Provinciale Staten. i.a.a. de leden en plaatsvervangende leden van de Adviescommissie Strategie, Bestuur en Middelen

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 8 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/313

Rapport. Datum: 16 december 2002 Rapportnummer: 2002/383

Rapport. Datum: 20 december 2002 Rapportnummer: 2002/388

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Jaarverslag klachtbehandeling gemeente Hillegom 2013

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

KLACHTENCOMMISSIE. van de GEMEENTE IJSSELSTEIN JAARVERSLAG 2009

1.2 De klacht: Een gemotiveerde uiting van ontevredenheid over een concrete gedraging van personen werkzaam bij de zorgaanbieder en haar partners.

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Beoordeling Bevindingen

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Datum: 30 december 2003 Rapportnummer: 2003/500

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Klachtenreglement Human Concern

Beslissing ten aanzien van klacht over het LOWI 2015, nr. 1

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 13 september 2004 Rapportnummer: 2004/363

Rapport. Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/106

Jaarverslag klachten 2014 Gemeente Middelburg

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Datum: 24 mei Rapportnummer: 2013/057

REGLEMENT KLACHTENCOMMISSIE STICHTING HUMAN CONCERN

Klachtenreglement Veilig Thuis, definitief, februari 2016 Pagina 2

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Reglement Klachtbehandeling externe klachtencommissie van het Da Vinci College

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/324

Beoordeling Bevindingen

Klachtenregelement Pagina 1 van 6. Klachtenreglement

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 november 2005 Rapportnummer: 2005/352

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Rapport over een klacht over Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit Dordrecht. Datum: 23 december Rapportnummer: 2011/367

Rapport. Datum: 25 juli 2005 Rapportnummer: 2005/215

Jaarverslag klachten 2016 Gemeente Heusden

GESCHILLENCOMMISSIE FYSIOTHERAPIE JAARVERSLAG 2017

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit Amsterdam. Datum: 2 november Rapportnummer: 2011/328

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

OORDEEL. Het verzoek tot onderzoek betreft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, hierna (ook) te noemen: de gemeente.

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Behandeling bezwaarschrift Gemeente Zaanstad, Dienst Stadsbedrijven

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 20 december 1999 Rapportnummer: 1999/513

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus AG BUSSUM T: F:

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Beoordeling Bevindingen

Ambtelijke toelichting / voorstel aan het college

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Beoordeling. h2>klacht

Rapport 1993/563, Nationale ombudsman, 13 augustus 1993

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Jaarverslag klachten 2018 Gemeente Heusden

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Consequenties / risico s Niet van toepassing

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Jaarverslag klachten 2015 Gemeente Heusden

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Jaarverslag 2014 Klachten

Rapport. Datum: 22 december 2008 Rapportnummer: 2008/317

Transcriptie:

www.overijssel.nl Provinciale Staten i.a.a. de leden en plaatsvervangende leden van de Adviescommissie Strategie, Bestuur en Middelen Postadres Provincie Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425 26 50 Uw kenmerk Uw brief van Ons kenmerk Datum BA/2002/945 02 04 2002 Bijlagen Doorkiesnummer Inlichtingen bij 038 425 20 68 dhr. A.J. Breure Doorkiesnummer fax 038 425 26 16 Onderwerp Jaarverslag 2001 van de Nationale Ombudsman. De pagina s 489 tot en met 492 uit het Jaarverslag 2001 van de Nationale Ombudsman (hoofdstuk 23 - Provincies) zijn te raadplegen in het stateninformatiesysteem onder kenmerk PS/2002/145. Het volledige Jaarverslag 2001 van de Nationale Ombudsman is op internet beschikbaar bij de bibliotheek. Algemeen De Nationale ombudsman onderzoekt klachten tegen gedragingen van bestuursorganen en hun ambtenaren. Hij beoordeelt of een gedraging al dan niet behoorlijk is. De Nationale Ombudsman heeft hiervoor een aantal vereisten van behoorlijkheid ontwikkeld. In het jaar 2001 zijn door de Nationale Ombudsman ruim 9500 schriftelijke klachten ontvangen; dat is een stijging van 15% ten opzichte van 2000. Ook in het jaar 2001 was het vereiste van voortvarendheid het meest aan de orde; namelijk in ruim de helft van het aantal klachten. Het gaat bij dit vereiste onder meer om klachten gericht tegen niet tijdige beantwoording van brieven, niet tijdige beslissingen op aanvragen en niet tijdige beslissingen op bezwaarschriften. De Nationale ombudsman pleit ervoor om bestuursorganen te verplichten de burger bij dreigende termijnoverschrijding te informeren over de mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op aanvragen en bezwaarschriften. In oktober 2000 zijn deze gedragsregels, bij herhaling, onder de aandacht van de provinciale organisatie gebracht. Ook in de cursussen Recht voor provincie-ambtenaren en de legals audits wordt aan dit punt aandacht besteed. Intern klachtrecht Een klacht over een gedraging van een provinciaal bestuursorgaan of een provinciale ambtenaar wordt altijd eerst behandeld volgens het intern klachtrecht. In Overijssel worden klachten behandeld door de klachtadviescommissie, bestaande uit vijf statenleden en een onafhankelijk voorzitter. Van de intern behandelde klachten is een overzicht te vinden in het u onlangs aangeboden jaarverslag bezwaar en beroep 2001. Postbank 833220 ING Bank 69 18 10 893 Het provinciehuis is vanaf het NS-station bereikbaar: met stadsbus lijn 1 richting Berkum, halte provinciehuis Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle

Indien een klager het niet eens is met de beslissing die volgt na het advies van de klachtadviescommissie, kan hij in beroep bij de Nationale Ombudsman. Deze behandelt naast klachten tegen de twaalf provincies ook klachten tegen de rijksoverheid, de politie en de aangesloten gemeenten. Klachten provincies De Nationale Ombudsman heeft in 2001 vijftig klachten over provincies ontvangen. Daarvan kwamen er dertien in aanmerking voor een onderzoek. Evenals in het jaarverslag 2000 is geen overzicht opgenomen waaruit blijkt hoeveel klachten per provincie zijn ingediend. Uit de ontvangen halfjaarlijkse overzichten van ingediende klachten is gebleken dat van de vijftig ingediende klachten in 2001 er vijf afkomstig zijn uit Overijssel. Van deze vijf klachten heeft één klacht geleid tot een onderzoek; dit onderzoek was eind 2001 nog niet afgerond. Drie klachten zijn doorgezonden naar de provincie omdat deze klachten niet eerst bij het bestuursorgaan zelf bekend waren gemaakt (er was nog niet aan het kenbaarheidsvereiste voldaan). Eén van deze klachten is na bemiddeling door de secretaris van de klachtadviescommissie ingetrokken. Met betrekking tot de beide overige doorgezonden klachten is een mediation-traject gestart. Voor wat betreft één klacht is dit traject inmiddels succesvol afgerond; met betrekking tot de andere klacht is het mediation-traject op dit moment nog niet afgerond. Met betrekking tot de vijfde klacht was het onderzoek naar het kenbaarheidsvereiste door de Nationale Ombudsman op 31 december 2001 nog niet afgerond. Wij verzoeken u om in uw vergadering van 17 april 2002 kennis te nemen van het jaarverslag van de Nationale Ombudsman over 2001. Tevens vernemen wij graag of u het nodig acht het verslag ter bespreking te agenderen voor vergadering van de Adviescommissie Strategie, Bestuur en Middelen op 24 april 2001. Tot slot kunnen wij u berichten dat de Nationale Ombudsman met zijn brief d.d. 6 maart 2002, heeft meegedeeld dat in de periode 1 januari 2002 tot en met 28 februari 2002 géén klachten over de provincie Overijssel zijn ontvangen. Gedeputeerde staten van Overijssel, voorzitter, griffier,

23 PROVINCIES 23.1 Cijfers Tabel 1 Provincies: algemeen overzicht verzoekschriften In behandeling per 01/01/2001 8 Ontvangen in 2001 + 50 Te behandelen J 58 Afgedaan 1) niet in onderzoek 37 2) onderzoek a. rapport 2 50 b. tussentijds beëindigd 11 13 In behandeling per 01/01/2002 8 23.2 Het werk van de Nationale ombudsman op het terrein van de provincies 23.2.1 Zaken die in onderzoek zijn genomen 23.2.1.1 Rapporten In 2001 bracht de Nationale ombudsman twee rapporten uit op het terrein van de provincies (2000: 2). In de eerste zaak verklaarde de Nationale ombudsman de klacht niet gegrond. In de tweede zaak, waarvan het onderzoek op eigen initiatief was ingesteld, luidde het oordeel gegrond. Tevens werd in deze zaak een aanbeveling gedaan. Interne klachtenprocedure Rapport 2001/196 betreft een klacht over de commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland. Verzoeker klaagde er onder andere over dat de commissaris van de Koningin, bij de voorbereiding van zijn beslissing op verzoekers klacht over de sanering van de Steendijkpolder in de gemeente Maassluis, de afdeling Bodemsanering had betrokken. Daarnaast klaagde verzoeker er over dat de commissaris van de Koningin zich op het standpunt stelde dat door verzoeker onvoldoende concrete gegevens waren aangevoerd om alsnog te kunnen vaststellen of de tijdens de sanering gemelde klachten waren geregistreerd en actie was ondernomen. Tijdens het onderzoek bleek dat verzoekers klacht, overeenkomstig de voor klachtbehandeling binnen de provincie Zuid-Holland geldende procedure, voor advies in handen was gesteld van de Derde Kamer uit de bezwarencommissie Awb. In het kader van hoor en wederhoor, welk beginsel een essentieel onderdeel uitmaakt van een behoorlijke klachtenprocedure, was de afdeling Bodemsanering verzocht zowel een schriftelijke als een mondelinge reactie te geven. Daarnaast was de afdeling, blijkens de vermelding zowel in de aanhef van de conceptbeslissing op verzoekers klacht als in de aanhef van de definitieve beslissing, ook betrokken geweest bij het adviseren van de commissaris van de Koningin over diens uiteindelijke beslissing op de klacht. Het vermelden van de betrokken afdeling in de aanhef van de brief van de commissaris van de Koningin betekende echter niet dat verzoekers klacht door deze afdeling was behandeld. Nu verzoekers klacht, overeenkomstig de daarvoor geldende procedure, voor advies in handen was gesteld van voornoemde kamer en de commissaris van de Koningin als verantwoordelijk bestuursorgaan in overeenstemming met het door de kamer uitgebrachte advies een beslissing had genomen, was de onafhankelijkheid van de behandeling van verzoekers klacht voldoende gewaarborgd. Ten aanzien van de klacht dat de commissaris van de Koningin ten onrechte zou stellen dat onvoldoende concrete gegevens waren aangevoerd, werd tijdens het onderzoek vastgesteld dat door verzoeker bij de J 489

indiening van zijn klacht weliswaar was aangeboden om meer specifieke gegevens ter beschikking te stellen, doch tevens dat hij geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om voorafgaande aan de hoorzitting nadere stukken ter onderbouwing van zijn klacht in te dienen. Evenmin had verzoeker, tijdens de hoorzitting uit eigen beweging, of naar aanleiding van de tijdens deze hoorzitting gedane mededeling dat concrete gegevens ontbraken, nadere gegevens verstrekt. Verzoekers klacht werd dan ook niet gegrond verklaard. Provinciale Klachtencommissie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Rapport 2001/313 heeft betrekking op de klachtbehandeling door de Provinciale Klachtencommissie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Zeeland. Tijdens zijn onderzoek naar aanleiding van een klacht over de handelwijze van medewerkers van de Stichting Jeugdzorg Zeeland nam de Nationale ombudsman kennis van de wijze waarop de provinciale klachtencommissie de klacht van betrokkenen over de handelwijze van voornoemde medewerkers had behandeld. Deze wijze van klachtbehandeling gaf de Nationale ombudsman aanleiding om daarnaar, met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 15 van de Wet Nationale ombudsman (verder WNo) (onderzoek op eigen initiatief), een onderzoek in te stellen. Hoofdstuk IX van de Wet op de jeugdhulpverlening (verder Wjhv) regelt het klachtrecht op grond van deze wet. Sinds 1 september 1997 biedt deze wet de mogelijkheid van klachtbehandeling in tweede aanleg door provinciale klachtencommissies. Artikel 48 Wjhv regelt de behandeling van klachten in eerste aanleg. Op grond van dit artikel moet de klacht worden behandeld door een (interne) klachtencommissie, waarna de commissie betrokkenen, waaronder de uitvoerder of instelling, schriftelijk in kennis stelt van haar oordeel over de gegrondheid van de klacht. Vervolgens dient de uitvoerder of instelling zowel de klager als de klachtencommissie schriftelijk mee te delen of hij het oordeel van de klachtencommissie over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen, en zo ja welke. Artikel 50 Wjhv bepaalt waarover bij een provinciale klachtencommissie in tweede aanleg kan worden geklaagd. Door of namens een klager die eerst bij een interne klachtencommissie heeft geklaagd, kan bij de bevoegde provinciale klachtencommissie een klacht worden ingediend over: a. de inhoud van de mededeling van de uitvoerder of instelling naar aanleiding van het oordeel van de interne klachtencommissie over de gegrondheid van de klacht, of het ontbreken van de mededeling en b. het bij de behandeling van de klacht handelen in strijd met de in artikel 48 bedoelde klachtenregeling. In de onderhavige zaak had de interne klachtencommissie de klacht van verzoekers op een onderdeel gegrond verklaard en op twintig onderdelen ongegrond. Ten aanzien van de overige acht klachtonderdelen onthield de interne klachtencommissie zich van een oordeel. De directeur van de Stichting jeugdzorg Zeeland deelde verzoekers mee dat hij het oordeel van de interne klachtencommissie overnam, behoudens op het onderdeel dat de commissie gegrond had verklaard. Naar aanleiding van verzoekers klacht over de inhoud van de mededeling van de directeur verklaarde de provinciale klachtencommissie verzoekers klacht gegrond, voor zover deze betrekking had op de reeds door de interne klachtencommissie gegrond verklaarde klacht. Ten aanzien van de overige 28 klachtonderdelen verklaarde de commissie de klachten niet-ontvankelijk. In het kader van het onderzoek gaf de provinciale klachtencommissie te kennen dat het object van haar toetsing nooit meer kan bevatten dan 490

hetgeen de Wjhv, respectievelijk de Regeling provinciale klachtencommissie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming Zeeland bij attributie toekent. Beoordeling van die klachtonderdelen die door de interne klachtencommissie ongegrond waren verklaard, respectievelijk die klachtonderdelen waarover de interne klachtencommissie geen inhoudelijk oordeel had gegeven, was volgens de provinciale klachtencommissie niet aan de orde. Volgens de provinciale klachtencommissie zou toetsing door haar van die klachtonderdelen leiden tot een opwaardering van de commissie tot een hoger beroepsinstantie voor uitspraken van interne klachtencommissies, hetgeen de wetgever volgens haar kennelijk niet heeft gewild. In dat verband wees zij erop dat in de Wjhv is bepaald dat slechts de inhoud van de mededeling van de uitvoerder of instelling voorwerp van toetsing kan zijn. Het uitgangspunt van de Provinciale Klachtencommissie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Zeeland impliceert dat betrokkenen uitsluitend bij die provinciale klachtencommissie kunnen klagen over de inhoud van de mededeling van de uitvoerder of de instelling, voor zover deze betrekking heeft op klachtonderdelen waarop zij door de interne klachtencommissie al in het gelijk zijn gesteld. Juist ten aanzien van de klachtonderdelen waarop betrokkenen in eerste aanleg niet in het gelijk zijn gesteld door de interne klachtencommissie en waarover zij, naar mag worden aangenomen, juist graag het oordeel van een onafhankelijke commissie vernemen kan in die opvatting niet een beroep worden gedaan op de provinciale klachtencommissie. De Nationale ombudsman oordeelde dat de in 1997 in de Wjhv opgenomen mogelijkheid tot indiening van een klacht in tweede aanleg bij een provinciale klachtencommissie juist degenen die niet tevreden zijn met de uitkomst van de procedure in eerste aanleg bij de interne klachtencommissie de mogelijkheid biedt de klacht nog eens te laten beoordelen door een onafhankelijke instantie. De tekst van de Wjhv noch de geschiedenis van haar totstandkoming biedt enig aanknopingspunt voor het door de Provinciale Klachtencommissie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Zeeland gehanteerde uitgangspunt. Daarbij geldt dat in de Nota naar aanleiding van het Verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitdrukkelijk is aangegeven dat kan worden geklaagd bij de provinciale klachtencommissie indien de interne procedure tot een voor de klager onbevredigend resultaat heeft geleid. Gelet op het vorenstaande werd de onderzochte gedraging van de Provinciale Klachtencommissie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Zeeland als niet behoorlijk aangemerkt. Tevens werd de commissie in overweging gegeven haar beleid in die zin te wijzigen dat zij zich voortaan bevoegd acht ook klachten te behandelen over de mededeling van de desbetreffende uitvoerder of instelling met betrekking tot klachtonderdelen die door een interne klachtencommissie ongegrond zijn verklaard of waarover de commissie haar oordeel heeft onthouden. Aan het eind van het verslagjaar was op deze aanbeveling nog geen reactie ontvangen. 23.2.1.2 Interventies In 2001 werden 11 klachten over de provincies afgehandeld middels de interventiemethode (2000: 5). Acht klachten hadden betrekking op het uitblijven van een inhoudelijke reactie. Omdat via de interventiemethode alsnog binnen afzienbare termijn een inhoudelijke reactie werd gegeven, werden de ingestelde onderzoeken tussentijds beëindigd. Vermeldenswaard hierbij is de zaak, waarbij erover werd geklaagd dat de provincie Utrecht niet reageerde op een aanvraag om schadevergoeding. Via interventie werd bereikt dat aan verzoeker een bedrag ter finale 491

kwijting werd toegekend en tevens werd uitgelegd wat er bij de provincie was misgegaan. Verzoek om schadevergoeding In een andere zaak klaagde verzoekster erover dat de provincie Utrecht haar verzoek tot vergoeding van schade had afgewezen. De schade was ontstaan nadat verzoekster met haar auto op de provinciale weg N 225 in botsing was gekomen met een middengeleider. Bij de toetsing van een afwijzende beslissing op een verzoek om schadevergoeding, die niet aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd, stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. Bij het onderzoek ging het om de beantwoording van de vraag of er sprake was geweest van een gebrek aan de weg als bedoeld in artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens het onderzoek bleek dat er geen uitsluitsel kon worden gegeven over de eventuele slechte zichtbaarheid van de middengeleider ten gevolge van defect straatmeubilair voorafgaande aan het ongeluk. De provincie kon niet verantwoordelijk gehouden worden voor schade die was ontstaan in een periode waarin zij er niet van op de hoogte was of kon zijn dat het, op de middengeleider geplaatste, witte bord omver was gereden en zij niet in de gelegenheid was geweest hiertegen maatregelen te nemen. Geconcludeerd werd dat de aanspraak van verzoekster op vergoeding van de schade, gezien de gronden waarop deze rust, niet zo evident juist was dat de provincie in redelijkheid niet tot haar afwijzende standpunt had kunnen komen. 23.2.2 Buiten onderzoek gebleven zaken In totaal leidden in 2001 37 van de 50 door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschriften over provincies om verschillende redenen niet tot onderzoek. In enkele gevallen was nog niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste of werden de klachten conform de bedoeling van verzoeker voor kennisgeving aangenomen. In het overgrote deel van de gevallen was één van de omstandigheden die worden genoemd in artikel 14 en artikel 16 van de WNo van toepassing. In een aantal gevallen hadden de ontvangen verzoekschriften betrekking op de verdeling van de taken en de bevoegdheden tussen de provincies en de gemeenten op het terrein van de ruimtelijke ordening. Uit de ontvangen verzoekschriften blijkt dat deze verdeling voor verzoekers veelal niet duidelijk is. In een geval klaagde verzoeker erover dat de commissaris van de Koningin in de provincie Drenthe niet inhoudelijk reageerde op verzoekers grieven ten aanzien van de handelwijze van een gemeente, inzake de aanvraag om een bouwvergunning. In het onderhavige geval werd geoordeeld dat niet kon worden gesteld dat de commissaris van de Koningin mogelijk niet behoorlijk had gehandeld door zich, in zijn reactie op hetgeen verzoeker stelde, te beperken tot de taken en de verantwoordelijkheden van de provincie. Verzoekers klacht werd, op grond van het bepaalde in artikel 14, onderdeel b van de WNo, niet in onderzoek genomen. 492