Waar zitten de goede docenten?



Vergelijkbare documenten
Veranderen van opleiding

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

Instroom en inschrijvingen

Adviezen voor studiekiezers op basis van de Startmonitor

Monitor beleidsmaatregelen Anja van den Broek

Cijfermatige achtergrondinformatie ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

Figuur 1: aandeel mannelijke studenten in instroom bij de pabo s in 2010 (bron: HBO-Raad, bewerking sbo)

Aantrekkelijkheid van het leraarschap Rapportage

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Van mbo en havo naar hbo

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Veranderen van opleiding

Factsheet Toelatingstoets PABO

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Gebruik en invloed Studie in Cijfers Eindrapportage op basis van Startmonitor t/m

Studievoortgang en studiesucces in het wo

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Eerstegraads lerarenopleidingen kunst/lichamelijke opvoeding

Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen

Tevredenheid over uitdagend onderwijs onder studenten Een korte notitie op basis van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs

Subsector maatschappelijke hulp en dienstverlening

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Tevredenheid over praktijkgerichtheid/contact beroepspraktijk

Subsector overig. Subsector overig

Subsector pedagogische opleidingen

Tevredenheid over docenten

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Studiekeuze en studiesucces

Oordeel over de opleiding

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Stromen door het onderwijs

Bijlage 4: Pabo-specifieke Kenmerken van studiesucces en studie-uitval in beeld

Biologie, scheikunde en medische opleidingen

TECHNISCH RAPPORT HOOFDSTUK 1 - DE LERAAR. De Staat van het Onderwijs 2015/2016. April 2017

Inschrijvingen en Instroom

Instroom en Inschrijvingen

Factoren die van invloed zijn op uitval van eerstejaarsstudenten noordoost Nederland. Werkgroep Aansluitingsmonitor noordoost Nederland.

Subsector psychologie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

De overgang van vwo naar wo

Baan op niveau en in richting

1. Studenttevredenheid TOELICHTING

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2011

Factsheet. Samenvatting

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs

Studiekeuze, entree en studiesucces in het hoger onderwijs

Monitor beleidsmaatregelen Anja van den Broek Jessica Nooij

TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN

Gap year, buitenlandse contacten en belangstelling voor buitenlandverblijf bij startende ho-studenten

TECHNISCH RAPPORT SECTORHOOFDSTUK HOGER ONDERWIJS. De Staat van het Onderwijs 2014/2015. April 2016

Tevredenheid over start en ontwikkeling op de arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Factsheet. Samenvatting

Opleidingsniveau stijgt

Aanbod van opleidingen

Als studenten na één jaar studie niet meer staan ingeschreven in het bekostigd hoger onderwijs worden zij gerekend tot de groep van uitvallers.

Stoppen met de tweedegraads lerarenopleiding

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom

Studiesucces en studieuitval bij eerstejaars in de hbo-onderwijsopleidingen

Subsector politicologie en bestuurskundige opleidingen

Subsector sociale wetenschappen

Doorstroom mbo-hbo: studenten aan het woord over studiekeuze, verwachtingen en beleving NRO-onderzoek doorstroom mbo-hbo

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse).

Vervroegde aanmelding, matching en studiekeuzecheck. Eerste resultaten Startmonitor VSNU-conferentie Matcht het?

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017

TOELICHTING INDICATOREN STUDIE IN CIJFERS WO d.d. mei 2017

Het opleidingenstelsel van de lerarenopleidingen vo: opinies, verwachtingen en imago

Allochtone afgestudeerden van de lerarenopleiding

Figuur: Procentuele uitval studenten hbo lerarenopleidingen na het eerste studiejaar (instroomjaren 2004 tot en met 2008)

Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken

Studiesucces en studieuitval bij eerstejaars in de hbo-onderwijsopleidingen

Blok 5. Ouderbetrokkenheid, 1 uur

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Resultaten van de eerste bevraging van het Studentenpanel

Factoren die van invloed zijn op de blijfkans van eerstejaarsstudenten noordoost Nederland. Werkgroep Aansluitingsmonitor noordoost Nederland.

Gap year, buitenlandse contacten en belangstelling voor buitenlandverblijf bij startende ho-studenten

Diploma behaald. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

Studenten aan lerarenopleidingen

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

TOELICHTING INDICATOREN STUDIE IN CIJFERS HBO d.d. mei 2017

Ouderbetrokkenheid. Ouders: Studiekiezers: Mijn kind moet zelf kiezen. mijn ouders zijn belangrijk 55% wo, 70% hbo studenten

Achtergrondinformatie

Aantal instromende studenten tussen gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen

informatie:

Uitleg van de figuren VO 1

Kiezen voor hbo of wo

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Analyse van instroom en rendement in hogescholen in de GS5 en in de overige Nederlandse hogescholen

Figuur 1: Aantal gediplomeerde studenten lerarenopleidingen studiejaar (bronnen: hbo-raad en vsnu, bewerkt door sbo)

Basisgegevens opleidingsbeoordelingen Indicatoren en definities. 19 februari 2015

Uitval van studenten bètatechniekopleidingen van het hoger onderwijs

Transcriptie:

Waar zitten de goede docenten? Studiekeuzes en loopbanen van potentieel goede docenten Onderzoek in opdracht van de Onderwijsraad Anja van den Broek Wouter van Casteren M.m.v. Jules Warps en Marjolein Muskens ResearchNed november 2012

2012 ResearchNed Nijmegen in opdracht van de Onderwijsraad. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding. 2 - Waar zitten de goede docenten?

Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 1.1 Vraagstelling 5 1.2 Opzet en databronnen 6 1.3 Leeswijzer 8 2 De afvalrace van potentieel goede docenten 9 2.1 Keuzes en keuzemotieven 9 2.1.1 Eindexamencijfers van high potentials 9 2.1.2 Keuzemotieven 10 2.1.3 Keuze voor of afzien van een opleiding in het onderwijs 11 2.1.4 Conclusie 14 2.2 Instroom in het hoger onderwijs 15 2.2.1 Gemiddeld eindexamencijfer van high potentials 15 2.2.2 De studiekeuze van high potentials in de afgelopen vijf jaar 16 2.2.3 Herinschrijving, switch en uitval 18 2.2.4 Conclusie 23 2.3 High potentials in eerstegraads docentopleidingen 24 2.3.1 Indeling masters 24 2.3.2 High potentials in de master 25 2.3.3 Behalen van een masterdiploma 27 2.3.4 Conclusie 28 2.4 Studiegedrag, studievoortgang, inzet en beroepsperspectief van getalenteerde studenten 29 2.4.1 High potentials en de gedreven student 29 2.4.2 De keuze voor een baan in het onderwijs? 31 2.4.3 Conclusie 32 2.5 Van pabo of lerarenopleidingen naar arbeidsmarkt 32 2.5.1 Status van afgestudeerden 32 2.5.2 Oordeel over opleiding en beroep 33 2.5.3 Aansluiting baan bij de opleiding 34 2.5.4 Conclusie 34 3 Aanpak in andere sectoren en andere landen 35 3.1 Bestaande aanpakken in het funderend onderwijs 35 3.1.1 Academische pabo 35 3.1.2 Eerst de Klas 36 3.1.3 Educatieve minors 37 3.2 Reiken naar toptalent in het onderwijs in andere landen 39 3.3 Voorbeeldaanpakken andere sectoren in Nederland 41 3.4 Conclusie 42 4 Samenvatting en conclusies 43 Bijlage A Overzicht van figuren en tabellen 45 3 - Waar zitten de goede docenten?

1 Inleiding 1.1 Vraagstelling In opdracht van de Onderwijsraad heeft ResearchNed in kaart gebracht waar de potentieel goede docenten zitten (wat ze studeren en waar ze werken), waarom ze al dan niet voor het onderwijs kiezen en wat mogelijkheden zijn om (top)talenten naar de sector onderwijs te trekken. Achtergrond van deze inventarisatie is dat de onderwijsarbeidsmarkt in Nederland continu onder druk staat. Naast personele knelpunten van kwantitatieve aard, spelen er ook kwaliteitsissues en is er behoefte om meer kwaliteit te binden aan het leraarschap. Inzicht in sturingsmechanismen op de onderwijsarbeidsmarkt is essentieel om hier gerichte acties op te zetten. De Onderwijsraad heeft een adviestraject in gang gezet, gericht op de vraag hoe de potentieel goede docenten voor het funderend onderwijs gewonnen kunnen worden. Het beleid en de inzet gericht op kwaliteitsverbetering bij docenten heeft de afgelopen jaren al een flinke impuls gekregen, op de volgende manieren: De professionalisering en opscholing van het zittend personeel (docenten, schoolleiders en schoolbesturen) en de versterking van het human resources management beleid zijn in alle onderwijssectoren hoofdpunten van aandacht; Het leraarsberoep is aantrekkelijker gemaakt door onder meer de inkorting van de salarisschalen en ruimere mogelijkheden om door te stromen naar hogere schalen (functiemix); Ingezet is op versterking en upgrading van de lerarenopleidingen; Nieuwe routes richting het leraarsberoep zijn ontstaan, zoals de Academische Pabo en de educatieve minors, die mogelijk meer goede studenten in het po en vo trekken; Projecten zoals Eerst de Klas zijn opgezet, waarmee high potentials van andere afstudeerrichtingen dan de lerarenopleidingen (tijdelijk) ervaring kunnen opdoen als leerkracht. Bovenal gaat het erom dat potentieel goede docenten de lerarenopleidingen en het lerarenberoep zien als een geschikt en aantrekkelijk traject en vaker voor een loopbaan in het onderwijs kiezen. In het werkprogramma 2012 van de Onderwijsraad is opgenomen dat de raad eind 2012 adviseert over de sturingsmechanismen van de overheid en het onderwijsveld die nodig zijn om op de (middel)lange termijn te kunnen beschikken over voldoende en goede leraren in het funderend onderwijs. Het onderhavige onderzoek moet hiervoor mede input leveren. De centrale vraag van de Onderwijsraad in dat kader luidt als volgt: Wat te doen om de potentieel goede docent naar het onderwijs te krijgen? In dit onderzoek staan de volgende vragen centraal: 1. Waar zit de potentieel goede docent? 2. Zijn in de loop van de tijd de betere studenten/afgestudeerden voor het onderwijs gaan kiezen? 3. Waarom kiest de potentieel goede docent wel of niet voor het onderwijs? 4. Wat zijn effectieve mechanismen om goede docenten te verkrijgen en te behouden? 5 - Waar zitten de goede docenten?

De potentieel goede docent is daarbij op verschillende manieren geïdentificeerd, namelijk via: het eindexamencijfer in het voortgezet onderwijs (1CijferHO, Startmonitor): de vooropleiding (onderscheid tussen mbo, havo en vwo: beschikbaar in alle bronnen); het afstudeercijfer hoger onderwijs (ROA, HBO-Monitor): alleen te vergelijken binnen sectoren vanwege het grote verschil tussen opleidingen in het hoger onderwijs. Het afstudeercijfer op de pabo of lerarenopleiding is als maat genomen bij de bepaling in hoeverre potentieel goede docenten daadwerkelijk aan de slag gaan in het onderwijs; het ambitieniveau van studenten: inzet, motivatie (bijv. beleidsindicator voor talentvolle student uit de Studentenmonitor Hoger Onderwijs ). De belangrijkste aanduiding die we in de analyses hanteren is het eindexamencijfer, waarbij het kwartiel leerlingen met de hoogste eindexamencijfers afgezet is tegen de overige leerlingen. De aanname is daarbij dat goed presterende scholieren ook de betere docenten kunnen zijn. Uit bijvoorbeeld evaluaties van het Amerikaanse Teach First programma bleek dat de best presterende docenten diegenen zijn die goede eindexamencijfers combineren met een ambitieuze instelling gericht op continue verbetering 1. Daarmee zijn ook analyses interessant op basis van een combinatie van indicatoren, met name goede examencijfers en een hoog ambitieniveau; die leveren een nader toegespitst beeld op van personen die een goede docent zouden kunnen zijn. Potentieel goede docenten kunnen op vier momenten voor het onderwijs verloren gaan. Dat is wanneer: ze niet kiezen voor een lerarenopleiding; ze uitvallen uit de lerarenopleiding; ze na de lerarenopleiding niet kiezen voor het lerarenberoep; ze na enkele jaren stoppen met werken in het onderwijs. In dit onderzoek zijn de onderzoeksvragen per transitiemoment of proces beantwoord. Hierbij onderscheiden we de volgende fasen: (1) van toeleverend onderwijs (vo, mbo) naar initieel hoger onderwijs; (2) het verblijf in het hoger onderwijs (inclusief master); (3) transitie van diploma (initieel of master) naar de arbeidsmarkt. 1.2 Opzet en databronnen Het onderzoek is aangepakt met ten eerste een literatuurstudie en ten tweede secundaire analyses op databestanden (1CijferHO, Startmonitor, Studentenmonitor, HBO-Monitor). In het onderstaande een beschrijving van de databronnen. Startmonitor Voor de analyses van de instroommotieven (paragraaf 2.1) zijn de databestanden van de Startmonitor samengevoegd van drie onderzoeksjaren: 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 (van dit laatste studiejaar zijn nog geen uitvalgegevens bekend). De Startmonitor is een jaarlijks onderzoek van ResearchNed waarin landelijk de entree van nieuwe studenten in het hoger onderwijs wordt gevolgd door middel van enquêtes bij de start, halverwege en aan het einde van het eerste studiejaar. 1 Zie voor een populaire weergave: http://www.theatlantic.com/magazine/archive/2010/01/what-makes-a-greatteacher/7841/ 6 - Waar zitten de goede docenten?

Zo wordt niet alleen in kaart gebracht hoe nieuwe studenten tot hun studiekeuze zijn gekomen (voorlichting, motieven, verwachtingen), maar ook hoe het hen vergaat in hun eerste studiejaar en of zij na dat eerste jaar de gekozen opleiding vervolgen. Indien studenten uitvallen wordt nagegaan wat hiervoor hun redenen zijn. De Startmonitor maakt het mogelijk om niet alleen de studentstromen in het hoger onderwijs te volgen (zoals in 1cijferHO), maar ook subjectieve aspecten zoals motivatie en tevredenheid te relateren aan gemaakte keuzes voor en tijdens een (leraren)opleiding. De rijke dataset is geschikt voor zowel landelijke analyses als analyses op instellingsniveau. Vanaf de eerste Startmonitor in 2008 is bovendien op verzoek van het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt bijzondere aandacht besteed aan (potentiële) studenten in de lerarenopleidingen. Dit resulteerde onder andere in het landelijk benaderen van alle nieuwe studenten in de lerarenopleidingen (in plaats van een steekproef) en het opnemen van specifieke vragen over de lerarenopleidingen. 1Cijfer Hoger Onderwijs Voor analyses in paragraaf 2.2 zijn inschrijfgegevens uit het 1CijferHO gebruikt (2006-2011). Voor de berekening van het uitval- en switchgedrag is een selectie gemaakt van alle studenten die voor het eerst instromen in een opleiding in het hoger onderwijs. Hiervan zijn alleen de hoofdinschrijvingen in de bachelorfase geselecteerd. Voor het uitval- en switchgedrag zijn twee groepen buiten beschouwing gelaten: de studenten die in het studiejaar 2011-2012 eerstejaars waren en de studenten die in het eerste jaar van hun opleiding een bachelordiploma hebben behaald. De lerarenopleidingen zijn onderscheiden naar pabo, tweedegraads lerarenopleidingen, opleidingen op het gebied van kunst en ALO. Daarnaast is een categorie opgenomen overig onderwijs. Voor de lerarenopleiding geldt dat het vooral hboopleidingen betreft. Binnen de categorie overig onderwijs vallen alle overige opleidingen in de sector onderwijs die niet direct opleiden tot het docentschap (bijvoorbeeld Opleidingskunde). Alle postinitiële masteropleidingen (dus ook de universitaire lerarenopleidingen) zijn buiten beschouwing gelaten. Dit bestand bevat ook de vooropleidingsgegevens voortgezet onderwijs van 97 procent van de eerstejaars (2006-2011). Voor alle analyses is een keuze gemaakt om de studenten met een havo-, mbo- of vwovooropleiding mee te nemen. Het betreft hier tussen de 51 procent (overig onderwijs) en 97 procent (ALO) van de eerstejaars. Studentenmonitor Hoger Onderwijs De paragraaf over studiegedrag, studievoortgang, inzet en beroepsperspectief van getalenteerde studenten (paragraaf 2.4) is gebaseerd op de gegevens uit de Studentenmonitor Hoger Onderwijs. De Studentenmonitor Hoger Onderwijs volgt sinds tien jaar jaarlijks de belangrijkste ontwikkelingen vanuit het perspectief van de sociaaleconomische positie van studenten. Tal van onderwerpen komen hierin aan bod: achtergrondkenmerken, onderwijsroute, studiekeuze en aansluiting, studievoortgang, tijdbesteding, studiehouding en motivatie, studenttevredenheid, studieperspectief, studentprofielen, internationalisering, BaMa, inkomsten, uitgaven, financiële situatie en leengedrag, betaalde arbeid, toekomstperspectief, positie van studiestakers en afgestudeerden. Uit de Studentenmonitor is een selectie gemaakt van bachelorstudenten. In deze paragraaf zijn de high potentials op twee manieren in beeld gebracht. Allereerst naar analogie van de overige analyses in dit rapport in vier groepen op basis van het eindexamencijfer. In de tweede plaats op basis van een indicator die de motivatie en inzet aanduidt tijdens de studie: de getalenteerde student. Dat zijn studenten die bovengemiddeld gemotiveerd zijn (op een schaal van 1-5 met drie onderliggende items een score van 3,5 of hoger), zich bovengemiddeld inzetten voor hun studie (op een schaal van 1-5 en 11 onderliggende items een score van 3,5 of hoger) en daarnaast meer dan 35 uur per week besteden aan hun studie. 7 - Waar zitten de goede docenten?

HBO-Monitor In paragraaf 2.5 is de aansluiting van de pabo/lerarenopleiding op de arbeidsmarkt geanalyseerd. Gegevens van de HBO Monitor 2008 tot en met 2011 (ROA) zijn gestapeld om zo een compleet en tijdsonafhankelijk beeld te geven van high potentials op de (onderwijs)arbeidsmarkt. Onder werkenden verstaan we iedereen die een baan heeft van 12 uur of meer. Wanneer een respondent als maatschappelijke status student heeft, zien we deze als een doorstudeerder. Voor het bepalen van de high potentials is louter gelet op de studieresultaten op de pabo of lerarenopleiding. Daarbij is onderscheiden tussen twee groepen: de groep met het afstudeercijfer 8 of hoger (high potentials) en de groep met een afstudeercijfer lager dan 8. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 zijn de drie hoofdtransities in de mogelijke onderwijsloopbaan beschreven en is per fase, op basis van secundaire analyses, in beeld gebracht welke keuzes de potentieel goede docenten maken en waarom. In hoofdstuk 3 zijn de resultaten weergegeven van de literatuurstudie waarin voorbeeldaanpakken in andere landen en in andere sectoren zijn verzameld. Ook zijn in hoofdstuk 3 een aantal lopende projecten in het funderend onderwijs die zich richten op high potentials beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de samenvatting en conclusies. Daarin is ook beschreven wat de relevantie is van de gevonden resultaten voor het adviestraject van de Onderwijsraad. 8 - Waar zitten de goede docenten?

2 De afvalrace van potentieel goede docenten In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van secundaire analyses op een aantal databestanden. Aldus is in beeld gebracht welke keuzes de potentieel goede docenten maken als het aankomt op studie en beroep. 2.1 Keuzes en keuzemotieven In deze paragraaf gaan we nader in op studiekeuze en studiekeuzemotieven en wordt een analyse verricht naar de verschillen en overeenkomsten tussen high potentials en overige studenten. Voor deze analyses zijn de databestanden van de Starmonitor gebruikt. Een beschrijving van de databronnen is opgenomen in paragraaf 1.2. 2.1.1 Eindexamencijfers van high potentials Voor de indeling in groepen is het eindexamenresultaat als uitgangspunt genomen. De havisten en vwo ers zijn daarbij opgedeeld in vier gelijke groepen, waarbij het eerste kwartiel degenen bevat met het laagste gemiddelde eindexamencijfer, oplopend naar het vierde kwartiel met de geslaagden met het hoogste gemiddelde eindexamencijfer. In tabel 1 is te zien wat de gemiddelde eindcijfers per kwartiel zijn voor de instromers in 2011 en waar de grenzen van de kwartielen liggen. Vwo ers hebben gemiddeld betere eindexamencijfers dan havisten. Tabel 1: Grenswaarden en gemiddelde eindexamencijfers Startmonitor Havo Vwo Ondergrens Bovengrens Gemiddeld Ondergrens Bovengrens Gemiddeld Eerste kwartiel 5,75 6,22 6,07 5,75 6,42 6,24 Tweede kwartiel 6,23 6,45 6,35 6,43 6,77 6,60 Derde kwartiel 6,50 6,86 6,64 6,78 7,20 6,98 Vierde kwartiel 6,88 8,88 7,18 7,21 9,15 7,69 Bron: Startmonitor, ResearchNed. In tabel 2 is de studiekeuze van de aldus ingedeelde personen weergegeven. Daaruit is op te maken dat de minst presterende havisten vaker naar de pabo gaan en minder vaak naar tweedegraads lerarenopleidingen en dat dit bij de best presterende havisten andersom is: zij gaan duidelijk minder vaak naar de pabo en vaker naar tweedegraads lerarenopleidingen. De twee middengroepen nemen middenposities bij die keuzes in. Voor de vwo ers is het patroon anders. De goede vwo ers kiezen vaker voor het wo; zij zijn bij alle hbo-opleidingen ondervertegenwoordigd. Van alle vwo ers die naar een onderwijsopleiding in het hbo gaan, kiezen meer studenten voor de pabo dan voor een tweedegraads lerarenopleiding. Voor een nadere nuancering en duiding van de keuze van high potentials verwijzen we verder naar de analyses van het 1CijferHO (paragraaf 2.2.2 op pagina 16). Bij de mbo ers is het beeld gelijkmatiger. Naar verhouding kiezen de groepen mbo ers in ongeveer gelijke mate voor het onderwijs. 9 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 2: Aantallen respondenten in de verschillende doelgroepen in drie onderzoeksjaren samen. Tweedegraads Pabo Overig hbo Totaal lerarenopleiding n % n % n % n % Havo -- (low potential) 469 28 135 20 2.897 25 3.501 25-435 26 168 24 2.840 25 3.443 25 + 436 26 164 24 2.915 25 3.515 25 ++ (high potential) 348 21 225 33 2.889 25 3.462 25 Vwo -- (low potential) 114 34 23 27 776 42 913 40-103 31 34 40 568 31 705 31 + 74 22 20 24 343 18 437 19 ++ (high potential) 44 13 8 9 170 9 222 10 Mbo 1. Veel minder goed dan gemiddeld 0 0 1 0 38 0 39 0 2. Minder goed dan gemiddeld 22 2 9 2 175 2 206 2 3. Gemiddeld 444 42 187 41 3.552 40 4.183 40 4. Beter dan gemiddeld 498 47 210 46 4.158 47 4.866 47 5. Veel beter dan gemiddeld 88 8 53 12 950 11 1.091 11 Bron: Startmonitor, ResearchNed. Omdat het aantal vwo ers in de lerarenopleidingen in tabel 1 klein is, is in de navolgende tabellen bij de vwo ers niet gewerkt met kwartielen, maar met twee groepen: de mindere helft (-) en de betere helft (+). Ook de mbo ers zijn in het vervolg in twee groepen tezamen gezet: een minder presterend deel (scores 1-2-3: -) en een beter presterend deel (scores 4-5: +). De havisten zijn ingedeeld in enerzijds de eerste drie kwartielen samen (-), die worden vergeleken met het vierde kwartiel (de beste presteerders: +). 2.1.2 Keuzemotieven Tabel 3 geeft voor deze groepen inzicht in hun algemene studiekeuzemotieven. In tweedegraads lerarenopleidingen vinden we weinig significante verschillen tussen de motieven van de high potentials en de andere instromers. Wel valt op dat de betere havisten in tweedegraads lerarenopleidingen zich wat minder vaak laten leiden door het perspectief op een hoger salaris. Dat is evenwel kenmerkend voor de hele groep betere havisten in hbo-opleidingen. Aan de pabo en in de rest van het hbo onderscheiden de betere mbo ers zich vooral doordat zij over de hele linie overtuigder zijn van hun argumenten dan de mindere mbo ers. De betere havisten en vwo ers laten zich bij de keuze voor pabo en overig hbo sterker leiden door inhoudelijke interesse, een specifiek beroep en/of een goede aansluiting bij hun capaciteiten en vaardigheden. De minder goede havisten en vwo ers voelen zich eerder aangetrokken tot brede beroepsmogelijkheden, baankans, salaris en maatschappelijk aanzien. De verschillen die we hierin tegenkomen tussen mindere en betere havisten en vwo ers in de pabo gelden doorgaans ook voor de rest van het hbo en lijkt daardoor minder samen te hangen met de specifieke pabo-keuze. 10 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 3: Motieven voor opleidingskeuze (algemeen), percentages Mbo-helft Havo-kwart Vwo-helft Pabo - + - + - + Het specifieke beroep spreekt mij meer aan 88 95* 89 91 91 94 Deze opleiding is inhoudelijk interessanter 76 84* 73 75 79 88* Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden 73 84* 72 75 79 75 Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring 65 70* 65 70 78 80 Meer of bredere beroepsmogelijkheden 55 62* 39 28* 47 45 Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden 45 58* 52 52 53 53 Meer kans op een baan 56 62* 43 35* 42 29* Meer aandacht voor theoretische grondslagen 42 53* 18 22 24 33 Een hoger salaris 43 52* 10 10 10 6* Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden 34 47* 24 24 27 31 Meer maatschappelijk aanzien/status 29 33 15 12* 9 3* Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen 16 23 5 7 24 27 Tweedegraads lerarenopleiding - + - + - Het specifieke beroep spreekt mij meer aan 83 84 74 75 93 86 Deze opleiding is inhoudelijk interessanter 77 85 84 88 89 79 Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden 73 77 77 75 81 75 Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring 52 49 49 47 70 82 Meer of bredere beroepsmogelijkheden 61 62 43 44 40 43 Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden 43 49 54 51 65 71 Meer kans op een baan 59 62 61 59 51 39 Meer aandacht voor theoretische grondslagen 46 51 30 32 18 18 Een hoger salaris 53 49 22 16* 12 7 Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden 34 36 26 22 12 11 Meer maatschappelijk aanzien/status 30 30 15 14 9 4 Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen 22 15* 8 8 4 25* Overig hbo - + - + - Het specifieke beroep spreekt mij meer aan 73 78* 71 70 73 79* Deze opleiding is inhoudelijk interessanter 77 85* 82 87* 87 90* Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden 71 80* 74 78* 77 77 Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring 51 53 54 51* 74 70 Meer of bredere beroepsmogelijkheden 77 81* 71 68* 60 57 Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden 45 50* 45 45 56 47* Meer kans op een baan 65 69* 60 55* 48 38* Meer aandacht voor theoretische grondslagen 46 54* 19 21 14 17 Een hoger salaris 62 65* 45 39* 27 15* Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden 44 48* 28 27* 25 21* Meer maatschappelijk aanzien/status 38 41* 28 22* 15 11* Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen 21 24 5 4* 14 14 Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05). 2.1.3 Keuze voor of afzien van een opleiding in het onderwijs Tabel 4 geeft inzicht in de specifieke motieven bij de verschillende groepen voor de keuze voor de pabo of lerarenopleiding. Daarbij is ook de groep meegenomen die de lerarenopleiding wel heeft overwogen, maar er niet voor heeft gekozen. Niet verrassend is dat de groep die kiest voor het onderwijs een meerderheid van de motieven vaker belangrijk vindt dan de groep die het alleen overwogen heeft. Vooral bij de kiezers voor de pabo springt het werken met kinderen en jongeren er als motief uit. 11 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 4: Specifieke motieven voor lerarenopleidingen, percentages Mbo-helft Havo-kwart Vwo-helft Pabo - + - + - + Werken met kinderen/jongeren 99 98 98 99 98 99 Overdragen van kennis 95 97* 87 90 92 87 Vakinhoudelijke interesse 86 91* 80 78 82 87* Veel afwisseling in het beroep van leraar 89 91* 90 92 92 91 Zelfstandig kunnen werken als leraar 86 89* 74 74 69 65 Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar 84 86 70 68 75 76 Mogelijkheid tot zelfontplooiing 83 88* 66 66 71 58 Goede kans op een baan 69 70 57 49* 49 34* Flexibele werktijden en/of deeltijd werk 42 39 26 22 25 31 Veel vakanties 17 18 13 9 12 13 Tweedegraads lerarenopleiding - + - + - + Werken met kinderen/jongeren 82 83 72 77 88 86 Overdragen van kennis 90 94 83 84 86 96* Vakinhoudelijke interesse 90 95* 93 96 91 93 Veel afwisseling in het beroep van leraar 78 80 70 69 68 64 Zelfstandig kunnen werken als leraar 73 78 63 59 61 64 Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar 76 78 55 56 60 64 Mogelijkheid tot zelfontplooiing 84 83 63 64 51 54 Goede kans op een baan 75 74 74 65* 63 54 Flexibele werktijden en/of deeltijd werk 52 44 36 36 33 18 Veel vakanties 29 19* 24 16* 12 14 Overig hbo (lerarenopleiding alleen overwogen) - + - + - + Werken met kinderen/jongeren 79 76 79 75 81 81 Overdragen van kennis 83 87* 66 73* 76 77 Vakinhoudelijke interesse 71 77* 72 78* 73 76 Veel afwisseling in het beroep van leraar 61 69* 62 64 64 67 Zelfstandig kunnen werken als leraar 66 70* 57 56 51 48 Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar 63 70* 47 49 48 48 Mogelijkheid tot zelfontplooiing 65 69* 52 52 55 43 Goede kans op een baan 56 57 54 52 49 49 Flexibele werktijden en/of deeltijd werk 44 45 39 31* 33 34 Veel vakanties 33 29* 28 22* 21 15 Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05). Wat de mbo ers betreft vinden de high potentials zowel degenen die voor een lerarenopleiding kozen als degenen die ervan afzagen een lerarenopleiding om diverse redenen aantrekkelijker dan de minder goede mbo ers. Het gaat dan vooral om meer inhoudelijke aspecten van het latere beroep zoals overdragen van kennis, vakinhoudelijke interesse, zelfstandig werken en zelfontplooiing en niet om arbeidsvoorwaardelijke aspecten zoals flexibele werktijden of baankans. De minder goede mbo ers (in tweedegraads en overig hbo) voelen zich alleen vaker aangetrokken door het vooruitzicht van veel vakanties. Zowel bij de pabo als bij tweedegraads lerarenopleidingen zien we dat de minder goede havisten vaker voor hun studie gekozen hebben vanwege de kans op een baan dan de betere havisten. Hetzelfde verschil zien we bij de vwo ers aan de pabo. Minder goede havisten in tweedegraads lerarenopleidingen vinden het vooruitzicht van veel vakanties ook vaker een pluspunt. De betere vwo ers kiezen juist vaker voor een studie aan de pabo of tweedegraads lerarenopleiding vanwege inhoudelijke interesse. 12 - Waar zitten de goede docenten?

In tabel 5 zijn motieven weergegeven om expliciet nie te kiezen voor een lerarenopleiding nadat die wel serieus overwogen is. We komen hier één significant verschil tegen, namelijk dat de betere mbo ers en havisten zich minder vaak laten afschrikken doordat een lerarenopleiding moeilijk of zwaar zou zijn. Een beperkte loopbaan en carrière spelen wel een rol; er zijn op dit gebied echter geen verschillen tussen high potentials en overige studenten. Tabel 5: Motieven om lerarenopleiding niet te kiezen: alleen eerstejaars die een overig hbo opleiding hebben gekozen en een lerarenopleiding hebben overwogen, percentages Mbo-helft Havo-kwart Vwo-helft - + - + - + Beperkte loopbaan/carrièremogelijkheden buiten het onderwijs 29 30 30 32 32 26 Beperkte loopbaan/carrièremogelijkheden in het onderwijs 27 25 26 29 34 28 De opleiding lijkt mij saai (weinig uitdaging) 15 16 25 31 28 26 Beperkte financiële groeimogelijkheden (salaris) 21 25 27 25 22 14 De opleiding lijkt mij moeilijk/zwaar (b.v. taal, rekenen) 22 14* 8 6* 3 0 Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05). In tabel 6 is weergegeven wat de motieven zijn van uitvallers om met hun lerarenopleiding te stoppen. Bij deze uitvallers gaat het in totaal om kleine aantallen. Indien we bij de uitvallers onderscheid maken tussen studenten die stoppen en studenten die omzwaaien en ook nog onderscheiden tussen de pabo en tweedegraads lerarenopleidingen, dan houden we zeer kleine aantallen over. Om deze reden zijn deze vier groepen in tabel 6 samengevoegd tot één verzameling uitvallers uit de pabo en tweedegraads samen. Desondanks blijft het aantal (betere) studenten die uitvallen uit een lerarenopleiding klein en mede daardoor het aantal significante verschillen gering. In elk geval wordt duidelijk dat de betere havisten minder vaak stoppen met een lerarenopleiding omdat zij concluderen de verkeerde studie te hebben gekozen. Tabel 6: Redenen voor stoppen en voor switchen vanuit lerarenopleiding (let op: lage aantallen) Mbo-helft Havo-kwart Vwo-helft Pabo / Tweedegraads lerarenopleidingen - + - + - + Verkeerde studiekeuze 29 35 65 46* 65 56 Verwachtingen over opleiding niet uitgekomen 22 22 51 38 61 69 Niet (voldoende) gemotiveerd voor opleiding 9 19 44 33 43 44 Moeite met onderwijsopzet 24 19 20 23 13 19 De studie was te zwaar 47 30 15 21 9 13 Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.) 16 22 16 18 4 19 Moeite met overgang/aansluiting 31 16 15 8 4 13 Het niveau van de studie was te laag 0 5 6 10 17 31 Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding 13 14 14 18 9 13 Voelde me niet thuis bij opleiding/instelling 2 5 9 0 4 0 Functionele beperking / handicap 7 5 7 10 0 0 Ik ben nog niet toe aan studeren 4 3 5 8 13 6 Alsnog toegelaten opleiding 1e voorkeur 0 0 1 3 4 0 Ik heb een leuke baan gevonden 2 11 1 0 0 0 Volg nu opleiding buiten hoger onderwijs 2 0 1 0 0 0 Geen recht meer op studiefinanciering 2 3 0 0 0 0 n 49 43 128 42 25 18 13 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 6: (Vervolg) Redenen voor stoppen en voor switchen vanuit lerarenopleiding (let op: lage aantallen) Mbo-helft Havo-kwart Vwo-helft Overig hbo - + - + - + Verkeerde studiekeuze 43 41 61 57 66 54 Verwachtingen over opleiding niet uitgekomen 47 43 57 59 58 39 Niet (voldoende) gemotiveerd voor opleiding 25 30 45 44 50 36 Moeite met onderwijsopzet 30 27 27 28 40 29 De studie was te zwaar 29 27 27 14* 6 11 Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.) 28 28 15 12 13 14 Moeite met overgang/aansluiting 25 25 20 13 11 7 Het niveau van de studie was te laag 4 5 7 17* 34 39 Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding 22 18 21 12* 10 7 Voelde me niet thuis bij opleiding/instelling 8 13 10 11 15 7 Functionele beperking / handicap 3 4 6 8 10 4 Ik ben nog niet toe aan studeren 2 0 4 3 5 0 Alsnog toegelaten opleiding 1e voorkeur 2 0 2 2 6 25* Ik heb een leuke baan gevonden 6 6 1 0 3 0 Volg nu opleiding buiten hoger onderwijs 0 3* 1 1 0 4 Geen recht meer op studiefinanciering 1 0 0 0 0 0 n 156 167 380 112 71 32 Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05). In de rest van het hbo vinden we iets meer verschillen tussen de minder goede en betere studenten. Een duidelijk verschil is dat de betere havisten minder vaak met hun hbo-opleiding stoppen omdat deze te zwaar is of omdat zij te weinig begeleiding krijgen. Omgekeerd geldt logischerwijze dat de betere havisten vaker met hun studie stoppen omdat het niveau te laag is. De betere vwo ers ten slotte stoppen vaker met hun hbo-opleiding omdat zij alsnog toegang krijgen tot een opleiding waarvoor zij eerder niet werden toegelaten. 2.1.4 Conclusie Op basis van de analyses van de Startmonitor kunnen we de navolgende conclusies trekken. Een verschil tussen de minder en de beter presterende havisten is dat de laatsten vaker naar tweedegraads lerarenopleidingen gaan. De betere vwo ers zijn bij alle hbo-opleidingen ondervertegenwoordigd. Àls vwo ers naar het hbo gaan en een onderwijsopleiding kiezen, dan is dat wel vaker de pabo dan een tweedegraads lerarenopleiding. Bij een keuze voor een tweedegraads lerarenopleiding laten de betere havisten zich minder vaak leiden door het perspectief op een hoger salaris dan de minder goede havisten. Bij een keuze voor de pabo of tweedegraads lerarenopleiding laten de betere havisten en vwo ers zich sterker leiden door inhoudelijke interesse, en minder door brede beroepsmogelijkheden, baankans, salaris en/of maatschappelijk aanzien. Deze verschillen komen we echter ook tegen tussen minder goede danwel betere leerlingen in andere hbo-opleidingen en dit lijken daarom eerder algemene verschillen tussen deze groepen dan dat zij samenhangen met een specifieke pabo-keuze. Betere mbo ers en havisten zijn minder beducht voor de moeilijkheidsgraad van een lerarenopleiding. De betere havisten stoppen minder vaak met een lerarenopleiding omdat zij concluderen de verkeerde studie te hebben gekozen. In het algemeen dus los van de lerarenopleidingen stoppen de betere havisten minder vaak met hun hbo-opleiding omdat deze te zwaar is of omdat zij te weinig begeleiding krijgen en vaker omdat zij het niveau van de studie te laag vinden. 14 - Waar zitten de goede docenten?

2.2 Instroom in het hoger onderwijs 2.2.1 Gemiddeld eindexamencijfer van high potentials In totaal beschikken we van 90 procent van de studenten met een havo- of vwo-vooropleiding over de eindexamencijfers (o.b.v. 1CijferHO, zie paragraaf 1.2). Tabel 7 toont deze aantallen. Alle tabellen en figuren in deze paragraaf zijn gebaseerd op de totale groep exclusief de studenten met een mbovooropleiding en havo- en vwo-studenten waarvan het eindexamencijfer niet bekend is. Dit zijn voor een groot deel studenten die hun voortgezet onderwijs hebben afgerond vóór 1996. In totaal zijn de analyses gebaseerd op 392.988 studenten. Voor de doorstroom of uitval vallen daar nog 68.548 studenten af vanwege het feit dat zij eerstejaars zijn of in het eerste jaar een bachelordiploma behalen (N=94). Tabel 7: Indeling in potentieel op basis van eindexamencijfer Pabo ALO Tweedegraads lerarenopleiding Lerarenopleiding kunst Overig sector onderwijs Andere sector Totaal Eindexamencijfer niet bekend Mbo 15.958 1.957 5.813 798 93 148.657 173.276 Havo 1.278 228 1.178 89 18 22.272 25.063 Vwo 325 45 317 43 2 17.001 17.733 Totaal 17.561 2.230 7.308 930 113 187.930 216.072 Eindexamencijfer bekend Havo -- (low potential) 4.412 1.235 1.347 194 12 46.901 54.101-3.431 893 1.332 231 8 38.578 44.473 + 4.459 863 1.890 336 11 46.689 54.248 ++ (high potential) 4.599 708 2.717 496 11 51.972 60.503 Vwo -- (low potential) 778 211 185 110 4 44.760 46.048-692 146 179 159 0 41.684 42.860 + 570 95 148 163 2 43.036 44.014 ++ (high potential) 375 40 115 147 0 46.064 46.741 Totaal -- (low potential) 5.190 1.446 1.532 304 16 91.661 100.149-4.123 1.039 1.511 390 8 80.262 87.333 + 5.029 958 2.038 499 13 89.725 98.262 ++ (high potential) 4.974 748 2.832 643 11 98.036 107.244 Totaal met eindexamencijfer 19.316 4.191 7.913 1.836 48 359.684 392.988 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor. Eindexamencijfer beschikbaar voor havo en vwo. Tabel 8 toont van de onderscheiden kwartielen de aantallen en percentages en het gemiddeld eindexamencijfer. Allereerst valt op, zoals ook al in paragraaf 2.1 aangegeven, dat in het havo het gemiddeld cijfer van het hoogste kwartiel behoorlijk lager ligt dan in het vwo. In het bovenste kwartiel bestaat uiteraard nog een flinke variantie. Het gaat om gemiddelde eindexamencijfers die uiteenlopen van ruim een 7 (havo) danwel 7,5 (vwo) tot in theorie een tien gemiddeld. Verder laat de tabel zien dat de high potentials met een havo-vooropleiding zijn oververtegenwoordigd in tweedegraads lerarenopleidingen. Ook dit is consistent met de bevindingen uit de Startmonitor in de voorgaande paragraaf. Het aandeel high potentials uit het vwo dat kiest voor een hbo-studie is beduidend kleiner dan de groep die kiest voor het wo (resp. tussen 12% en 18% versus 29%). 15 - Waar zitten de goede docenten?

Kijken we binnen de groep vwo-high potentials in het hbo, dan is er sprake van een oververtegenwoordiging bij de lerarenopleidingen (18%) en pabo (16%) in vergelijking met de overige hbo-studies (12%). De lerarenopleidingen zijn dus relatief populair bij de high potentials in het vwo. Studenten die instromen in de pabo verschillen niet of nauwelijks van studenten die instromen in overige hbo-opleidingen. Tabel 8: Kwartielen eindexamencijfers high potentials (hbo- en wo-bachelor eerstejaars hoger onderwijs) Gem. Pabo Tweedegraads lerarenopleiding Overig hbo Overig wo (valid) (valid) (valid) (valid) N % Gem. N % Gem. N % Gem. N % Havo -- (low potential) 6,07 4.412 26 6,08 1.347 18 6,07 48.342 26-6,35 3.431 20 6,35 1.332 18 6,35 39.710 21 + 6,58 4.459 26 6,58 1.890 26 6,58 47.899 25 ++ (high potential) 7,07 4.599 27 7,09 2.717 37 7,07 53.187 28 Vwo -- (low potential) 6,24 778 32 6,24 185 30 6,23 10.395 40 6,25 34.690 23-6,58 692 29 6,60 179 29 6,58 7.264 28 6,59 34.725 23 + 6,91 570 24 6,92 148 24 6,91 5.421 21 6,93 37.875 25 ++ (high potential) 7,50 375 16 7,54 115 18 7,46 3.018 12 7,62 43.233 29 Totaal -- (low potential) 6,10 5.190 27 6,09 1.532 19 6,10 58.737 27 6,25 34.690 23-6,39 4.123 21 6,38 1.511 19 6,38 46.974 22 6,59 34.725 23 + 6,61 5.029 26 6,60 2.038 26 6,61 53.320 25 6,93 37.875 25 ++ (high potential) 7,11 4.974 26 7,11 2.832 36 7,09 56.205 26 7,62 43.233 29 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen. 2.2.2 De studiekeuze van high potentials in de afgelopen vijf jaar In deze paragraaf besteden we aandacht aan de bestemming in het eerste jaar van het hoger onderwijs van de high potentials versus de overige groepen met een havo- en vwo-vooropleiding. Omdat er grote verschillen zijn tussen studenten met een havo- en vwo-vooropleiding, worden deze groepen steeds apart behandeld. Figuur 1 toont de studiekeuze van de afgelopen vijf jaar van studenten met een havo- en een vwovooropleiding. De getoonde percentages per subgroep zijn steeds complementair aan de groep niet-high potentials (samen tellen ze op tot 100). Voor de leesbaarheid is deze laatste groep niet getoond. Voor de vwo ers is alleen gekozen voor de groep vwo ers die kiest voor het hbo. Bij de interpretatie moet rekening gehouden worden met grote verschillen in aantallen tussen havo en vwo (tabel 9). Tabel 9: Aantallen hbo-studenten naar vooropleiding Pabo Tweedegraads lerarenopleiding Overig hbo Totaal Havo 16.901 7.286 189.138 213.325 Vwo 2.415 627 26.098 29.140 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. 16 - Waar zitten de goede docenten?

Het beeld voor havisten is redelijk consistent over de jaren heen (figuur 1). Het aandeel high potentials dat kiest voor de pabo varieert tussen 25 en 29 procent. Dit beeld is vergelijkbaar met de aandelen high potentials bij overige hbo-opleidingen. Het aandeel high potential havisten dat instroomt in lerarenopleidingen ligt tussen de 36 procent en 40 procent en is daarmee beduidend hoger dan bij de pabo en overige hbo-opleidingen. Bij de high potentials met een vwo-vooropleiding zien we een veel minder consistent beeld (figuur 1). In 2009 zien we een piek bij zowel het aandeel vwo-high potentials dat instroomt in de pabo (van de totale vwo-instroom in de pabo was in 2009 17% high potential) en in tweedegraads lerarenopleidingen (hiervan was een kwart high potential). In 2011 is het aandeel gedaald naar twaalf à dertien procent. Dit is wel nog steeds hoger dan het beeld dat we zien bij de overige hboopleidingen. Van de totale vwo-instroom in overige hbo-opleidingen is het aandeel high potentials gedaald van dertien procent in 2006 naar negen procent in 2011. 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Havo pabo Havo 2e gr. Havo overig Vwo pabo Vwo 2e gr. Vwo overig Figuur 1: Studiekeuze van high potentials (versus overige studenten) naar vooropleiding en instroomjaar Over het geheel genomen (totale groep, ongeacht de studie en vooropleiding) zijn vrouwen (significant) oververtegenwoordigd in de groep high potentials en zijn mannen oververtegenwoordigd in de laagste groep (tabel 10 laat de verdelingen zien naar geslacht, opleiding en vooropleiding). Dit is een generiek gegeven. In alle subgroepen zijn vrouwen oververtegenwoordigd bij de high potentials. Wel is het zo dat, hoewel vrouwen met een vwo-achtergrond in vergelijking met hun mannelijke collega-studenten meer potentieel hebben, het fenomeen dat de mindere vwo ers kiezen voor het hbo overeind blijft. Vergeleken met andere hbo-bachelors trekken de onderwijsopleidingen de betere vwo-vrouwen; voor de mannen geldt dit alleen voor tweedegraads lerarenopleidingen. Het vrouwelijk potentieel met een havoachtergrond in de tweedegraads lerarenopleiding is beter dan in de overige hbo-opleidingen, ook als gecorrigeerd wordt voor het eindexamenprofiel blijft dit verschil in stand. In de pabo komt het aandeel vrouwelijke high potentials redelijk overeen met de overige hbo-opleidingen. 17 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 10: Instroom naar potentieel en geslacht (percentages) Havo Pabo Tweedegraads lerarenopleiding Overig hbo Overig wo Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal -- (low potential) 31 25 26 21 16 18 28 23 26-23 20 20 21 16 18 22 20 21 + 26 27 26 25 27 26 25 26 25 ++ (high potential) 21 29 27 33 41 37 25 31 28 Vwo -- (low potential) 48 30 32 36 26 30 49 34 40 27 19 23-28 29 29 32 27 29 28 28 28 24 22 23 + 19 24 24 17 27 24 16 24 21 24 26 25 ++ (high potential) 5 17 16 14 20 18 7 14 12 25 33 29 Totaal -- (low potential) 32 26 27 22 17 19 30 25 27 27 19 23-23 21 21 21 17 19 22 21 22 24 22 23 + 25 26 26 25 27 26 24 25 25 24 26 25 ++ (high potential) 19 27 26 32 39 36 23 29 26 25 33 29 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Betreft de instroom naar geslacht (hoofdinschrijvingen eerstejaars HO Nederland) in de jaren 2006-2011. Gearceerde cellen bevatten opvallende verschillen 2.2.3 Herinschrijving, switch en uitval In deze paragraaf besteden we aandacht aan het aandeel studenten dat zich in het tweede jaar opnieuw inschrijft of uitvalt. Ten aanzien van de herinschrijvers is onderscheid gemaakt tussen herinschrijving binnen de onderwijssector of herinschrijving buiten de onderwijssector. De groep die als uitval is getypeerd betreft de studenten die in het tweede jaar niet meer staan ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs. Voor studenten die in het eerste jaar waren ingeschreven op een pabo, tweedegraads lerarenopleiding of een overige hbo-opleiding gaan we na of in de drie onderscheiden groepen (herinschrijving, switchen, uitval) een evenredig of onevenredig aantal high potentials voorkomt. Tabel 11 toont voor alle jaren de percentages studenten, onderscheiden naar pabo, tweedegraads lerarenopleiding en overige opleidingen dat ofwel in het tweede jaar doorgaat in dezelfde sector (herinschrijft) ofwel tussen sectoren switcht of uitvalt. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat de high potentials met een havo-vooropleiding vaker doorgaan in dezelfde sector. Van degenen die beginnen met de pabo zijn het vooral de high potentials die het verschil maken (dit geldt voor zowel studenten met een vwo-vooropleiding als voor havisten). Of een student ook het tweede jaar nog blijft studeren aan een tweedegraads lerarenopleidingen heeft meer te maken met het niveau van de vooropleiding dan met het potentieel van de student: van vwo-studenten aan lerarenopleidingen blijft driekwart behouden voor het onderwijs; bij havisten ligt dit tussen 65 procent (high potentials) en 56 procent (overige havisten). Vergelijken we het percentage herinschrijvers van high potentials in de onderwijssector met high potentials uit andere hbo-opleidingen dan ligt het aandeel havisten dat zich herinschrijft aan de pabo redelijk op het landelijk niveau (81% versus 82%). Dit geldt niet voor tweedegraads lerarenopleidingen; daar ligt het lager (65%). Voor high potentials met een vwo-vooropleiding ligt het percentage iets lager dan bij overige hbo-opleidingen (percentage herinschrijvers van high potentials: 84% pabo; 76% tweedegraads lerarenopleiding en 88% voor overige hbo-opleidingen). Het percentage herinschrijvers van high potentials met een vwo-vooropleiding dat kiest voor een wo-opleiding is met 90 procent het hoogst. 18 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 11: Status na één jaar hoger onderwijs Totale Herinschrijver groep binnen sector Switch Uitval n % % % Havo Pabo High potential 3.924 81% 11% 8% Overig 10.524 68% 17% 15% Tweedegraads lerarenopleiding High potential 2.258 65% 23% 12% Overig 3.744 56% 25% 19% Hbo-overig High potential 43.579 82% 10% 8% Overig 111.664 73% 13% 14% Vwo Pabo High potential 311 84% 13% 3% Overig 1.621 78% 16% 6% Tweedegraads lerarenopleiding High potential 101 76% 16% 8% Overig 412 78% 15% 7% Hbo-overig High potential 2.630 88% 9% 4% Overig 19.310 84% 10% 6% Wo-overig High potential 36.474 90% 8% 2% Overig 87.794 79% 17% 4% Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. Figuur 2 toont het percentage herinschrijvers van instromers in de pabo in de periode 2006-2010. De studentaantallen voor studenten met een vwo-vooropleiding zijn klein (figuur 2). Na een aanvankelijke lichte stijging zien we na 2009 een kleine daling in het aandeel herinschrijvers. Uit de figuur blijkt duidelijk dat zowel voor de havo- als voor de vwo-instroom het aandeel studenten dat behouden blijft voor het onderwijs bij de high potentials hoger is dan bij de overige studenten. Deze blijft binnen een bandbreedte van 80 à 85 procent. 100% 95% 90% 85% 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 2006 2007 2008 2009 2010 Havo high potential Havo overig Vwo high potential Vwo overig Figuur 2: Percentage van pabo-studenten dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (naar studiejaar en potentieel) 19 - Waar zitten de goede docenten?

Figuur 3 toont de herinschrijvers van tweedegraads lerarenopleidingen. Het aantal herinschrijvers met een havo-vooropleiding daalt sinds 2006 met acht procentpunten, zowel bij de high potential als bij de overige groep. De studentaantallen voor studenten met een vwo-vooropleiding zijn klein. Waar er nog een duidelijk verschil bij havisten tussen de high potentials en overige studenten is, zien we bij de groep met een vwo-vooropleiding een grilliger beeld. Pas sinds 2009 is het aandeel high potentials met een vwoopleiding dat behouden blijft voor het onderwijs groter dan het aandeel overige vwo-studenten. Daarvoor is het beeld precies andersom. Ten aanzien van herinschrijving en switch- en uitvalgedrag kunnen we concluderen dat de zogenoemde high potentials het doorgaans beter doen, vaker behouden blijven voor het onderwijs. Er blijven relatief veel high potentials behouden voor het onderwijs. Dit beeld is voor de pabo-studenten duidelijker dan voor tweedegraads lerarenopleidingen. 100% 95% 90% 85% 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 2006 2007 2008 2009 2010 Havo high potential Havo overig Vwo high potential Vwo overig Figuur 3: Percentage van tweedegraads lerarenopleidingen dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (herinschrijvers) naar studiejaar en potentieel Tabel 12 geeft de aantallen switchers (zie ook tabel 11, kolom Switch, totaal aantal=4.017) en de sector waar zij gaan studeren in het tweede jaar. Een kwart van de switchers (993 studenten) hebben we getypeerd als high potential. Het merendeel van de switchers die als high potential zijn aangemerkt heeft een havo-vooropleiding. Van de totale groep high potential-switchers blijft 72 procent na de studieswitch in het hbo; van de overige groep is dit 88 procent. In totaal 28 procent van de high potentials vertrekt naar het wo (12% van de overige groep). De conclusie is dat na een switch de high potentials vaker dan de overige studenten kiezen voor een woopleiding. Voor 23 procent van alle high potential-switchers met een havo-vooropleiding is het hbo een springplank naar het wo. Deze groep kiest met name een opleiding in de sector Taal & Cultuur (75%). Overigens wordt de gang naar het wo door switchers uit de lerarenopleidingen vaker gemaakt dan door switchers uit de pabo. Van het totaal aantal havisten dat is aangeduid als high potential en switcht vanuit de pabo kiest vier procent voor het wo. Van de high potential-havisten die switchen vanuit een lerarenopleiding kiest ruim 40 procent voor het wo. Switchers uit de sector onderwijs wijken vooral uit naar opleidingen in de sectoren Gedrag & Maatschappij en Taal & Cultuur. Vergelijken we alle high potential-switchers met de overige switchers dan hebben de high potentials vaker de neiging te kiezen voor een opleiding in de sector Taal & Cultuur. De overige groep kiest vaker voor Gedrag & Maatschappij en Economie. 20 - Waar zitten de goede docenten?

Tabel 12: Bestemming switchers uit docentopleidingen in absolute aantallen en kolompercentages Pabo Havo Vwo Hbo Wo Hbo Wo High potential Overig High potential Overig High potential Overig High potential Overig Landbouw 8 20 1 3 Natuur 2 9 Techniek 30 133 7 Gezondheidszorg 67 239 1 19 3 10 Economie 131 509 1 32 8 Recht 1 1 7 Gedrag en maatschappij 169 832 14 19 4 39 17 85 Taal en cultuur 2 14 4 2 1 8 11 39 Sectoroverstijgend 1 1 Totaal 407 1.747 19 23 6 105 35 162 Tweedegraads lerarenopleiding Landbouw 6 15 1 1 Natuur 3 2 4 6 Techniek 50 116 1 3 1 2 Gezondheidszorg 27 75 1 1 7 1 1 Economie 117 343 3 1 9 1 Recht 4 3 Gedrag en maatschappij 91 226 23 10 2 2 12 Taal en cultuur 12 24 170 109 1 1 6 18 Sectoroverstijgend 1 Totaal 303 799 207 126 1 22 15 40 Pabo Landbouw 2% 1% 3% 2% Natuur 6% 6% Techniek 7% 8% 7% Gezondheidszorg 16% 14% 4% 18% 9% 6% Economie 32% 29% 17% 30% 5% Recht 5% 3% 4% Gedrag en maatschappij 42% 48% 74% 83% 67% 37% 49% 52% Taal en cultuur 0% 1% 21% 9% 17% 8% 31% 24% Sectoroverstijgend 4% 1% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% Tweedegraads lerarenopleiding Landbouw 2% 2% 0% 7% Natuur 1% 2% 27% 15% Techniek 17% 15% 0% 14% 7% 5% Gezondheidszorg 9% 9% 0% 1% 32% 7% 3% Economie 39% 43% 1% 1% 41% 3% Recht 2% 2% Gedrag en maatschappij 30% 28% 11% 8% 9% 13% 30% Taal en cultuur 4% 3% 82% 87% 100% 5% 40% 45% Sectoroverstijgend 0% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. Absolute aantallen en kolompercentages. 21 - Waar zitten de goede docenten?

In tabel 13 ligt de focus op de havisten die doorstromen naar een universitaire opleiding in de sector Taal & Cultuur. Voor deze groep is, zoals eerder aangeduid, het hbo een springplank naar een taalopleiding aan de universiteit. In totaal betreft het hier acht procent van de high potentials en drie procent van de groep overige studenten. Vergelijken we de status in het tweede jaar van deze groep met de rest van de havisten in tweedegraads lerarenopleidingen, dan blijkt het te gaan om de betere havisten. In deze groep zitten relatief veel high potentials (61%). Het gemiddeld eindexamencijfer van de high potentials die vertrekken naar een wo-opleiding Taal & Cultuur is ook hoger dan dat van de andere groepen (7,24 versus 7,10 bij de high potentials en 6,65 in de totale groep). Tabel 13: Status in het tweede jaar (2006-2010): alleen havisten in tweedegraads lerarenopleidingen High potential Overig Totaal N % Gem. cijfer N % Gem. cijfer N % Gem. cijfer Uitval 281 12 7,06 713 19 6,33 994 17 6,54 Herinschrijver 1.467 65 7,10 2.106 56 6,39 3.573 60 6,68 Switch binnen hbo 303 13 7,02 799 21 6,35 1.102 18 6,54 Switch naar wo overig 37 2 7,19 17 0 6,50 54 1 6,97 Switch naar wo TC 170 8 7,24 109 3 6,47 279 5 6,94 Totaal 2.258 100 7,10 3.744 100 6,38 6.002 100 6,65 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. De instroom van 2011 is buiten beschouwing gelaten. Een volgende interessante vraag is wat er verandert in de samenstelling van de groepen als studenten met een havo-vooropleiding die kennelijk voornemens zijn direct na de propedeuse door te stromen naar een opleiding in de sector Taal & Cultuur aan een universiteit buiten beschouwing gelaten wordt. In tabel 14 is te zien dat deze groep inderdaad bestaat uit relatief veel high potentials. De groep is echter van dermate kleine omvang dat, ook als deze studneten buiten beschouwing gelaten worden, er niet veel verandert in de indeling in kwartielen van de havisten aan tweedegraads lerarenopleidingen (vergelijk de kolom waar deze groep buiten beschouwing is gelaten de groep Overig met de totale groep). Zonder deze groep is het aandeel high potentials bij de mannen 32 procent (was 33%), bij de vrouwen 41 procent (was 41%) en bij de totale groep 36 procent (was 37%). Tabel 14: Studenten ingedeeld in kwartielen naar potentieel, onderscheiden naar studenten die switchen naar de sector wo Taal & Cultuur en overige studenten (alleen studenten met een havovooropleiding die zijn ingestroomd in een tweedegraads lerarenopleiding) Man Vrouw Totaal Overig Wo T&C Totaal Overig Wo T&C Totaal Overig Wo T&C Totaal -- (low potential) 22 4 21 17 5 16 19 5 18-21 11 21 16 13 16 19 12 18 + 26 18 25 27 26 27 26 23 26 ++ (high potential) 32 68 33 41 56 41 36 61 37 Totale N 3.323 114 3437 3.684 165 3.849 7.007 279 7.286 Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed: betreft alleen studenten in tweedegraads lerarenopleidingen met een havo-vooropleiding 22 - Waar zitten de goede docenten?