VRAGENLIJST HAALBAARHEIDSPROTOCOL

Vergelijkbare documenten
Monitoring Nut en noodzaak van het in beeld brengen en houden van exoten. Baudewijn Odé en Jeroen van Zuidam

Overeenkomst tussen de provincie Oost-Vlaanderen en RATO vzw voor de bestrijding van terrestrische exoten

nr. 820 van TINNE ROMBOUTS datum: 20 juli 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE Invasieve exoten - Bestrijding

Ervaringen met de bestrijding van reuzenbalsemien. 13 september 2011

1nvexo. Interreg Vlaanderen Nederland. minder invasieve planten en dieren. Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

Omgaan met exoten. een controversiële en beladen discussie. Gerard Oostermeijer

Invasieve uitheemse planten in het beheer

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Samenwerken rond het terug dringen van woekerende (invasieve) planten in Noord- Limburg

drijvende waterweegbree in Limburg An Leyssen, Luc Denys, Jo Packet, Karen Cox, Anne Ronse

nr. 33 van TINNE ROMBOUTS datum: 12 oktober 2016 aan GEERT BOURGEOIS Stedenbouwkundige vergunningsaanvragen - Archeologienota's

6/4/2010. Beleidscyclus. Opzet van de presentatie. En wat doet het Team Invasieve Exoten? Wiebe TIE bestaat uit: José Tom. Team Invasieve Exoten

Opzet van de presentatie. Beleidscontext Team Invasieve Exoten Risicoanalyses Maatregelen Water gerelateerde projecten Juridische vragen Afsluiting

ORGANISATIE van de MUSKUSRATTENBESTRIJDING in de PROVINCIE WEST-VLAANDEREN

Aquatische exoten. Didier Soens Directeur dienst Waterbeleid Provinciebestuur Antwerpen. Departement Leefmilieu. Departement Leefmilieu

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Belgisch Biodiversiteits Platforum

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

ORGANISATIE VAN DE BESTRIJDING in de provincie West-Vlaanderen. Samenwerking met de gemeenten en de polderbesturen

Lezing waterschap en exoten bestrijding

plage-lestijden onderwijzer

Watercrassula en Grote waternavel. Paul Hendriks en Saskia de Vries

RISICO'S EN REGULERING VAN BIOLOGISCHE GEWASBESCHERMING. Patrick DE CLERCQ

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Wildernistrek E.G.C. van Uchelen Reeweg GA VLEDDER. Datum 19 juni 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS

Toepassingsmogelijkheden van edna voor het opsporen van invasieve exoten. Jeroen van Delft & Jelger Herder Driebergen - Zeist, 14 juni 2017

Notitie. Quickscan natuuronderzoek. Parallelweg 9 in Neede. In het kader van de Flora- en faunawet. oktober rapportnr: 13477

ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS IN HET GEWOON VOTLIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS

Aanpak Invasieve exoten. Henk Siebel mei 2014

Invasieve exoten in de tuin. KNPV Najaarsbijeenkomst, 22 november 2018

Jachtplannen in Vlaanderen. Kenniscentrum HVV

ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS

De vroedmeesterpad in Vlaanderen. 28 november 2018 Dries Desloover Agentschap voor Natur en Bos

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Natuurbescherming VS Wet natuurbescherming. Aanpak exoten niet mogelijk Janneke van der Loop

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Bermenplan Assen. Definitief

3. Hoeveel van het WUG op het gewestplan valt onder de volgende categorieën:

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

Perzische berenklauw Heracleum persicum

Bijen en Landschapsbeheer

Japanse duizendknoop Fallopia japonica

ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen.

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Exoten, een beleidsgeschiedenis. Ton Rotteveel

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland

5/02/2018. Wat is knolcyperus? Natuur & gemeentes. Groot aanpassingsvermogen. Land- en tuinbouw PROJECT KNOLCYPERUS

Aantal ademhalingen (per minuut) van een egel tijdens zijn winterslaap

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Doel Met de antwoorden kan de gemeente Wageningen een algemeen beeld formuleren van de groenbeleving door de bewoners van Wageningen Hoog.

Vrijstelling op grond van artikel 65, inzake het middel Dimilin Spuitpoeder 25% (6774N).

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

Oplegnotitie bestrijding Japanse duizendknoop.

Enquete over invasieve Exoten (Invasive Aliens). Graag uw aandacht en hulp gevraagd. Thursday, 22 March :01

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

Wat zijn springzaden? Springzaden in Nederland en Noord-Brabant Gevolgen uitheemse springzaden Bestrijding en monitoring Wat kan jij doen?

Telefoonnummer(s)

Resultaten bevraging van de Logo s. Suggesties voor een betere lokale samenwerking

Ecologisch Werkprotocol

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

Waarom Ecologisch Bermbeheer?

zelf werken aan een waterloop een machtiging aanvragen

situering project - natuurgebied Schansbroek vaststelling zonevreemde activiteiten in natuurgebied

Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011

Boheemse duizendknoop Fallopia x bohemica

Enquête EU invasieve exoten

Ecologische ontsnippering in Vlaanderen: historiek en plannen voor de toekomst

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

15/02/2019. Drie dimensies van kleuterparticipatie

ALTERNATIEVENONDERZOEKSNOTA KLUISBOS

(Invasieve*) exoten wandeling Schothorst

Project optimalisatie aanbod speelzones

1nvexo. Interreg Vlaanderen Nederland. minder invasieve planten en dieren. Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

Programma van maatregelen: Londerzeel - Bloemstraat

M. Snelleman Ds. H. Pauwstraat AC BRIELLE. Datum 30 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Antwoordkaart blauwe vragen

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Provincie Zeeland. Zeeuwse bermen steeds bonter

memo Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst

No regret maatregelen voor de natuur

SVR PROJECTIES VAN DE BEVOLKING EN DE HUISHOUDENS VOOR VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Bestrijding volgens het boekje. 10 Tips voor een verantwoorde aanpak van onkruid, plantenziekten en ongedierte

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus BK NIJMEGEN. Datum 17 november 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Bestrijding Duizendknoop

2.4 Transport. Figuur 21 : Dichtheid van de drie types vee op het niveau van de clusters

De voorgaande sprekers hebben hun bijzondere appreciatie voor het. werk van de hulpverleners uitgesproken. Ik sluit mij daar graag en

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Technische nota. Brussel, december 2011

RAPPORT: QUICKSCAN FLORA EN FAUNA BEERSEWEG 2/TURKAAWEG DIESSEN. PROJECT: versie 2 OPDRACHTGEVER:

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

NOTARISBAROMETER S LANDBOUWGRONDEN LANDBOUWGRONDEN GEMIDDELDE PRIJZEN EN OPPERVLAKTE N 2

Transcriptie:

VRAGENLIJST HAALBAARHEIDSPROTOCOL Hieronder volgt de concrete vragenlijst op basis waarvan de gekoppelde spreadsheet dient ingevuld te worden. De antwoorden worden rechtstreeks in het spreadsheet (gele velden) ingevuld. De genormeerde eindscore en gekoppelde haalbaarheidsklasse is terug te vinden in de groene velden. Ook het betrouwbaarheidspercentage wordt weergegeven. Let op! de overige getallen in de spreadsheet omvatten onder meer tussenscores en wegingsfactoren. Het is niet de bedoeling deze aan te passen.

1. SOORTSPECIFIEKE KENMERKEN 1.1 DE OPSPOORBAARHEID VAN DE SOORT Deelvraag 1.1.a. Hoe vlot is de soort waarneembaar in zijn omgeving? Ter info: voor het beoordelen van deze vraag dient o.a. rekening gehouden te worden met de grootte van 1 volwassen individu (hoe groter, hoe gemakkelijker opspoorbaar), de verstoringsgevoeligheid van de soort, zijn het dag- of nachtdieren, zijn er camera s nodig om de soort te detecteren, zijn het planten met kleurrijke en opvallende bloemen, kan de soort gemakkelijk op basis van de geur gedetecteerd worden, a) heel moeilijk b) moeilijk c) matig d) gemakkelijk e) heel gemakkelijk Deelvraag 1.1.b. In welke mate valt de soort te onderscheiden van andere soorten in zijn omgeving? Wordt de soort of de aanwijzingen op voorkomen van de soort (bij dieren o.a. sporen, uitwerpselen, ) gemakkelijk herkend of kan de soort (of de aanwijzingen op het voorkomen van de soort) gemakkelijk verward worden met een inheemse soort die er heel goed op lijkt of waarvan de aanwijzingen op voorkomen sterk gelijkend zijn. Ter info: er dient hierbij uitgegaan te worden van de mate van herkenning door een niet-specialist, onder andere de mensen die de maatregelen zullen uitvoeren op het terrein. a) Niet of nauwelijks met het blote oog te onderscheiden, in meer dan 75% van de gevallen wordt de soort niet aanzien als een exoot, maar als een inheemse soort; b) Moeilijk te onderscheiden, in 50% tot en met 75 % van de gevallen wordt de soort niet aanzien als een exoot; c) Relatief gemakkelijk te onderscheiden, in 50% tot en met 75 % van de gevallen wordt de soort herkend als een exoot d) Onmiskenbaar te onderscheiden, in meer dan 75% van de gevallen wordt de soort direct herkend als een exoot. 1.2 VOORKOMEN VAN DE SOORT BINNEN HET BESCHOUWDE GEBIED Binnen welk percentage van het gebied komt de invasieve soort voor? Ter info: indien men een soort beoordeelt op Vlaams niveau dient aangegeven te worden binnen hoeveel % van het Vlaams grondgebied de soort momenteel voorkomt. Indien men een soort beoordeelt binnen een specifiek (natuur)gebied dient binnen de grenzen van dit gebied aangegeven te worden binnen hoeveel % van het gebied de soort voorkomt. Op Vlaams niveau kan voor

plantensoorten gebruik gemaakt worden van de Floradatabank van het INBO (flora.inbo.be) of van de verspreidingskaarten in de Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brusselse Gewest. a) Meer dan 75% b) van 50% tot en met 75% c) van 25% tot en met 50% d) Minder dan 25% 1.3 AFSTAND TUSSEN DE POPULATIES Wat is de afstand tussen de meest uiteengelegen populaties binnen het beschouwde gebied (range van het voorkomen van de soort, extent of occurence)? Ter info: de afstand tussen verschillende populaties wordt bepaald door de kortste continue denkbeeldige grens te trekken tussen alle aanwezige populaties. Onderstaande figuur kan hierbij verduidelijkend werken. Indien een soort op Vlaams niveau vb. zowel aan de kust voorkomt als in Limburg zal deze afstand zeer groot zijn, als een soort op Vlaams niveau enkel binnen een deel van een provincie voorkomt zal deze afstand zeer klein zijn. Op gebiedsniveau dient de afstand tussen de populaties in relatie gezien te worden met de grootte van het beschouwde gebied. Figuur: twee voorbeelden (B en C) voor het bepalen van de afstand tussen de meest uiteengelegen populaties in twee situaties (A). De meest uiteengelegen populaties in de situatie links liggen dichter bij elkaar dan deze in de situatie rechts(bron: jr.iucnredlist.org) a) Zeer groot b) Groot c) Matig d) Klein e) Zeer klein

1.4 MATE VAN AGGREGATIE Wat is de mate van aggregatie van de populatie binnen het gebied? Ter info: het verschil met de bovenstaande vraag zit hem er in dat hier gepeild wordt naar de mate van clustering van de populatie. Twee soorten kunnen voorkomen van West-Vlaanderen tot in Limburg waarbij soort 1 slechts twee clusters heeft in het verspreidingspatroon (vb. een cluster in het Vlaamse Houtland en een cluster in de Limburgse Kempen) en soort 2 overal voorkomt binnen deze range (zowel in West- als Oost-Vlaanderen, Vlaams Brabant, Antwerpen en Limburg). a) Wijdverspreid binnen het gebied b) Verschillende clusters binnen het gebied c) 1 cluster binnen het gebied 1.5 DE DICHTHEID VAN DE SOORT Hoeveel individuen van de soort bevinden zich gemiddeld per eenheid oppervlakte? Is het aantal voorkomende individuen groot / klein ten opzichte van normale densiteiten van die soort? Ter info: op Vlaams niveau kan er gewerkt worden met het aantal individuen per kilometerhok. Op kleinere schaal kan een inschatting gemaakt van het aantal individuen per ha (of m²). Voorbeelden: Muggen kunnen voorkomen met een gemiddelde van 100.000 tot 1 miljoen exemplaren per ha. Een voorkomen van 1000 individuen per ha dient hierbij dan als weinig tot zeer weinig beoordeeld te worden. Reuzenbalsemien kan voorkomen met een gemiddelde van 50 à 100 exemplaren per m² bij een dominante bedekking. a) Zeer hoog b) Hoog c) Matig d) Laag e) Zeer Laag 1.6 POPULATIEGROOTTE Wat is het totaal aantal individuen van de soort binnen het beschouwde gebied? a) Zeer groot b) Groot c) Matig d) Klein e) Zeer klein

2. KENMERKEN VAN HET GEBIED 2.1 GROOTTE VAN HET BESMETTE GEBIED Wat is de schaal van het gebied waar men de ingreep (+ controle) wil uitvoeren? Ter info: indien men een soort beoordeelt op Vlaams niveau kan het zijn dat het voorkomen van de soort zich momenteel beperkt tot vb. de duinen of de Kempen. In dit geval zal de schaal van het gebied waar de ingreep dient toegepast te worden niet gelijk zijn aan het volledig Vlaamse grondgebied. Op gebiedsniveau kan het om vrij diverse soorten gebieden gaan, vb. een welbepaald natuurgebied of nationaal park, een waterloop met bijhorende oevers, de wegbermen binnen een gemeente/provincie Wij suggereren om met volgende aannames te werken: 100m waterloop (inclusief beide oevers) = 1ha; 100m wegberm (2 kanten van de weg) = 0,2 ha. In onderstaande tabel worden illustratief een aantal oppervlaktes weergegeven die kunnen gebruikt worden bij het beoordelen van bovenstaande vraag: Vlaams niveau Gebiedsniveau Zeer groot Het hele Vlaamse grondgebied Gebied: meer dan 1000 ha Groot 7.500 km² of meer Gebied: 1000 ha tot en met 500 ha Matig groot 7.500 km² tot en met 2.500 km² Gebied: 500 ha tot en met 100 ha Klein 2.500 km² tot en met 500 km² Gebied: 100 ha tot en met 10 ha Zeer klein Minder dan 500 km² Gebied: minder dan 10 ha a) Het gebied waarbinnen men de soort wil uitroeien/terugdringen is zeer groot b) Het gebied waarbinnen men de soort wil uitroeien/terugdringen is groot c) Het gebied waarbinnen men de soort wil uitroeien/terugdringen is matig groot d) Het gebied waarbinnen men de soort wil uitroeien/terugdringen is klein e) Het gebied waarbinnen men de soort wil uitroeien/terugdringen is zeer klein 2.2 BEREIKBAARHEID VAN HET GEBIED Wat is de mate waarin de populatie(s) binnen het gebied / de deelgebieden bereikbaar zijn? Wat is de bereikbaarheid van de bestrijdingslocatie(s)? a) Het gebied is / de meeste deelgebieden zijn niet bereikbaar b) Het gebied is / de meeste deelgebieden zijn weinig bereikbaar c) Het gebied is / de meeste deelgebieden zijn gemiddeld bereikbaar d) Het gebied is / de meeste deelgebieden zijn goed bereikbaar e) Het gebied is / de meeste deelgebieden zijn zeer goed bereikbaar

2.3 EIGENDOMSTRUCTUUR In welke mate laat de eigendomsstructuur van het gebied / de deelgebieden het toe om actie te ondernemen (het uitvoeren van de beoogde maatregelen + controle en nazorg). Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met het aantal aanpalende eigenaars gezien controle en nazorg ook ter hoogte van de aanpalende gebieden zal moeten gebeuren. Ter info: hierbij dient het aantal eigenaars ingeschat te worden en ook de mate waarin medewerking van de eigenaars kan/mag verwacht worden. vb. stel dat de soort hoofdzakelijk voorkomt in gebieden die in eigendom/beheer zijn door natuurverenigingen / overheid kan een grotere mate van medewerking verwacht worden. Indien maatregelen (+ controle en nazorg) dienen genomen te worden op percelen die hoofdzakelijk in privé-gebruik zijn en een groot aantal eigenaars kennen, kan verwacht worden dat de mate van medewerking moeilijker zal verlopen. We suggereren om rekening te houden met volgende regel: hoe groter het aantal betrokken (privé)eigenaars, hoe complexer de uitvoering zal zijn en hoe kleiner de kans op een vlotte samenwerking. a) Op basis van de eigendomsstructuur bestaat een zeer kleine kans op medewerking b) Op basis van de eigendomsstructuur bestaat een kleine kans op medewerking c) Op basis van de eigendomsstructuur bestaat een matige kans op medewerking d) Op basis van de eigendomsstructuur bestaat een grote kans op medewerking; e) Op basis van de eigendomsstructuur bestaat een zeer grote kans op medewerking 2.4 NOODZAAK TOT NEMEN VAN MAATREGELEN Deelvraag 2.4.a) Zal het uitstellen van de maatregel leiden tot een grote toename van de inspanning / bestrijdingskost indien er in de toekomst (binnen de 5 jaar) alsnog actie tegen de soort ondernomen wordt? Met andere woorden: in welke mate wordt de bestrijdingskost / inspanning in de toekomst (binnen 5 jaar) groter indien momenteel geen actie ondernomen wordt? Ter info: indien deze vraag op Vlaams niveau beantwoord wordt, dient rekening gehouden te worden met het gehele Vlaamse grondgebied. Het kan echter voorkomen dat een bepaalde soort in een bepaald gebied in de Kempen zich sterk aan het vermenigvuldigen is en in West-Vlaanderen slechts sporadisch voorkomt. Als hulpmiddel kan het te beoordelen gebied denkbeeldig ingedeeld worden in vb. 100 pixels. Daarna dient ingeschat te worden ter hoogte van hoeveel pixels de soort momenteel reeds voorkomt. Vervolgens dient ingeschat te worden of er verwacht wordt dat de soort in de nabije toekomst ter hoogte van meer pixels zal voorkomen. Als het aantal besmette pixels in de nabije toekomst slechts beperkt zal toenemen, dient antwoord a gekozen te worden, enz a) De populatiegrootte is momenteel beperkt en de soort vermenigvuldigt zich traag; er kan verwacht worden dat zonder het nemen van maatregelen de soort binnen 5 jaar slechts een beperkte uitbreiding zal kennen en de populatiegrootte bijgevolg nog altijd beperkt zal zijn.

b) De populatiegrootte is momenteel beperkt en de soort vermenigvuldigt zich snel; er kan verwacht worden dat zonder het nemen van maatregelen de soort binnen 5 jaar een sterke uitbreiding zal kennen en de populatiegrootte sterk gestegen zal zijn. c) De populatiegrootte is momenteel groot en de soort vermenigvuldigt zich traag; er kan verwacht worden dat zonder het nemen van maatregelen de soort binnen 5 jaar slechts een beperkte uitbreiding zal kennen en de populatiegrootte bijgevolg grotendeels ongewijzigd zal zijn. d) De populatiegrootte is momenteel groot en de soort vermenigvuldigt zich snel; er kan verwacht worden dat zonder het nemen van maatregelen de soort binnen 5 jaar (nagenoeg) het volledige gebied heeft gekoloniseerd dat geschikt is voor deze soort. Deelvraag 2.4.b) In welke mate zijn er binnen het gebied nog geschikte habitats voor de invasieve soort waardoor uitbreiding binnen het gebied realistisch is? Ter info: indien men een soort beoordeelt op Vlaams niveau dient ingeschat te worden hoeveel % van Vlaanderen een geschikt habitat vormt voor de soort. a) minder dan 25% van het gebied vormt een geschikt habitat b) 25% tot 50% van het gebied vormt een geschikt habitat c) 50% tot 75% van het gebied vormt een geschikt habitat d) 75% of meer van het volledige gebied vormt een geschikt habitat 2.5 HERKOLONISATIEMOGELIJKHEDEN VANUIT DE OMGEVING Deelvraag 2.5.a) Hoe groot is de kans dat de soort van buitenaf het gebied herkoloniseert op korte termijn (binnen de 5 jaar)? Ter info: hierbij dient onder andere rekening gehouden te worden met de mate van besmetting van de omliggende gebieden en de kans op introductie door lange afstandsverspreiding. a) meer dan 70% b) 40% tot 70% c) 15% tot 40% d) Minder dan 15% Deelvraag 2.5.b) Worden de interne factoren (waardoor de soort zich van binnen uit opnieuw zou kunnen vestigen) ook weggenomen door de geplande ingreep? Ter info: met interne factoren wordt o.a. bedoeld of ook de zaadbank / (dia)sporenbank wordt mee vernietigd, of er nog larven achterblijven a) Ja b) Neen

Deelvraag 2.5.c) Hoe frequent wordt de soort aangeplant / verkocht of onbedoeld verspreid, waardoor er een kans op ontsnapping bestaat? Ter info: met onbedoeld verspreid wordt o.a. bedoeld dat de soort niet rechtstreeks zelf wordt verkocht / aangeplant, maar dat de soort aanwezig is op een soort die wordt verkocht. Vb. tijgermug wordt ingevoerd / verspreid via de sierplant Lucky bamboo. De tijgermug zelf wordt dus niet ingevoerd, maar deze soort wordt wel onbedoeld verspreid via het invoeren / verkopen van de sierplant. a) Heel vaak verkocht / aangeplant b) Vaak verkocht / aangeplant c) Af en toe verkocht / aangeplant d) Zelden verkocht / aangeplant e) Niet verkocht / aangeplant

3. KENMERKEN VAN DE BESTRIJDINGS- BEHEERSINGSTECHNIEK BESCHRIJF DE BEOORDEELDE INGREEP ZO GEDETAILLEERD MOGELIJK. Beschrijf onder andere het benodigd materiaal (in het geval van chemische bestrijding ook het gebruikte middel en de concentratie), de periode waarin de ingreep het best kan uitgevoerd worden (vb. voor de bloei), specifieke aandachtspunten (vb. maaihoogtes), het aantal herhalingen, de nacontrole,. WAT IS HET DOEL VAN DE BEOORDEELDE INGREEP? Uitroeiing: door het toepassen van de beschreven ingreep kan de soort volledig uitgeroeid worden. Beheersing inperking: door het toepassen van de ingreep kan de soort (sterk) teruggedrongen worden / zal het aantal individuen sterk dalen maar zal de soort niet volledig verdwenen zijn. 3.1 EFFECTIVITEIT VAN DE UITROEIINGS- EN/OF BEHEERSINGSMETHODE Hoe effectief is de gekozen uitroeiings- of beheersingsmethode? Hierbij dient rekening gehouden te worden met de ingreep zelf en een periode van nazorg, met een totale duur van 5 jaar. a) Zeer laag, 25% of meer van de oorspronkelijke populatie is nog aanwezig na uitvoeren van de ingreep b) Laag, 10% of tussen de 10% 25% van de oorspronkelijke populatie is nog aanwezig na uitvoeren van de ingreep c) Gemiddeld, 5% of tussen de 5% 10 % van de oorspronkelijke populatie is nog aanwezig na uitvoeren van de ingreep d) Hoog, 1% of tussen de 1% 5% van de oorspronkelijke populatie is nog aanwezig na uitvoeren van de ingreep e) Zeer hoog, minder dan 1% van de oorspronkelijke populatie is nog aanwezig na uitvoeren van de ingreep 3.2 BEHEERS- EN/OF UITROEIINGSKOSTEN - ARBEIDSINTENSIVITEIT Deelvraag 3.2.a) Hoeveel mensdagen per jaar (inclusief eventuele vrijwilligers en inclusief eventuele voorbereidende terreininventarisaties) zijn er gemiddeld nodig (bij een gemiddelde besmetting) om de ingreep uit te voeren, met inbegrip van de opvolging en controle / nazorg gedurende een periode van vijf jaar? a) Zeer veel, b) Veel, c) Gemiddeld, d) Weinig,

e) Zeer weinig, Indien mogelijk, maak een inschatting van het aantal mandagen dat zal nodig zijn voor de vooropgestelde ingreep voor uw gebied. Deelvraag 3.2.b) Hoe groot zijn de materiaalkosten (aankoop van materiaal, benzine, bestrijdingsmiddel, afvoerkosten ) van de gekozen ingreep, met inbegrip van de opvolging en nacontrole, gedurende een periode van vijf jaar? Dit is exclusief de arbeidskost, maar inclusief de eventuele opbrengsten (bij het verwijderen van sommige boomsoorten kan het hout immers verkocht worden waardoor er opbrengsten bekomen worden). a) Zeer hoog > 2500 euro per ha voor flora, per cluster voor fauna b) Hoog, 2500 euro tot en met 1000 euro per ha voor flora, per cluster voor fauna c) Gemiddeld, 1000 tot en met 250 euro per ha voor flora, per cluster voor fauna d) Laag, 250 euro tot en met 100 euro per ha voor flora, per cluster voor fauna e) Zeer laag, < 100 euro per ha voor flora, per cluster voor fauna Deelvraag 3.2.c) Kan een deel van de manuren en / of de materiaalkosten kosteloos uitgevoerd / gebruikt worden door / van derden waardoor de totale kosten kunnen gedrukt worden? Ter info: in bepaalde gevallen zal het mogelijk zijn om voor de uitvoering vrijwilligers in te schakelen. Dit betekent dat hier geen effectieve kosten dienen voor aangerekend te worden waardoor het meer haalbaar wordt deze methode uit te voeren. a) Ja, 75% of meer van de totale kosten kunnen uitgevoerd worden door derden; b) Ja, 50% tot 75% van de totale kosten kunnen uitgevoerd worden door derden; c) Ja, 25% tot 50% van de totale kosten kunnen uitgevoerd worden door derden; d) Ja, minder dan 25% van de totale kosten kunnen uitgevoerd worden door derden; e) Neen. Deelvraag 3.2.d) Kan door het toepassen van de ingreep een andere invasieve soort die voorkomt in het gebied mee uitgeroeid en/of beheerst worden zonder extra kosten? a) Ja, een tweede soort kan mee uitgeroeid worden b) Ja, een tweede soort kan mee beheerst worden c) Neen

3.3 POSITIEVE VERSUS NEGATIEVE EFFECTEN VAN HET MOGELIJKE BEHEER - COLLATERAL DAMAGE OF NEVENEFFECTEN VAN DE METHODE Zijn er neveneffecten te verwachten indien de gekozen ingreep uitgevoerd wordt? Ter info: er dient onder andere rekening gehouden te worden met de negatieve gevolgen van de methode zelf (vb. afgraven van de bodem zal een impact hebben op andere soorten die tussen / naast de te bestrijden soort groeien, op organismen die in de bodem leven, ). Verder is het ook mogelijk dat de invasieve exoot voordelen oplevert voor inheemse soorten die aanwezig zijn in het gebied: zo kunnen de bloemen van bepaalde plantensoorten gebruikt worden als voedselbron voor insecten, of kunnen bepaalde invasieve diersoorten gegeten worden door inheemse fauna. Het verwijderen van de invasieve exoot kan in deze gevallen een negatief effect hebben op inheemse soorten. a) De ingreep heeft een zeer negatieve impact op de rest van het gebied b) De ingreep heeft een negatieve impact op de rest van het gebied c) De ingreep heeft een beperkte negatieve impact op de rest van het gebied d) De ingreep heeft een zeer kleine negatieve impact op de rest van het gebied e) De ingreep heeft geen negatieve impact op de rest van het gebied 3.4 TIJDSPANNE UITVOERING INGREEP Dient de ingreep uitgevoerd te worden binnen een bepaald tijdspanne binnen het jaar om een optimaal resultaat te bekomen of kan de ingreep het hele jaar door uitgevoerd worden? Ter info: bij sommige soorten kan een ingreep enkel binnen een bepaalde periode van het jaar uitgevoerd worden, vb. ruivangsten bij ganzen kunnen enkel tijdens het ruien. Bij plantensoorten kan het nodig zijn om vb. te maaien voor de bloei om verspreiding via zaden tegen te gaan. Sommige ingrepen kunnen ook het hele jaar door uitgevoerd worden, vb. afzagen + stobbenbehandeling bij rododendron. a) De ingreep kan slechts gedurende 1 specifieke maand uitgevoerd worden; b) De ingreep kan gedurende 1 tot en met 3 maanden uitgevoerd worden; c) De ingreep kan gedurende 3 tot en met 6 maanden uitgevoerd worden; d) De ingreep kan gedurende 6 tot en met 9 maanden uitgevoerd worden; e) De ingreep kan gedurende 9 maanden of meer uitgevoerd worden

4. DRAAGVLAK 4.1 POLITIEK EN SOCIAAL DRAAGVLAK MET BETREKKING TOT HET NEMEN VAN ACTIES TEGEN DE SOORT Deelvraag 4.1.a) Bestaat er een politiek en sociaal draagvlak om de soort in te perken? Ter info: met sociaal draagvlak wordt de algemene publieke opinie bedoeld. Bepaalde soorten hebben vb. een grote aaibaarheidsfactor waardoor er bij de burger op weinig begrip kan gerekend worden om deze soort aan te pakken. Het draagvlak zal algemeen laag zijn als de gevolgen niet direct duidelijk zijn of niet als schadelijk worden ervaren. Volgende zaken kunnen medebepalend zijn voor het draagvlak: gebrek aan kennis, biodiversiteit als collectief goed en tegenstrijdige belangen. Verder wordt opgemerkt dat in deelvraag 4.1a en 4.1b enkel naar het draagvlak voor de soort gepolst wordt. In deelvragen 4.2 wordt vervolgens gepolst naar het draagvlak voor de gekozen methode. a) Het draagvlak is zeer klein b) Het draagvlak is klein c) Er bestaat een matig draagvlak d) Er bestaat een groot draagvlak e) Er bestaat een zeer groot draagvlak Deelvraag 4.1.b) Bestaat er bij de betrokken sectoren een draagvlak om de soort in te perken? Ter info; met betrokken sectoren wordt hier bedoeld de belangenorganisaties waaronder specifieke sectoren van het bedrijfsleven (o.a. boomkwekerijen, tuincentra, tuinaannemers, dierenwinkels ) a) Het draagvlak is zeer klein b) Het draagvlak is klein c) Er bestaat een matig draagvlak d) Er bestaat een groot draagvlak e) Er bestaat een zeer groot draagvlak 4.2 POLITIEK EN SOCIAAL DRAAGVLAK VOOR DE GEKOZEN METHODE Deelvraag 4.2.a) Bestaat er een politiek en sociaal draagvlak voor de gekozen methode? a) Het draagvlak is zeer klein b) Het draagvlak is klein c) Er bestaat een matig draagvlak d) Er bestaat een groot draagvlak

e) Er bestaat een zeer groot draagvlak Deelvraag 4.2.b) Bestaat er bij de betrokken sectoren een draagvlak voor de gekozen methode? a) Het draagvlak is zeer klein b) Het draagvlak is klein c) Er bestaat een matig draagvlak d) Er bestaat een groot draagvlak e) Er bestaat een zeer groot draagvlak

5. WETGEVING REGELGEVING DIE (LOKAAL) VAN TOEPASSING IS Deelvraag 5.1.a) Laat de geldende regelgeving het overal toe om de gekozen methode toe te passen in het/de betreffende gebied(en)? Ter info: er wordt van uit gegaan dat indien een bepaalde methode nergens mag toegepast worden omwille van de geldende wetgeving, het ook niet haalbaar is deze methode toe te passen. Verder wordt in deze deelvraag enkel ingegaan op de ligging van de gebieden in relatie tot wetgeving. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat in sommige gevallen een ontheffing op het verbod tot bepaalde handelingen kan bekomen worden. Indien het niet duidelijk is of de methode mag toegepast worden in (een deel van) het gebied, dient dit aangegeven te worden door de betrouwbaarheid van het antwoord laag in te schatten. In een volgende deelvraag wordt ingegaan op het feit dat er een verschil in wetgeving kan zijn naargelang het tijdstip van het jaar. a) De methode mag met ontheffing beperkt toegepast worden; b) De methode mag met ontheffing overal toegepast worden; c) De methode mag zonder ontheffing bijna overal toegepast worden; d) De methode mag zonder ontheffing overal toegepast worden; Deelvraag 5.1.b) Mag de methode volgens de geldende wetgeving toegepast worden op het gewenste tijdstip? Ter info: voor een efficiënt resultaat kan het zijn dat bepaalde methoden op een bepaald moment in het jaar dienen uitgevoerd te worden. Daarnaast is het zo dat het uitvoeren van bepaalde ingrepen slechts toegelaten worden gedurende bepaalde momenten van het jaar. Het is nu de bedoeling om na te gaan of de wetgeving het toelaat de gekozen ingreep uit te voeren op het meest efficiënte moment van het jaar. a) Neen, de methode mag niet toegepast worden gedurende het gewenste tijdstip. b) De methode mag slechts gedeeltelijk toegepast worden gedurende het gewenste tijdstip (vb. om de drie weken maaien van april tot het najaar en er pas mag gemaaid worden vanaf 1 juni); c) Ja, de methode mag toegepast worden gedurende het gewenste tijdstip;