ECLI:NL:CRVB:2015:4862

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2014:2709

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2015:436

ECLI:NL:CRVB:2015:4317

ECLI:NL:CRVB:2017:1708

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:CRVB:2017:228

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:CRVB:2017:1803

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2013:1259

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:CRVB:2017:1689

ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2016:1612

ECLI:NL:RBDHA:2016:3980

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:CRVB:2016:3593

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:CRVB:2014:1372

ECLI:NL:CRVB:2013:1059

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:CRVB:2015:4216

ECLI:NL:CRVB:2010:BL1684

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:CRVB:2017:554

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBZWB:2017:4537

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2016:3643

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

JURISPRUDENTIE --- Zfw

ECLI:NL:CRVB:2017:2709

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1584

ECLI:NL:CRVB:2016:4097

ECLI:NL:CRVB:2016:3039

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2011:BR3572

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 april 2008, 07/1916 (hierna: aangevallen uitspraak)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2012:BX1183

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:CRVB:2014:2895

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:CRVB:2014:3947

ECLI:NL:CRVB:2014:1109

ECLI:NL:CRVB:2011:BU2129

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2008:BC5947

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2015:4862 Instantie Datum uitspraak 23122015 Datum publicatie 07012016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 14/6923 WTCG Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming op grond van de Wtcg voor het jaar 2012, is ten onrechte afgewezen. De Raad leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever een forfaitaire regeling heeft willen treffen voor een op uitvoerbare wijze te bepalen doelgroep en zonder een rechtstreekse verbinding tussen de tegemoetkoming en de door de doelgroep te maken kosten. Appellant en zijn partner hebben in 2012 meer dan 26 weken huishoudelijke zorg gekregen gedurende vier uren per week. Gelet op deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat appellant voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 van het Btcg. Geen reden om aan te nemen dat appellant niet aan de draagkrachttoets voldoet. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJB 2016/166 Uitspraak 14/6923 WTCG Datum uitspraak: 23 december 2015 Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2014, 14/5389 (aangevallen uitspraak) Partijen: [Appellant] te [woonplaats] (appellant) CAK PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. E.M.T. Korff hoger beroep ingesteld.

CAK heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak van appellant met kenmerk 14/5093 WTCG plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Korff. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.W.M. Boelee. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant voert met zijn partner [naam partner] (de partner) een gezamenlijke huishouding. 1.2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (college) heeft op 29 november 2011 op naam van de partner op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van zorg in natura voor de periode 29 november 2011 tot en met 24 november 2013. Het college heeft in een besluit van 26 september 2014 op naam van de partner verklaard dat het besluit van 29 november 2011 tevens betrekking heeft op appellant. 1.3. Uit de administratie van CAK blijkt dat RSN Thuiszorg ten behoeve van de partner in 2012 (nagenoeg) iedere week huishoudelijke zorg heeft gedeclareerd. TSN Thuiszorg heeft op 27 oktober 2014 verklaard dat appellant en zijn partner in 2012 ieder meer dan 26 weken huishoudelijke verzorging hebben ontvangen gedurende vier uur per week. 1.4. CAK heeft de partner op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2012 een tegemoetkoming toegekend. 1.5. CAK heeft op 27 februari 2014 de aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming op grond van de Wtcg voor het jaar 2012 afgewezen. 1.6. Bij beslissing op bezwaar van 21 mei 2014 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft CAK ten grondslag gelegd (voor zover nu van belang) dat de besluiten voor huishoudelijke hulp op naam staan van de partner en dat niet van belang is dat beiden gebruik maken van die vorm van zorg. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank verwezen naar zijn eerdere uitspraak 14/2792 voor het jaar 2011. De verandering in de tenaamstelling bij het collegebesluit van 26 september 2014 doet er niet aan af dat de zorg in 2012 feitelijk is verleend aan de partner. 3. In hoger beroep hebben partijen hun in beroep ingenomen stelling herhaald en nader onderbouwd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wtcg (tekst 2012) luidt, voor zover van belang, als volgt:

Recht op een van de draagkracht afhankelijke tegemoetkoming van het CAK heeft degene die in het berekeningsjaar behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen groep van personen: ( ) c. die gebruik maken van een individuele voorziening, die beoogt hen in staat te stellen een huishouden te voeren als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Artikel 2a van de Wtcg beperkt de kring van gerechtigden tot personen die voldoen aan de draagkrachttoets. 4.2. De in de Wtcg genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Btcg). Artikel 2, van het Btcg (tekst 2012) luidt, voor zover van belang, als volgt: 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt 290, indien de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, jonger was dan 65 jaar of 65 jaar is geworden ( ) en: ( ) i. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer gedurende één tot tien uren per week in natura huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen of daartoe op grond van een indicatiebesluit was aangewezen en een persoonsgebonden budget heeft ontvangen, met dien verstande dat voor het vaststellen van de periode van 26 weken wordt aangesloten bij de indeling in weken als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, ( ) 4.3. De Memorie van toelichting bij het voorstel van de Wtcg vermeldt het volgende (Kamerstukken II 2008 2009, 31 706, nr. 3, blz. 5): 3.2.1 Een nieuwe doelgroepgerichte forfaitaire regeling De wet heeft tot doel chronisch zieke en gehandicapte verzekerden die geconfronteerd worden met meerkosten door problemen die zij met hun gezondheid ervaren, tegemoet te komen voor die meerkosten. Deze meerkosten zijn niet de kosten van zorg die wordt gefinancierd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat om bijkomende kosten waarmee chronisch zieken of gehandicapten te maken hebben door de beperkingen die zij ondervinden. Voorbeelden hiervan zijn hogere stookkosten, vervoerskosten voor geneeskundige hulp en extra kosten voor kleding of beddengoed. ( ) Hierbij is het van belang de doelgroep goed af te bakenen. Problematisch daarbij is dat er geen gestandaardiseerde definitie van chronisch zieken en gehandicapten beschikbaar is. 4.4. De Raad leidt uit deze wetsgeschiedenis af dat de wetgever een forfaitaire regeling heeft willen treffen voor een op uitvoerbare wijze te bepalen doelgroep en zonder een rechtstreekse verbinding tussen de tegemoetkoming en de door de doelgroep te maken kosten. 4.5. Bij het beschrijven van de doelgroep heeft de regelgever, voor zover van belang, als rechthebbende aangemerkt degene die in een kalenderjaar gedurende 26 weken of meer huishoudelijke verzorging heeft ontvangen op grond van de Wmo. 4.6. Het college van de gemeente Den Haag heeft op 31 oktober 2013 verklaard dat appellant op grond van zijn beperkingen in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp. Op 26 september 2014 heeft het college bepaald dat het toekenningsbesluit van 29 november 2011

tevens betrekking heeft op appellant. TSN Thuiszorg heeft verklaard dat appellant en zijn partner in 2012 meer dan 26 weken huishoudelijke zorg hebben gekregen gedurende vier uren per week. Gelet op deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat appellant voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 van het Btcg. 4.7. CAK heeft niet betwist dat appellant voldoet aan de draagkrachttoets en aan de partner van appellant een tegemoetkoming op grond van de Wtcg toegekend. De Raad ziet daarom geen reden aan te nemen dat appellant niet aan deze draagkrachttoets voldoet. 4.8. Gelet op 4.1 tot en met 4.7 zal de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigen en bepalen dat CAK aan appellant een tegemoetkoming toekent van 290,. 5.1. De Raad ziet, gelet op het verzoek van appellant en de uitkomst van de procedure, aanleiding CAK te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf 27 februari 2014 tot de dag van de daadwerkelijke uitbetaling. 5.2. De Raad ziet voorts aanleiding CAK te veroordelen in de kosten die appellant heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor het indienen van het bezwaarschrift komt de vergoeding uit op een bedrag van 490,. Voor het indienen van de beroepschriften en het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank en de Raad komt de vergoeding uit op 1.960, (viermaal 490,). Voor de reiskosten van appellant naar de zitting in Utrecht geldt het bedrag van de reiskosten per openbaar vervoer, te weten 35,40. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat CAK aan appellant een tegemoetkoming toekent van 290,; veroordeelt CAK in de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten tot een bedrag van 1.995,40; veroordeelt CAK tot vergoeding van de wettelijke rente als omschreven onder 5.1; bepaalt dat CAK aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal 167, ( 45, en 122,) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015. (getekend) J. Brand

(getekend) I. Mehagnoul AP