ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1136

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2014:2895

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2006:AY6596

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7542

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2012:BV2849

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

ECLI:NL:CRVB:2014:3352

ECLI:NL:CRVB:2011:BR3572

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3016

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2015:2058

ECLI:NL:CRVB:2017:2145

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2017:2335

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:CRVB:2011:BU2129

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2015:1257

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2015:1758

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2008:BG7278

ECLI:NL:CRVB:2011:BP8635

ECLI:NL:CRVB:2017:1448

ECLI:NL:CRVB:2013:CA0958

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2016:2577

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

ECLI:NL:CRVB:2016:689

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2016:1213

ECLI:NL:CRVB:2016:3039

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:CRVB:2014:2564

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2015:321

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2015:420

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:CRVB:2016:3834

ECLI:NL:CRVB:2014:3351

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:CRVB:2015:1003

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

ECLI:NL:CRVB:2016:5132

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:CRVB:2017:2012

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2017:1689

ECLI:NL:CRVB:2017:1253

ECLI:NL:CRVB:2007:BA5045

ECLI:NL:CRVB:2008:BC6184

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1136 Instantie Datum uitspraak 12-04-2011 Datum publicatie 14-04-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 08/6868 WWB + 09/4271 WWB Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Maatregelen: verlaging bijstand 100% gedurende een maand en verlaging bijstand 100% gedurende twee maanden. Niet voldaan aan verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 08/6868 WWB 09/4271 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraken van de rechtbank `s-gravenhage van 20 oktober 2008, 08/2213 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 17 juni 2009, 08/7220 (hierna: aangevallen uitspraak 2) in de gedingen tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: College) Datum uitspraak: 12 april 2011 I. PROCESVERLOOP

Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. In deze uitspraak wordt onder het College tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas. Appellant heeft hoger beroepen ingesteld. Het College heeft verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.J. de Deugd, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Boere, werkzaam bij de gemeente Zuidplas. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij besluit van 24 april 2006 heeft het College appellant met ingang van 18 januari 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend. Daarbij heeft het College aan appellant meegedeeld dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB op hem van toepassing zijn. 1.2. Bij brief van 24 augustus 2006 heeft het College appellant een mede door hem ondertekend trajectplan opgestuurd. In dit trajectplan is opgenomen dat eerst een periode van arbeidsmarktoriëntatie zal gelden om de mogelijkheid te onderzoeken om als zelfstandig psycholoog te starten. Omdat dit niet tot resultaat leidde is het College overgegaan tot de volgende fase uit het trajectplan, de bemiddeling naar betaald werk. In dat kader is re-integratiebureau Fasos (Fasos) ingeschakeld. 1.3. Bij besluit van 28 november 2007 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 november 2007 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB niet is nagekomen omdat hij tijdens een gesprek met Fasos op 23 oktober 2007 geweigerd heeft algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. 1.4. Bij besluit van 20 februari 2008 (besluit 1) heeft het College het bezwaar van appellant gegrond verklaard, de (wettelijke) grondslag van de maatregel gewijzigd, maar de maatregel op zich gehandhaafd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB niet is nagekomen. 2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het tegen besluit 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft aanleiding gezien besluit 1 te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de gewijzigde grondslag in besluit 1. De rechtbank heeft zich wel kunnen verenigen met (de grondslag van) de opgelegde maatregel. 3.1. Nadat het traject bij Fasos beëindigd is, heeft het College de organisatie EduPer verzocht advies uit te brengen over de invulling van de op appellant rustende arbeidsverplichting. Blijkens de rapportage van 5 december 2007 van S. Afman heeft EduPer geadviseerd appellant aan te melden bij Werkcenter, omdat dit de kortste weg naar werk is. Tevens dient volgens EduPer te worden onderzocht of er vanuit de gemeente hulp kan worden geboden bij het opzetten van een eigen praktijk als psycholoog. 3.2. In vervolg op dit advies is appellant uitgenodigd voor een intakegesprek bij Werkcenter, eerst op

5 februari 2008 en daarna nogmaals op 13 februari 2008. Beide afspraken heeft hij afgezegd wegens ziekte. Appellant is vervolgens uitgenodigd voor een intakegesprek bij Werkcenter op 12 maart 2008. Nadat appellant op 10 maart 2008 schriftelijk had bericht de uitnodiging niet zonder meer te accepteren omdat hij eerst een gesprek wil met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, is hij niet verschenen op het intakegesprek van 12 maart 2008. 3.3. Hierin heeft het College aanleiding gezien om bij besluit van 13 mei 2008 de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2008 voor de duur van twee maanden met 100% te verlagen. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB niet is nagekomen, alsmede dat sprake is van recidive. 3.4. Bij besluit van 22 augustus 2008 (besluit 2) heeft het College het tegen het besluit van 13 mei 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het tegen besluit 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 5. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd, wat betreft de aangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. 6. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd tot de volgende beoordeling. Voor een weergave van de toepasselijke bepalingen uit de WWB en de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel (Afstemmingsverordening) verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. 6.1. Ten aanzien van de aangevallen uitspraak 1 6.1.1. Het College heeft aan besluit 1 ten grondslag gelegd dat appellant de verplichting tot gebruikmaking van de hem aangeboden voorziening, namelijk bemiddeling naar twee concreet voorgestelde vacatures, niet is nagekomen. Daarbij heeft het College meegewogen dat appellant alle verantwoordelijkheid voor het achterhalen van concrete informatie over de aangeboden vacatures bij het College heeft gelegd. De vertegenwoordiger van het College heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat daarbij met name een rol heeft gespeeld de houding van appellant tijdens het gesprek op 23 oktober 2007 met de heer Tulaseket van Fasos, als gevolg waarvan de bemiddeling naar de voorgestelde vacatures niet tot stand is gekomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het feit dat de bemiddeling niet tot stand is gekomen hem niet te verwijten is. In dat kader heeft appellant gesteld dat hij tot en met het laatste contact met Fasos op 23 oktober 2007 alle medewerking aan het re-integratietraject heeft verleend, dat het gesprek op 23 oktober 2007 in een intimiderende sfeer verliep, dat hem onduidelijk is gebleven om wat voor soort vacatures het ging, omdat in het gesprek elke ruimte ontbrak om vragen te stellen over de aard van de aangeboden vacatures en de daaraan verbonden arbeidsvoorwaarden, en dat hij als gevolg van fysieke klachten de aangeboden werkzaamheden niet kon verrichten. 6.1.2. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank dat appellant zijn verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening niet is nagekomen. De gedingstukken bieden voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit te wijten is aan de door appellant tijdens het gesprek van 23 oktober 2007 met de heer Tulaseket van Fasos aangenomen houding. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat uit het rapport van Fasos over het gesprek van 23 oktober 2007 blijkt dat de heer Tulaseket in de loop van het gesprek de klantmanager van appellant, de heer H. Mekes, bij het gesprek betrokken heeft om appellant over te halen in te gaan op de aangeboden vacature(s). De Raad is, mede gelet op de toelichting van de vertegenwoordiger van het College ter zitting over de gang van zaken tijdens dergelijke gesprekken, van oordeel dat uit het betrekken van de klantmanager bij het gesprek ten minste afgeleid kan

worden dat appellant niet de medewerking verleende die van hem verwacht mocht worden. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat appellant tijdens het gesprek op 23 oktober 2007 voldoende duidelijk is geworden wat de aangeboden vacatures inhielden, zodat hij bemiddeling niet kon weigeren op de grond dat de inhoud van de vacatures hem onvoldoende duidelijk was. De Raad wijst er in dit kader op dat appellant in een brief van 4 november 2007, die hij verstuurde naar aanleiding van een brief van het College waarin hij in de gelegenheid werd gesteld de tijdens het gesprek van 23 oktober 2007 aangeboden vacature(s) alsnog te aanvaarden, uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij fysieke beperkingen heeft die hem belemmeren het door de heer Tulaseket aangeboden (soort) werk te verrichten. Bovendien heeft appellant tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat de aangeboden vacatures geen van allen in zijn planning voor een serieuze carrière liggen en dat het niet echt leuk werk was, waaruit naar het oordeel van de Raad in ieder geval blijkt dat appellant (voldoende) bekend was met de aard en inhoud van de aangeboden vacatures. Dat tijdens het gesprek op 23 oktober 2007 geen duidelijkheid ontstond over (onder andere) de arbeidsvoorwaarden van de vacatures, is naar het oordeel van de Raad inherent aan het feit dat Fasos slechts bemiddelt naar werk. Duidelijkheid daarover zal eerst kunnen worden verkregen tijdens de (sollicitatie)gesprekken met de potentiële werkgevers. De Raad overweegt tot slot dat appellant zijn stelling dat hij de aangeboden vacatures wegens fysieke klachten niet kon verrichten niet heeft onderbouwd met medische stukken. Bovendien acht de Raad in dit kader van belang dat uit onderzoek op 20 maart 2006 door verzekeringsarts P.B. Deinum, verbonden aan WOSM, is gebleken dat sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en dat appellant slechts enige medische beperkingen kent op basis van karakter en persoonlijkheid. De Raad ziet dan ook in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat hem niet te verwijten is dat hij niet is ingegaan op de aangeboden vacatures. 6.1.3. Uit het voorgaande volgt dat appellant de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, neergelegde verplichting niet is nagekomen en dat het niet nakomen van deze verplichting hem kan worden verweten. Het College was daarom ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, gehouden om de bijstand met inachtneming van de Afstemmingsverordening te verlagen. In overeenstemming met die verordening heeft het College de bijstand verlaagd met 100% voor de duur van een maand. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant aanleiding hadden moeten geven om de verlaging op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening op een lager percentage vast te stellen. 6.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak 1, niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 7.1. Ten aanzien van de aangevallen uitspraak 2 7.1.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van het horen van de door hem aangemelde getuige Afman, werkzaam bij EduPer. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de rechtbank in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:63, tweede lid, van de Awb, om af te zien van het horen van Afman als getuige. De Raad onderschrijft de door de rechtbank op dit punt gebezigde overwegingen. 7.1.2. De Raad is van oordeel dat het College de verwijzing van appellant naar Werkcenter, gelet op de aard en de doelstelling daarvan, terecht heeft aangemerkt als een re-integratievoorziening in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Appellant was dan ook verplicht gebruik te maken van deze door het College aangeboden voorziening. Dat appellant zelf een andere, door hem als structureel aangemerkte, oplossing voor ogen stond om uit de bijstand te geraken is daarbij niet relevant. 7.1.3. Het College heeft aan besluit 2 ten grondslag gelegd dat appellant de verplichting tot

gebruikmaking van de aangeboden voorziening, namelijk het verschijnen op het intakegesprek op 12 maart 2008 bij Werkcenter, niet is nagekomen. In hoger beroep heeft appellant met name betoogd dat hij zich er niet toe kon zetten in te gaan op de uitnodiging voor genoemd intakegesprek. Ter zitting van de Raad heeft hij toegelicht dat hij daarmee bedoelt dat het werk van Werkcenter niet zijn type werk is, dat het te maken heeft met Werkcenter als zodanig, dat Werkcenter een organisatie betreft die mensen ondersteunt met een ruime achterstand tot de arbeidsmarkt en dat hij daartoe niet gerekend kan worden en dat hij niet past bij het soort mensen dat door Werkcenter ondersteund wordt. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangevoerde bezwaren zodanig zwaarwegend zijn, dat van hem niet verlangd had mogen worden te verschijnen op het intakegesprek bij Werkcenter op 12 maart 2008. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat appellant niet met medische stukken onderbouwd heeft dat hij als gevolg van fysieke beperkingen op termijn zou uitvallen voor de bij Werkcenter te verrichten werkzaamheden. De Raad volstaat op dit punt met een verwijzing naar hetgeen hij daaromtrent heeft opgemerkt in 6.1.2 (slot). 7.1.4. Uit het voorgaande volgt dat appellant de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, neergelegde verplichting niet is nagekomen en dat het niet nakomen van deze verplichting hem kan worden verweten. Het College was daarom ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden om de bijstand met inachtneming van de Afstemmingsverordening te verlagen. In overeenstemming met die verordening heeft het College de bijstand verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant aanleiding hadden moeten geven om de verlaging op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening op een lager percentage vast te stellen of in duur te beperken. 7.2. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak 2, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt. 8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten; Bevestigt de aangevallen uitspraak 2. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2011. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) R. Scheffer. HD