Bijlage 1 bij de brief aan de commissie Samenleving over het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2011. Hieronder de beantwoording van de vragen van de leden van de commissie Samenleving aan de wethouder Jeugd, Welzijn en Sport van Den Haag, de heer Karsten Klein. Mevrouw Mulder Voor de vragen 1 t/m 4 van mevrouw Mulder: zie de beantwoording door Haaglanden. Wat betreft de beschikbaarheid van Haaglandse deelnota s voor Haagse raadsleden nog het volgende. Van de 65 leden van het Algemeen Bestuur Haaglanden zijn er 25 door de Haagse raad gekozen. Ik ga ervan uit dat de Haagse raadsleden uit dien hoofde inzage in de gewenste stukken kunnen krijgen. Mevrouw Waanders Voor de vragen 5 t/m 8 en 10 van mevrouw Waanders: zie de beantwoording door Haaglanden. Bij vraag 5 over welke onderdelen van de jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van de gemeente gebracht gaan worden, verwijs ik ter aanvulling, wellicht ten overvloede, naar mijn presentatie op 19 januari 2011 in de werkbespreking van de commissie Samenleving over de toekomst van de jeugdzorg. Wat betreft vraag 9 over de samenhang tussen CJG/BJZ en de brede school, het volgende. Op elke basisschool functioneert een interne zorgcommissie waarin o.a. de intern begeleider van de school, de schoolmaatschappelijk werker (SMW) en een vertegenwoordiger van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) deelnemen. Die laatste twee participeren vanuit het CJG alwaar ze rechtstreeks contact hebben met BJZ. In elk CJG is BJZ vertegenwoordigd. Op de brede scholen is er aanvullend daarop bijzondere aandacht voor de bestrijding van achterstanden middels bijvoorbeeld opvoedcursussen, ouderbetrokkenheid en de leerkansenprofielen waarbij de onderwijstijd wordt verlengd. Mevrouw Abels Voor de vragen 11 t/m 14 van mevrouw Abels verwijs ik naar de beantwoording door Haaglanden. Bij vraag 12 over de inzet van middelen voor preventie, wil ik het antwoord aanvullen met de volgende informatie. In 2010 heeft de gemeente Den Haag van het stadsgewest een bedrag van 780.000,- ontvangen voor versterking van lokale preventieve activiteiten. Dit betrof oorspronkelijk provinciale gelden voor de Regionale Agenda Samenleving (RAS). Deze RASmiddelen zijn in Den Haag benut voor de volgende preventieve activiteiten: 1. Cursussen voor kinderen en moeders die getuige zijn geweest van huiselijk geweld (Kids Club). 2. Eigen Kracht Conferenties, waarbij de eigen omgeving van een kind of gezin met problemen wordt gemobiliseerd bij het vinden en realiseren van oplossingen. 3. Stevig Ouderschap; extra steun voor risicogezinnen met kinderen tot 4 jaar. 4. Stut en Steun, d.w.z. ondersteuning van ouders met een verstandelijke beperking, een verslaving of een psychiatrische ziekte. 5. Thuisbegeleiding voor disfunctionerende gezinnen.
6. Opvoeden in de Buurt; ambulante kortdurende hulp aan jeugdigen en ouders vanuit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ; De Jutters en Jeugdformaat). De heer Yilmaz Bij punt 15, een opmerking van de heer Yilmaz, wil ik graag ingaan op de vragen door hem gesteld in zijn email van 24 januari 2011, waarin hij in het bijzonder de relatie tussen het onderwijs en de jeugdzorg aan de orde stelt. - Scholen kunnen altijd een melding doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Daar zijn geen uitzonderingen op. Wel is het zo dat het de voorkeur verdient om eerst de netwerken op of bij de school in te schakelen bij zorgen rond leerlingen. Dus om een probleem aan te kaarten in een Zorg Advies Team (een ZAT is er op elke school voor voortgezet onderwijs) of bij een Centrum voor Jeugd en Gezin (alle scholen voor primair onderwijs hebben een relatie met een CJG). Bureau Jeugdzorg (BJZ) is in elke ZAT en CJG vertegenwoordigd. BJZ kan via deze netwerken advies geven of een zaak daadwerkelijk oppakken. Een AMK-melding buiten deze netwerken om kán dus altijd, maar kan betekenen dat er geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die er wellicht zijn binnen de netwerken. - Jeugdzorg erkent een probleem van een kind als zodanig, ook wanneer het alleen op school speelt en niet thuis. In de praktijk is het dan soms wél moeilijk om de medewerking van de ouders te krijgen, omdat zij het probleem niet ervaren of herkennen. Dit levert soms zelfs wrijving op tussen de school en de ouders. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor het schoolmaatschappelijk werk en moet er geïnvesteerd worden in het bespreken van schoolzorgen met de ouders. - Wanneer Bureau Jeugdzorg een traject inzet dan mag van haar verwacht worden dat daarover wordt teruggekoppeld naar de school van het kind. Inhoudelijke informatie mag echter alleen worden verschaft in overleg met de ouders. Ook uitvoerende hulpverleners moeten een balans vinden tussen de privacybescherming en het zo adequaat mogelijk informeren van betrokken instanties zoals scholen. - Het is juist dat BJZ geen observaties op scholen uitvoert. Observatie van een leerling kan via de school worden aangevraagd bij het Haags Centrum voor Onderwijsbegeleiding (HCO) of worden uitgevoerd door een schoolmaatschappelijk werker. BJZ kan vervolgens bij de bespreking van een leerling betrokken worden via een ZAT of via een CJG (zie boven). - Scholen zijn een zeer belangrijke vindplaats van jongeren met problemen. De signalen die scholen daarover afgeven zijn dan ook van groot gewicht. Op alle scholen voor voortgezet onderwijs en voor speciaal onderwijs zijn, weliswaar niet continu, medewerkers van BJZ aanwezig. In 2011 wordt ook extra aandacht besteed aan de relatie onderwijs-jeugdzorg zoals is vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2011. Helaas is het niet mogelijk om op elke basisschool een BJZ-medewerker te stationeren, daarvoor is het aantal basisscholen met 130 veel te groot. Tegenwoordig beschikt echter elke basisschool over een interne zorgcommissie die een directe lijn heeft met het dichtstbijzijnde Centrum voor Jeugd en Gezin en, zoals eerder reeds is gesteld, is in elk CJG de jeugdzorg (BJZ) vertegenwoordigd.
Mevrouw Rambaran Voor de vragen 16 en 18 van mevrouw Rambaran verwijs ik naar de beantwoording van stadsgewest Haaglanden. Ter aanvulling bij het antwoord op vraag 18 over de bezuinigingen, breng ik in herinnering dat op de gemeentelijke subsidie voor 2011 in de beleidsvelden welzijn, jeugd en volksgezondheid een incidentele generieke korting van 7,7% is toegepast en dat voor 2012 en volgende jaren op basis van bestuurlijke en beleidsmatige overwegingen invulling wordt gegeven aan de bezuinigingstaakstelling (zie de brief BOW/2010.299 van 8 juli 2010). - Wat betreft vraag 17 over de toekomst van de jeugdzorg verwijs ik naar mijn presentatie in de commissie Samenleving op 19 januari jongstleden over het transitie-proces. Ik heb toen gewezen op de voorhoederol die de gemeente kan en wil spelen en op een tweetal experimenten met ontschotte zorg voor gezinnen die met het oog daarop zijn gestart. Tevens zal ik met een transitieplan komen, maar daarvoor is eerst meer helderheid vanuit het Rijk noodzakelijk. Ik verwacht dit voorjaar een beleidsbrief van de staatssecretaris met vervolgstappen ten aanzien van de wetgeving en fasering. Zodra die brief binnen is, zal ik de commissie een meer uitgewerkt plan voorleggen. - Wat betreft vraag 19 en 20 over problemen van jongeren met o.a. verslaving, geweld, e.d. wil ik in de eerste plaats verwijzen naar De Staat van de Jeugd, een rapport waarin een veelheid aan gegevens kan worden aangetroffen over verschillende leefgebieden van de Haagse jeugd. Dit rapport is te vinden via www.denhaag.nl en de zoekopdracht jeugd. Voor de uitwerking van het Haagse jeugdbeleid kom ik in het voorjaar met een Programma Jeugd en Gezin 2011-2014. Daarin zal ik mijn visie op een kindvriendelijke stad concreet maken en de speerpunten voor de komende jaren aangeven. Vanzelfsprekend wordt dit Programma aan de commissie Samenleving voorgelegd en zal er gelegenheid zijn tot meer diepgaande en gedetailleerde bespreking. - Wat betreft vraag 21 over preventie en nazorg ben ik van mening dat de aandacht voor deze onderwerpen in het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2011 ruim voldoende is. De afstemming tussen de regionale geïndiceerde zorg en de lokale preventieve voorzieningen wordt ook in de praktijk voortdurend nagestreefd. Dagelijks vinden er contacten plaats tussen bijvoorbeeld de (regionale) instellingen zoals Bureau Jeugdzorg en Jeugdformaat en (lokale) voorzieningen zoals het maatschappelijk werk. De Centra voor Jeugd en Gezin worden sámen gedragen. Het uitvoeringsprogramma legt dit in voldoende mate vast. - Wat betreft vraag 22 over eventuele wachtlijsten voor de hulpverlening in Den Haag het volgende. Over de regionale jeugdzorgvoorzieningen (BJZ en Jeugdformaat) meldt Haaglanden dat er per 1 maart 2011 geen wachttijden meer zijn die de wettelijke norm van maximaal 9 weken overschrijden. Daar wordt nu gewerkt aan het verder terugdringen van de wachttijden bínnen de wettelijke norm voor de geïndiceerde zorg, naar maximaal 6 weken (zie: www.haaglanden.nl). Ten aanzien van de gemeentelijke voorzieningen is blijvende aandacht voor wachttijden en wachtlijsten wenselijk. De druk op lokale voorzieningen is onverminderd hoog. Zo is in 2010 bij het Jeugd Interventie Team (JIT) een te lange rij wachtenden ontstaan. Door zorgvuldig wachtlijstbeheer, bestaande uit scherpe prioriteitstelling en low-profilecontacten bij minder ernstige problemen, wordt deze wachtlijst aangepakt. Waar nodig wordt doorverwezen naar het maatschappelijk werk of vindt extra inzet plaats. Mevrouw De Groot Op de vragen 23 t/m 27 van mevrouw De Groot over de relatie tussen dierenmishandeling en (huiselijk) geweld tussen mensen is in de brief van stadsgewest Haaglanden reeds een antwoord gegeven vanuit het gezichtspunt van de regionale jeugdzorg. Ik wil daar mijnerzijds vanuit het
Haags perspectief het volgende over kwijt. Het verband tussen dierenmishandeling en (huiselijk) geweld tussen mensen is eerder aan de orde geweest in de gemeenteraad en de raadscommissie Bestuur. Dat heeft geresulteerd in een uitvoerige brief van burgemeester Van Aartsen over dit thema (brief van 1 februari 2011 met als onderwerp Rapport Cirkel van Geweld BSD/2011.12 RIS 178628). Kort samengevat komen de conclusies van de heer Van Aartsen neer op: 1. de erkenning van een relatie tussen dierenmishandeling en (huiselijk) geweld tussen mensen, 2. het belang van meer aandacht voor dit verband bij betrokken professionals zoals politie, dierenartsen en hulpverleners; zonder hiervoor nieuwe structuren in het leven te roepen, 3. het voornemen om contact op te nemen met betrokken professionals om de informatieuitwisseling over dit onderwerp te bevorderen, óók over voorkomende gevallen, en eind 2011 verslag te doen van de stand van zaken. Bij deze conclusies van de burgemeester sluit ik me volledig aan. Eveneens heb ik inmiddels kennis genomen van de inwerkingtreding van een landelijke meldcode voor dierenartsen dit voorjaar. Dit betekent dat bij dierenmishandeling en een vermoeden dat er meer aan de hand is de dierenartsen voortaan zullen aankloppen bij een Steunpunt Huiselijk Geweld (zie voorpagina AD Haagsche Courant 9 februari 2011). De heer Van Doorn Vraag 28 van de heer Van Doorn over de voortgangsrapportage m.b.t. de transitie van de jeugdzorg is beantwoord door stadsgewest Haaglanden. In de bijeenkomst van de commissie Samenleving van 19 januari 2011 heb ik aangekondigd halfjaarlijks over de voortgang van de transitie van de jeugdzorg van Haaglanden naar de gemeente te willen rapporteren. En verder zo vaak als nodig is. Tijdens diezelfde bijeenkomst heb ik een antwoord gegeven op de vraag (29) naar de toekomstige financiële vormgeving voor zo ver dat nu al mogelijk is. Ik heb aangegeven dat in het regeerakkoord wordt gestreefd naar één financieringssysteem voor de preventieve jeugdzorg (nu gemeente), de geïndiceerde jeugdzorg (nu Haaglanden), de zorg voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking (nu AWBZ), de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (nu Zorgverzekeringswet) en de gedwongen jeugdzorg (nu Justitie). In het regeerakkoord is sprake van een gefaseerde overheveling naar de gemeenten, inclusief het gedwongen kader (jeugdbescherming en jeugdreclassering). Het gaat landelijk om bruto 3 miljard euro, waarop een korting wordt toegepast van 10%. Vanaf 2015 zal bij uithuisplaatsing een eigen bijdrage van 3400 euro in rekening worden gebracht. De precieze bedragen per gemeente zijn nog niet bekend, evenmin als de verdeelsystematiek. Uitgaande van een gemiddeld aandeel van 3 tot 4 procent, gaat het voor Den Haag om zo n 100 miljoen euro per jaar. - Vraag 30 over de aanwezige kennis en deskundigheid t.a.v. de jeugdzorg is gesteld aan Haaglanden. Zie het antwoord in de brief van het stadsgewest. Met vraag 31 wordt geïnformeerd naar hetzelfde onderwerp, maar dan voor de Haagse situatie. Zowel op ambtelijk en bestuurlijk als op uitvoerend niveau is er al veel kennis en deskundigheid bij de gemeente voorhanden. Tal van dwarsverbanden en vormen van samenwerking dragen daaraan bij. De Centra voor Jeugd en Gezin, waarin concreet en praktisch samen wordt opgetrokken, hebben in dit opzicht zeker een belangrijke katalyserende rol gespeeld. In het transitie-proces zal tevens veel expertise mee over komen. En waar nodig zal de gewenste deskundigheid worden aangevuld.
- De vragen 32 t/m 37 zijn expliciet gesteld aan stadsgewest Haaglanden en worden in de brief van de heer Buddenberg beantwoord. - Vraag 38 betreft de wenselijkheid van voorlichting/preventie rond inteelt. Stadsgewest Haaglanden gaat in haar beantwoording uitgebreid in op deze vraag. Vanuit de Haagse optiek doe ik twee constateringen: 1. Er worden rond het thema huwelijken tussen bloedverwanten in Den Haag door de GGD geen speciale voorlichtings- of preventieprogramma s uitgevoerd. 2. De GGD heeft geen gegevens over aantallen huwelijken tussen bloedverwanten. Uitspraken over de mate waarin dit als een substantieel probleem in de gezondheidszorg ervaren wordt, kunnen niet gedaan worden. Wel is het onderwerp als zodanig op de zogenoemde signalenlijst bij epidemiologie geplaatst. Mochten er in de toekomst uit de stad of op basis van onderzoeken serieuze aanwijzingen komen dat er sprake is van risico s voor de gezondheid van groepen bewoners dan wordt er zeker aandacht aan besteed.