Introductie In dit document vind je onze uitwerking van probleem 1. Wij hopen met deze uitwerking te laten zien dat onze samenvattingen volledig en gestructureerd zijn. Daarnaast willen wij laten zien dat wij door de structuur die wij aanbrengen, de stof kort en bondig kunnen uitleggen zonder relevante onderwerpen achterwege te laten. Hierdoor maken onze samenvattingen het mogelijk om met minder moeite dezelfde kennis op te doen! Daarnaast zijn is onze (werkgroep gerelateerde) samenvatting gericht op de volledige problemen. Wij verzorgen niet alleen een bondige uitleg van de voorgeschreven boeken van het vak, maar ook van de jurisprudentie en relevante artikelen! Wij zullen indien nodig, na een eventuele aanpassing van de stof op het probleem van dit jaar een supplement uploaden die op dezelfde pagina te zien zal zijn. Wel zul je daarvoor moeten zijn ingelogd. Registratie is gratis en duurt totaal niet lang! Heb je vragen met betrekking tot onze samenvattingen, kijk even in de FAQ ( Frequently Asked Questions ) onder Over Azzo of stuur een e-mail naar info@azzo.nl. 1
Probleem 1 1.1 Privaatrechtelijke subjectieve rechten Subjectieve rechten vloeien voort uit het objectieve recht. Subjectieve rechten kunnen worden onderverdeeld in de volgende subcategorieën 1. Privaatrechtelijk subjectief recht De rechten die rechtssubjecten ontlenen aan de regels van het objectieve privaatrecht. Vermogensrecht Heeft betrekking op wel op geld waardeerbare en wel verhandelbare waarden en rechten. Voorbeeld: De eigendom van een auto of het recht op overpad. Onderscheid 1 Personen- en familierecht Heeft betrekking op niet op geld waardeerbare - en niet verhandelbare morele waarden en rechten. Voorbeeld: De getrouwheid tussen echtgenoten Onderscheid 2 Absolute rechten (rechten ontleend aan het objectieve goederenrecht) Absolute rechten zijn rechten die een persoon tegen iedereen kan inroepen. Voorbeeld: Het recht op eigendom. Relatieve rechten (Rechten ontleend aan het objectieve verbintenissenrecht) Relatieve rechten zijn rechten op grond waarvan een persoon tegen een of meer duidelijk bepaalde andere personen kan inroepen. Voorbeeld: Het recht op ontvangst van betaling voor een verkoop. Onderscheid 3 Zakelijke rechten (rechten ontleend aan het objectieve zakenrecht) Rechten die een zaak als object hebben. Voorbeeld: Auto. Vermogensrechten Rechten die geen zaak als object hebben. Voorbeeld: Aandelen. Volledige rechten Onderscheid 4 De persoon heeft het volledige recht op een bepaalde zaak. Voorbeeld: Eigendom van een auto. Beperkte rechten De persoon heeft slechts een deel van het volledige recht op een bepaalde zaak. Voorbeeld: Het recht van overpad. Dit is het recht om over het privéterrein van een ander persoon te gaan om bij jouw terrein te komen. Onderscheid 2 Het concrete verschil tussen een absoluut en een relatief recht kan worden gevonden in de werking en het object van deze rechten. Een absoluut recht heeft een werking tegenover iedereen en heeft als object een goed. Een relatief recht heeft een persoonsgebonden (persoonlijke) werking en heeft als object een prestatie. Onderscheid 3 Belangrijk is dat uit ieder subjectief recht van een persoon, een verplichting voor andere personen ontstaat. Zo ontstaat door het eigendomsrecht, de plicht van anderen om dat eigendomsrecht niet te schaden. Onderscheid 4 In het geval van een beperkt recht zijn altijd één of meer bevoegdheden van de eigendom afgesplitst. Hetzij gebruiksbevoegdheden (bijvoorbeeld bij vruchtgebruik of erfdienstbaarheid), Hetzij beschikkingsbevoegdheden (bijvoorbeeld bij pand of hypotheek). De consequentie is dat er ook altijd een beperkt eigendomsrecht achterblijft bij de eigenaar. 1 O.K. Brahn en W.H.M. Reehuis 2015 2
1.2 Absolute rechten Een absoluut recht heeft een werking tegenover iedereen en heeft als object een goed 2. De definitie van een goed wordt gegeven door art. 3:1 BW. De definitie van een zaak en een vermogensrecht wordt gegeven door art. 3:2 BW en art. 3.6 BW (respectievelijk). Art. 3:1 Burgerlijk Wetboek Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten. Art. 3:2 Burgerlijk Wetboek Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Art. 3:6 Burgerlijk Wetboek Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten. Vermogensrechten Om een zaak te zijn moet een goed aldus een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object zijn. Hetgeen dat wel onder goederen valt, maar hier niet aan voldoet is per definitie een vermogensrecht. Met betrekking tot vermogensrechten geldt het volgende: [V1a] [V1b] [V1c] [RG] Een recht is overdraagbaar.* Een recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.* Een recht is verkregen in ruil voor verstrekt (of in het vooruitzicht gesteld) stoffelijk voordeel.* Het recht is een vermogensrecht. * Het recht kan hier zowel afzonderlijk of tezamen met een ander recht aan voldoen. De 3 voorwaarden zijn alternatief. Overdraagbaarheid houdt in dat het recht aan iemand anders kan worden verstrekt/ overgedragen. Een voorbeeld hiervan is het eigendomsrecht op een auto. Een voorbeeld van een niet-overdraagbaar vorderingsrecht dat wel aan [V1b] voldoet is het recht van gebruik en bewoning zoals bedoeld in art. 3:226 4 BW. Een voorbeeld van een vermogensrecht dat enkel aan [V1c] voldoet is het door een blinde tegen betaling bedongen recht zich te laten voorlezen. Geestesproducten Geestesproducten zijn objecten die ook wel immateriële goederen worden genoemd. Dit kan verwarrend zijn, omdat geestesproducten juist geen goederen zijn in de zin van art. 3:1 BW. De regels omtrent immateriële goederen zijn dan ook niet te vinden in het BW, maar in specifiek daarop gerichte wetten. Voorbeelden van geestesproducten zijn het auteursrecht, octrooien, het merkenrecht en recht op de handelsnaam. 2 O.K. Brahn en W.H.M. Reehuis 2015 3
1.3 De eigendom De eigendom is het meest absolute en volledige subjectieve recht dat een persoon op een zaak kan hebben. De eigendom is gecodificeerd in art. 5:1 BW 3. Art. 5:1 Burgerlijk Wetboek 1. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. 2. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. 3. De eigenaar van de zaak wordt, behoudens rechten van anderen, eigenaar van de afgescheiden vruchten. Lid 1: Een zakelijk recht Het eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon kan hebben op een zaak. Eigendom is hiermee een zakelijk recht (het recht kan enkel bestaan over een zaak). Is er sprake van een vermogensrecht, dan spreekt men van rechthebbende op het goed. De rechthebbende op een goed komt, evenals de eigenaar op een zaak, het meest absolute en volledige recht op dat goed toe. Als er sprake is van een geestesproduct spreekt men van rechthebbende op een immaterieel goed. Lid 2: Een absoluut en volledig recht Uit lid 2 kunnen de volgende rechten en (cumulatieve) beperkingen worden gehaald: [V1] [V2] [V3] [RG] Het gebruik van de zaak strijdt niet met rechten van anderen. Beperkingen op grond van wettelijke voorschriften worden in acht genomen. Beperkingen op grond van ongeschreven recht worden in acht genomen. De eigenaar kan: 1. vrij van de zaak gebruik te maken (= het genotsrecht) 2. met uitsluiting van een ieder. (= het beschikkingsrecht) Hier kan de volgende toelichting op worden gegeven: [V1] In het bijzonder kan worden gedacht aan door de eigenaar aan anderen gegeven gebruiksrechten van de zaak. Voorbeeld: Indien de eigenaar een zaak heeft verhuurd, zal hij gedurende de huurperiode geen genotsrecht hebben over de zaak. [V2] Er zijn tal wetten die de eigenaar in zijn eigendomsrecht beperken Voorbeeld: Indien een huis op de monumentenlijst staat, wordt de eigenaar beperkt in zijn recht tot herinrichting/verbouwing van het huis. [V3] De uitoefening van het eigendomsrecht mag niet maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Voorbeelden: Hier is sprake van in het geval van misbruik van recht en hinder. [RG] Het genotsrecht impliceert ook dat de eigenaar aan anderen het genot van de zaak kan toestaan. Het beschikkingsrecht brengt daarbij met zich mee dat alléén de eigenaar hiertoe bevoegd is. Het uitgangspunt van lid 2 is dat de eigendom een exclusief karakter heeft: het kan tegenover iedereen worden gehandhaafd (ook wel: het eigendomsrecht heeft een absolute werking). Uit de absolute werking van het eigendomsrecht vloeit het volgende voort: Term Definitie Zaaksgevolg (ook wel: droit de suite ) Het feit dat, indien een zaak uit de macht van de eigenaar raakt, zijn eigendomsrecht de zaak volgt. Dit heeft als gevolg dat de eigenaar de bevoegdheid van revindicatie heeft. Revindicatie: Het door de eigenaar opeisen van een zaak van iemand die deze zonder recht houdt. Separatistpositie bij faillisement (ook wel: droit de préférence ) De positie van de eigenaar die hem de bevoegdheid geeft om een zaak op te eisen van een persoon die failliet is. 3 O.K. Brahn en W.H.M. Reehuis 2015 4
1.4 Verkrijging en verlies van goederen De subjectieve rechten die worden ontleend aan het goederenrecht zijn erg dynamisch 4. Goederen worden dagelijks verkregen en verloren, waardoor de subjectieve rechten ook veranderen van persoon. De verkrijging van goederen is geregeld in art. 3:80 1 3 BW. Art. 3:80 Burgerlijk Wetboek 1. Men kan goederen onder algemene en onder bijzondere titel verkrijgen. 2. Men verkrijgt goederen onder algemene titel door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie als bedoeld in art. 2:309 BW, door splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW, door de goedkeuring van een overdrachtsplan als bedoeld in de artikelen 3:159l, 3:159p en 3:159s van de Wet op het financieel toezicht, en door toepassing van een afwikkelingsinstrument als bedoeld in de artikel 3A:1, onderdelen a, b en c, van die wet. 3. Men verkrijgt goederen onder bijzondere titel door overdracht, door verjaring en door onteigening, en voorts op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging. 4. Men verliest goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen. Lid 1: Het onderscheid tussen de titels Er worden twee wijzen van verkrijging onderscheiden: 1. Verkrijging onder algemene titel De verkrijger volgt een ander op in het geheel, of een evenredig deel van, zijn vermogen. Bij verkrijging onder algemene titel wordt: a. een actief aandeel, en Het actieve aandeel bestaat uit de vermogensrechten. b. een passief aandeel Het passieve aandeel bestaat uit de schulden. verkregen van het vermogen van de ander. 2. Verkrijging onder bijzondere titel Iedere verkrijging die niet onder algemene titel plaatsvindt, is een verkrijging onder bijzondere titel. Verkrijging onder bijzondere titel heeft betrekking op de verwerving van een bepaald goed (een actief vermogensbestanddeel). Lid 2: verkrijging onder algemene titel In lid 2 worden de gevallen van verkrijging onder algemene titel opgesomd. Dit zijn: Verkrijging Erfopvolging Boedelmenging Fusie Splitsing Goedkeuring De erfgenamen verkrijgen (een evenredig deel van) het vermogen van een overleden erflater. Dit is geregeld in art. 4:182 BW. De partners verkrijgen (een evenredig deel van) het vermogen van hun partner bij het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap. Bij het sluiten van een huwelijk ontstaat van rechtswege een gemeenschap van goederen (1:94 1 BW), voor zover daarvan niet is afgeweken bij huwelijkse voorwaarden (1:93 BW). Artikel 1:94 is van overeenkomstige toepassing op een geregistreerd partnerschap (1:80b BW) Van fusie is sprake als 2 of meer rechtspersonen samen een nieuw rechtspersoon oprichten die hun vermogen (onder algemene titel) verkrijgt of waarbij één van deze rechtspersonen het vermogen van de anderen (onder algemene titel) verkrijgt. Dit is geregeld in art. 2:309 BW. Van splitsing is sprake als (een evenredig deel van) het vermogen van een rechtspersoon (onder algemene titel) wordt verkregen door 2 of meer andere rechtspersonen. Dit is geregeld in art. 2:334a BW. Dit heeft betrekking op de verkrijging van aandelen van financiële ondernemingen. Dit is geregeld in art. 3:159l, 3:159p en 3:159s van de Wet op het financieel toezicht 4 O.K. Brahn en W.H.M. Reehuis 2015 5
Lid 3: Verkrijging onder bijzondere titel Lid 3 geeft de volgende voorbeelden van een verkrijging onder bijzondere titel 5 : Verkrijging Overdracht Verjaring Bij overdracht gaat door partijhandeling een daarbij bepaald goed uit het vermogen van de een in dat van de ander over. Voorbeeld: De levering van een gekochte fiets. Bij verkrijgende verjaring wordt iemand die een goed bezit, maar daarvan nog geen rechthebbende is, door tijdsverloop wel rechthebbende van dat goed. Dit is geregeld in art. 3:99 e.v. BW Onteigening Bij onteigening verkrijgt een overheidsorgaan een goed, tegen de zin van de (voormalige) rechthebbende. Dit is niet in het BW geregeld, maar in de Onteigeningswet. Een (niet-limitatieve) opsomming van andere gevallen van verkrijgingen onder bijzondere titel: 1. Toe-eigening (van een aan niemand toebehorende zaak) 2. Schatvinding 3. Natrekking 4. Vermenging 5. Zaaksvorming Het gesloten stelsel van verlies/verkrijging Er kan worden opgemerkt dat de regelingen omtrent de verkrijging en het verlies van goederen een gesloten systeem vormen. Een goed kan (juridisch) alleen worden verkregen of verloren op de wijzen die uit de wet voortvloeien. Immers, lid 2 is een limitatieve opsomming en leden 3 en 4 verwijzen enkel naar wijzen die zijn aangegeven door de wet. Categorisering van verkrijging en verlies Verlies kan worden onderverdeeld in de volgende categorieën: Categorie Relatief verlies Absoluut verlies Hier is sprake van als een ander de rechthebbende wordt op het goed. Voorbeeld: Dit is het geval bij overdracht. Hier is sprake van als een goed tenietgaat. Voorbeeld: Een goed gaat verloren in een brand. Op dezelfde wijze kan verkrijging worden onderverdeeld in de volgende categorieën: Categorie Afgeleide verkrijging (ook wel: derivatieve verkrijging) Oorspronkelijke verkrijging (ook wel: originaire verkrijging) Hier is sprake van als de verkrijger zijn recht op het goed ontleent aan een ander: er is sprake van rechtsovergang. Voorbeeld: Dit is het geval bij overdracht. Hier is sprake van als de verkrijger zijn recht op het goed niet aan een rechtsvoorganger ontleent: er wordt een nieuw recht geschept. Voorbeeld: Dit is het geval bij toe-eigening (van een aan niemand behorende zaak) 5 O.K. Brahn en W.H.M. Reehuis 2015 6