MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

hierna de tegen hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

Bestuurlijke handhaving: afhandeling van een proces-verbaal

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

401l10/N - Commissie van Beroep van 18 oktober 2010 (defmitieve beslissing)

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 29 oktober 2015 in de zaak A /VII

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0081 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0129/M Verzoekende partij de heer Theophile REYNAERTS vertegenwoordigd door advocaat Hans-Kristof CARÊME met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Justus Lipsiusstraat 24 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaat Bart BRONDERS met woonplaatskeuze op het kantoor te 8400 Oostende, Archimedesstraat 7 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 3 augustus 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 18 juli 2016, gekend onder nummer 14-AMMC- 871-M. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 120 euro (20 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (hierna Soortenbesluit). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat op haar terrein twee opgehangen dode kraaien werden aangetroffen. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De verwerende partij dient een laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 27 april 2017. Advocaat Hans-Kristof CAREME voert het woord voor de verzoekende partij. 1

Advocaat Yannick PEETERS loco advocaat Bart BRONDERS voert het woord voor de verwerende partij. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Op 3 juni 2014 begeven de heren Steven CUMPS, François BERNAR en Norbert MUES, allen natuurinspecteur O.G.P./gewestelijke toezichthouder voor het Agentschap Natuur en Bos te Sint- Pieters-Leeuw (hierna natuurinspecteurs) zich op het terrein dat verpacht wordt aan de verzoekende partij. Vanop de spoorwegtalud konden zij immers over de omheining van het perceel van de verzoekende partij kijken en hebben zij vastgesteld dat er op het terrein een trechterval, meerdere vangkooien en twee berghokken aanwezig zijn, alsook dat er dode kraaien aan stokken hangen op een kleine maisakker. De natuurinspecteurs doorzoeken het terrein en vinden meerdere niet vangklaar opgestelde en verouderde Larsenkooien. De vermelde trechterval staat evenmin vangklaar opgesteld. De natuurinspecteurs doorzoeken het tweede (niet-afgesloten) berghok. In het berghok staan twee niet-aangesloten diepvriezers. In één van deze diepvriezers bevindt zich een glazen bokaal met blauwe korrels. De natuurinspecteurs vermoeden dat het om een giftig product gaat en nemen de bokaal mee voor verder onderzoek. Op de deur van het berghok laten ze een bestuurlijke maatregel achter om de eigenaar op de hoogte te brengen. Op 5 juni 2014 brengen de natuurinspecteurs een staal van de blauwe korrels naar de faculteit dierengeneeskunde van de Universiteit Gent voor een toxicologisch onderzoek. Op vrijdag 13 juni 2014 ontvangen zij het resultaat van het toxicologisch onderzoek. Hieruit blijkt dat het om carbofuran gaat, een zeer giftige stof zowel voor mensen als dieren. In de Europese Unie wordt carbofuran sinds 13 december 2007 niet meer erkend. Overeenkomstig artikel 19 van het jachtdecreet van 24 juli 1991 is het bezit van gifstoffen verboden. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. LE.63A.H2.140050/14, afgesloten op 20 juni 2014 en verzonden op 27 juni 2014. Uit het navolgend proces-verbaal nr. LE.63A.H2.140050/14-01 blijk dat de natuurinspecteurs op 22 juli 2014 een huiszoeking met toestemming van de verzoekende partij hebben uitgevoerd in haar woonplaats. De huiszoeking heeft als doel om eventuele verboden producten op te sporen. Er worden geen verboden producten gevonden. De verzoekende partij wordt naderhand uitgenodigd voor een verhoor op het politiekantoor van Landen op 6 augustus 2014 om meer uitleg te verschaffen over het bezit van het gif. Uit het proces-verbaal van verhoor van 6 augustus 2014 blijkt dat de verzoekende partij heeft verklaard dat zij nooit op de hoogte was van de aanwezigheid van het gif. De verzoekende partij vermoedt dat het gif van een overleden vriend is die dagelijks op het terrein aanwezig was. Verder verwijst de verzoekende partij naar een artikel waaruit blijkt dat het ophangen van dode kraaien is toegelaten. 2

Op 7 juli 2014 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 28 juli 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 8 augustus 2014 aan de gewestelijke entiteit. Op 18 mei 2016 organiseert de gewestelijke entiteit een hoorzitting in aanwezigheid van advocaat Hans-Kristof CARÊME, die de verzoekende partij vertegenwoordigt. De gewestelijke entiteit legt op 18 juli 2016 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 27 juli 2016. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 3. Feiten Voor wat de feiten betreft wordt verwezen naar bovenvermeld proces-verbaal; zij moeten hier als integraal overgenomen worden beschouwd. Hierna volgt een weergave van de meest relevante feiten. Op 03/06/2014 stelden verbalisanten vast dat op een omheind terrein, afgesloten met een poort, een niet-vangklaar opgestelde trechterval en meerdere vangkooien stonden. Vermoedelijke overtreder is pachter van dit terrein. Tevens hingen dode kraaien aan stokken op een maïsakker. Bij het doorzoeken van het terrein werden meerdere oude niet-vangklaar opgestelde Larssen-kooien aangetroffen. Er stonden 2 berghokken op het terrein. Eén berghok was op slot, in het andere berghok stond een diepvriezer met allerlei granen en een bokaal met blauwe korrels. In het berghok werden nog 11 transportbakken voor gevogelte en 4 oude lokkooien gevonden. Uit toxicologisch onderzoek bleek dat de blauwe korrels Carbofuran betroffen. In zijn verhoor verklaarde vermoedelijke overtreder dat hij al 40 jaar jager is en er in zijn hoofde nog geen enkele overtreding van de jachtreglementering vastgesteld werd. De bokaal met Carbofuran zou door een in 2009 overleden vriend (François Champagne) buiten zijn medeweten daar geplaatst zijn. Deze persoon was bijna dagelijks op het terrein om zijn kippen te voederen, hond te trainen en groenten te telen. Het waren ook zijn oude vogelen Larssenkooien die er nog stonden. De berghokken waren steeds afgesloten maar er werd meermaals ingebroken, waarvan ook aangifte werd gedaan bij de politie. Volgens vermoedelijke overtreder is het ophangen van dode kraaien niet verboden. Hij verwijst hiervoor naar een artikel van Agripress. In zijn verweerschrift en op de hoorzitting betwist vermoedelijke overtreder zijn betrokkenheid omtrent de vaststellingen in het proces-verbaal. De tuigen aangetroffen op het terrein verkeerden in een staat van verwaarlozing en stonden niet-vangklaar opgesteld. 3

Vermoedelijke overtreder ontkent op de hoogte te zijn geweest van de aanwezigheid van Carbofuran in het berghok en herhaalt dat dit product afkomstig was van de heer Champagne. Vermoedelijke overtreder was verhuisd en kwam lange tijd niet meer ter plaatse en de heer Champagne had toestemming om op het terrein kippen te houden. Vermoedelijke overtreder ondersteunt deze stelling door 3 verklaringen van personen die dit bevestigen. Daarnaast haalt vermoedelijke overtreder aan dat om te spreken van "bezit", er een intentioneel bestanddeel aanwezig dient te zijn, m.n. de wil om de feitelijke macht voor zichzelf uit te oefenen. Wanneer de animus domini ontbreekt is er geen bezit, i.c. is er zelfs geen animus domini gezien vermoedelijke overtreder zich niet eens bewust was van de aanwezigheid van het gif in het berghok. De bewijslast van het feit dat vermoedelijke overtreder kennis had van de detentie ligt bij AMMC. Er stonden geen afvalstoffen op het terrein en er is geen juridische verplichting voor vermoedelijke overtreder om het terrein op te ruimen. In een artikel uit Agripess van 2012 staat vermeld dat het ophangen van dode kraaien niet verboden is. Daarnaast beschreven verbalisanten niet de staat waarin de kraaien zich bevonden, het betroffen oude kraaien opgespoten met formol (opgezette exemplaren). Verder verwijst hij naar de code van goede praktijk bij het Soortenschadebesluit waarin preventieve maatregelen worden beschreven, m.n. het plaatsen van minstens 1 imitatie van een bewegende roofvogel per 2 ha, een opgezette kraai is een imitatie van een bewegende roofvogel. Ondergeschikt haalt vermoedelijke overtreder aan dat hij nog nooit een veroordeling wegens een jachtmisdrijf heeft opgelopen en zijn volledige medewerking verleend heeft door het verlenen van de toestemming tot huiszoeking. 4. Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". 4.1. De toerekenbaarheid aan de overtreder Vermoedelijke overtreder is pachter van het terrein in kwestie. Op dit terrein werden verschillende oude niet-vangklaar opgestelde vangtuigen (Larssen-kooien, trechtervallen en lokkooien) aangetroffen. Enkel het niet-reglementair gebruik van deze tuigen is strafbaar. In casu werd het niet-reglementair gebruik van deze tuigen door vermoedelijke overtreder niet vastgesteld, waardoor hem dit ook niet toegerekend wordt. In een berghok bevond zich een vrieskast met granen en een pot Carbofuran. Volgens vermoedelijke overtreder was hij zich niet bewust van de aanwezigheid van deze gifstof en behoorde deze toe aan de heer Champagne. Gelet op het feit dat er op het terrein zelf geen vergiftigde dieren werden aangetroffen en in de woning van vermoedelijke overtreder geen verboden gifstoffen werden teruggevonden, bestaat er twijfel of vermoedelijke overtreder op de hoogte was van de aanwezigheid van de pot Carbofuran. Bijgevolg wordt dit feit hem niet toegerekend. Een kraai is een soort die aangeduid is in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 2. De soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 1, 2 of 3 zijn, conform artikel 9 van het Soortenbesluit, beschermde soorten waarop de beschermingsbepalingen van toepassing zijn ongeacht de levensfase waarin die specimens zich bevinden. Er werden op het terrein in kwestie verschillende opgehangen dode kraaien aangetroffen. 4

Artikel 12 van het Soortenbesluit stelt het onder zich hebben van specimens van deze beschermde vogels verboden. Het vangen en doden van kraaien is enkel toegelaten indien voldaan aan de wettelijke bepalingen (bijlage 3 bij het Soortenbesluit), hetgeen i.c. niet door vermoedelijke overtreder wordt aangetoond. Vermoedelijke overtreder voert aan dat deze dode kraaien dienst deden als imitaties van bewegende roofvogels zoals beschreven in artikel 2, 2, 4 van de code van goede praktijk ter uitvoering van artikel 11 van het Soortenschadebesluit. Dit artikel vormt geen afwijking op artikel 12 van het Soortenbesluit. Er kan geen afbreuk worden gedaan aan artikel 12 van het Soortenbesluit door gebruik te maken van de code van, goede praktijk. Het onder zich hebben van (specimens van) een beschermde vogelsoort, ongeacht in welke levensfase, is verboden. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: Soortenbesluit: artikel 12. en vallen daarmee onder de definitie van milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.1.2.2 waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 4.2 De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4.2.1. De ernst van de feiten Het Soortenbesluit is tot stand gekomen om kwetsbare soorten te beschermen. Deze regelgeving streeft een goede biodiversiteit na. Een doordacht soortenbeleid draagt hiertoe bij en brengt een gedeelde verantwoordelijkheid mee voor zowel de overheid als de vogelliefhebber om zowel het vogelbestand als de vogelliefhebberij voor de komende generaties te vrijwaren. Deze doelstelling wordt miskend door het door u gepleegde milieumisdrijf. Het Soortenbesluit kadert in nationale en internationale overeenkomsten en is een omzetting van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die streven naar de instandhouding en herstel van alle vogelsoorten in Europa en de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora in de verschillende lidstaten. Deze Vogel- en Habitatrichtlijnen hebben, naast het gebiedsgerichte uitgangspunt door het afbakenen van speciale beschermingszones, als tweede pijler de rechtstreekse soortenbescherming. Centraal hierin staan een reeks verbodsbepalingen die de lidstaten moeten opleggen ten aanzien van een aantal handelingen met betrekking tot bepaalde soorten, zowel specimens van die soorten, als hun nest-, rust- en voortplantingsplaatsen. Het verbod om beschermde soorten in bezit te hebben (artikel 12 van het Soortenbesluit) heeft het doel om de in het wild levende specimens van beschermde soorten uit het eigendoms- en handelscircuit te houden. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden. 5

4.2.2 De frequentie De overtreder haalt aan een blanco strafblad te hebben. Het betreft inderdaad een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij de overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. 4.2.3. De omstandigheden Het verlenen van de toestemming tot huiszoeking van vermoedelijke overtreder wordt niet meegenomen als verzachtende omstandigheid gezien deze huiszoeking niet geleid heeft tot bijkomende vaststellingen van milieumisdrijven. AMMC ging per schrijven van 28/07/2014 over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37 DABM voorziet dat AMMC een boetebeslissing moet nemen binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn van 180 dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Wegens het overschrijden van de beslissingstermijn wordt het boetebedrag evenwel verlaagd met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. OM DEZE REDENEN beslist de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer om aan Theophile Reynaerts RR-nr: 58102031780 Fabriekstraat 39 3400 Landen een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van 120 euro, zijnde 20 euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. 6

V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Derde middel Standpunt van de partijen 1. In haar derde middel roept de verzoekende partij de schending in van artikel 16.3.34 van het decreet algemene bepalingen milieubeleid (DABM). Uit haar uiteenzetting blijkt evenwel dat zij doelt op artikel 16.4.34 DABM. Uit haar uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt tevens dat zij aanvoert dat zij niet voorafgaandelijk werd gehoord over de uiteindelijk als milieumisdrijf gekwalificeerde ten laste gelegde feiten, waardoor zij impliciet maar zeker doelt op een mogelijke schending van het beginsel van het hoorrecht in het kader van het recht op tegenspraak. De verwerende partij heeft dit ook zo begrepen en hierover ten gronde verweer gevoerd. Volgens de verzoekende partij is het krachtens artikel 16.4.34 DABM uitgesloten dat een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd wanneer de procureur des Konings nalaat om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de gewestelijke entiteit. De procureur des Konings heeft op 7 juli 2014 beslist dat het proces-verbaal nr. LE.63A.H2.140050/14 van 20 juni 2014 niet strafrechtelijk wordt behandeld. Volgens de verzoekende partij heeft dit proces-verbaal echter alleen maar betrekking op het bezit van gif (schending artikel 19 Jachtdecreet) en niet op een inbreuk van artikel 12 van het Soortenbesluit. Het proces-verbaal nr. LE.63A.H2.140050/14 vermeldt het volgende: Ten laste gelegd misdrijf: - Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, titel XVI, art. 16.6.1 1 en 2; - Jachtdecreet van 14/07/1991, art. 19. De procureur des Konings heeft echter alleen maar een proces-verbaal over het bezit van giftige stoffen als afgehandeld beschouwd. Hij heeft volgens de verzoekende partij nooit te kennen gegeven dat het strafdossier over het ophangen van dode krengen werd doorgestuurd voor bestuurlijke handhaving. De decretale termijn uit artikel 16.4.32 DABM om dit alsnog te doen is overstreken zodat overeenkomstig artikel 16.4.34 DABM het recht van de gewestelijke entiteit om een bestuurlijke geldboete op te leggen is vervallen. De verzoekende partij wijst er nog op dat zij met een aangetekende brief van 28 juli 2014 door de AMMC op de hoogte wordt gebracht van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen waarbij melding wordt gemaakt van een schending van het Jachtdecreet en het Soortenbesluit (bezit Carbofuran dode kraaien). Er wordt echter niet verduidelijkt welke artikels van deze bepalingen worden geschonden. 2. De verwerende partij antwoordt dat het niet betwist wordt dat het proces-verbaal nr. LE.63A.H2.140050/14 van 20 juni 2014 wel degelijk vaststellingen en foto s bevat van het ophangen van twee krengen van zwarte kraaien. De doorzendingsfiche van de procureur des Konings omvat nochtans steeds louter het overmaken van het gegeven dat het proces-verbaal niet strafrechtelijk wordt behandeld. De verwerende partij wijst er op dat er geen feiten maar enkel processen-verbaal waarin de feiten worden weergeven, worden overgemaakt aan het AMMC. De verwerende partij is haar bevoegdheid niet te buiten gegaan aangezien het proces-verbaal duidelijk vermeldt dat er twee krengen van zwarte kraaien werden opgehangen. 7

De verwerende partij benadrukt dat de rechten van verdediging niet geschonden zijn. De verzoekende partij heeft immers op de hoorzitting haar verweer kunnen voeren, ook de schending van artikel 12 van het Soortenbesluit is daarbij besproken geweest. 3. De verzoekende partij antwoordt nog dat het parket de inbreuken heeft gekwalificeerd als volgt: Ten laste gelegd misdrijf: - Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, titel XVI, art. 16.6.1 1 en 2; - Jachtdecreet van 14/07/1991, art. 19. Zij stelt dat het parket een inbreuk op artikel 12 van het Soortenbesluit niet heeft weerhouden. Artikel 16.4.31 en volgende van titel XVI DABM bepalen dat het parket zich moet uitspreken over het al dan niet strafrechtelijk behandelen van het milieumisdrijf, hetgeen volgens de verzoekende partij een juridische kwalificatie veronderstelt, en dus niet zomaar een kwalificatie van de feiten is. 4. In haar laatste nota verwijst de verwerende partij naar haar antwoordnota en benadrukt zij dat artikel 16.4.30 DABM duidelijk stelt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete vervalt vijf jaar na de datum van afsluiting van het proces-verbaal dat over het milieumisdrijf werd opgesteld. Het gegeven dat in het proces-verbaal al dan niet de juiste of volledige kwalificatie aan de feiten wordt gegevens doet volgens de verwerende partij niet ter zake. Beoordeling door het College 1. Artikel 16.4.31 DABM stelt: Bij de vaststelling van een milieumisdrijf bezorgt de verbalisant onmiddellijk een procesverbaal aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd. Samen met dat proces-verbaal bezorgt de verbalisant een schriftelijk verzoek waarin de procureur des Konings gevraagd wordt zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf.( ) Artikel 16.4.34 DABM stelt: Een beslissing houdende strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf sluit het opleggen van een bestuurlijke geldboete uit. De oplegging van een bestuurlijke geldboete is eveneens uitgesloten als de procureur des Konings nalaat om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de gewestelijke entiteit. Een beslissing houdende geen strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf houdt het verval van de strafvordering in. Uit artikel 16.4.34 DABM volgt dat de beslissing om niet strafrechtelijk te vervolgen het verval van de strafvordering inhoudt. 8

2. In het kader van de strafrechtelijke beteugeling van milieumisdrijven komt het de Procureur des Konings toe te beslissen over de opportuniteit van een strafrechtelijke vervolging. Indien de procureur des Konings effectief tot vervolging beslist, omschrijft hij de milieumisdrijven waarvoor hij vervolging wenst in te stellen. In zoverre de procureur des Konings beslist om niet te vervolgen, vervalt de strafvordering voor alle feiten die het voorwerp uitmaken van het proces-verbaal en die als milieumisdrijven kunnen gekwalificeerd worden. Ingevolge de beslissing van de procureur des Konings van 7 juli 2014 beschikt de gewestelijke entiteit krachtens artikel 16.4.36 DABM over de opportuniteit om al dan niet een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen voor de feiten opgenomen in het proces-verbaal die als milieumisdrijven kunnen gekwalificeerd worden. De stelling dat de gewestelijke entiteit voor de kwalificatie van de feiten als milieumisdrijf gebonden is door de juridische kwalificatie van deze feiten zoals vermeld in het aanvankelijk proces-verbaal, faalt naar recht. De verwijzing door de verzoekende partij naar artikel 16.4.32 DABM is bijgevolg niet relevant. 3. Wel is noodzakelijk dat de verzoekende partij voorafgaandelijk op de hoogte gesteld wordt van de ten laste gelegde feiten en de hieraan verbonden milieumisdrijven die hij zou hebben begaan waarvoor hem mogelijks een alternatieve bestuurlijke geldboete zal opgelegd worden. In de memorie van toelichting bij het ontwerp dat titel XVI van het DABM is geworden wordt uitdrukkelijk gesteld dat "bestuurlijke geldboeten door hun punitief karakter, aanleiding moeten geven tot dezelfde rechtswaarborgen die gelden voor strafvervolgingen en de berechting van strafbare feiten", en dat het decreet op dat vlak een optimale rechtsbescherming wil waarborgen (Memorie van toelichting, Vlaams Parlement, 2006-2007, 1249, nr. 1, 14 en 16-17). De op de gewestelijke entiteit rustende verplichting om de vermoedelijke overtreder uit te nodigen om schriftelijk zijn verweer mede te delen, desgevallend om mondeling zijn schriftelijk verweer toe te lichten, zoals deels gecodificeerd in artikel 16.4.36, 1 DABM, legt het bestuur een hoorplicht op. In het kader van het recht op tegenspraak kan het schriftelijk of mondeling verweer slechts nuttig zijn indien de vermoedelijke overtreder vooraf wordt meegedeeld welke milieumisdrijven hem ten laste gelegd worden. Dit beginsel van behoorlijk bestuur impliceert dat tegen niemand een ernstige maatregel kan worden genomen die gebaseerd is op een gegeven dat hem als een tekortkoming wordt aangerekend zonder dat de betrokkene vooraf de mogelijkheid werd geboden om op nuttige wijze voor het eigen standpunt op te komen. Het recht op schriftelijk of mondeling verweer strekt er immers toe de vermoedelijke overtreder in de gelegenheid te stellen om op nuttige wijze zijn standpunt naar voor te brengen ten aanzien van de beboetingsbeslissing en de eventuele voordeelontneming die lastens hem worden overwogen wegens een gedraging die hem wordt verweten. 4. Op 28 juli 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De gewestelijke entiteit stelt in deze brief: In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van een schending van het Jachtdecreet en het Soortenbesluit (bezit carbofuran dode kraaien). 9

Zowel uit het schriftelijk verweer van de verzoekende partij van 8 augustus 2014 als uit het verslag van de hoorzitting van 18 mei 2016, blijkt dat de verzoekende partij enkel verweer heeft gevoerd met betrekking tot wat haar werd verweten in de brief van 28 juli 2014, met name de schending van het Jachtdecreet en het Soortenbesluit wegens het bezit van gif. De verzoekende partij leidt hier bij monde van haar raadsman uit af dat een inbreuk op artikel 19 Jachtdecreet en artikel 16 Soortenbesluit wordt ten laste gelegd. Uit het administratief dossier blijkt niet dat de gewestelijke entiteit op enig moment tijdens het verhoor gewezen heeft op de mogelijke schending van artikel 12 Soortenbesluit. De stelling van de verwerende partij dat deze inbreuk wel degelijk mee het voorwerp van het verhoor heeft uitgemaakt, vindt geen steun in het voorliggend dossier. Evenmin wordt aangetoond dat voorafgaand aan de genomen beslissing, waarbij uiteindelijk een inbreuk op artikel 12 Soortenbesluit is weerhouden, de verzoekende partij alsnog werd uitgenodigd om zich hierop schriftelijk of mondeling te verweren. Het middel is in de aangegeven mate gegrond. B. Overige middelen De overige middelen worden niet onderzocht in de mate zij niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 18 juli 2016, met nummer 14-AMMC-871-M 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 16 mei 2017 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 10