GGZ Groep Noord en Midden Limburg T.a.v. de heer A.L.M. van der Sanden, Voorzitter Raad van Bestuur Postbus 5 5800 AA VENRAY Weert, 25 januari 2010 Betreft: nieuwe vorm medezeggenschap Geachte heer Van der Sanden, Nadat de door GGZ Noord en Midden Limburg voorgestelde medezeggenschapsvorm uitvoerig is besproken, hebben wij een en ander nog eens zorgvuldig bestudeerd en serieus op zijn merites beoordeeld. Na analyse van de stukken zoals in september 2009 verstrekt en de persoonlijke toelichting die hierop is gegeven, kunnen wij helaas niet anders concluderen dan dat de voorgestelde vorm van medezeggenschap niet gelijkwaardig is aan de medezeggenschap waarin de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) voorziet. Naar onze mening is door GGZ Noord en Midden Limburg dan ook niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een goede toepassing van de WOR in de onderneming in de weg staan. Niet veel meer dan dat de huidige or heeft aangegeven dat er binnen de onderneming bij de werknemers onvoldoende betrokkenheid is met en belangstelling voor de huidige or en medezeggenschap. Hieronder belichten wij de punten die wij daarbij in overweging hebben genomen. Reactie op de uitgangspunten en de voorgestelde structuur bij GGZ NML 1. Leiding en medewerkers hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid, maar die van de directie is niet beschreven. Onduidelijk is welke plichten de ondernemer heeft ten opzichte van het recht op inspraak van de werknemers. 2. De medezeggenschap wordt zo ingericht dat meedenken toegankelijk, laagdrempelig, aantrekkelijk, dynamisch, inspirerend, betekenisvol, effectief, efficiënt en resultaatgericht is. Dit betreft slechts de participatie van werknemers. In de uitgangspunten bij deze medezeggenschap ontbreekt het aan garanties op echte invloed op de besluitvorming, doch ook aan een duidelijke wijze van (interne) besluitvorming, alsmede aan een geschillenregeling. Het genoemde uiteen trekken van toezicht, proces en inhoud is kunstmatig en niet functioneel, en heeft als gevolg dat belangrijke verworvenheden en voordelen uit de WOR ontbreken. Het roept de volgende vragen bij ons op: Toezicht o Toezicht op het functioneren van de eigen werkvorm is belegd bij de Raad voor Medezeggenschap (RvM). Deze heeft geen inhoudelijke taak op medezeggenschapsonderwerpen en kijkt niet mee met de projectteams. Dus het strategisch meedenken en lange termijn consequenties overzien is niet specifiek bij een bepaald gremium belegd en is daardoor afhankelijk van het vermogen van medewerkers in incidentele projectteams om gevolgen te overzien én te kunnen ondervangen. o In het hele stelsel worden slechts 5 leden door de werknemers als hun vertegenwoordiger gekozen, te weten in de RvM. Dat ligt wel heel ver af van het democratisch grondbeginsel voor vertegenwoordiging. De overige leden, te weten twee leden van de RvM, en de leden van het regieteam en de projectteams worden benoemd. Hierbij is objectiviteit niet gewaarborgd. 1
o Vervolgens is onduidelijk wat het recht tot overleg op het hoogste niveau inhoudt voor de RvM. Het enige wat genoemd wordt, is het bijwonen van overleg tussen Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht en het bijwonen van het overleg van de Raad van Bestuur met de vakbonden. Hierbij is onduidelijk of de RvM ook een eigen inbreng kan hebben of dat zij alleen mag luisteren. In het laatste geval is er geen sprake van overleg. o Het takenpakket van de RvM is niet interessant omdat er geen inhoudelijke component in zit. Het is niet meer dan een controletaak; lijkt moeilijk om daar voldoende belangstellenden voor te krijgen. Proces o Het proces wordt verzorgd door het regieteam dat de projectteams formeert. o Er zit een lid van de Raad van Bestuur in het regieteam. De functie van het lid van de Raad van Bestuur ten aanzien van de medezeggenschap is onduidelijk. Heeft het lid van de Raad van Bestuur zitting als bestuurder/ondernemer of als lid van de Medezeggenschap doch niet zijn een in de onderneming werkzaam persoon. Dit laatste is naar onze mening discutabel gelet op zijn onlosmakelijke functie als bestuurder/ondernemer. o Zelfde twijfel ten aanzien van aantrekkelijkheid regieteam als bij RvM. Inhoud o Inhoud wordt gelegd bij projectteams, ad hoc gevuld met medewerkers die deskundigheid hebben op het betreffende onderwerp. o Een or kan de WOR erop naslaan om zijn rechten en bevoegdheden na te kijken, een or weet waarop gelet moet worden. Het projectteam heeft geen wettelijke kaders en overigens ook weinig alternatieve kaders tot haar beschikking. o Incidentele projectteams missen ook een (vaak door or) opgestelde missie, visie en strategie over wat goed is voor de organisatie en de medewerkers, het ontbreekt hen dus aan ijkpunten en toetsingscriteria. o Directe samenwerking tussen leiding en medewerkers laag in organisatie lijkt niet voldoende voor besluitvorming op tactisch en strategisch niveau. Uiteindelijk is het de werkgever die iets wil en die zijn voornemen nu niet met voorziene consequenties in een doordacht plan hoeft voor te leggen, zoals bij een or door middel van een adviesaanvraag. Bij tijdelijke projectteamleden is niet te verwachten dat zij ervaren en alert zijn in het overzien van alle consequenties, noch dat zij kennis hebben van voor het onderwerp relevante wet- en regelgeving. o Taken van het projectteam ontbreken, evenals een beschrijving ten aanzien van de besluitvorming. o Gevaar dat in de projectteams teveel (ad hoc) naar deel(eigen)belangen wordt gekeken en te weinig naar de belangen en de continuïteit van de organisatie als geheel. Toetsingscriteria werknemersorganisaties Goede medezeggenschap is wat sociale partners betreft een democratisch gekozen, onafhankelijk functionerende vertegenwoordiging van werknemers, die het overleg met de directie voert om: in collectief verband uitdrukking te geven aan verantwoordelijkheidszin over de gang van zaken van de onderneming; invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de ondernemer ten aanzien van de aangelegenheden die de positie van werknemers wezenlijk raken; op te komen voor de bescherming en bevordering van hun belangen. (SER-definitie uit advies 3/12 Aanpassing van de wet op de ondernemingsraden, p. 59) 2
Kenmerk van het fenomeen medezeggenschap in organisaties is, dat gesprekspartners niet geheel gelijkwaardig zijn. De directie blijft toch altijd de baas. Or en bestuurders kunnen wel een gezamenlijk doel hebben en nastreven, maar zij hebben niet altijd dezelfde belangen. Daaruit volgt dat het overleg voor een deel bestaat uit onderhandelen, wat leidt tot een compromis. Om dat proces -vooral bij ongelijkheid van de gesprekspartners- in goede banen te leiden zijn regels nodig en dat vergt bevoegdheden. In de WOR is dat goed geregeld: bij het instemmingsrecht ligt het zwaartepunt bij de belangen van de werknemers, bij het adviesrecht ligt het zwaartepunt bij de werkgever. De WOR is een genuanceerd stelsel van bevoegdheden dat borgt dat de belangen van de gesprekspartners ongeveer dezelfde zwaarte hebben. Werknemers laten meedenken en meepraten is dus niet genoeg. Volwaardige medezeggenschap vereist dat werknemers in een positie worden gebracht om een zo gelijkwaardig mogelijke gesprekspartner te kunnen zijn. Bij deze nieuwe vorm van medezeggenschap is dit niet het geval. Ook het kabinet heeft hierover onlangs een uitspraak gedaan. Nadat een eerder voorstel tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) in de vorm van het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers (WMW) door het kabinet was ingetrokken, heeft het kabinet zich ingespannen om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in (de omgeving van) de medezeggenschap. In de nota van 7 december 2009 Kabinetsstandpunt Medezeggenschap 2009 heeft het kabinet zijn standpunt over de medezeggenschap kenbaar gemaakt. Het algemene beeld van de medezeggenschap is positief en men is tevreden over de wet. Analyse op verschillen met de WOR 1. De vorm van medezeggenschap die GGZ NML wil, heeft geen rechten, plichten, taken en bevoegdheden op basis van voor medezeggenschap ingestelde wetgeving. Medezeggenschap zonder houvast aan een wettelijk kader valt of staat met goodwill en wederzijds vertrouwen. Bij uiteenlopende belangen blijkt dat meestal geen sterke basis voor effectieve invloed, dit nog afgezien van de vraag of deze nieuwe medezeggenschap wel in rechte kan optreden. 2. Daardoor ook geen recht op gang naar de Bedrijfscommissie voor bemiddeling en eventueel de Kantonrechter of naar de Ondernemingskamer (art. 26, 27, 36). Deze medezeggenschap is ultiem tandeloos. 3. Ontbreekt het in deze vorm van medezeggenschap aan: - het recht op overleg over alle aangelegenheden die de onderneming betreffen (initiatiefrecht, art. 23). Werkgever bepaalt namelijk eenzijdig wat hij aan de RvM voorlegt; - het recht op bespreking van de algemene gang van zaken tweemaal per jaar, waarbij de ondernemer mededelingen doet over voorgenomen besluiten (art. 24). In de voorgestelde structuur ontbreekt dus het overleg op strategisch niveau, het is alleen mogelijk op deelonderwerpen, waarbij onderlinge samenhang dan wel integrale behandeling niet geborgd is; - het recht op advies over een aantal belangrijke aangelegenheden en het recht op instemming over vastgelegde onderwerpen (art. 25 en 27). De ondernemer kan op deze gebieden zijn eigen gang gaan. Gaat hij bijvoorbeeld voor een belangrijke investering een projectteam laten instellen? Ook bestaande regelingen kan hij eenzijdig veranderen; zal hij echt voor elke wijziging in personeelsbeleid een projectteam aanvragen bij de RvM? Kortom, fundamenteel verlies van medezeggenschapsrechten ten aanzien van besluiten op strategisch niveau en verlies aan belangenbehartiging van de werknemers; 3
- uit de taakomschrijving van de drie organen blijkt nergens dat werknemers zelf onderwerpen kunnen inbrengen. De stimulerende taak van de medezeggenschap (art. 28) gaat verloren. Waar blijven taken als bewaken naleven van de cao en wet- en regelgeving? - informatierecht (art. 31): Ondernemer is niet verplicht tijdig alle informatie te verstrekken; noch financieel, noch sociaal. Dit leidt tot het ontbreken van inzicht in het reilen en zeilen van de organisatie; - bescherming tegen mogelijke benadeling voor degenen die het overleg voeren met de leiding (art. 21); - beschrijving van het besluitvormingsproces: o Het is onduidelijk wat de status is van de uitkomst van een projectteam. Is deze bindend voor de werkgever of kan hij ermee doen wat hij wil? o Vervolgens is de werkvorm van een projectgroep onduidelijk. (Hoe) worden besluiten vastgelegd? o Er zijn geen faciliteiten voor de participatie in de vorm van tijd vastgelegd. o Is er ook een scholingsaanbod voor tijdelijke, ad hoc projectteamleden? Alternatieve vormen mogelijk binnen de WOR Zoals bovenstaand reeds aangegeven heeft het kabinet recent een standpunt ingenomen ten opzichte van de WOR en vernieuwingen in de medezeggenschap 1. Het kabinet stelt dat er in allerlei vormen inspraak gerealiseerd kan worden, en dat dat kan binnen de kaders van de huidige wet. De uiteindelijke besluitvorming vindt plaats in de or zodat ook de juridische waarborgen, rechten en faciliteiten van de WOR van toepassing zijn. Wij zijn dan ook van mening dat een or binnen de veilige kaders van de WOR met projectteams kan werken. In het overleg van 2 december 2009 hebben werknemersorganisaties dit ook uitgebreid besproken. Wij hebben hierbij zelfs aangegeven in de detailuitwerking hierover mee te willen denken. Volledigheidshalve verwijzen wij in dezen naar de concept notulen van het vakbondsoverleg d.d. 2 december 2009. In een convenant (art. 32) kan vastgelegd worden dat de or op bepaalde onderwerpen in combinatie met tijdelijke projectteams werkt. De directie legt bijvoorbeeld een instemmingsof adviesaanvraag voor. De or stelt toetsingscriteria op, bekijkt de plannen op mogelijke consequenties en geeft een commissie ( projectteam ) de opdracht om een advies uit te werken. Vervolgens verwerkt de or het resultaat van het projectteam tot een besluit op strategisch niveau in de vorm van advies of instemming. Deze zelfde werkwijze kan gevolgd worden voor een eigen initiatief van de or. Voordelen van het werken met projectteams: het als niet-or-lid meedenken in tijdelijke -min of meer intensief werkende- commissies, waarborgt voldoende inbreng vanaf de werkvloer, vergroot het draagvlak van de besluiten, versterkt de relatie met de achterban, vergroot de bekendheid van het or-werk en kan zo de participatie vergroten. Conclusie De door GGZ NML voorgestelde werkwijze zakt op veel belangrijke punten door de bodem van de WOR waarmee aan de uitgangspunten van de medezeggenschap, zoals die sinds invoering van de WOR gehanteerd worden, geen recht wordt gedaan. Naar onze mening is er dan ook geen sprake van volwaardige medezeggenschap. Ook is er naar onze mening geen sprake van onafhankelijk, democratisch gekozen werknemers. Tevens is er geen afspiegeling van de werknemers, omdat zij worden benoemd op grond van kennis van het betreffende onderwerp. Met andere woorden, het is participatie op afroep, op onderwerpen waar de ondernemer dat wenst dan wel toestaat, gefragmenteerd en niet van strategisch, bedrijfsomvattend niveau. 1 Nota Kabinetsstandpunt Medezeggenschap 2009 4
De bijzondere omstandigheden bij GGZ NML die deze vorm zouden rechtvaardigen, komen niet doorslaggevend over. De omstandigheden zijn niet zo bijzonder of niet gangbaar dat de WOR niet zou kunnen functioneren binnen zo n organisatie. Zoals GGZ NML zijn er talloze organisaties, waar de medezeggenschap via de WOR wel goed functioneert. Daarom is het ongewenst deze vorm van participatie te belonen met ontheffing van de verplichting een or in te stellen. Werknemersmedebestuur is via deze vorm van medezeggenschap een utopie. CAO GGZ Wij wijzen er nogmaals op dat de gekozen vorm van medezeggenschap in strijd is met de cao GGZ. In hoofdstuk 16A van deze cao is opgenomen dat werkgevers met ten minste 35 werknemers verplicht zijn een ondernemingsraad in te stellen. Daar er in dezen dus sprake is van een cao-verplichting, zullen wij zonodig in het kader van artikel 9 jo. 14/15 WCAO in rechte nakoming van de cao (bepaling) en schadevergoeding vorderen. Vooralsnog laten wij dit afhangen van de procedure die binnen het SOGGZ loopt (zie brief d.d. 09-12-2009). Tenslotte willen wij nogmaals benadrukken dat wij participatie/betrokkenheid vanaf de werkvloer zeker toejuichen. Echter, wij blijven van mening dat de door u voorgestelde vorm van medezeggenschap gerealiseerd kan en moet worden binnen de kaders van de WOR. Hiermee verzoeken wij u dan ook dringend om de door u gekozen vorm van medezeggenschap te realiseren binnen de kaders van de WOR en met inachtneming van de cao GGZ. Indien u blijft vasthouden aan de ingeslagen weg rest ons helaas geen andere mogelijkheid, naast voornoemde optie, verweer te voeren tegen het ontheffingsverzoek dat wordt ingediend bij de SER. Wij gaan er overigens wel vanuit dat, zolang de SER in dezen niet heeft besloten, de huidige or de medezeggenschap op basis van de WOR voortzet binnen GGZ NML. Met belangstelling zien wij uw reactie binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven tegemoet. Met vriendelijke groet, mede namens B. Steehouder - FBZ, P. Meesters - NU 91 W. Geurts - CNV Publieke Zaak Mw. W. Peters ABVAKABO FNV c.c. Ondernemingsraad GGZ NML drs. R.N. van der Plank, voorzitter SOGGZ dr. mr. S.F.H. Jellinghaus 5