ECLI:NL:RBROT:2014:6570

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:CRVB:2012:BW3240

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:CRVB:2013:CA0958

ECLI:NL:RBDHA:2017:3176

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:CRVB:2016:1612

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

ECLI:NL:RBDHA:2016:2145

ECLI:NL:RBZWB:2016:8065

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:RBROT:2014:6963

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBDHA:2015:16286

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035


ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:CRVB:2014:819

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

ECLI:NL:RBOBR:2013:2706

Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 25 oktober 2011

ECLI:NL:RBROT:2014:5233

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:CRVB:2015:4317

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2015:4862

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Transcriptie:

ECLI:NL:RBROT:2014:6570 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 05-08-2014 Datum publicatie 19-12-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie ROT-13_05012 Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2016:2150, Overig Socialezekerheidsrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Eiseres behoort tot de categorie van kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privéleven. De aan eiseres geboden maatschappelijke opvang wordt in het licht van artikel 8 van het EVRM in de gegeven omstandigheden toereikend geacht. Voor een verdergaande opvang dan wel toelating tot een andere door eiseres gewenste vorm van maatschappelijke opvang bestaat geen noodzaak. Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning 20, geldigheid: 2007-01-01 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8, geldigheid: 1998-11-01 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl Rechtbank Rotterdam Team Bestuursrecht 1 Zaaknummer: ROT 13/5012 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2014 in de zaak tussen [eiseres], te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder, gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop Bij besluit van 19 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres toegang verleend tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bij besluit van 19 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G. Samson en J. Baks (medewerkers Afdeling Stedelijke Zorg). Overwegingen 1. Eiseres is een 30-jarige vrouw, die naar eigen zeggen uit Burundi komt. Haar asielaanvraag is afgewezen en sinds 23 december 2009 kan zij uit Nederland worden verwijderd (GBA-verblijfscode 98). Bij besluit van 29 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 oktober 2010 om onder meer toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo, op basis van een advies van de GGD van 21 december 2010, afgewezen. Bij brief van 7 februari 2011 heeft eiseres wederom verzocht haar toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Deze aanvraag is bij besluit van 1 maart 2011 afgewezen. Sinds 1 september 2011 verbleef eiseres op grond van buitenwettelijk beleid in opvanglocatie De Brug. Bij brief van 29 januari 2013 heeft eiseres verzocht om een heroverweging van het GGD-advies van 21 december 2010. Daartoe heeft zij verwezen naar een brief van 5 juli 2012 van psychologe mevrouw A.H. Tammes, werkzaam bij PsyQ te Rotterdam. In deze brief wordt met betrekking tot de psychische problematiek van eiseres gesteld dat het voor een positief effect van de behandeling noodzakelijk is dat eiseres de beschikking krijgt over een eigen ruimte, waar zij objectief veilig is, zodat kan worden gewerkt aan het verkrijgen van een gevoel van subjectieve veiligheid. Op 11 maart 2013 heeft S. Spanjersberg, GGD-arts, een nieuw medisch advies uitgebracht. Dit advies luidt als volgt: Er dient opvang te zijn met bed, bad en brood, zoals in De Brug geboden wordt. Wel is het gelet op de aard en de ernst van de medische problematiek aan te bevelen dat belanghebbende een eigen slaapkamer c.q. afgescheiden slaapruimte heeft. 2. Bij het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat haar reeds eerder toegang is verleend tot De Brug op grond van buitenwettelijk beleid. Door middel van dit besluit wordt alsnog toegang verleend met inachtneming van onder meer artikel 20 van de Wmo, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het medisch advies van 11 maart 2013. Verder is meegedeeld dat de keuringsarts een eigen slaapkamer heeft aanbevolen, maar dat het niet mogelijk is eiseres in De Brug een eigen slaapkamer te geven vanwege het maximaal aantal bewoners. Er is wel voor gezorgd dat eiseres apart kan slapen, in die zin dat zij slaapt in een

afgescheiden ruimte binnen de slaapzaal voor vrouwen, waar plaats is voor zes personen, waarbij nu drie vrouwen gebruik maken van de slaapzaal. Er is een situatie gecreëerd die zoveel mogelijk aansluit bij de aanbeveling van de arts, aldus verweerder. 3. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zo goed als mogelijk wordt opgevangen binnen de gegeven mogelijkheden en dat hiermee wordt voldaan aan de positieve verplichting op grond van artikel 8 EVRM om haar te ondersteunen. 4. Eiseres voert - onder verwijzing naar de onder 1. genoemde brief van 5 juli 2012 van psychologe Tammes en het medisch advies van 11 maart 2013 van GGD-arts Spanjersberg alsmede naar brieven van haar behandelend psychiater, dr. D.J. Vinkers - aan dat de geboden opvang in De Brug niet toereikend is. Haar behandelaars en de GGD hebben geconcludeerd dat zij getraumatiseerd is en voor haar objectieve veiligheid over een eigen, afsluitbare ruimte dient te kunnen beschikken. De stelling van verweerder dat een dergelijke opvang in De Brug niet is te realiseren, is in beleid gevatte onwil. Verweerder heeft de beschikking over opvang die wel geschikt is voor eiseres, maar wil haar op grond van haar verblijfsstatus daartoe geen toegang geven. Eiseres slaapt op een zaal met andere vrouwen, in een kamer die niet afsluitbaar is. Dit brengt schade toe. Vanwege een tweetal branden in De Brug, in december 2013 en op 14 januari 2014, durft eiseres niet meer in de opvang te verblijven. Zij zwerft nu of verblijft tijdelijk bij kennissen. Eiseres is van mening dat verweerder de positieve plicht heeft om iemand te beschermen vanwege medische problematiek en kwetsbaarheid in het licht van artikel 8 van het EVRM. Verweerder doet dit niet adequaat en schendt daarmee zijn positieve plicht. Eiseres meent voorts dat het mogelijk moet zijn om haar in een andere Wmo-instelling onder te brengen. In dat geval hoeft zij geen genoegen te nemen met een situatie die zoveel mogelijk aansluit bij de aanbeveling van de GGD-arts. 5. In zijn uitspraak van 17 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7347, heeft de Centrale Raad van Beroep het volgende overwogen (r.o. 4.2): ( ) Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 december 2008 (LJN BG8776) heeft overwogen, merkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als the very essence van het EVRM aan. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Dit artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging in het privéleven te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook aan het recht op eerbiediging van het privéleven inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborging ervan. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime margin of appreciation toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkenen. De Raad wijst in dit verband onder meer op het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05 (EHRC 2008, 91). 6. Niet in geschil is dat eiseres behoort tot de categorie van kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privéleven. Ter beoordeling staat of de aan eiseres geboden maatschappelijke opvang in het licht van dit artikel toereikend kan worden geacht. Eiseres heeft terecht gesteld dat de beoordeling van de toereikendheid van de opvang niet geschiedt in het licht van de opvang die verweerder feitelijk ter beschikking staat in bestaande opvanglocaties zoals in dit geval De Brug. Op grond van de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting is verweerder gehouden toereikende opvang te bieden. Zou de

opvang in de beschikbare locaties niet toereikend zijn, dan is verweerder gehouden elders of op andere wijze toereikende opvang te realiseren. 7. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de woonsituatie in De Brug bestaat uit aparte slaapzalen voor mannen en vrouwen. Er zijn twee slaapzalen voor vrouwen. In elke (afsluitbare) zaal kunnen zes personen verblijven, verdeeld over drie stapelbedden. Eiseres beschikt over een eigen sleutel voor haar slaapzaal. De stapelbedden worden door middel van houten wanden van elkaar gescheiden. Eiseres heeft een ruimte voor twee personen/een stapelbed voor zichzelf. De slaapzalen zijn niet volledig bezet. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd verklaard dat eventueel kan worden bekeken of een extra houten schot vanaf de vloer tot aan het plafond kan worden geplaatst, met een deur. Op deze manier kan de door eiseres gebruikte ruimte volledig van de rest van de slaapzaal worden afgescheiden. Voordat verweerder deze voorziening treft, moet eiseres zich wel in De Brug melden. 8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat op basis van de medische gegevens moet worden geconcludeerd dat in haar geval alleen een afsluitbare, exclusief voor haar toegankelijke ruimte, zoals een eigen slaapkamer, als een toereikende vorm van opvang wordt aangemerkt. In de brief van psychologe Tammes wordt gesproken over een eigen ruimte. De GGD-arts Spanjersberg adviseert een eigen slaapkamer cq. een afgescheiden slaapruimte. In de brief van 28 augustus 2012 van behandelend psychiater dr. Vinkers wordt vermeld dat het voor de klachten van eiseres belangrijk is dat zij in een rustiger omgeving kan worden opgevangen dan thans (in de huidige opvang, De Brug) het geval is. In zijn brief van 27 januari 2014 verklaart dr. Vinkers dat de angstklachten van eiseres zijn verergerd na de brand in de opvanglocatie. Uit deze stukken blijkt niet zonder meer dat de thans geboden opvang qua woonsituatie onvoldoende is. Eiseres kan in De Brug immers - conform het advies van de psychologe en de GGD-arts - beschikken over een eigen, afgescheiden ruimte in een afsluitbare slaapzaal. Bovendien heeft verweerder zich bereid verklaard een verdergaande voorziening te treffen, waarmee eiseres zich geheel van haar kamergenoten kan afzonderen. Daarbij komt ook dat de psychiater niet nader benoemt aan welke criteria een rustiger omgeving naar zijn mening zou moeten voldoen. In dit verband wordt met betrekking tot de aangegeven toegenomen angstklachten vanwege de branden in De Brug opgemerkt, dat naar aanleiding van deze incidenten (waarbij een plank van de televisiekast werd beschadigd respectievelijk een deel van een wand in de lockerruimte is verschroeid) camera s zijn geplaatst en extra bewaking is ingezet ter bevordering van de veiligheid. 9. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van 1 juli 2013 van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam, blijkt dat eiseres in het kader van de zogenaamde opvang met bed, bad en brood, zoals in de Brug wordt geboden, naast haar eigen slaapplaats, ook maaltijden, leefgeld en een openbaar vervoerskaart kreeg. Daarnaast kon eiseres aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg en medicatie. 10. De rechtbank acht de aan eiseres geboden maatschappelijke opvang in het licht van artikel 8 van het EVRM in de gegeven omstandigheden toereikend. Voor een verdergaande opvang dan wel toelating tot een andere door eiseres gewenste vorm van maatschappelijke opvang bestaat geen noodzaak. 11. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond. 12. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014. griffier rechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.