Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 10 juli 2002 (15.07) (OR. en) 10158/02 LIMITE PUBLIC DROIPEN 41 MIGR 58 NOTA I/A-PUNT van: het secretariaat aan: het Coreper/de Raad nr. vorig doc.: 9576/02 DROIPEN 36 MIGR 49 + COR 1(sv) + COR 2 nr. Comv.: 5206/01 DROIPEN 2 - COM(2000) 854 def. + COR 1 (f,de,en) COM(2000) 854 def. 2 Betreft: Aanneming in de officiële talen van de Gemeenschap van een kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel 1. In december 2000 heeft de Commissie een voorstel voor een kaderbesluit inzake bestrijding van mensenhandel ingediend, dat was opgenomen in haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement inzake bestrijding van mensenhandel en bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. 1 2. Het Europees Parlement heeft op 12 juni 2001 advies over het voorstel uitgebracht. 2 1 2 doc. 5206/01 DROIPEN 2 - COM (2000) 854 def. + COR 1 (f,de,en) COM(2000) 854 def.2. PB C 62 E van 27.2.2001, blz. 324. PB C 35 E van 28.2.2002, blz. 114. 10158/02 ets/dl/bm 1 DG H III NL
3. In zijn zitting van 27 en 28 september 2001 heeft de Raad een algemene benadering over het ontwerp-kaderbesluit aangenomen, onverminderd de latere bestudering van het advies van het Europees Parlement en van de voorbehouden voor parlementaire behandeling van de Deense, de Duitse, de Zweedse, de Nederlandse en de Britse delegatie. 1 4. De Groep JBZ-Raden heeft het advies van het Europees Parlement op 19 november 2001 bestudeerd. Overeengekomen werd om in de tekst een aantal wijzigingen aan te brengen in het licht van het advies van het Europees Parlement. De tekst na de vergadering (het ontwerpkaderbesluit en een aantal verklaringen voor de Raadsnotulen) staat in document 14216/01 DROIPEN 97 MIGR 90. 2 5. Het ontwerp-kaderbesluit is volgens de gebruikelijke procedure bijgewerkt door de Groep juristen/vertalers en staat in document 9576/02 DROIPEN 36 MIGR 49 + COR 1(sv) + COR 2. 6. De in punt 3 genoemde voorbehouden voor parlementaire behandeling zijn ingetrokken. 7. Het Coreper wordt verzocht de Raad te verzoeken om: - het kaderbesluit in document 9576/02 DROIPEN 36 MIGR 49 + COR 1(sv) + COR 2 eenparig aan te nemen, en - de in de bijlage bij het onderhavige document weergegeven verklaringen op te nemen in de Raadsnotulen. 1 2 Doc. 12034/01 DROIPEN 80 MIGR 79 + COR 1 (en) en 13149/01 DROIPEN 88 MIGR 84. De verklaring van punt 3 in bijlage II bij het document is inmiddels gewijzigd. 10158/02 ets/dl/bm 2 DG H III NL
BIJLAGE Ontwerp-verklaringen voor de notulen van de zitting waarop het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel wordt aangenomen 1. Verklaring van de Raad "De Raad verklaart dat de in het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel vermelde verzwarende omstandigheden de in toekomstige kaderbesluiten als verzwarend te beschouwen omstandigheden onverlet laten." 2. Verklaring van de Britse delegatie "Het Verenigd Koninkrijk staat volledig achter harde maatregelen om mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting te bestrijden. Pornografie wordt in artikel 1, lid 1 van het kaderbesluit vermeld maar niet omschreven. Wat de in het kaderbesluit opgenomen verplichting inzake pornografie betreft, zal het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de definitie die voor artikel 9, lid 2 van het ontwerp-verdrag inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa (van 10 januari 2001) is overeengekomen, het strenge toezicht op obsceen en aanstootgevend materiaal toepassen, dat in de nationale wetgeving is vervat en mensen beschermt tegen materiaal dat kan verderven en corrumperen." 10158/02 ets/dl/bm 3
3. Verklaring van de Duitse, de Oostenrijkse en de Deense delegatie over de regel dat een minimumdrempel wordt bepaald voor de maximumstraf als bedoeld in artikel 3, lid 2, van het kaderbesluit "1. Gezien het grote politieke belang van het kaderbesluit voor de bestrijding van mensenhandel, zijn de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Denemarken bereid de regel te aanvaarden dat een minimumdrempel wordt bepaald voor de maximumstraf en laten zij hun blijvende principiële bezwaren varen. 2. Zij doen dit in de hoop dat bij toekomstige kaderbesluiten rekening zal worden gehouden met de conclusies van de Raad van 25 en 26 april 2002 over de te volgen methode voor de harmonisatie van straffen. 3. Op 17 oktober 2000 heeft de Raad van de Europese Unie de volgende verklaring afgelegd in verband met het kaderbesluit inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven: "De Raad erkent dat bij de vaststelling van een minimumdrempel voor de maximumstraf de samenhang van de nationale strafstelsels gewaarborgd moet blijven. De Raad is voorts van mening dat bij een gezamenlijke actie tegen bepaalde strafbare feiten per geval moet worden onderzocht of de vaststelling van een minimumdrempel voor de maximumstraf absoluut noodzakelijk is voor de totstandbrenging van een ruimte van veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid." De Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Denemarken wijzen erop dat deze zienswijze als volgt is verwoord in de conclusies over de te volgen methode voor de harmonisatie van straffen: "Bij de afweging van de vraag hoe sancties voor strafbare feiten in bepaalde sectoren geharmoniseerd moeten worden, dient voor ogen te worden gehouden dat de rechtstradities van de lidstaten verschillen. Om de lidstaten in staat te stellen hun nationale strafstelsels samenhangend te houden, is een zekere mate van flexibiliteit bij de harmonisatie van strafsancties vereist. 10158/02 ets/dl/bm 4
Wanneer voorstellen voor rechtsinstrumenten op grond van titel VI van het VEU bepalingen bevatten tot vaststelling van minimumbestanddelen van strafbare feiten, wordt nagegaan of in het nationale recht een minimale maximumstraf voor de betrokken strafbare feiten moet worden vastgesteld." In sommige gevallen kan worden volstaan met de bepaling dat de lidstaten vaststellen dat de betrokken feiten strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafsancties, waarbij het iedere lidstaat vrij staat zelf het niveau van de straffen te bepalen." De Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Denemarken spreken hun voldoening uit over deze beginselpunten en over de in de conclusies vastgestelde niveaus van strafsancties die door hun flexibiliteit bijdragen tot de samenhang van de nationale strafstelsels." 10158/02 ets/dl/bm 5