ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:CBB:2012:BV2270

ECLI:NL:CBB:2016:450. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/893

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

ECLI:NL:RVS:2015:1002

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

ECLI:NL:CBB:2016:168. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/655

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. Zaaknummer: 12/

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2017:1925

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Wetsverwijzingen Wet marktordening gezondheidszorg, geldigheid:

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

Wetsverwijzingen Wet inkomstenbelasting 2001, geldigheid:

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CBB:2016:282. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/661

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:CBB:2001:AB0533

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBROT:2015:1306

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:CBB:2011:BQ8474

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:CBB:2004:AR8152

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

2. Q-Music Nederland B.V., te Naarden (Q-Music), appellante in de zaak 14/817 tevens derde-partij in

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2012:BV1332

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:RVS:2016:3050

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:CBB:2009:BJ7078

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

ECLI:NL:CBB:2002:AE1630

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:CRVB:2016:4097

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5102

ECLI:NL:CBB:2012:BW2469

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

LJN: BX6610, Rechtbank 's-gravenhage, AWB 11/5255

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RVS:2007:BB3432

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2016:2510

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2017:492

Transcriptie:

ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716 Instantie Datum uitspraak 20-12-2012 Datum publicatie 20-02-2013 Zaaknummer AWB 12/489 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Eerste en enige aanleg subsidieregeling energie en innovatie; duurzame warmte voor bestaande woningen; anti-cumulatiebepaling Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven (vijfde enkelvoudige kamer) AWB 12/489 20 december 2012 27308 Kaderwet EZ-subsidies Subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, tegen de Minister van Economische Zaken, verweerder, gemachtigden: mr. H. Vissinga en mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 16 mei 2012, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 april 2012. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 8 februari 2012 waarbij verweerder de subsidie op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie heeft

vastgesteld op 4.900,- ongegrond verklaard. Bij brief van 2 juli 2012 heeft appellant nadere gronden ingediend. Bij brief van 25 juli 2012 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 10 december 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Het Kaderbesluit EZ-subsidies (Stb. 2008, nr. 499, nadien gewijzigd; hierna: Kaderbesluit) bepaalt, voor zover hier van belang: "Artikel 5 1. Bij ministeriële regeling wordt de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald. Artikel 6 1. Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie, met uitzondering van subsidie aan een financier, is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt. 3. Indien bij ministeriële regeling is aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, provincie of openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering, kunnen bij ministeriële regeling van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld. " De Regeling van de Minister van Economische Zaken, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 10 december 2009, nr. WJZ/9179413, houdende regels betreffende subsidies op het gebied van energie en innovatie (Subsidieregeling energie en innovatie), (Stcrt. 2009, 20455, nadien gewijzigd; hierna: Subsidieregeling) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang: "Artikel 3.1.3 1. De hoogte van de subsidie voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen wordt berekend door het aantal GJ of kwth te bepalen volgens de methode, opgenomen in bijlage 3.1.2, en dit getal te vermenigvuldigen met het bedrag, opgenomen in bijlage 3.1.3. Artikel 3.1.4 1. Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie. "

De Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 (Provinciaal Blad, 2010, nr. 6, nadien gewijzigd) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang: "Artikel 5 Subsidiecriteria 1 Subsidie wordt uitsluitend verleend voor een in deze regeling genoemd apparaat/voorziening die wordt aangeschaft en geïnstalleerd binnen zes maanden na subsidieverlening. Artikel 7 Gesubsidieerde apparaten en voorzieningen, subsidiebedragen woningen De gesubsidieerde energiebesparende maatregelen voor woningen en de daarvoor vast te stellen subsidiebedragen zijn: l. warmtepomp; 1.500,00 per woning" 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 2 juni 2010 heeft de provincie Limburg appellant een waarderingssubsidie verleend van 1.500,- in het kader van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012. - Met een aanvraagformulier, ondertekend op 27 december 2010 en door verweerder ontvangen op 29 december 2010, heeft appellant subsidie op grond van de Subsidieregeling aangevraagd voor een warmtepomp met een thermisch vermogen van 15,6 kwth. De aangevraagde subsidie bedraagt 6.400,-. - Bij besluit van 4 februari 2011 heeft verweerder appellant subsidie verleend ten bedrage van maximaal 6.400,-. - Bij besluit van 27 april 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de subsidie in het kader van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 vastgesteld op 1.500,-. - Met een uitbetalingsformulier, ondertekend op 24 december 2011 en door verweerder ontvangen op 6 januari 2012, heeft appellant om uitbetaling van de subsidie op grond van de Subsidieregeling gevraagd. - Bij besluit van 8 februari 2012 heeft verweerder de subsidie vastgesteld op 4.900,-. Verweerder heeft op het maximale subsidiebedrag 1.500,- in mindering gebracht, omdat appellant voor dat bedrag een subsidietoezegging van de provincie Limburg heeft. - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 maart 2012 bezwaar gemaakt. - Op 28 maart 2012 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen. In artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit is bepaald dat niet tweemaal voor dezelfde subsidiabele kosten subsidie wordt verstrekt. De Subsidieregeling subsidieert de aanschaf, installatie en ingebruikname van een duurzame warmtemaatregel, in casu een warmtepomp. De provincie Limburg subsidieert, blijkens artikel 5, eerste lid, en artikel 7, onder l, van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012, de aanschaf en installatie van een warmtepomp. Het gaat derhalve om de zelfde subsidiabele kosten. Verweerder is daarom, op grond van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit, gehouden

om het door appellant ontvangen subsidiebedrag van de provincie Limburg in mindering te brengen op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Op grond van artikel 6, derde lid, Kaderbesluit is het mogelijk om uitzondering te maken op het eerste lid, mits dat in de subsidieregeling zelf is opgenomen. Nu een dergelijke bepaling niet in de Subsidieregeling is opgenomen, is deze uitzondering niet van toepassing. Appellant heeft in bezwaar gesteld dat door een medewerker van Agentschap NL is aangegeven dat appellant het volledige subsidiebedrag zou krijgen van de provincie Limburg en van verweerder en dat hij op deze mededeling heeft vertrouwd. In de hoorzitting op 28 maart 2012 heeft appellant aangeven dat hij niet weet met wie hij gesproken heeft omdat hij de naam van de medewerker niet heeft genoteerd. Verweerder kan, mede op basis van nader onderzoek in de bezwaarfase, niet vaststellen of deze gesprekken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en, indien dit het geval is, wat er tijdens deze gesprekken is medegedeeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen. Voorts merkt verweerder op dat appellant in het aanvraagformulier van 29 december 2012 heeft aangegeven niet eerder subsidie te hebben aangevraagd/ ontvangen voor de installatie. De subsidieverlening van de provincie Limburg dateert echter van 2 juni 2010. Indien appellant reeds in zijn aanvraagformulier op 29 december 2010 had aangegeven dat hij bij de provincie Limburg subsidie had aangevraagd/ ontvangen, dan had verweerder in zijn besluit van 4 februari 2011 het subsidiebedrag reeds verlaagd met het toegezegde bedrag van de provincie Limburg. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat hij het onaannemelijk acht dat medewerkers verklaard zouden hebben dat een subsidie voor de warmtepomp van de provincie Limburg niet in mindering zou worden gebracht op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. De medewerkers in de helpdesk van Agentschap NL zijn op de hoogte van de anti-cumulatiebepaling in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit. Daarnaast heeft verweerder ter zitting gewezen op de toelichting bij vraag 2.11 op het aanvraagformulier, waarin is vermeld dat een subsidieaanvrager al eerder aangevraagde/ ontvangen subsidies in mindering dient te brengen op het aan te vragen subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Voorts heeft verweerder gewezen op de lijst met veel gestelde vragen op de website van Agentschap NL, waarin wordt opgemerkt dat er gecontroleerd wordt of er andere subsidies zijn ontvangen. 4. Het standpunt van appellant Appellant vindt het onterecht dat verweerder 1.500,- in mindering heeft gebracht op de toegekende subsidie van 6.400,-. Appellant heeft voordat hij subsidie heeft aangevraagd telefonisch gesproken met medewerkers van verweerder en van de provincie Limburg met de vraag of hij van beide organisaties subsidie zou krijgen voor de warmtepomp. Beide hebben daar positief op geantwoord. Appellant weet de namen van de medewerkers die hij destijds gesproken heeft niet meer. Daarnaast betoogt appellant dat verweerder wel kan afwijken van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit, nu dat in artikel 6, derde lid, Kaderbesluit is bepaald. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van de Subsidieregeling terecht de subsidie van de provincie Limburg in mindering heeft gebracht op de subsidieverlening van maximaal 6.400,-. 5.2 Krachtens artikel 5, eerste lid, Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald. Op grond van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit wordt, indien reeds door een bestuursorgaan subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt. In de Subsidieregeling is in artikel 3.1.4 bepaald dat bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies

regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, buiten beschouwing worden gelaten. Subsidies op grond van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 zijn in deze bepaling niet genoemd. Derhalve is in de Subsidieregeling geen gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die artikel 6, derde lid, Kaderbesluit biedt, zodat de hoofdregel van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit van toepassing is. 5.3 Gelet hierop is het totale bedrag aan subsidies dat krachtens het Kaderbesluit, in samenhang met artikel 3.1.3 van de Subsidieregeling, voor de warmtepomp kan worden verstrekt 6.400,-. Nu appellant op grond van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 al een subsidie van 1.500,- voor de warmtepomp is verleend, kan verweerder appellant slechts een subsidie van 4.900,- verstrekken. 5.4 Appellant heeft zich beroepen op het vertrouwen dat hij heeft ontleend aan gesprekken met medewerkers van respectievelijk de provincie Limburg en verweerder, waarin hem zou zijn toegezegd dat hij van beide bestuursorganen subsidie zou kunnen krijgen voor de warmtepomp en dat de subsidie van de Provincie Limburg niet in mindering zou worden gebracht op de subsidie van verweerder. Appellant heeft verklaard niet meer te weten met welke medewerker van verweerder hij heeft gesproken, noch te weten wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden. Het College stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat hem door een daartoe bevoegde ambtenaar namens verweerder een concrete toezegging is gedaan waaraan appellant het gerechtvaardigd vertrouwen zou kunnen ontlenen dat de door hem van de provincie Limburg ontvangen subsidie niet in mindering zou worden gebracht op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Naar het oordeel van het College kan het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel daarom niet slagen. 5.5 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2012. w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder