Nieuwe namenlijst Nederlandse vissoorten; werkdocument versie 2 Door: Frank Spikmans, Paul Veenvliet, Jan Kranenbarg & Jeroen Bosveld Status: werkdocument, 21 april 2010 STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl Colofon 2010 Stichting RAVON, Nijmegen Tekst: Frank Spikmans, Paul Veenvliet, Jan Kranenbarg & Jeroen Bosveld Wijze van citeren: Spikmans, F., P. Veenvliet, J. Kranenbarg & J. Bosveld, 2010. Nieuwe namenlijst Nederlandse vissoorten; werkdocument versie 2. Stichting RAVON, Nijmegen
Naar aanleiding van het verschijnen van het nieuwe handboek van Europese zoetwatervissen (Kottelat & Freyhof, 2007) bleek het nodig de gehanteerde Nederlandse en wetenschappelijke namen van een aantal vissoorten te herzien. De nieuwe namen die in dit handboek genoemd worden, zijn in de meeste gevallen door RAVON overgenomen. Voor de stekelbaarzen is door RAVON voor een conservatievere opstelling gekozen. In onderstaande tabel wordt een complete lijst weergegeven van de Nederlandse vissoorten en hun wetenschappelijke naam. Daar waar veranderingen zijn doorgevoerd, wordt dit onder de tabel toegelicht. Deze lijst zal door RAVON in haar publicaties gehanteerd worden. Vast staat dat de taxonomie geen statisch gebeuren is. Er worden continue nieuwe inzichten opgedaan, zodat regelmatig herziening van deze lijst nodig blijft. Om deze reden wordt deze lijst in een werkdocument gepresenteerd. Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Toelichting alver Alburnus alburnus Amerikaanse hondsvis Umbra pygmaea Baars Perca fluviatilis barbeel Barbus barbus beekdonderpad Cottus rhenanus 1 beekforel Salmo trutta (beekforel) 2 beekprik Lampetra planeri bermpje Barbatula barbatula 3 bittervoorn Rhodeus amarus 4 blankvoorn Rutilus rutilus blauwband Pseudorasbora parva blauwneus Vimba vimba bot Platichthys flesus brasem Abramis brama bronforel Salvelinus fontinalis bruine dwergmeerval Ameiurus nebulosus diamantsteur Acipenser gueldenstaedti dikkopelrits Pimephales promelas diklipharder Chelon labrosus Donaubrasem Ballerus sapa 5 driedoornige stekelbaars (onbepaald) Gasterosteus aculeatus (onbepaald) 6 driedoornige stekelbaars (onbepantserde vorm) Gasterosteus aculeatus (onbepantserde vorm) 6 driedoornige stekelbaars (halfbepantserde vorm) Gasterosteus aculeatus (halfbepantserde vorm) 6 driedoornige stekelbaars (geheel bepantserde Gasterosteus aculeatus (geheel bepantserde vorm) 6 vorm) dunlipharder Liza ramada elft Alosa alosa elrits Phoxinus phoxinus fint Alosa fallax forel Salmo trutta (onbepaald) 2 forelbaars Micropterus salmoides gestippelde alver Alburnoides bipunctatus giebel Carassius gibelio 7 goudharder Liza aurata goudvis Carassius auratus 7 graskarper Ctenopharyngodon idella grootkopkarper Hypophthalmichthys nobilis Grote marene Coregonus spec. 8 Grote modderkruiper Misgurnus fossilis
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Toelichting gup Poecilia reticulata 9 karper Cyprinus carpio Kesslers grondel Neogobius kessleri kleine modderkruiper Cobitis taenia kolblei Blicca bjoerkna 10 kopvoorn Squalius cephalus 11 kroeskarper Carassius carassius kwabaal Lota lota marmergrondel Proterorhinus semilunaris 12 meerval Silurus glanis Noordzeehouting Coregonus oxyrinchus 8 paling (aal) Anguilla anguilla Pontische stroomgrondel Neogobius fluviatilis pos Gymnocephalus cernua 13 regenboogforel Oncorhynchus mykiss rietvoorn (ruisvoorn) Scardinius erythrophthalmus rivier- of beekprik Lampetra spec. rivier-/beekdonderpad (onbepaald) Cottus spec. 1 rivierdonderpad Cottus perifretum 1 riviergrondel rivierprik Gobio gobio Lampetra fluviatilis roofblei Aspius aspius serpeling Leuciscus leuciscus Siberische steur Acipenser baeri sneep Chondrostoma nasus snoek Esox lucius snoekbaars Sander lucioperca spiering Osmerus eperlanus spitssnuitsteur Acipenser stellatus sterlet steur Acipenser ruthenus Acipenser sturio tiendoornige stekelbaars (onbepaald) Pungitius pungitius (onbepaald) 14 tiendoornige stekelbaars (gladde vorm) Pungitius pungitius (gladde vorm) 14 tiendoornige stekelbaars (gekielde vorm) Pungitius pungitius (gekielde vorm) 14 vetje Leucaspius delineatus vlagzalm Thymallus thymallus winde Leuciscus idus witvingrondel Romanogobio belingi 15 zalm Salmo salar zeeforel Salmo trutta (zeeforel) 2 zeelt Tinca tinca zeeprik Petromyzon marinus zilverkarper Hypophthalmichthys molitrix zonnebaars Lepomis gibbosus zwartbekgrondel Neogobius melanostomus 16 zwarte dwergmeerval Ameiurus melas
1. Nieuwe soort in Nederland. Uit recent genetisch onderzoek is gebleken dat er in Nederland twee soorten donderpadden van het geslacht Cottus voorkomen. In de bovenloop van enkele beken komt de Cottus rhenanus voor, welke tot beekdonderpad gedoopt is. In de grote rivieren en het IJsselmeer leeft de Cottus perifretum, waarvoor de naam rivierdonderpad gehandhaafd blijft (Crombaghs et al., 2007). De wetenschappelijke naam Cottus gobio wordt nu gebruikt voor de donderpad die in centraal en Noord Europa voorkomt. 2. Van oudsher wordt er onderscheid gemaakt tussen de beekforel en de zeeforel. Ze worden gezien als vormen van de soort Salmo trutta (respectievelijk vaak S. trutta morpha fario en S. trutta morpha trutta genaamd). Ze kunnen niet gezien worden als aparte soorten, omdat ze kunnen kruisen en daarbij geslachtsrijpe nakomelingen produceren. Alle nakomelingen van de forel hebben de potentie te smoltificeren en naar zee te trekken. In beide gevallen is de correcte naam forel en Salmo trutta. Het gebruik van de term morpha pretendeert een onterechte wetenschappelijke correctheid, zodat we het gebruik ervan vermijden. Omdat het uit ecologisch standpunt toch waardevol is informatie te verzamelen over de aanwezigheid van een standpopulatie beekforel, of een anadrome zeeforel, wordt het onderscheid gemaakt door dit achter de Nederlandse en wetenschappelijke naam te vermelden. 3. Het bermpje wordt wel eens foutief Barbatula barbatulus genoemd. De correcte naam is Barbatula barbatula (Kottelat & Freyhof, 2007). 4. De bittervoorn wordt regelmatig foutief Rhodeus sericeus genoemd. R. sericeus is echter een soort die in Zuidoost Azië voorkomt. De correcte naam voor de bittervoorn in Europa is Rhodeus amarus (Kottelat & Freyhof, 2007). 5. De Donaubrasem behoorde samen met de brasem en kolblei tot het geslacht Abramis (zie ook punt 10). Aangetoond is dat deze soort op moleculair niveau en qua morfologie daarvan afwijkt en daarom wordt ingedeeld in het geslacht Ballerus (Kottelat & Freyhof, 2007). 6. De stekelbaarzen (Gasterosteidae) zijn een geliefd object voor evolutionair biologisch onderzoek. Dit heeft geresulteerd in een grote hoeveelheid data over gedrag, ecologie, morfologie en genetica van deze soortgroep. Dit heeft echter ook tegenstrijdige ideeën opgeleverd over de taxonomie van de stekelbaarzen (Mattern, 2003). In het handboek (Kottelat & Freyhof, 2007) wordt onderscheid gemaakt tussen de Gasterosteus aculeatus ( Europese driedoornige stekelbaars ) en G. gymnurus ( westelijke driedoornige stekelbaars ). Nederland zou behoren tot de smalle zone waarin beide soorten samen voorkomen en hybridiseren. Het onderscheid tussen beide soorten wordt gemaakt op basis van het aantal beenplaten op de flank. Recent genetisch onderzoek (Mäkinen & Merilä, 2008) naar G. aculeatus toont aan dat deze soort de ijstijd in het Pleistoceen in Europa in drie refugia heeft weten te overleven, van waaruit Europa daarna opnieuw gekoloniseerd is. De mate waarin het mitochondriaal DNA van de driedoornige stekelbaarzen in Europa van elkaar verschilt is echter niet voldoende om te spreken van onderscheidbare soorten. Gezien de tegenstrijdigheden over de taxonomie van deze soortgroep en de verwachting dat toekomstige onderzoek weer nieuwe inzichten zullen opleveren, wordt hier gekozen voor een conservatieve opstelling. De soortnaam G. aculeatus blijft voorlopig gebruikt worden. Aangezien het aantal beenplaten op de flank een belangrijk kenmerk is tussen de soorten die in het handboek (Kottelat & Freyhof, 2007) worden onderscheiden, zal hieraan in het vervolg meer aandacht worden geschonken. Op basis van deze beenplaten worden de volgende vormen onderscheiden: onbepantserde vorm, halfbepantserde vorm en de geheel bepantserde vorm.
Traditioneel werden hiervoor respectievelijk de termen leiurus, semiarmatus en trachurus gebruikt. Deze Latijnse termen pretenderen een onterechte wetenschappelijke correctheid, zodat we het gebruik ervan vermijden. 7. De giebel werd regelmatig een verwilderde vorm van de goudvis genoemd. De beide soorten werden ondersoorten van elkaar genoemd (respectievelijk Carassius auratus gibelio en C. a. auratus). Genetisch onderzoek heeft vastgesteld dat dit niet correct is en het twee soorten betreft. De giebel (Carassius gibelio) wordt beschouwd als een soort die van oorsprong in Europa voorkomt. De goudvis (Carassius auratus) is van oorsprong een Aziatische soort die hier geïntroduceerd is (Kottelat & Freyhof, 2007). 8. Freyhof & Schöter (2005) hebben morfologisch onderzoek uitgevoerd naar museumexemplaren van Noordzeehouting (C. oxyrinchus) uit de benedenstroomse delen van de Rijn, Maas en Schelde in vergelijking met de huidige Deense populatie van Noordzeehouting en andere marenepopulaties rond Denemarken en de westelijke Oostzee. Op basis van een statistisch significant verschil in het aantal kieuwboogaanhangsels tussen de Noordzeehouting van het Rijn- Maas-Scheldestroomgebied en van de Vidå claimen zij dat de uitgestorven Noordzeehoutingpopulatie in Nederland en België een andere soort is dan de Noordzeehouting van Denemarken. Echter, de basis voor deze conclusie moet als zeer discutabel beschouwd worden. Hansen et al. (2008) stellen dat op basis van enkel een verschil in kieuwboogaanhangsels niet geconcludeerd kan worden dat het dan een aparte soort is, onder andere omdat Østbye et al. (2005) hebben gevonden dat het aantal kieuwboogaanhangsels zeer variabel is in nauw verwante groepen binnen het C. lavaretus-complex en geen relatie toont met de genetische lijn waar populaties van afstammen. Morfologische plasticiteit komt ook vaak voor in coregoniden, waarbij afhankelijk van omgevingsfactoren verschillen in morfologische kenmerken tot uiting komen zonder dat daar een langdurig genetische isolatie aan ten grondslag ligt. Hansen et al. (2008) beschouwen de Noordzeehouting als een aparte soort binnen Coregonus lavaretus-soorten-complex op basis van morfologie en de aanpassing aan het kunnen leven in 35 zeewater. De restpopulatie van houting in de Deense Waddenzee in de Vidå rivier onderscheidt zich, op basis van snuitlengte en de ecologische eigenschap dat volledig zoutwater van 35 ook als habitat kan worden benut, van andere houtingachtigen in Denemarken en de Oostzee die zoutgehalten tot maximaal ongeveer 15 kunnen tolereren (Hansen et al. 2008). Gezien de bovenstaande twijfel over het uitsterven van de soort Coregonus oxyrinchus, wordt er voor gekozen deze naam te blijven hanteren. Deze soort draagt de Nederlandse naam Noordzeehouting. Naast de houting, welke herkenbaar is aan een vlezige neus, worden er in Nederland ook houtingachtigen zonder dergelijke neus gevangen. Op basis van dit kenmerk worden deze grote marene (C. lavaretus) genoemd. Dit is niet correct, omdat volgens het handboek (Kottelat & Freyhof, 2007) in Nederland alleen de Noordzeehouting (C. oxyrinchus) voorkomt. Mogelijk zijn dit dan ook de vrouwtjes van de Noordzeehouting (C. oxyrinchus). Hierover bestaat nog geen duidelijkheid. Om deze reden wordt de grote marene hier als Coregonus spec. opgenomen, totdat hierover duidelijkheid komt. De naam C. lavaretus, die vaak gebruikt werd als verzamelnaam voor de vele lastig te herkennen soorten houtingen, is nu voorbehouden aan een houting die uitsluitend in alpiene meren in Frankrijk en Zwitserland voorkomt. De kleine marene (Coregonus albula) wordt wel genoemd als een soort die oorspronkelijk in Nederland voor kwam, maar wordt nu beschouwd als uitgestorven in de Rijn. Bij nadere beschouwing van de diverse meldingen van deze soort is gebleken dat er geen bewijs bestaat voor
de aanwezigheid in Nederland, voornamelijk als gevolg van determinatiefouten (Soes, 2009). Deze soort is om deze reden uit deze lijst genomen. 9. De correcte wetenschappelijk naam voor de gup is Poecilia reticulata (in plaats van P. reticulatus) (Kottelat & Freyhof, 2007). 10. De kolblei wordt tegenwoordig ingedeeld bij het geslacht Blicca. Het geslacht Abramis waartoe de kolblei voorheen werd gerekend, omvat nu alleen nog de brasem (Abramis brama). Het verschil tussen beide geslachten zit in het aantal vinstralen in de anaalvin (Kottelat & Freyhof, 2007). 11. De kopvoorn is een van de soorten die voorheen tot het geslacht Leuciscus werd gerekend, maar tegenwoordig bij het geslacht Squalius wordt ingedeeld.. Vissen van het geslacht Squalius hebben een bolronde (of bijna rechte) anaalvin-achterrand, soorten van het geslacht Leuciscus een holronde (Kottelat & Freyhof, 2007). 12. Verschillende soorten van het geslacht Proterorhinus blijken lange tijd ten onrechte P. marmoratus genoemd te zijn (o.a. de marmergrondel). Nu blijkt dat de P. marmoratus eigenlijk een soort is die uitsluitend in de zee voorkomt. De marmergrondel die sinds 2002 in Nederland wordt aangetroffen heet P. semilunaris. Deze soort komt voor in zoet en brak water (Kottelat & Freyhof, 2007). 13. De pos wordt wel eens foutief Gymnocephalus cernuus genoemd. De correcte naam is Gymnocephalus cernua (Kottelat & Freyhof, 2007). 14. Net als voor de driedoornige stekelbaars (zie punt 6) geldt ook voor de tiendoornige stekelbaars dat er een groot aantal onderzoeken is gewijd aan de afstamming en het ontstaan van verschillende soorten. Ook hier geldt dat auteurs het niet altijd met elkaar eens zijn. Zo stelden Keivany en Nelson in 2000 voor om op basis van morfologische verschillen drie soorten te erkennen in het geslacht Pungitius met vijf ondersoorten van de P. pungitius. Ook Haglund et al. (1992) onderscheiden drie soorten in het geslacht Pungitius, maar deze komen niet overeen met de door Keivany en Nelson (2000) voorgestelde soorten. Deze laatste auteurs komen in 2004, na een analyse van osteologische karakteristieken, zelf terug op hun eerdere standpunt en stellen vast dat de relaties tussen soorten in dit geslacht onopgelost zijn. Net als voor de driedoornige stekelbaars bestaat er een theorie dat de tiendoornige stekelbaars de ijstijd in het Pleistoceen heeft weten te overleven in drie refugia op het eurazische continent (Zuid Frankrijk, de Ponto Caspische regio en Oost Azie), van waaruit vier verschillende soorten zijn ontstaan (Munzing, 1969). In het handboek van Kottelat en Freyhof (2007) wordt onderscheid gemaakt tussen de P. pungitius ( Eurazisiche tiendoornige stekelbaars ) en P. laevis ( westelijke tiendoornige stekelbaars ). Nederland zou behoren tot de smalle zone waarin beide soorten samen voorkomen en hybridiseren. Het onderscheid tussen beide soorten wordt gemaakt op basis van de aan- of afwezigheid van beenplaten op de staartwortel, die een kiel vormen. Gezien de vele tegenstrijdigheden over de taxonomie van deze soortgroep en de verwachting dat toekomstige onderzoek weer nieuwe inzichten zullen opleveren, wordt hier gekozen voor een conservatieve opstelling. De tiendoornige stekelbaars in Nederland blijven we vooralsnog P. pungitius noemen. Omdat het toch zeer interessant is om informatie te verzamelen over de verschillende tiendoornige stekelbaarzen in Nederland, dient er gelet te worden op de aan- of afwezigheid van een kieltje op de staartwortel. Voorgesteld wordt om, net als bij de driedoornige stekelbaars, voorlopig (in afwachting van een definitief taxonomisch oordeel) te spreken over vormen. Dan maken we onderscheid in een gladde vorm en een gekielde vorm.
15. De witvingrondel, die sinds 2004 uit Nederland bekend is, werd voorheen wel Gobio albipinnatus genoemd. Nu blijkt dat deze witvingrondel behoort tot het geslacht Romanogobio en wordt deze R. belingi genoemd. Een belangrijk onderscheid met de riviergrondel (geslacht Gobio) is de aanwezigheid van kieltjes op de schubben op de rug bij de witvingrondel. Overigens leeft er in stroomgebied van de Wolga nog een andere witvingrondel die R. albipinnatus wordt genoemd (Kottelat & Freyhof, 2007). 16. Er gaan stemmen op om de zwartbekgrondel (Neogobius melanostomus) samen met de Neogobius fluviatilis in het geslacht Apollonia te plaatsen (Stepien en Tumeo, 2006). In het handboek van Kottelat en Freyhof (2007) worden beide soorten nog in het geslacht Neogobius geplaatst. Vooralsnog blijft RAVON de indeling van deze soorten in het geslacht Neogobius gebruiken.
Literatuur Crombaghs, B.H.J.M., M. Dorenbosch, R.E.M.B. Gubbels & J. Kranenbarg, 2007 Nederlandse Rivierdonderpad uit de Habitatrichtlijn bestaat uit twee soorten. Levende Natuur 208 (6). Freyhof, J. and C. Schöter. 2005. The houting Coregonus oxyrinchus(l.)(salmoniformes: Coregonidae), a globally extinct species from the North Sea basin. Journal of Fish Biology 67:3, 713-729 Haglund, T.R., D.G. Buth & R. Lawson, 1992. Allozyme variation and phylogenetic relationships of Asian, North American, and European populations of the ninespine stickleback Hansen, M.M., Fraser, D.J., Als, T.D. & Mensberg, K.L.D., 2008. Reproductive isolation, evolutionary distinctiveness and setting conservation priorities: The case of European lake whitefish and the endangered North Sea houting (Coregonus spp.). BMC Evolutionary Biology, 8: 137 doi 10.1186/14716 2148686137. Keivany, Y. & J.S. Nelson, 2000. Phylogenetic relationships of Gasterosteiformes. Ph.D. dissertation. University of Alberta, Edmonton, 201 p. Keivany, Y. & J.S. Nelson, 2004. Phylogenetic relationships of sticklebacks (Gasterosteidae), with emphasis on ninespine sticklebacks (Pungitius spp.). Behaviour 141: 1485-1497. Kottelat, M. & J. Freyhof, 2007. Handbook of European freshwater fishes. Publications Kottelat, Switserland. Mäkinen, H.S & J. Merilä, 2008. Mitochondrial DNA phylogeography of the three-spined stickleback (Gasterosteus aculeatus) in Europe Evidence for multiple glacial refugia. Molecular Phylogenetics and Evolution 46: 167 182. Mattern, 2003. Molecular phylogeny of the Gasterosteidae: the importance of using multiple genes. Molecular phylogenetics and evolution 30: 366-377. Munzing, J. 1969. Variablität, Verbreitung und Systematik der Arten und Unterarten in der Gatung Pungitius Coste, 1848 (Pisces, Gasterosteidae). Zeit. Zool. Syst. Evol. 7: 208-233. Østbye, K., Bernatchez, L., Næsje, F.,Himberg, K.-J.M. &Hindar, K., 2005. Evolutionary history of the European whitefish Coregonus lavaretus (L.) species complex as inferred from mtdna phylogeography and gill-raker numbers. Molecular Ecology, 14: 4371-4387. Soes, M., 2009. De status van de kleine marene (Coregonus albula) in Nederland. RAVON 31: 77-78. Stepien, C.A. & M.A, Tumeo, 2006. Invasion genetics of Ponto-Caspian gobies in the Great Lakes: a cryptic species, absence of founder effects, and comparative risk analysis. Biologial Invasions 8: 61 78. Winter, H.V., De Leeuw, J.J. & Bosveld, J., 2008. Houting in het IJsselmeergebied. Een uitgestorven vis terug? Wageningen IMARES, Rapport nummer C084/08, 31 pages.