Adige. Trento VENETO LOMBARDIA EMIL IA-RO MAG NA. U R Genova. Bologna. S.MARINO Firenze Gorgona TOSCANA. Elba. Corsica.

Vergelijkbare documenten
olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 3 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 2 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 4 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

i caffe il caffè... Oefenboek OPDRACHTEN vecchio il Ponte... la panettone GRAMMATICA ITALIAANS oefenen op elk taalniveau

La formazione del prezzo sul mercato olandese. Leo Verheijen Mark Logtenberg

5 Le città italiane. Vul de namen van de steden op de kaart op de juiste plaats in.*

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Immigratie Huisvesting

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Ned in 4 weken week 1 it-taligen.indd :25:56

Persoonlijke correspondentie Brief

Volare. In deze les leert u

Academisch schrijven Inleiding

Immigratie Bank. Bank - Algemeen. Bank - Openen van een bankrekening. Posso prelevare in [paese] senza pagare le spese di commissione?

Zakelijke correspondentie

zelfstandige naamwoorden

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

SCHADELOOSSTELLING VAN SLACHTOFFERS VAN MISDRIJVEN ITALIË

Viaggi Alloggio. Alloggio - Cercare. Alloggio - Prenotare. Chiedere indicazioni sull'alloggio

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

talen leren met Prisma

Zakelijke correspondentie

Corrispondenza Auguri

pagina 1 van 5 VAN IN

Leerwerkboek. Chinees. Go 100


ITALIAANS ITALIAANS ITALIAANS S WAT HOE WAT HOE. oordenlijst NEDERLANDS. uitspraak. ontmoetingen. eten & uitgaan. onderweg. overnachten.

IMPARA LE LINGUE CON I FILM AL CLA

Bepaling toezichtvorm gemeente Stein

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Italiaans leren wordt nog leuker met Allegro nuovo!

IMPARA LE LINGUE CON I FILM AL CLA

talen leren met prisma

ITALIË. 1. Inleiding. Italië 1

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?


B e l e i d s k a d e r K e r k e n, K l o o s t e r s e n a n d e r e r e l i g i e u z e g e b o u w e n

Baby-Dump kiest voor goede pasta Topcompetitie - Winnaar wordt prof!

Immigration Studying. Studying - University. Stating that you want to enroll. Stating that you want to apply for a course.

door de bevolking gekozen. Hij benoemt en ontslaat de leden van het regionale bestuur en is verantwoordelijk voor het beleid.

Zelfstandig naamwoord

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

L i mb u r g s e L a n d m a r k s

Module H4-4 DE TIJD VAN ONTDEKKERS EN HERVORMERS (OVERZICHT EN KENMERKEN).

Spreken. Les 6: Wat zeg je? Telefoon OPDRACHTKAART.

Les 1. A Het alfabet. Rose Omar. Welkom! Welcome! Bienvenue! እንቛዕ ብደሓን መጻእኩም! Hallo, wat is jouw naam? Mijn naam is Rose. = ik mijn.

Lesbrief: Bewust sociaal Thema: Wat is Mens & Dienstverlenen?

Bienvenidos - Cuaderno de ejercicios

Thema Op zoek naar werk

werkbladen thema 1 naar een nieuwe school

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

LA CARTA DEI VINI WIJNKAART

Voorspellen, tekst lezen en verwijswoorden begrijpen

Spreken. Les 6: Wat zeg je? Telefoon. SPREKEN NIVEAU A1

Zakelijke correspondentie Brief

sabato 4 / domenica 5 gennaio

BASISCURSUS SCHRIJVEN 0-A1 VOOR ANDERSTALIGE VOLWASSENEN

TEKENLIJST SPIJKERSCHRIFT

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

O vreemde talen. deel 4 Italiaans Antwoordenboek. Auteur drs. Bibian de Vries

H O E D U U R I S L I M B U R G?

Hoe stel je prioriteiten?

Q u i c k -s c a n W M O i n L i m b u r g De e e r s t e e r v a r i n g e n v a n g e m e e n t e n e n c l i ë n t e n

Nieuwsbrief 2. Gelukkig nieuwjaar! En voor zij die nu aan het blokken zijn: Gitarist gezocht! Dag Rome-reiziger

Hoe te leren voor de UNIT toetsen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Werkvorm: Bekend, Benieuwd en Bewaard.

Bepaling toezichtvorm gemeente Venray

Team 6: Zonnepanelen. Onderzoek naar het gebruik van zonnepanelen

T I P S I N V U L L I N G E N H O O G T E T E G E N P R E S T A T I E S B O M +

Nieuwe woorden correct kunnen schrijven, kunnen vertalen van N-F en van F-N en kunnen gebruiken in mondelinge en schriftelijke zinnen.

Luisteren Niet luisteren Belang van luisteren Luisterdoelen Luistervaardigheden

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt OPDRACHTKAART.

Op Voeten en Fietsen 1

1. Luisteren. 2. Luisteren

Auteur boek: Vera Lukassen Titel boek: Inburgering Basis A0-A1 Nederlands voor anderstaligen

ESP Modular Controller

Module H3-4 TOTALITAIRE STATEN TIJDENS HET INTERBELLUM

Checklist Duidelijk Nederlands spreken

Immigratie Documenten

Molto formale, il destinatario è in possesso di un titolo che va menzionato di fronte al nome

Voorwerk DGH 5.indd :44

Operatore indipendente del settore / Onafhankelijke zakelijke operator. Autorità emittente / Uitgevende autoriteit

1 DISK, Boom Amsterdam

Aantekening Frans les pronoms personnels

Risicogedrag. Voortgezet onderwijs

Krachtig, positief en ontwikkelingsgericht evalueren in het lager onderwijs. Werkinstrumenten. Anders evalueren in wiskunde en Frans

Tekst lezen en vragen stellen over de tekst

INHOUD INHOUD INLEIDING 7. LES 8 A) Un intervista 77 B) L intervista continua (I) 80 C) L intervista continua (II) 83

? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

4 manieren om Samsam te gebruiken

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

TaalCompleet. InkijkExemplaar. Nederlands voor anderstaligen. Klassikaal leren

S a m e nw e r k i n g e n s t r u c t u r e l e f o r m a t i e e x t e r n e v e i l i g h e id E i n d r a p p o r t a g e

Italiaans. Con piacere L. Zorzan, R. Merklinghaus e.a. Doelgroep Beginners. Europees Referentiekader deel 1. deel 3 B1. deel 2 A2

Wat weet je al? Je gaat bekijken wat je al over de overheid weet.

Hoeveel weet jij over seksuele diversiteit?

EEN BRIEF NAAR DE DOCENT

Transcriptie:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 1 Adige ALTO ADIGE/ SÜDTIROL FRIULI- TRENTINO Lag La LLago ago g VALLE D AOST Maggiore Maggior agg ggggiore or A/ Maggio Aosta VALLÉE D AOST E CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI C Co Como -VENEZIA GIULIA Trento LOMBARDIA Lag Lago ago ggoo ddii GGaarrdrda daa VENETO Trieste Milano Venezia PI EM O NT E Torino Po Golfo di Venezia PPoo Delta del Po Po G U R Genova EMIL IA-RO MAG NA I A Bologna L I S. MARINO MO ONNAACO S.MARINO LI G UR E Firenze Gorgona re TOSCANA ago Arcipel MAR ITALIANO:, UMBRIA Elba sc an o Giglio ADRIATICO Lago di L Aquila Te v e re To Corsica MARCHE Perugia Capraia FFRANCIA Ancona e Tev M AR CITTÀ DEL VATICANO Roma LAZIO Isole Tremiti ABRUZZO MOLISE Campobasso B o c ch e d i B o n i fa c i o Bari Asinara I. Ponziane MAR MAR SARDEGNA SARDEGNA San Pietro Cagliari Ar cip ela Golfo di Gaeta go C ampano PUGLIA CAMPANIA Napoli Ischia Potenza Capri Golfo di Salerno BASILICATA Golfo di Taranto CALABRIA Canale d Otranto TIRRENO DI Golfo di Manfredonia

1 Unità 1: Incontri Hoofdstuk 1: Incontri Lezione 1: Come ti chiami? Les 1: Come ti chiami? 1. Ascolta e abbina le figure. Luister en kies de plaatjes die hierbij horen. 2. Ascolta nuovamente e completa i dialoghi. Luister opnieuw en maak de dialogen af. 3. Controlla e poi pratica i dialoghi con un tuo compagno. Controleer de vorige opdracht en oefen daarna de dialogen met een klasgenoot. Scopri la regola! Ontdek de regel! 4. Tu o Lei? Completa la tabella. Tu o Lei? Vul de lijst aan. ragazzo oggi 5. Con un compagno prova a immaginare i dialoghi. Probeer met een klasgenoot de dialogen te bedenken. 6. Ascolta il dialogo e rispondi alle domande. Luister naar de dialoog en beantwoord de vragen. 7. Ora ascolta nuovamente e leggi il dialogo. Luister nu opnieuw en lees de dialoog. 8. Con due compagni, fa dei dialoghi come nell attività 1 e nella 5. Met twee klasgenoten, maak dialogen zoals in opdracht 1 en 5. Riflessione sulla lingua Taaloverweging 9. Rispondi alle domande come nell esempio. Beantwoord de vragen zoals in het voorbeeld. 10. Forma delle frasi. Vorm zinnen. 11. Completa i dialoghi. Maak de dialogen af. 12. Scrivi le domande e le risposte come nell esempio. Schrijf de vragen op en de antwoorden zoals in het voorbeeld. 13. Scrivi il dialogo. Schrijf de dialoog op. Lezione 2: A scuola Les 2: A scuola 1. Ascolta e abbina le frasi alle figure. Luister en kies de zinnen die bij de plaatjes horen. 2. Ora scrivi le frasi dell attività 1. Schrijf nu de zinnen op van opdracht 1. 3. Ascolta nuovamente e controlla le risposte dell attività 2. Luister opnieuw en kijk de antwoorden van opdracht 2 na. 4. Trova nelle frasi dell attività 2 le parole. Zoek de bijpassende woorden in de zinnen van opdracht 2. 5. Abbina le figure alle parole. Kies de plaatjes die bij de woorden horen. Fonologia Fonologie Pronuncio e scrivo: /ts/e /k/ Ik spreek uit en schrijf: /ts/e /k/ 6. Ascolta e ripeti le parole. Luister en herhaal de woorden. 7. Ascolta e ripeti i suoni. Luister en herhaal de klanken. 8. Ora leggi le parole. Lees nu de woorden. 9. Completa la tabella con le parole che ascolti. Maak de lijst af met de woorden die je hoort. / / 2 / / ITALIANO: PRONTI, VIA!

Pronuncio /ts/ e scrivo: ce, ci, cia, cio, ciu. Pronuncio /k/ e scrivo: ca, co, cu. Ik spreek /t / uit en schrijf: Ik spreek /k/ uit en schrijf: VITA ITALIANA Het Italiaanse leven ANCHE IL CORPO SALUTA! Ook het lichaam begroet! In queste foto vedi degli italiani che si salutano. Scrivi le parole! Op deze foto s zie jij Italianen die elkaar begroeten. Schrijf de bijpassende woorden op! APPROFONDIMENTI La banca delle parole OVERPEINZINGEN De woordenbank. Come si chiama? Scrivi il nome di queste cose e persone. Hoe heet het? Schrijf de naam op van deze voorwerpen en mensen. Unità 2: Conoscere le persone Hoofdstuk 2: Conoscere le persone Lezione 3: Di dove sei? Les 3: Di dove sei? 1. Abbina i 4 nomi a 4 di queste foto. Kies de 4 namen die bij 4 van deze foto s horen. 2. Ascolta i dialoghi e rispondi alle domande. Luister naar de dialogen en beantwoord de vragen. 3. Ora ascolta e leggi i dialoghi. Trova le differenze. Luister en lees de dialogen. Zoek de verschillen. Come si dice scusa nella tua lingua? Trova la parola sul dizionario. Hoe zeg jij scusa in je eigen taal? Zoek het woord in het woordenboek. 4. Con un compagno controlla le differenze. Zoek samen met een klasgenoot de verschillen. PERCORSO 1 5. Ora con due compagni pratica i dialoghi. Oefen de dialogen met twee klasgenoten. 6. Con un compagno crea dei dialoghi come nell esempio. Maak dialogen met een klasgenoot, net zoals in het voorbeeld. Riflessione sulla lingua Taaloverweging Scopri la regola! Ontdek de regel! italiano, tedesca, cinese - aggettivi in o/a e e Italiaans, Duits, Chinees bijvoeglijke naamwoorden in o/a e -e 7. Osserva le frasi e poi completa la tabella con le parole del riquadro. Bekijk de zinnen en vul daarna de lijst aan met de woorden uit het vakje. maschile femminile singolare plurale Presente indicativo di essere e studiare Tegenwoordige tijd van essere en studiare 8. Completa la tabella. Vul de lijst aan. 9. Completa le frasi. Maak de zinnen af. 1 ITALIANO: PRONTI, VIA! / / 3 / /

1 10. Metti le frasi dell attività 9 al plurale. Zet de zinnen van opdracht 9 in het meervoud. 11. Rispondi come nell esempio. Beantwoord net zoals in het voorbeeld. 12. Ora rispondi in modo negativo come nell esempio. Beantwoord nu in de ontkennende vorm net zoals in het voorbeeld. Lezione 4: tu o lei? Les 4: tu o lei? 1. Guarda l immagine. Secondo te, è una situazione formale o informale? Bekijk het beeld. Volgens jou, is het een formele of informele situatie? Capisci la parola formale? E informale? Begrijp je het woord formale? En informale? formale informale 2. Leggi la conversazione e scegli la forma corretta. Lees de conversatie en kies de juiste vorm. 3. Ora ascolta la conversazione e controlla le risposte. Luister naar de conversatie en kijk de antwoorden na. tu e lei - formale e informale tu en lei formeel en informeel usiamo tu quando la relazione tra le persone è informale (1) e lei quando è formale (2). wordt tu gebruikt wanneer de relatie tussen de mensen informeel is (1) en lei wanneer die formeel is(2). - (1) Ciao Tom come stai? - Hallo, Tom hoe gaat het met je? - (2) Sig. Klein, lei è tedesco? - Meneer Klein, bent u Duits? Per il formale scriviamo lei o Lei. È uguale. Bij de formele vorm schrijven wij lei of Lei. Het is hetzelfde. 4. Scrivi il dialogo dell attività 1 in modo formale come nell esempio. Schrijf de dialoog van opdracht 1 op in de formele vorm zoals in het voorbeeld. 5. Ora ascolta la conversazione e controlla le risposte. Luister naar de conversatie en kijk de antwoorden na. 6. A gruppi di 4 leggete la conversazione. Lees de conversatie in groepen van 4. 7. Sempre a gruppi di 4 fate dei dialoghi simili con i vostri nomi. Oefen soortgelijke dialogen in een groep van 4 en maak gebruik van jullie eigen namen. 8. Secondo te, di cosa parlano Hans e Sally? Volgens jou, waar praten er Hans en Sally over? 9. Ascolta il dialogo e controlla le tue idee. Luister naar de dialoog en controleer of je gedachten kloppen. 10. Ascolta e ripeti le lettere dell alfabeto. Luister naar het alfabet en herhaal. 11. Ascolta e ripeti queste altre lettere, che non sono italiane. Luister en herhaal deze andere niet Italiaanse letters. 12. Ascolta e rispondi alle domande. Luister naar de vragen en beantwoord. 13. Ora fa le stesse domande ai tuoi compagni. Stel nu dezelfde vragen aan je klasgenoten. Fonologia Fonologie Pronuncio e scrivo: /dz/ e /g/ Ik spreek uit en schrijf: /dz/ e /g/ 14. Ascolta e ripeti i suoni. Luister en herhaal de klanken. / / 4 / / ITALIANO: PRONTI, VIA!

15. Ora leggi le parole. Lees nu de woorden. 16. Completa la tabella con le parole che ascolti. Vul de lijst aan met de woorden die je hoort. Pronuncio /dz/ e scrivo: ge, gi, gia, gio, giu. Pronuncio /g/ e scrivo: ga, go, gu. Ik spreek /dz/ uit en schrijf: ge, gi, gia, gio, giu. ik spreek /g/ uit en schrijf: ga, go, gu. VITA ITALIANA Het italiaanse leven L ITALIA E GLI ITALIANI Italië en de Italianen In Italia ci sono 20 regioni. Trovi i nomi nella cartina. Scrivi nello schema come si chiamano le persone che vengono dalle 20 regioni. In Italië zijn 20 provincies. Zoek de namen op de kaart. Schrijf in het schema op hoe de mensen uit de 20 provincies heten. APPROFONDIMENTI OVERPEINZINGEN LE NAZIONALITà DE NATIONALITEITEN 1. Ricordi questi aggettivi di nazionalità? Nelle lezioni 3 e 4 si parla di persone che vengono da differenti stati. Scrivi gli aggettivi nello schema. Herinner je deze bijvoeglijke naamwoorden van nationaliteiten? In les 3 en 4 wordt gesproken over mensen die uit verschillende landen komen. Schrijf in het schema de bijvoeglijke naamwoorden op. 2. Usiamo il dizionario Forma gli aggettivi di nazionalità dei 27 paesi dell Unione Europea. Se non sei sicuro, cerca sul dizionario. Gebruik het woordenboek Noem de bijvoeglijke naamwoorden behorend bij de 27 landen van de Europese Unie. Als je niet zeker bent, zoek het op in het woordenboek. Unità 3: Informazioni personali Hoofdstuk 3: Informazioni personali Lezione 5: Al telefono Les 5: Al telefono PERCORSO 1 1. Chi sono i due ragazzi? Cosa c è vicino alla ragazza? Secondo te, perché? Con un compagno guarda la foto e rispondi alle domande. Wie zijn die twee jongeren? Wat is er naast het meisje? Volgens jou, waarom? Bekijk de foto en beantwoord de vragen samen met een klasgenoot. 2. Ora scrivi le informazioni che hai sui due ragazzi. Schrijf nu de informatie op die jij over die twee jongeren hebt. 3. Ascolta il dialogo e indica se le frasi sono vere o false. Luister naar de dialoog en geef aan of de zinnen waar of fout zijn. 4. Ascolta nuovamente e leggi il dialogo. Poi con un compagno controlla le risposte. Luister opnieuw en lees de dialoog. Kijk daarna de antwoorden na samen met een klasgenoot. 5. Ora praticate il dialogo. Oefen nu de dialoog. 6. Ascolta e ripeti i numeri. Luister en herhaal de getallen. 7. Ascolta e scrivi i numeri. Luister en schrijf de getallen op. 8. Quali numeri senti? Welke getallen hoor je? 9. Leggi il testo. Lees de tekst. 10. Ora chiedi ai tuoi compagni quanti anni hanno. Vraag nu aan jouw klasgenoten hoe oud ze zijn. 1 ITALIANO: PRONTI, VIA! / / 5 / /

1 Riflessione sulla lingua Taaloverweging ragazzo, stazione - nomi e aggettivi in o/a e e jongen, station zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden in o/a en -e Scopri la regola! Ontdek de regel! 11. Completa le tabelle. Vul de lijsten aan. canzone 12. Completa le frasi. Maak de zinnen af. / / 6 / / ITALIANO: PRONTI, VIA! 13. Metti le frasi dell attività 12 al plurale. Zet de zinnen van opdracht 12 in het meervoud. 14. Completa le parole. Maak de woorden af. Ho 18 anni. - presente indicativo di avere Ik ben 18. tegenwoordige tijd van avere 15. Completa la tabella. Vul de lijst aan. 16. Completa le frasi. Maak de zinnen af. 17. Completa le domande. Maak de vragen af. 18. Ora fa le domande ai tuoi compagni. Stel nu vragen aan jouw klasgenoten. Lezione 6: Uno o tanti? Les 6: Uno o tanti? 1. Guarda le foto e con un compagno rispondi alle domande. Bekijk de foto s en beantwoord de vragen samen met een klasgenoot. 2. Ascolta i dialoghi. Quali ragazzi parlano con il professore? Luister naar de dialogen. Welke jongeren praten met de docent? 3. Metti in ordine il dialogo. Zet de dialoog in de goede volgorde. 4. Con un compagno leggi e controlla il dialogo. Lees en bestudeer de dialoog samen met een klasgenoot. 5. Guarda le informazioni sugli altri due ragazzi e con un compagno fa dei dialoghi simili. Bekijk de informatie over de andere twee jongeren en oefen met een klasgenoot soortgelijke dialogen. Scopri la regola! Ontdek de regel! in e a 6. Completa la frase e la tabella. Maak de zin en vul de lijst in. 7. Ora conosci molte parole italiane. Proviamo a mettere ordine? Completa le frasi con un verbo tra quelli sotto. Nu ken je veel Italiaanse woorden. Zullen wij proberen ze te ordenen? Maak de zinnen af met een van de onderstaande werkwoorden. 8. Quali parole italiane usi nella tua lingua? Completa la tabella dove è possibile. Welke Italiaanse woorden gebruik je in jouw eigen taal? Maak de lijst af waar het mogelijk is. 9. Ora con un compagno confrontate le tabelle. Vergelijk nu de lijsten samen met een klasgenoot. 10. usiamo molte parole straniere. Ecco degli esempi di parole inglesi dal mondo di Internet. worden veel buitenlandse woorden gebruikt. Hier enkele voorbeelden

van Engelse woorden vanuit de wereld van het Internet. 11. Con un compagno immagina altre parole straniere che usiamo in italiano. Poi, controllate sul dizionario. Verzin samen met een klasgenoot noch meer buitenlandse woorden die in het Italiaans gebruikt woorden Check daarna in het woordenboek. Fonologia Fonologie Pronuncio e scrivo: /k/ e /g/ Ik spreek uit en schrijf: /k/ en /g/ PERCORSO 1 C è differenza tra abitare e vivere? Guarda sul dizionario. Is er een verschil tussen abitare en vivere? abitare vivere in jouw taal? Cosa vuol dire più? Guarda sul dizionario. È una parola molto utile! Wat betekent più? Kijk in het woordenboek. Het is een heel nuttig woord. 1 12. Ascolta e ripeti le parole con /dz/ e /g/, /ts/ e /k/. Luister en herhaal de woorden met /dz/ en /g/, /ts/ en /k/. più 13. Ora leggi le parole. Lees nu de woorden. Pronuncio /k/ e scrivo ch. Pronuncio /g/ e scrivo gh. Ik spreek /k/ uit en schrijf ch. Ik spreek /g/ en schrijf gh. 14. Completa la tabella con le parole che ascolti. Vul de lijst aan met de woorden die je hoort. VITA ITALIANA HET ITALIAANSE LEVEN Gli indirizzi degli italiani De adressen van de Italianen Capisci la parola ricco? E conosci il suo contrario? Guarda sul dizionario. Begijp je het woord ricco? En ken je het tegengestelde woord? Kijk in het woordenboek. ricco p o APPROFONDIMENTI OVERPEINZINGEN 1. Chi stai chiamando? Osserva le foto e abbina il numero a: Wie ben je aan het bellen? Bekijk de foto s en kies het bijhorende nummer: 2. Scrivi questi numeri: Schrijf deze getallen op: 3. Scrivi questi numeri di telefono: il numero 3 all inizio dice che è un telefono cellulare, il numero 0 dice che è un telefono di casa. Schrijf deze telefoonnummers op: als het nummer 3 voorstaat, betekent dit dat het een mobiel telefoonnummer is, het nummer 0 betekent dat het een vast telefoonnummer is. 4. Completa le domande. Maak de vragen af. 5. Completa le domande. Maak de vragen af. ITALIANO: PRONTI, VIA! / / 7 / /

1 AUTOVALUTAZIONE DEL PERCORSO 1 ZELFEVALUATIE VAN TRAJECT 1 1. Lessico: scrivi il nome di questi oggetti. Woordenschat: schrijf de naam van deze voorwerpen. 2. Salutare: questi sono saluti per una persona che non conosci. Come saluti un amico? Begroeten: deze groeten zijn bestemd voor een onbekende persoon. Hoe begroet je een vriend? 3. Rispondi affermativamente o negativamente, come nell esempio. Beantwoord bevestigend of ontkennend, net zoals in het voorbeeld. 4. Le nazionalità. De nationaliteiten. 5. L alfabeto. Scrivi queste lettere: Het alfabet. Schrijf deze letters: 6. Il presente indicativo dei verbi. Completa la tabella. De tegenwoordige tijd van de werkwoorden. Vul de lijst aan. 7. Il femminile. Completa le frasi. Vrouwelijke vorm. Maak de zinnen af. 8. Il plurale. Completa le frasi. Het meervoud. Maak de zinnen af. 9. Completa le domande. Maak de vragen af. / / 8 / / ITALIANO: PRONTI, VIA!