Motoriek Grote motoriek Grote motoriek-fase 4 Loopt stabiel -20--20 Loopt achteruit -20--20 Kruipt ergens op -20--20 Gooit/rolt een bal in een richting -20--20 Grote motoriek-fase 5 SPRINGEN: Springt met twee voeten tegelijk op van de vloer -20--20 GOOIEN EN VANGEN: Rolt een bal met 1 hand -20--20 ALANCEREN : Staat op de tenen, gesteund of kortdurend zonder steun, bijvoorbeeld om iets hoog uit de kast te pakken -20--20 RENNEN: Rent met het lichaam licht naar voren gebogen. Mogen nog dribbelpasjes zijn -20--20 Grote motoriek-fase 6 KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap op en af, mag nog met twee voeten op één trede -20--20 GOOIEN EN VANGEN: Kan een kleine bal bovenhands met één hand in een bepaalde richting gooien -20--20 ALANCEREN: Loopt in beide richtingen om bijvoorbeeld een speeltoestel (linksom en rechtsom) -20--20 RENNEN: Maakt bochten links- en rechtsom tijdens het rennen -20--20 Grote motoriek-fase 7 SPRINGEN: Maakt twee sprongen voorwaarts op één of beide voeten -20--20 KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op en af, met steun aan leuning of hand(en) van pedagogisch medewerker -20--20 ALANCEREN: Legt een voorwerp boven zijn eigen hoofd weg in bijvoorbeeld de kast of op het aanrecht -20--20 RENNEN: Vermindert vaart of versnelt tijdens het rennen -20--20 Grote motoriek-fase 8
SPRINGEN: Maakt meerdere sprongen achter elkaar voorwaarts en op de plek met twee voeten tegelijk -20--20 ALANCEREN: Loopt over een bank -20--20 RENNEN: Verandert tijdens snel rennen van richting -20--20 Grote motoriek - 1a SPRINGEN: Landt op zijn voeten en kan meteen weer verder gaan. -19--15 GOOIEN EN VANGEN: Vangt een grote, zachte bal. -19--15 ALANCEREN: Loopt over de bank waarbij hij over een hindernis van 10 cm hoog kan stappen. -19--15 ROLLEN: Maakt een koprol met hulp. -19--15 Grote motoriek - 1b SPRINGEN: Springt met aaneengesloten voeten een paar maal achter elkaar op een kleutertrampoline. -14--10 SPRINGEN: Hinkelt enkele sprongen. -14--10 ALANCEREN: Staat op één been, zowel links als rechts. -14--10 Grote motoriek - 2a SPRINGEN: Maakt loopsprong (afzetten en landen met één voet). -9--5 GOOIEN EN VANGEN: Vangt een met een boog aangegooide bal. -9--5 ROLLEN: Rolt recht voorover op een (schuin) vlak tot zit. -9--5 Grote motoriek - 2b SPRINGEN: Huppelt. -4-0 SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het voorkeursbeen. -4-0 GOOIEN EN VANGEN: Laat een bal vallen en stuiten en kan de bal weer pakken. -4-0 ALANCEREN: Staat (wiebelend) langere tijd op één been, zowel links als rechts. -4-0
Grote motoriek - 2c SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het niet- voorkeursbeen. 1-5 GOOIEN EN VANGEN: Stuitert een grote bal met de voorkeurshand. 1-5 ALANCEREN: Loopt over een smalle bank. 1-5 Kleine Motoriek Kleine motoriek-fase 4 Maakt krabbels op papier -20--20 Pakt kleine voorwerpen tussen duim en wijsvinger (pincetgreep) -20--20 Probeert een bladzijde van een boek om te slaan -20--20 Klapt in de handen -20--20 Zet 2 of 3 blokken op elkaar -20--20 Eet zelf met een lepel (beheerste greep) -20--20 Kleine motoriek-fase 5 Stapelt twee voorwerpen, bijvoorbeeld blokken -20--20 Pakt kleine voorwerpen tussen duim en wijsvinger beet -20--20 Houdt tijdens het tekenen het potlood met de volle hand vast in het midden van het potlood -20--20 Kleine motoriek-fase 6 eide handen werken goed samen om kleine opdrachten uit te voeren -20--20 Plaatst een stukje in een knoppenpuzzel -20--20 Houdt tijdens het tekenen het potlood vlak boven het papier vast met de vingertoppen -20--20 Kleine motoriek-fase 7
ouwt een toren van acht blokken -20--20 Maakt een puzzel van 4 stukjes -20--20 Kan preciezere bewegingen maken met handen en vingers, bijvoorbeeld met kleine blokjes spelen -20--20 Kleine motoriek-fase 8 ouwt een hoge toren van verschillende vormen blokjes -20--20 Kan papier scheuren met twee handen -20--20 Gebruikt een enkele vinger voor diverse handelingen, zoals kleine knoppen indrukken (telefoon, toetsenbord, deurbel) -20--20 Kleine Motoriek - 1a Plaatst duim tegen de vingers, bijv. een brilletje maken.(opponeren) Oefent daardoor om het potlood vast te houden met een driepuntsgreep. -19--15 Rijgt grote kralen aan een koord -19--15 Kleine Motoriek - 1b Maakt een open guirlande en open arcade ( zgn. schrijfpatronen) als ontspannen oefening in het vrije vlak. -14--10 Scheurt kleine stukken papier -14--10 Kleine Motoriek - 2a Kleurt binnen de lijntjes en kleine vlakken. Kleurt dik en dun ; d.w.z. met meer en minder druk op het potlood -9--5 Houdt het potlood vast met een dynamische driepuntsgreep. -9--5 Maakt knopen open en doet ze weer dicht. -9--5 Kleine Motoriek - 2b
Maakt schrijfpatronen als inspanningsoefening: traject en vorm zijn goed en worden minimaal 3 patronen lang volgehouden; zowel in het vrije vlak als op een lijn; kan een bepaald figuurtje tekenen op een lijn. -4-0 Rijgt kleine kralen aan een koord -4-0 Kleine Motoriek - 2c Kan figuurtjes en patronen (evt. letters) zowel op één lijn als tussen twee lijnen tekenen /schrijven. 1-5 Maakt alle sluitingen open en dicht, denk aan knopen, ritssluiting, veters. 1-5