006) werd het effect op stemming verkregen door een aanhoudend cognitief effect, wat leidde tot een effect op stemming. In deze studie onderzoeken we een cognitief effect bij het stimuleren van de dorsolaterale prefrontale cortex. Verder bekijken we ook of het effect op stemming ontbreekt na een enkelvoudige tdc-stimulatie. Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 9 -

Naast de locatie van de elektroden, speelt ook de keuze waar men de anode en de kathode plaatst een rol. Op neuronaal niveau zien we dat anodale stimulatie een depolarisatie veroorzaakt die lijdt tot een stijging in prikkelbaarheid; cathodale stimulatie veroorzaakt een hyperpolarisatie die lijdt tot een daling in prikkelbaarheid van het neuron (Nitsche & Paulus, 2000). Nitsche en Paulus (2000) onderzochten dit polariteit specifiek effect aan de hand van MEP (Motor Evoked Potentials) amplitudes en zagen dat cathodale stimulatie amplitudes veroorzaakt die lager gelegen zijn dan de basislijn en anodale stimulatie hogere amplitudes. Verder heeft ook de intensiteit van de stimulatie een belangrijke invloed op het effect van de stimulatie (Priori, 2003). Priori (2003) besloot uit zijn onderzoek dat zwakke direct currents enkel een invloed hebben op de meest oppervlakkige inhibitorische corticale neuronen en dus een klein effect vertonen, terwijl sterkere stimulatie dieper in de neuronen gaat en meer effect vertoont. Ook de duur van een stimulatie speelt een rol in de gedragsverandering. Hoe langer de stimulatie duurt, hoe langer men een effect kan waarnemen na het beeïndigen van de stimulatie (Nitsche & Paulus, 2001). Om een beperkte blootstelling aan stroom te garanderen, moet men dus rekening houden met de intensiteit van de stroom, de duur van de stimulatie en ook de grootte van de elektroden en de polariteit van het gestimuleerde hersengebied (Nitsche et al., 2003). In deze studie plaatsen we de elektroden op de prefrontale cortex om een cognitief effect te verkrijgen met een intensiteit van 2mA gedurende 20 minuten. Gemiddeld blijven veranderingen in neurale prikkelbaarheid maximaal stabiel tot 1uur na de stimulatie (Poreisz, Boros, Antal & Paulus, 2007). Nitsche et al. (2003) adviseren om geen onderzoeken die gericht zijn op neurale veranderingen die langer duren dan 1uur, te doen bij gezonde subjecten. De onderzoekers geven aan dat dit de neurale verandering zou kunnen versterken en stabiliseren. Een andere veiligheidsmaatregel die gesteld is om dezelfde reden door Nitsche et al. (2003), is dat gezonde proefpersonen niet meer dan 1 stimulatie per week mogen toegediend krijgen. Iyer et al. (2005) deden onderzoek naar de veiligheid van tdcs op de linker-frontale lob. Ze kwamen tot de conclusie dat beperkte blootstelling aan de Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 10 -

stroom veilig is en weinig bijwerkingen geeft. Poreisz et al. (2007) hebben onderzoek gedaan naar alle mogelijke bijwerkingen die veroorzaakt kunnen worden door tdcs en baseerden zich daarom op 567 tdcs sessies. De onderzoekers gaven aan dat een tintelend gevoel op de hoofdhuid de meest gerapporteerde bijwerking was (70.6%), die soms bleef duren tot na afloop van de stimulatie (7.8%). Nitsche et al. (2003) geven daarom het advies onder de elektroden een in zoutoplossing gedrenkte spons te plaatsen, zodat dit jeukerig gevoel minder intens wordt. Een matige vermoeidheid was de tweede meest gerapporteerde bijwerking (35.3%). Poreisz et al. (2007) geven als mogelijke verklaring voor deze vermoeidheid de saaie (cognitieve) taken aan, die vaak gevolgd worden door de stimulatie. Dit werd gevolgd door een jeukerig gevoel onder de elektroden (30.4%) en een licht brandend gevoel (21.6%). 17.7% van de deelnemers vond de tdcs licht onaangenaam. Verder gaven in het onderzoek 5 van 9 migrainepatiënten een lichte hoofdpijn aan (55,6%), in vergelijking met 7,8% van de gezonde deelnemers. Verdere gerapporteerde klachten waren: moeilijkheden met concentratie (10.8%), nervositeit (4.9%), misselijkheid (2.9%) en 1 migrainepatiënt rapporteerde een acute slaapstoornis tot 2 dagen na de stimulatie (Poreisz et al., 2007). Om deze bijwerkingen zo minimaal mogelijk te houden, geven Nitsche et al. (2008) enkele inclusiecriteria waaraan gezonde proefpersonen moeten voldoen voor het krijgen van een tdc-stimulatie. Ook in dit onderzoek werd deze inclusiecriteria toegepast voor de recrutering van de vrijwilligers. In hun overzicht vernoemen ze dat de personen vrij moeten zijn van elke onstabiele medische conditie of ziekte die een risico kan verhogen van de stimulatie. Als voorbeeld geven ze neurologische aandoeningen zoals epilepsie. Verder geven Nitsche et al. (2008) aan dat er geen metalen implantaten aanwezig mogen zijn in de buurt van de elektroden. Rechtshandig zijn is het laatste inclusiecriterium. Dit is belangrijk omdat er soms een andere lateralisatie waargenomen wordt bij linkshandige mensen. Nitsche et al. (2008) raden ook aan om eventuele huidziekten te bevragen en huiduitslag te controleren voor en na de stimulatie. Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 11 -

Verder wordt in deze studie gebruik gemaakt van sham stimulatie, wat een groot voordeel is bij het gebruik van tdc-stimulatie (Nitsche et al., 2008). Om uit te sluiten dat het volledige behandelingsopzet van een tdc-stimulatie op zich de effecten teweegbrengt, is het belangrijk om in elk onderzoek een controleconditie in te bouwen. Bij een tdc-stimulatie is dit niet vanzelfsprekend: de elektroden worden op het hoofd aangebracht, niet rechtsreeks, maar onder elke elektrode komt een spons gedrenkt in zoutoplossing. Dit om de reactie tussen hoofdhuid en elektrode minimaal te houden, maar de reactie blijft bestaan en uit zich in een licht jeukerig gevoel (Nitsche et al., 2008). Dit betekent dat de proefpersoon zal kunnen differentiëren of hij zich in de echte of de controleconditie bevindt. Om dit te vermijden wordt gebruik gemaakt van sham-stimulatie. Bij een sham-stimulatie wordt gedurende enkele seconden tdcs toegepast en nadien terug onderbroken. Dit omdat personen die tdcs toegediend krijgen, het jeukerig gevoel op de hoofdhuid slechts 10 seconden voelen en dit enkel bij het begin van de stimulatie (Nitsche et al., 2008). Deze sham-stimulatie zorgt ervoor dat het voor proefpersonen onmogelijk wordt om de echte en de controlestimulatie te differentiëren (Nitsche et al., 2008). Nitsche et al. (2008) geven aan dat de mogelijkheid van een sham-stimulatie bij onderzoek naar tdcs een groot voordeel oplevert, omdat het een zeer veilige controleconditie is. Probleemstelling van dit Onderzoek Het doel van dit onderzoek is de mate van het voorkomen van ruminatieve zelffocusgedachten te voorspellen aan de hand van interindividuele verschillen in cognitieve controleprocessen gerelateerd aan de DLPFC. Een ruminatieve zelffocusgedachte is een momentane state, die weergeeft in welke mate een persoon de aandacht naar zichzelf focust. Onderzoek toont aan dat verminderde cognitieve controleprocessen en in het bijzonder verlaagde inhibitorische controle en verlaagde shiftingcapaciteit, belangrijke oorzaken zijn bij het ontwikkelen van oncontroleerbare negatieve denkstijlen (Joormann et al., 2007). Deze verminderde cognitieve Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 12 -

controleprocessen worden gerelateerd met verstoringen van het werkgeheugen (Joormann et al., 2007), en het werkgeheugen wordt geassocieerd met de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC). We veronderstellen dus dat, wanneer men de werking van het werkgeheugen beïnvloedt, via tdcs op de DLPFC, men ook cognitieve processen zal beïnvloeden en deze op zich waarneembaar zullen zijn in het voorkomen van ruminatieve zelffocusgedachten. Daarnaast wordt verwacht dat deze waarneming enkel voorkomt wanneer men emotioneel negatief stimulusmateriaal in het werkgeheugen moet verwerken. In deze studie wordt een experimenteel paradigma toegepast (Interne Shift Taak: IST, De Lissnyder et al., 2010) om specifieke cognitieve processen te onderzoeken van shifting tussen interne representaties in het werkgeheugen in respons tot emotioneel materiaal versus non-emotioneel materiaal. Door dit specifiek paradigma te gebruiken, worden specifieke storingen bij het shiften van negatief materiaal in het werkgeheugen gerelateerd aan individuen met een hoog voorkomen van ruminatieve zelffocus (De Lissnyder et al., 2010). Het is de bedoeling om in deze studie verder te gaan dan de vele correlationele designs tussen cognitieve en biologische processen en te onderzoeken in hoever anodale tdcs van de linker DLPFC op werkgeheugen voor emotioneel negatieve informatie ruminerende zelffocus voorspelt. Een steekproef van 32 gezonde vrijwilligers werd opgenomen in deze within subjects, placebo-gecontroleerde, neuromodulatie studie, waarbij elke deelnemer functioneert als zijn eigen controle. Enkel gezonde, niet depressieve deelnemers werden toegelaten in het onderzoek. Dit omdat depressieve personen zich kenmerken met een verstoorde cognitieve controle over zelfreflectieve cognities (Harrington & Loffredo, 2010). Deze verstoring kan een vertekening veroorzaken in de onderzoeksgegevens. Er werd gekozen om de state ruminerende zelffocus na te gaan en niet de trait ruminerende responsstijl. Dit omdat gewerkt wordt met niet-depressieve deelnemers en omdat we een directe en momentane observatie nodig hebben om het effect van tdcs te bepalen. Om de ruminerende zelffocusgedachten te beoordelen, werd aan alle Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 13 -

deelnemers gevraagd een bepaalde periode stil te zitten en te relaxen, waarna ze gevraagd wordt een zelfrapportage vragenlijst in te vullen, die een momentafname is van de ruminerende zelffocusgedachten. Onderzoeksvragen en Hypothesen. In deze studie hebben we drie onderzoeksvragen. In de eerste onderzoeksvraag wordt het effect onderzocht van anodale tdcs over de linker DLPFC op stemming. Hierbij stellen we de hypothese dat anodale tdcs over de linker DLPFC geen directe invloed heeft op stemming (Fregni et al., 2006). In de tweede onderzoeksvraag wordt het verband onderzocht tussen de state ruminatie, gemeten door de State Ruminatie Vragenlijst (SRQ) en de trait ruminatie, gemeten door de Ruminatieve Respons Stijl (RRS). We verwachten een positieve correlatie tussen de state en de trait ruminatie, maar enkel gemeten in de sham-conditie en niet in de tdcs-conditie. Dit omdat er verwacht wordt dat de state ruminatie beïnvloed zal worden door de tdc-stimulatie. In de derde en laatste onderzoeksvraag wordt het effect onderzocht van anodale tdcs over de linker DLPFC op ruminatieve zelffocus. Bij deze onderzoeksvraag wordt de hypothese gesteld dat anodale tdcs over de linker DLPFC, die geassocieerd is met het werkgeheugen, de mate van ruminerende zelffocus voorspelt bij emotioneel negatief materiaal. We verwachten geen rechtstreekse invloed, maar een gemedieerd effect door de invloed van het werkgeheugen (De Raedt & Koster, 2010; Joormann et al., 2007). Verder wordt verwacht dat ruminerende zelffocus niet voorspeld kan worden bij nietemotioneel materiaal of emotioneel neutraal materiaal (De Lissnyder et al., 2010). Als laatste verwachten we dat deze effecten enkel observeerbaar zijn in de tdcs-conditie en niet in de sham-conditie (Nitsche et al., 2008). Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 14 -

METHODE Populatie De deelnemers aan deze studie bestaan uit een groep van 32 vrijwilligers waarvan 20 vrouwen en 12 mannen. Hun leeftijd varieert van 18 tot 36 jaar, met een gemiddelde M = 22.28 en standaardafwijking SD = 3.74. Alle deelnemers werden gerekruteerd via een oproep aan de universiteit; alle deelnemers zijn dus studerend of in het bezit van een universitair diploma. De deelnemers werden vergoed op basis van betaling. Ze kregen 35 euro per persoon voor deelname aan het onderzoek. De studie werd goedgekeurd door het Insitutional Ethics Committee of the Mackenzie Presbyterian University Brazil en door het National Ethics Committe (SISNEP, Brazil). Alle deelnemers werden op voorhand gescreend en werden daarbij volledig geïnformeerd over de methode, veiligheidsmaatregelen, mogelijke bijwerkingen en de inclusiecriteria waaraan men moet voldoen. Meetinstrumenten Apparatuur. Transcranial Direct Current Stimulation (tdcs) wordt toegediend via een paar sponselektroden die gedrenkt zijn in een zoutoplossing. De oppervlakte van de sponselektroden meet 35 cm². Er wordt een gelijkstroom toegediend aan de hand van een batterij gedreven stimulator, de gelijkstroom heeft een intensiteit van 2mA en wordt gedurende 20 minuten toegediend. De anode of de positieve elektrode wordt gepositioneerd op de linker DLPFC over F3 volgens het 10-20 internationaal systeem voor elektro-encefalogram elektrodeplaatsing. De kathode of de negatieve elektrode wordt contralateraal geplaatst over het supraorbitaal gebied. Deze elektrodeplaatsing en methode van DLPFC-localisatie is in overeenkomst met voorafgaande tdcs-studies over werkgeheugenprocessen en linker DLPFC (Fregni et al., 2005). Bij de shamstimulatie worden de elektroden op dezelfde locaties gepositioneerd. Enig Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 15 -

verschil bij de sham-stimulatie is dat de gelijkstroom afneemt na 30 seconden. Deze werkwijze is veelvoorkomend bij tdcs-onderzoek en de sham-stimulatie wordt besproken als een optimale placebo-conditie (Nitsche et al., 2007). De meeste deelnemers konden de echte stimulatie en de sham-stimulatie niet van elkaar onderscheiden, zelfs wanneer ze moesten raden welk type stimulatie ze gekregen hadden. Om een carry-over effect te vermijden van de vorige stimulatie, werd de tweede sessie pas toegediend na een interval van ten minste 48 uur. Materiaal & vragenlijsten. Interne Shift Taak (IST). De IST is een cognitieve aandachtstaak die de capaciteit van het werkgeheugen meet en gebruikt daarvoor specifiek emotioneel stimulusmateriaal. De taak werd geprogrammeerd door middel van een E-prime 2,0 softwarepakket (De Lissnyder et al., 2010) en liep op een Windows XP computer met een 75Hz, 19-inch kleurmonitor. Het stimulusmateriaal dat gegeven wordt zijn gezichten van het Karolinska Directed Emotional Faces (KDEF). Deze gezichten zijn kwade gezichten of neutrale gezichten (Lundqvist, Flykt, & Öhman, 1998). Elk gezicht werd aangepast door het wegnemen van achtergrondstimuli zoals haar en elk gezicht werd aangepast tot dezelfde grootte (326 x 326 pixels). Gebaseerd op intensiteit (1 = helemaal niet intens 9 = meest intens) en arousal (1 = kalm 9 = aroused) komen we op een totaal van 24 neutrale en 24 boze gezichten (neutraal: intensiteit: M = 5.15; SD = 0.37; arousal: M = 2.48; SD = 0.23 boos: intensiteit: M = 6.36; SD = 0.71; arousal: M = 3.87; SD = 0.58) die geselecteerd zijn uit een validatiestudie van de KDEF-afbeeldingen (Goeleven, De Raedt, Leyman & Verschuere, 2008). Tijdens de IST worden gezichten één voor één gepresenteerd op een computerscherm. Deze gezichten worden gebruikt in twee condities van de IST die vervolledigd moeten worden. Deze twee condities zijn een niet-emotionele conditie waarbij de gezichten ingedeeld moeten worden volgens geslacht en Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 16 -

een emotionele conditie waarbij de gezichten ingedeeld moeten worden volgens emotie: neutraal of boos. De twee condities volgen elkaar op en de conditie die als eerste aan bod komt is counterbalanced onder de verschillende deelnemers. In de geslachtsconditie moeten deelnemers zich concentreren op het geslacht van het gezicht. In de emotionele conditie moet men zich concentreren op de emotionele expressie van het gezicht. De taak van de deelnemers houdt in te tellen hoeveel gezichten van elke categorie, per blok, voorkomen. Wanneer een gezicht gepresenteerd wordt op het scherm, moeten de deelnemers zo snel mogelijk de spatietoets induwen (meting van reactietijd). Dit geeft aan dat het getoonde gezicht ingedeeld is in een categorie en dat de mentale telling geüpdatet is. Het volgende gezicht verschijnt na 200ms op het scherm. Aan het einde van een blok wordt aan de deelnemers gevraagd om het nummer van het aantal gezichten dat ze per categorie geteld hebben, in te tikken in het numerieke deel van het toetsenbord (nauwkeurigheidsmeting). In elke blok van items waren er shift en geen shift trials. shiftkosten werden berekend door het verschil in reactietijd bij shift en geen-shift items. Deze shiftkosten dienen als de belangrijkste afhankelijke variabele in de analyse. Een trial wordt beschouwd als een shift trial, wanneer een trial (n) gemaakt moet worden in een andere categorie dan de voorgaande categorie (n-1) (i.e. in de emotieconditie boos-neutraal en neutraal-boos). Een trial wordt beschouwd als een geen-shift trial, wanneer een trial (n) gemaakt moet worden in dezelfde categorie als de voorgaande categorie (n-1) (i.e., in de emotie-conditie boosboos en neutraal-neutraal). Daarbij kan men ook, als gevolg van het taakdesign, valentie-specifieke emotionele shifting-effecten onderzoeken (i.e., de shift van boos-neutraal versus neutraal-boos in de emotieconditie onderzoeken). Er zijn ook oefentrials; deze bestaan uit drie blokken van items. De experimentele trials bestaan uit 12 blokken van items in elke conditie (gender en emotieconditie). In elke blok worden een random aantal tussen 10 en 14 trials gepresenteerd. Er wordt een mediane reactietijd berekend voor elke categorie over alle blokken. Zo is er geen invloed van grote afwijkingen in de within-subject data. Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 17 -

Positief en Negatief Affectschaal (PANAS). De positief en negatief affectschaal is een zelfrapportagevragenlijst ontwikkeld door Watson en Clark in 1988. Deze zelfrapportagevragenlijst voor volwassenen meet het positief en negatief affect aan de hand van 20 items die gevoelens en emoties weergeven. Deze items worden gescoord op een 5- puntenschaal volgens hoe men zich momenteel voelt. Aan de hand van deze 20 items berekent men twee subschalen: positief affect (bv enthousiasme) en negatief affect (bv distress). Crawford en Henry (2004) deden onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van de PANAS. In hun onderzoek waar 1003 proefpersonen aan deelnamen, vrij van een klinische diagnose, vonden ze een goede construct validiteit en een betrouwbaarheid, uitgedrukt in Chronbach s α = 0.89 voor de schaal positief affect en Chronbach s α = 0.85 voor negatief affect (Crawford & Henry, 2004). Deze schaal wordt in dit onderzoek gebruikt voor het observeren van mogelijke gemoedswisselingen, veroorzaakt door de stimulatie. State Ruminatie Vragenlijst (SRQ). De state ruminatie vragenlijst werd gebruikt om ruminerende zelffocusgedachten te meten. De vragenlijst bevat 8 items die zelffocusgedachten beschrijven (zie bijlage, tabel 1). Er werd aan de vrijwilligers gevraagd aan te geven in welke mate de beschreven gedachten momenteel in hun opkomen. Er werd hun gevraagd een antwoord aan te duiden op een zeven-punts-likert-schaal die varieerde van 1 (helemaal oneens) tot 7 (helemaal eens). In deze studie had de vragenlijst een acceptabele interne consistentie gedurende de tdcs (Chronbach s α = 0.70) en sham (Cronbach s α = 0.79). Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 18 -

Ruminatieve Respons Stijl (RRS). De ruminatieve respons stijl werd ontwikkeld door Nolen-Hoeksema en Morrow in 1991 en vertaald in de Nederlandse taal door Raes, Hermans en Eelen in 2003. Deze zelfevaluatieschaal peilt naar de mate waarin een persoon rumineert. Rumineren is een patroon van gedrag en gedachten waarin men zich focust op depressieve symptomen (Roelofs, Huibers, Peeters & Arntz, 2006). Er zijn in deze studie 10 items afgenomen, waarvan 5 items de aanwezigheid van de subschaal brooding meten en 5 items de aanwezigheid van de subschaal reflectie meten. Elk item wordt gescoord op een 4-puntenschaal. De subschaal brooding meet de preoccupatie die men heeft over depressieve, morbide of pijnlijke herinneringen of gedachten. Een voorbeelditem van deze schaal is: Ik denk: waarom reageer ik altijd op deze manier?. De subschaal reflectie meet hetzelfde als de subschaal brooding, maar zonder de negatieve beoordeling van de items. Een voorbeelditem van deze schaal is: Ik schrijf op waar ik aan zit te denken en analyseer dat. Roelofs et al. (2006) onderzochten de psychometrische kwaliteiten van de RRS door het instrument af te nemen bij 192 Nederlandse vrijwilligers. In hun onderzoek vonden ze een goede construct validiteit en een bescheiden test-hertest betrouwbaarheid van 0.43 tot 0.53 over een periode van 6 maanden (Roelofs et al., 2006). Procedure Alle deelnemers komen twee keer naar het onderzoekslaboratorium met minimum 48 uur tussen de twee bezoeken. Bij het ene bezoek krijgt de proefpersoon een tdc-stimulatie, bij het ander bezoek een sham-stimulatie. De twee bezoeken verlopen identiek met uitzondering van de stimulatieconditie. Daarnaast moet ook de RRS enkel bij het eerste bezoek afgenomen worden. Deelnemers zijn niet op de hoogte in welke conditie ze zich bevinden en worden random toegewezen. Bij aanvang van het bezoek wordt er gestart met het invullen van een informed consent formulier, gevolgd door de RRS (bij het eerste bezoek) en een zelfrapportagevragenlijst. Deze vragenlijst peilt naar positief en negatief Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 19 -

affect. Nadien worden de sponselektroden die geweekt zijn in een zoutoplossing, op de juiste locatie op het hoofd aangebracht. Dan volgt de stimulatiesessie (tdcs of sham) en na 5 minuten stimulatie start de IST. Na het afronden van de IST wordt opnieuw gevraagd de vragenlijst die peilt naar positief en negatief affect in te vullen. Na een rustperiode van 60 minuten gebeurt dit nog eens. De PANAS wordt dus op 3 momenten ingevuld: bij aanvang T 0, direct na de stimulatie T 1 en na rust T 2. Alle deelnemers werden volledig ondervraagd aan het einde van de studie aan de hand van de SRQ. De volgorde waarin tdcs of sham toegediend werd, was counterbalanced over de vrijwilligers. Data-Analyse Tijdens de volledige statistische analyse werd gebruik gemaakt van het SPSS-softwarepakket (versie 16.0). Het gebruikte significantieniveau is alpha niveau 0.05. Om mogelijke effecten te onderzoeken van tdcs op het gemoed, werd twee keer een ANOVA met herhaalde metingen uitgevoerd, Stimulatie (tdcs, Sham) x Tijd (T 0, T 1, T 2 ). Eenmaal voor het Positief Affect (PA) en eenmaal voor het Negatief Affect (NA). Om de assumptie van sphericiteit te garanderen, werd de Greenhouse-Geisser correctie toegepast. Effect sizes worden gerapporteerd in de vorm van partial eta-squared (η2). Conform met Cohen s (1988) richtlijnen, η p ² van.01,.10 en.25 als drempelwaarden voor het definiëren van kleine, medium of grote effecten. Om na te gaan of er een correlatie bestaat tussen state ruminatie, gemeten door de SRQ, en de trait ruminatie, gemeten door de RRS, werd een correlatieanalyse uitgevoerd met Pearson als correlatiecoëfficiënt. Om na te gaan of werkgeheugenprocessen voor negatief emotioneel materiaal (als gemeten met de IST) de relatie tussen tdc-stimulatie en ruminatieve zelffocusresponsen mediëren, werd een within subjects mediatie analyse uitgevoerd, gebruikmakend van een kleinste kwadratenschatting zoals beschreven door Judd, Kenny en McClelland (2001). Hoewel we een specifieke Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 20 -

hypothese hadden rond de shift van kwade naar neutrale gezichten als mediator, werd analyse uitgevoerd op alle IST shift variabelen (emotie en geslachtsconditie), ter controle van de specificiteit van de effecten. Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 21 -

RESULTATEN Effecten van tdcs op Gemoed: Variantieanalyse De stimulatie (tdcs, sham) x Tijd (T 0, T 1, T 2 ) repeated measures ANOVA onthulde een significant hoofdeffect van Tijd voor PA, [F(2, 30) = 17.86, p < 0.0001, η p ² = 0.54] en voor NA, [F(2, 30) = 6.82, p = 0.004, η p ² = 0.31]. De paired t-test toont aan dat de deelnemers zowel in de sham-conditie als in de tdcs-conditie, minder PA en NA rapporteren naar het einde van het experiment toe: T 1 tot T 0 (p < 0.02) en T 2 tot T 1 (p < 0.05). Zowel voor PA als NA, wordt geen significant hoofd- of interactie-effect met stimulatie gevonden, Fs < 1.19 & ps > 0.32. Daardoor zijn veranderingen in gemoed niet verschillend in beide stimulatiecondities en kunnen deze niet verward worden met effecten van cognitieve processen. Verband tussen State Rumination en Trait Rumination: Correlatieanalyse Men ging na of er een correlatie bestaat tussen state ruminatie en trait ruminatie gemeten door de RRS (zie bijlage tabel 2). We observeerden een significante Pearson Correlatie in de sham-conditie van r = 0.397, p < 0.05 tussen de totale score van de RRS en state rumination. Deze Pearson Correlatie was niet-significant in de tdcs-conditie met r = 0.152, p = 0.414 Effecten van tdcs op State Rumination: Within Subjects Mediatie Analyse Om te starten, ging men na of tdcs de mogelijkheid tot shiften van interne representaties in het werkgeheugen vergroot, als gemeten door de IST. We observeerden dat zowel shiften van boos naar neutraal, t(31) = 6.8, p < 0.001, en shiften van neutraal naar boos, t(31) = 5.81, p < 0.001, sneller was bij tdcs (M = 1035; SD = 285 and M = 1025; SD = 321 respectievelijk) dan vergeleken met de SHAM-conditie (M = 1426; SD = 444 and M = 1340; SD = 417 respectievelijk). De shifts in de geslachtsconditie (man> vrouw; vrouw> man) waren niet significant verschillend in de tdcs versus de SHAM-conditie, Masterproef II Marieke Demeulemeester Pagina - 22 -