netspar brief Pensioen in discussie Risicodeling moeilijker / keuze binnen grenzen achtergronddocument



Vergelijkbare documenten
Berekeningen bij paragraaf 3

Datum: 12 december 2014 Betreft: Effecten aanpassing pensioenregels 2015: een toelichting

Wat is er aan de hand moet onze pensioenen?

Introductie Prognosetafel AG2014 Effect voorziening zeer beperkt, kostendekkende premie neemt wel toe

Risicoverdeling bij hervorming van het aanvullend pensioen. Roel Mehlkopf Jan Bonenkamp Casper van Ewijk Harry ter Rele Ed Westerhout

Onderzoeksrapport Herverdelingseffecten van verschillende projectierentes in verbeterde premieregelingen

1. Levensverwachting: realisatie ten opzichte van verwachting

Intergenerationele risicodeling: zin of onzin? Ilja Boelaars PhD Candidate The University of Chicago 14 maart 2019 Wim Drees Stichting

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Aan: Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

De waarde van intergenerationeel risico delen in pensioencontracten. 1 december Bas J.M. Werker

2 Model voor beleggingsbeleid en renteafdekking

Tentatieve berekening van de bijdrage van vermogensvolatiliteit aan consumptievolatiliteit

Generatie- en premie-effecten aanpassing FTK Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1 Inleiding. 2 Evaluatie huidige pensioenstelsel

netspar brief Pensioen in discussie Risicodeling moeilijker / keuze binnen grenzen Casper van Ewijk Marcel Lever Jan Bonenkamp Roel Mehlkopf

Pensioen, financiële planning en keuzearchitectuur

Hoge hekken, betere buren: over eigendom en risicovolle pensioenen

Premie-effecten herzien FTK en versobering Witteveenkader Uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Financiën

Naar een schokbestendig pensioenstelsel

Datum: 18 november 2016 Betreft: Generatie-effecten verlenging hersteltermijn pensioenfondsen

Pensioen, financiële planning en keuzearchitectuur

Automatisch Sturen - De kwantitatieve meerwaarde. Centraal Beheer APF Automatisch Sturen - De kwantitatieve meerwaarde 1

Is een life-cycle pensioen te conservatief? Een vergelijking van de risicoallocatie in nftk en duaal systeem

Datum: 28 november 2016 Betreft: Welvaartswinst van risicodeling en renteafdekking bij pensioen

Risico s over generaties spreiden. Structureel tekort pensioenfondsen. Nieuw pensioencontract onvermijdelijk. CPB Policy Brief 2011/01

Marcel Lever, Thomas Michielsen

Tijd om open kaart te spelen

Tentamen Pensioenactuariaat 1,

Variabele pensioenuitkeringen. Bas Werker Netspar kennis bijeenkomst 5 juli 2016

Vernieuwde beschikbare premieregelingen

Impact overstap van vaste mix op lifecycle mix November 2016

De meerwaarde van intergenerationele risicodeling en asymmetrische verdeelregels. Miriam Loois en Dick Boeijen

CPB Notitie 12 september Effecten macrostabiele discontovoet. Uitgevoerd op verzoek van de SER-werkgroep Macrostabiele discontovoet.

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Te behalen uitkering varieert bij DC-pensioen sterker dan bij DB

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds VIERDE KWARTAAL In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6

Pensioen in natura of liever flex pensioen?

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Berekeningen geven inzicht in effecten risico s op variabele pensioenuitkering. Agnes Joseph & Miriam Loois

Toelichting Wet verbeterde premieregeling

Beter pensioen bij breder risicodraagvlak

Nieuwe pensioenregeling vanaf 1 januari Jan Raaijmakers Aad van der Tak Michel Stok Voorzitter Manager Pensioenfonds Extern actuarieel adviseur

Al jaren wordt er in Nederland gewerkt. Waarover wij het eens en oneens zijn in de pensioendiscussie

Risicoverdeling en ambitieniveau in bestaande pensioencontracten

CPB Notitie. 1 Inleiding. 2 Evaluatie Wet aanpassing FTK. Vaste Commissie voor SZW

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Pensioen in Discussie van Ewijk, C.; Lever, M.; Bonenkamp, J.; Mehlkopf, R. Link to publication

Pensioen voor de toekomst

CPB Notitie 30 maart Risicoverdeling bij hervorming van het aanvullend pensioen

reëel financieel toetsingskader (FTK2)

Afschaffing van de doorsneesystematiek en betekenis van maatwerk

Datum: 5 december 2014 Betreft: Generatie- en premie-effecten aanpassing pensioenregels 2015

Naar een nieuw pensioencontract

Op weg naar een reëel kader voor pensioenfondsen

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 TWEEDE KWARTAAL 2017

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

Oudedagsvoorziening nu en straks. Casper van Ewijk Netspar & Universiteit van Amsterdam

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 TWEEDE KWARTAAL 2016

Johan Bonekamp, Lans Bovenberg, Theo Nijman, Bas Werker

Position Paper DNB Concept Wetsvoorstel variabele pensioenuitkeringen 14 augustus 2015

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2018

Gebruik van verwacht rendement in de pensioenpremie Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2018

Kwartaalverslag Tweede kwartaal 2019

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2015

Portefeuillekeuze voor lange-termijn beleggers met liquiditeitsrisico's. Joost Driessen 26 maart 2013

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 VIERDE KWARTAAL 2017

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum Betreft Financiële positie pensioenfondsen

Nieuw pensioencontract. DIRK BROEDERS, Toezichtstrategie Seminar voor vermogensbeheerders, 27 juni 2012

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 VIERDE KWARTAAL 2016

Brochure Risico s rond pensioen

OWASE Pensioenforum 26 juni juli 2013 OWASE. Welkom. bij

RESULTATEN ENQUÊTE CONSULTATIE NIEUW FTK ACTUARIEEL. Vraag 1

Gelden de kortingen op het pensioen per en voor beide regelingen?

Toelichting wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader. Juni 2014

S&V Reflector. Dienen de pensioenfondsen hun langlopende swaps te verkopen? Een risicomanagement discussie

Wie van het verleden niets leert,

Keuzevrijheid versus maatwerk. Seminar Eindspel naar een nieuw pensioenstelsel Erasmus Universiteit Rotterdam, 16 juni 2016 Niels Kortleve

Risico s rond pensioen

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2016

4. Pensioenen in woelig water

Uw mening over pensioen

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2016

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 DERDE KWARTAAL 2017

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Nieuw pensioencontract onvermijdelijk van Ewijk, C.; Teulings, C.N. Link to publication

RBS pensioen update. Van premie tot pensioen

Position Paper DNB ten behoeve van de nationale pensioendialoog 15 januari 2015

Vragen & antwoorden over uw pensioen en de kredietcrisis

2013 verkort in beeld. Ontwikkelingen. Pensioenen Beleggingen Organogram

Advies Commissie Parameters

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De kwantitatieve waarde van risicodeling binnen pensioencontracten 1

ALM en het nieuwe pensioencontract. Theo Nijman 17 December 2010

Datum 24 november 2015 Betreft Kamervragen van het lid Krol over het bericht 'In 2020 veel meer mensen gekort dan ufr-rapport veronderstelt'

Brochure Risico s rond pensioen

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Aan: Datum: 21 juni 2017 Betreft: Overgangseffecten bij afschaffing doorsneesystematiek

Uw pensioen in onzekere tijden

WELKE PENSIOENREGELING IS TOEKOMSTBESTENDIG? Huidige regelingen & recente ontwikkelingen Stacey René & Hans Kennis.

Effect van maximaal fiscaal gefaciliteerd pensioengevend inkomen

Transcriptie:

Pensioen in discussie editie 01 herfst 2014 Risicodeling moeilijker / keuze binnen grenzen Casper van Ewijk Marcel Lever Jan Bonenkamp Roel Mehlkopf achtergronddocument netspar brief

netspar brief 1 Inleiding Dit is een technisch achtergronddocument bij de CPB Policy Brief / Netspar Brief over de toekomst van het stelsel van aanvullende pensioenen (Van Ewijk et al 2014). Het document bevat nadere onderbouwing van de gepresenteerde resultaten. 3

Berekeningen bij paragraaf 3 De derde paragraaf van de CPB Policy Brief / Netspar Brief bevat een aantal indicatieve berekeningen van de winsten van risicodeling met toekomstige generaties. Voor de exacte becijfering van deze welvaartswinst op basis van modelsimulatie wordt verwezen naar het Westerhout et al. (2014); in die studie wordt een winst van intergenerationele risicodeling gevonden van 0,6% in consumptie (zekerheidsequivalent); dit cijfer geeft een indicatie maar is afhankelijk van de modelveronderstellngen. De orde-van-grootte van deze welvaartseffecten kan ook worden bepaald aan de hand van back-of-theenvelope berekening. Door hun eenvoud kunnen deze berekeningen inzicht bieden de effecten; de resultaten moeten met voorzichtigheid worden gehanteerd. Deze back-of-the-envelope berekeningen voor de meerwaarde van risicodeling met toekomstige generaties presenteren we in dit achtergronddocument, zowel voor de optimale situatie als de praktijksituatie. Welvaartswinst risicodeling op basis van analytische uitdrukking In een optimale situatie in een veelgebruikt standaard model in de literatuur is de welvaartswinst van risicodeling gegeven door de helft van de beleggingshorizon van een generatie vermenigvuldigd met de Sharpe ratio in het kwadraat, gedeeld door de parameter voor de relatieve risicoaversie (zie Bovenberg en Mehlkopf, 2014). Bij een beleggingshorizon van een generatie van 30 jaar, een Sharpe ratio van 20% en een relatieve risicoaversie van 5 is de welvaartswinst van risicodeling dan gegeven door ½*30*0.22/5=12%. Veel theoretische papers in de academische literatuur rapporteren welvaartswinsten in deze orde van grootte. In deze modellen ligt typisch ongeveer de helft van het huidige risico bij (de) toekomstige generatie(s). Deze berekeningen zijn niet representatief voor de praktijksituatie omdat schokken in de praktijk niet over een groot (of zelfs oneindig) aantal generaties kunnen worden uitgesmeerd. In CPB (2014) wordt becijferd dat in een contract met een spreidingsperiode van 10 jaar en een vaste premie er slechts 4% (in plaats van de helft) van het huidige risico ligt bij toekomstige generaties. De welvaartswinst van risicodeling met toekomstige generaties in de praktijk kan dan worden benaderd en is ongeveer 0,5 x (4%/50%) x 12%, waarbij we vermenigvuldigen met 0,5 omdat de aanvullende pensioenen in Nederland ongeveer de helft van het totale pensioen betreffen. Dit levert een getal op van circa ½ procent. Vanwege kwadratische verband tussen welvaartswinst en risicodeling kan de welvaartswinst groter zijn dan dit 4

netspar brief 1 getal, mede afhankelijk van de mate van intergenerationele risicodeling die al in de eerste pijler plaatsvindt. De welvaartswinst kan daardoor via deze berekening worden geschat op een getal tussen ½% en 1% van de consumptie (zekerheidsequivalent). Dit ligt in de lijn met de resultaten van de modelsimulaties van Westerhout e.a. (2014). Winst van risicodeling op basis van mean-variance analyse Door risicodeling met toekomstige generaties kan een hoger rendement worden gehaald bij gegeven risico. We becijferen dit hogere rendement bij gelijkblijvend totaal risico van de portefeuille, waarna dit hogere rendement vervolgens wordt vertaald in een welvaartswinst. Veronderstel een portefeuille met α deel aandelen. Verder noteren we de risicovrije rente r, equity premium π en de variantie van het aandelenrendement σ 2. Voor portefeuille W krijgen we dan: Rendement (W) = r + α (π + ε) (= (1-α)r + α(r + π + ε)) Met onzeker aandelenrendement = r + π + ε σ 2 = Var(ε) Var (W) = α 2 σ 2 In een optimale situatie kunnen huidige risico s worden gedeeld met alle toekomstige generaties. Wanneer we veronderstellen dat toekomstige generaties even veel vermogen hebben als huidige generaties, dan worden schokken in het optimum gelijk verdeeld tussen huidige en toekomstige generaties. Dus de schok halveert voor huidige generaties ε* = ½ ε waardoor Var (aandelen) daalt tot σ 2 * = ¼ σ 2. Dus bij gelijk risico voor huidige generaties kan de aandelen exposure α* verdubbeld worden bij gelijk risico, dus α* = 2 α. Het verwachte rendement neemt hierdoor (bij gelijk risico) toe met απ, dus bij optimale risicodeling geldt dat Δ rendement = απ. We gaan uit van een portefeuille met de helft aandelen, α = 50%, en een risicopremie van 4% (in lijn met het advies van de commissie parameters voor wat betreft het verschil tussen het rekenkundig rendement aandelen ten opzichte van veilige staatsobligaties. Dit levert een 2% hoger rendement. Daar waar de fractie α belegd in aandelen eerst 0,5 was, gaat deze fractie in aandelen nu naar 1 en stijgt het rendement van r+ ½ π naar r + π, en stijgt dus met ½ π. 5

In praktijk wordt maar 3% van schokken doorgeschoven naar toekomstige generaties, zie het discussion paper van Boelaars, Cox, Lever en Mehlkopf (2014). Hierdoor kan het aandelenbezit bij gelijk totaal risico worden vergroot met 4%, dus α* = 1,04 α, want σ 2 * = (0,96) 2 σ 2. Voor gelijke exposure Var (W) mag dus de fractie aandelen stijgen met relatief 4% van W. Dus α stijgt van 0,5 naar 0,52. Het rendement stijgt nu met 24% van de aandelenpremie; Bij π = 4% komen we uit op een bijna 0,1 % hoger rendement. Bij een duration van 30 jaar stijgt het pensioenresultaat met 4%*24%*30=2½%. Dit resultaat is eventueel ook om te rekenen in welvaartswinst aan de hand van Tabel 2: Effect van lagere gemiddelde rendementen (dan 2%) voor de welvaart de tabel Vertaling naar welvaart (Van Ewijk et al, 2009, zie tabel 2, p. 29) 1 Rendement welvaart 2% 0 1,90% -0,5 1% -4,9 0% -10,4-0,20% -11,6 Merk op dat deze tabel op het hele pensioen betrekking heeft, dus incl AOW. Als het aanvullende pensioen de helft bedraagt, dan moet het rendementseffect worden gehalveerd. Dus een rendementsstijging over de aanvullende pensioenen van 0,1%-punt correspondeert in deze tabel met een welvaartswinst van ¼% (uitgaande van symmetrie rond 2%). Dit resultaat varieert direct met de risicopremie; bij een risicopremie van 6% in plaats van 4 % neemt het rendement toe met 1,2 procentpunt. Het effect op het pensioenresultaat wordt dan 3 a 4 %; het welvaartseffect komt uit op 0,3 %. Deze resultaten liggen iets lager dan de eerder resultaten, maar liggen in dezelfde orde van grootte. Macro langlevenrisico: empirie in Nederland 2000-2012 Een belangrijke onzekere factor voor pensioenfondsen en verzekeraars betreft de gemiddelde levensverwachting. Deze is bepalend voor de reserves die nodig zijn om de pensioenverplichtingen te dekken. Herzieningen in de algemene levensverwachting zijn de afgelopen jaren zijn mede oorzaak geweest van de daling in de dekkingsgraden. De onvoorspelbaarheid van deze verwachtingen vormt een belangrijke risicofactor voor pensioenfondsen en verzekeraars. Kwantitatief weliswaar minder groot dan de risico s op de beleggingen en in de rente, maar niettemin substantieel. Van de daling in de dekkingsgraden in de afgelopen periode kan circa 5 % worden toegeschreven aan de opwaartse herziening in de levensverwachting. 6 1 Deze omrekening naar welvaartswinst betreft een zekere rendementstijging voor alle generaties bij gegeven risico; in de voorliggende back-of-the-envelope berekeningen neemt het risico voor toekomstige generaties iets af; de tabel geeft daarom een indicatie bovengrens.

netspar brief 1 Dit macrolanglevenrisico is op dit moment moeilijk verzekerbaar op de kapitaalmarkten. Verzekeraars leggen daarom het risico steeds meer bij de deelnemers. Ook bij pensioenfondsen komt het langlevenrisico terecht bij de deelnemers. Pensioenfondsen hebben daarbij het voordeel dat zij dit risico in beginsel kunnen spreiden over alle deelnemers 2. Hoewel collectieve pensioenregelingen in beginsel het macrolangleven risico beter kunnen verdelen dan via de markt mogelijk is, is het een empirische vraag of deze regelingen daadwerkelijk bijdragen aan een betere verdeling. In het gebruikelijke collectieve contract in Nederland wordt een macrolangleven schok verdeeld via het dekkingsgraadmechanisme. Ook de premie kan een rol spelen, maar bij kostendekkende premies wordt de nieuwe levensverwachting direct verwerkt in de premies, zodat er hierdoor in beginsel geen overdrachten tussen generaties plaatsvinden. Blijft over de verdeling via de dekkingsgraad. De belangrijke vraag is dan hoe de langlevenschok de verplichtingen van de verschillende generaties beïnvloedt. Als vooral de verplichtingen van jongeren omhoog gaan, kan perverse risicodeling plaatsen, waarbij de ouderen het langlevenrisico van de jongeren overnemen. Bij een gelijkmatige stijging van de verplichtingen zorgt het spreidingsmechanisme via sturing op de dekkingsgraad voor een juiste deling van risico. Figuur 1 geeft de relatieve verandering weer in de levensverwachting van alle cohorten tussen het jaar 2000 en 2012. Deze cijfers zijn gebaseerd op de feitelijke sterftekansen (CBS). Hieruit blijkt dat in deze periode de resterende levensverwachting vooral voor de ouderen is gestegen. % mutatie levensverwachting, mannen Figuur 1: relatieve 25 20 15 10 verandering in de levensverwachting van alle cohorten tussen het jaar 2000 en 2012 Bron: CBS 5 0-5 0 20 40 60 80 100 120 Nog duidelijker is de verbetering op hoge leeftijd te zien in de verandering van de jaarlijkse overlevingskansen per leeftijd (figuur 2); vooral de levenskansen van de 80-plussers is gestegen. 2 Strikt genomen moet onderscheid worden gemaakt tussen het langlevenrisico van jongeren en dat van ouderen apart; in praktijk zijn beide gecorreleerd. 7

Figuur 2: mutatie jaarlijkse overlevingskansen per leeftijd tussen het jaar 2000 en 2012 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0-0,5 % mutatie overlevingskans, mannen (jaar) 0 20 40 60 80 100 120 Wanneer wij deze cijfers gebruiken voor de verandering in de verplichtingen tussen 2000 en 2012 resulteert een tamelijk vlak beeld, zowel voor mannen als voor vrouwen (figuur). Voor de meeste generaties nemen de verplichtingen voor mannen en vrouwen samen toe met 11 tot 15 % Boven de 80 jaar wordt de toename kleiner; dit correspondeert met de verandering in de sterftekansen in figuur 3. Figuur 3a: mutatie sterfte kansen per leeftijd voor mannen tussen het jaar 2000 en 2012 25 20 15 % mutatie verplichtingen, mannen 10 5 0-5 0 20 40 60 80 100 120 Figuur 3b: mutatie sterfte kansen per leeftijd voor vrouwen tussen het jaar 2000 en 2012 14 12 10 8 6 4 2 % mutatie verplichtingen, vrouwen 0 0 20 40 60 80 100 120 Figuur 3c: mutatie sterftekansen per leeftijd voor mannen en vrouwen tussen het jaar 2000 en 2012 (mannen en vrouwen ieder gewicht van 50%) 16 14 12 10 8 6 4 2 0 % mutatie verplichtingen, mannen + vrouwen 0 20 40 60 80 100 120 8

netspar brief 1 Wat betekent dit voor de spreiding van het langlevenrisico wanneer de risico s gedeeld worden via de gemeenschappelijke dekkingsgraad van het fonds? Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de spreiding door geleidelijke indexering waardoor met name de oudste generaties worden ontzien. Al met al kunnen we concluderen dat er in deze periode geen perverse deling van macro-langlevenrisico heeft plaatsgevonden. Via het spreidingsmechanisme van indexatie zijn de ouderen relatief ontzien. Bij deze berekening is uitgegaan van de feitelijk gemeten sterftekansen. Voor de berekeningen van de verplichtingen gebruiken fondsen niet de gerealiseerde sterftekansen, maar de prognose van de sterftekansen in de toekomst. Als indicatie voor de gevolgen van de verandering in de prognoses kan de herziening van de prognoses door het AG worden genomen. Figuur 4 geeft de relatieve verandering in de verplichtingen weer voor de prognoses van 2010 en 2005. 16 14 12 10 8 6 4 2 0 % mutatie verplichtingen, mannen, AG prognoses 0 20 40 60 80 100 120 Figuur 4: relatieve verandering in de verplichtingen als gevolg van gewijzigde prognose van de levensverwachting tussen het jaar 2005 en 2010 Hier nemen de verplichtingen van de actieve generaties toe met 12% tot 15%; voor de gepensioneerden tot 80 jaar is de stijging circa 12%, daarna wordt de verandering kleiner. Dit beeld wijkt niet enorm af van de berekening op basis van feitelijke sterftekansen. Ook hier geldt dat het spreidingsmechanisme via indexatie de verdeling vlakker maakt en perverse herverdeling voorkomt. Deze sommen dienen slechts als indicatie; zij hebben betrekking op één historische schok in de overlevingskansen; het is niet gezegd dat dit ook representatief is voor de toekomstige risico s in macrolangleven. In theoretisch modellen wordt vaak uitgegaan van grotere onzekerheid in de levensverwachting van de jongeren; dat zou tot een ander oordeel kunnen leiden over de risicodeling in huidige regelingen. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of mag worden verwacht dat de huidige collectieve regelingen in de toekomst in gunstige zin bijdragen aan de deling van macro-langlevenrisico. Om tot een betere risicodeling te komen, is meer leeftijdsdifferentiatie bij aanpassingen in de levensverwachting, waardoor de jongeren meer delen in de risico s van de ouderen (tegen een faire prijs). Dit zou mogelijk zijn door een apart aanpassingsmechanisme te ontwerpen voor langlevenschokken. Het idee om voor langleven een apart mechanisme te ontwerpen is niet nieuw, zie de eerdere plannen voor een levensverwachting aanpassingsmechanisme (LAM). 9

Berekeningen bij paragraaf 4 De vierde paragraaf van de CPB Policy Brief / Netspar Brief bevat een aantal indicatieve berekeningen van de verliezen en winsten van keuzevrijheid. Enerzijds kan de afwezigheid (of een gebrek aan) individuele keuzevrijheid leiden tot suboptimale beslissingen indien deelnemers niet in staat zijn om hun financiële planning af te stemmen op individuele voorkeuren of op persoonlijke situatie en omstandigheden. En anderzijds kan de aanwezigheid (of een overvloed aan) individuele keuzevrijheid resulteren in suboptimale beslissingen indien deelnemers leiden aan kortzichtigheid of een gebrek aan discipline, kennis of ervaring. Economische modellering De economische modellering is gebaseerd op het lifecycle model van Bodie, Merton en Samuelson (1992) dat tevens gebruikt wordt is in Teulings en de Vries (2006) en Bovenberg, Koijen, Nijman en Teulings (2007). De aanpak voor het berekenen van welvaartsverliezen is daarbij als volgt. We beginnen met het maken van veronderstellingen ten aanzien van de rendementen op financiële markten en de levenscyclus en preferenties van een deelnemer. Vervolgens wordt het welvaartsniveau van de deelnemer berekend is in het geval waarin de spaar- en beleggingsbeslissingen optimaal zijn afgestemd op de financiële markten en preferenties, en wat het welvaartsniveau is indien de keuzes suboptimaal worden bepaald. Tot slot wordt het welvaartsverlies bepaald door het verschil in welvaart te bepalen bij optimale beslissingen en het welvaartsniveau bij suboptimale beslissingen. Het welvaartsverschil wordt berekend als de procentuele verandering van het zekerheidsequivalent van het consumptieniveau (dwz: het zekere consumptieniveau over het leven dat hetzelfde nutsniveau geeft als het stochastische consumptiepatroon onder de gemaakte optimale of suboptimale beslissingsstrategie). De analyse is beperkt tot het geval van een individueel contract met een vaste premie-inleg en waarbij het bedrag dat wordt belegd in risicovolle beleggingen nooit groter is dan het opgebouwde vermogen. 10

netspar brief 1 We gaan uit van de volgende veronderstellingen als benchmark: Deterministische levenscyclus (vaste pensioenleeftijd) met: start accumulatiefase op leeftijd 25 pensionering op leeftijd 65 einde leven op 85 Economie op basis van Black-Scholes modellering met risicovrije reële rente van 2%; risicopremie op risicovolle beleggingen van 3% per jaar; volatiliteit van risicovolle beleggingen van 20% per jaar. Nutsfunctie op basis van constante relatieve risico aversie (CRRA) met: parameter voor relatieve risicoaversie van 5; parameter voor tijdsvoorkeur van 2%. Arbeidsinkomen gedurende de accumulatiefase: salaris contant in reële termen gedurende de accumulatiefase; inkomen uit AOW constant in reële termen gedurende decumulatiefase; het salaris bedraagt 40,000 euro, het inkomen uit AOW 13,000 euro We abstraheren van besparingen in de derde pijler of andere vormen van individuele besparingen of vermogen. We abstraheren van aspecten met betrekking tot belastingen. Het premiepercentage wordt geoptimaliseerd. Voor onze parameters resulteert dit in een premie van 16,7% van het salaris van 40,000 minus de franchise (verondersteld gelijk aan AOW niveau van 13,000). De numerieke resultaten in dit paper zijn gebaseerd op Monte-Carlo simulaties waarbij we telkens dezelfde 5,000 scenario s genereren met een tijdstap van 0,05 jaar. 11

Welvaartsverlies van te lage premie-inleg door kortzichtigheid Onderstaande tabel illustreert het welvaartsverlies van een te lage premie-inleg in de tweede pijler. Het welvaartsverlies bedraagt zo n 5% in de situatie waarbij een kortzichtige deelnemer een premie inlegt die slechts de helft bedraagt van het optimale niveau. De tabel toont tevens welvaartsverliezen voor andere suboptimale niveau voor de premie-inleg. Spaarbeslissing in tweede pijler Welvaartsverlies Premie-inleg optimaal 0% Premie-inleg 10% minder dan optimaal 0,2% Premie-inleg 25% minder dan optimaal 1,1% Premie-inleg 50% minder dan optimaal 5,5% Geen premie-inleg in tweede pijler 36,2% Welvaartsverlies van te hoge premie-inleg door eigen woning Onderstaande tabel toont het welvaartsverlies in de situatie waarin er teveel wordt gespaard doordat er op de pensioendatum een huis is afbetaald ter waarde van 150,000 euro. Een waarde van 150,000 euro op de pensioendatum komt overeen met een jaarlijkse besparing tijdens de actieve fase van het leven gelijk aan 10,1% van het jaarlijks inkomen minus franchise. Dus daar waar de optimale besparing in de situatie zonder eigen woning (in situatie van een vaste premie) is gelijk aan 16,7% van het inkomen minus franchise, is de suboptimale besparing gegeven door 16,7% + 10,1% = 26,8%, De besparing is dan dus (26,8% - 16,7%) / 16,7% = 60% hoger dan het optimale niveau. Onderstaande tabel illustreert het gerelateerde welvaartsverlies 3,5% bedraagt. Situatie Welvaartsverlies Spaarbeslissing optimaal 0% Besparing 60% hoger dan optimale niveau doordat geen rekening wordt gehouden met besparing via eigen woning 3,5% Welvaartsverlies van te hoge premie-inleg door restschuld Beschouw de situatie van een deelnemer die verplicht voor pensioen spaart (waarvan een deel wordt belegd in vastrentende waarden die renderen tegen de risicovrije rente) en tegelijkertijd een persoonlijke (rest)schuld heeft waarover een relatief hoog rentepercentage betaald dient te worden. Denk bijvoorbeeld aan de rentepercentages op een restschuld na het met verlies verkopen van een eigen woning, of een persoonlijke lening, consumptief krediet of tophypotheek. We beschouwen als voorbeeld de situatie waarbij er een restschuld van 40,000 euro ontstaat op leeftijd 45 (bijvoorbeeld bij verkoop eigen woning met restschuld als gevolg van scheiding) en dat de omvang van de schuld constant blijft 12

netspar brief 1 tot leeftijd 65 en daarna in één keer wordt afgelost (bijvoorbeeld als gevolg van het ontvangen van een erfenis). Indien we hierbij veronderstellen dat het rentepercentage op de restschuld 2 procentpunt hoger ligt dan het rendement op het vermogen in vastrententende waarden waarin het pensioengeld voor een deel is belegd. Er wordt dan tussen leeftijden 45 en 65 jaarlijks 4% van 20,000 euro misgelopen. Onderstaande tabel toont het welvaartseffect van dit voorbeeld gelijk is aan 0,8%. De tabel toont tevens de situatie bij andere veronderstellingen. Situatie Welvaartsverlies Geen persoonlijke schuld 0% Persoonlijke schuld van 20,000 euro, renteopslag 2%punt 0,4% Persoonlijke schuld van 20,000 euro, renteopslag 4%punt 0,8% Persoonlijke schuld van 40,000 euro, renteopslag 4%punt 1,7% Welvaartsverlies van verkeerd beleggingsprofiel Onderstaande tabel illustreert het welvaartsverlies in de situatie waarin beslissingen worden gemaakt op basis van de verkeerde parameter voor de relatieve risicoaversie. Dit welvaartsverlies kan representatief zijn voor de kosten van keuzevrijheid in de situatie waarin een deelnemer zelf niet goed in staat is om zijn preferenties te vertalen naar een beleggingsbeleid. Anderzijds kan het ook gaan om een welvaartswinst van keuzevrijheid wanneer een pensioenfonds een uniform beleggingsbeleid hanteert dat niet is afgestemd op de risicovoorkeuren van individuele deelnemers. Parameter voor relatieve % vermogen belegd Welvaartsverlies risico aversie waarop in aandelen beleggingsbeslissing (gewogen gemiddelde is gebaseerd over levensloop) 2 75,0% 2,3% 3 57,6% 0,9% 5 (= optimaal) 39,8% 0% 10 22,9% 0,7% 20 12,5% 1,9% Oneindig 0% 4,1% Een te lage of te hoge inschatting van de risicoaversie (respectieveijk 3 of 10 i.p.v. 5) leidt ertoe dat er gemiddeld over het leven te veel of te weinig (respectievelijk zo n 60% of 20% i.p.v. zo n 40%) wordt belegd in aandelen en dit resulteert in een welvaartsverlies van ongeveer 1%. 13

Referenties Bodie, Z., R.C. Merton en W.F. Samuelson (1992). Labor Supply Flexibility and Portfolio Choice in a Lifecycle Model, Journal of Economics, Dynamics and Control 16 (3-4), pp 427 449. Bovenberg, A.L. en R.J. Mehlkopf (2014). Optimal Design of Funded Pension Schemes, Annual Review of Economics, vol 6, pp 445-474. Boelaars, I., R.Cox, M.H.C. Lever en R. Mehlkopf, (2014). What is the value of collective in collective DC?, CPB, Discussion Paper (nog te publiceren). Ewijk, C. van, M.H.C. Lever, J.P.M. Bonenkamp en R.J. Mehlkopf (2014). Pensioen in discussie, Risicodeling moeilijker, keuze binnen grenzen, Policy Brief, www.cpb.nl / Netspar Brief, www.netspar.nl. Teulings, C.N. en C.G. de Vries (2006). Generational Accounting, Solidarity and Pension Losses, De Economist, 154, pp 63-83. Westerhout, E.W.M.T., J.P.M. Bonenkamp en D.P. Broer (2014). Collective versus Individual Pension Schemes; a Welfare-Theoretical Perspective, Discussion Paper (nog te publiceren). 14

netspar brief 1 15

Dit is een uitgave van: Netspar en het CPB Netspar Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoon 013 466 2109 Centraal Planbureau Postbus 80510 2508 GM Den Haag Telefoon 070 33 83 380 Oktober 2014