Leerlijn Spel en beweging Vaardigheden Kerndoel 1: De leerlingen leren een gegeven situatie in een gedramatiseerde vorm uitvoeren. Kerndoel 2: De leerlingen leren speelliederen en dansen uitvoeren en ervaringen, gevoelens, situaties en gebeurtenissen met elkaar in beweging en dans weergeven. 1.1. Dramatische vorming 1.2. Dans Beschouwen Kerndoel 3: De leerlingen leren verschillen en overeenkomsten aangeven tussen het eigen spel en dat van anderen. Ze leggen daarbij relaties tussen spel en de dagelijkse werkelijkheid. 3.1. Doen-alsof-situaties herkennen
Kerndoel 1: De leerlingen leren een gegeven situatie in een gedramatiseerde vorm uitvoeren. Kerndoel 2: De leerlingen leren speelliederen en dansen uitvoeren en ervaringen, gevoelens, situaties en gebeurtenissen met elkaar in beweging en dans weergeven. Niveau 1 2 3 4 1.1. Dramatische vorming Gebruikt gebaren die bij een Gebruikt materialen en geluiden om Vertolkt een rol door imitatie en Let met aanwijzingen van de uitdrukking horen (arm een situatie uit te beelden (kruk als aanwijzingen leerkracht bij dramaspel uitstrekken bij iets groots) stuur van auto, op tafel tikken als Beeldt een kenmerk van typische afwisselend op beweging, houding Combineert eenvoudige tikken van de regen) personen uit (sterke man) en mimiek fantasiehandelingen (geeft pop Bootst een houding na die hij op een Maakt bewegingen bij een Speelt voorgelezen verhaal na een prik en troost hem) foto ziet (bukken om iets op te voorgelezen bekend verhaal Houdt 1 hoofdkenmerk blijvend vast Doet beweging en/ of houding na rapen) Houdt tijdens een korte scène een tijdens een dramaspel van één (krom lopen bij oude man) Bootst herkenbare situaties na in zijn gerichte aandacht (paar minuten) scène (zachte stem) Doet een eenvoudige pantomime van spel (zegt bijvoorbeeld tegen een bij een eigen rol Vertelt wat hij van het toneelspel van de leerkracht na (klimmen op een knuffel niet bang zijn, papa is hier) Speelt samen met een ander een ander vindt vindt als hem ladder, iets denkbeeldig oprapen) Beeldt dieren uit met bijbehorende poppenkast met een verhaallijn hierom wordt gevraagd Herkent zichzelf en andere bekenden geluiden (mooi/minder mooi) die verkleed of geschminkt zijn Doet bewegingen van de leerkracht (vlinder, clown) na bij voorgelezen verhaal
5 6 7 8 Let met aanwijzingen afwisselend op Houdt 2 hoofdkenmerken van een rol Houdt meerdere hoofdkenmerken Speelt een rol in toneelstuk volume, intonatie en tempo blijvend vast tijdens dramaspel blijvend vast tijdens dramaspel gebruikmakend van stem, mimiek Verzint een hoofdkenmerk bij een (krom lopen, zachte stem) (krom, langzaam, zachte stem) en gebaar typetje dat hij speelt Past volume, tempo en intonatie in de Houdt bij het spelen zijn aandacht Verwerkt tijdens oefening van Houdt 1 hoofdkenmerk blijvend vast stem aan aan typetje dat hij speelt gericht op zijn medespelers dramaspel tips in zijn rol tijdens het dramaspel (zachte Onthoudt meerdere stukken tekst in Groeit in zijn rol in een emotionele Vangt met eigen toneelspel een fout stem) een toneelstuk situatie die de leerkracht stuurt van een ander op in een toneelstuk Speelt een ervaring van zichzelf na Houdt bij spelen de aandacht gericht (speelt flink boos, zet emoties in ) Houdt bij spelen de aandacht gericht (van de duikplank springen) op zichzelf en het speelvlak Maakt vooraf een script voor een kort op zichzelf, medespelers en het Legt uit dat iedereen een andere Verzint het verloop van eenvoudig toneelspel speelvlak mening over een toneelspel kan dramaspel Zorgt voor aankleding (decor, Benoemt bij eigen spel en hebben Vertelt uit zichzelf wat hij van een kostuums bij eigen toneelspel andermans spel wat goed ging toneelspel van de ander vindt (mimiek, stemvolume) Reageert op kritiek op zijn toneelspel
Niveau 1 2 3 4 1.2. Dans Reageert met bewegingen op vrolijke Doet de stoelendans Loopt op verschillende aangegeven Beeldt een tempowisseling in de muziek Beweegt met de leerkracht mee op ritmes muziek uit door anders te bewegen Marcheert achter de leerkracht aan op een langzame of snelle maat Doet mee met een reeks eenvoudige (snellere bewegingen als ritme tempomuziek (tweekwartsmaat) Is in staat twee grof motorische bewegingen in stilstaande kring versnelt) Staat stil als de muziek stopt handelingen uit te voeren in een (volksdans) Herkent herhaling (beweegt alleen bij Is in staat één grof motorische liedje (handen in de lucht, stampen Begint aan het begin en stopt aan het het refrein en staat stil tijdens handeling uit te voeren in een liedje met de voeten) eind van een lied met bewegen coupletten) (handen in de lucht steken) Danst met verschillende materialen Beweegt met de leerkracht mee bij Imiteert eenvoudige danspassen van Imiteert gekoppelde beweging en en attributen als hoepels en lintjes een geleidelijk sneller of langzamer andere leerlingen klank (omhooggaand geluid = Voert een bekende handeling wordende maat handen omhoog) zelfstandig uit bij een herkenbaar liedje (zo doet een vogel ) Doet mee met een eenvoudige kleuterdans 5 6 7 8 Houdt bewegingen tijdens muziek vol Varieert met bewegingen tijdens Doet mee aan een volksdans in de Zingt en danst tegelijk op een Bedenkt eigen bewegingen passend muziek kring met wisselende partners eenvoudig liedje bij de gedraaide muziek Corrigeert eigen bewegingen Danst passend bij diverse soorten Reageert adequaat op muzikale Reageert met een eigen beweging op Stapt op gevarieerde ritmes die door muziek (house, hardrock, slow) veranderingen betreffende klank, de beweging van anderen een instrument wordt gespeeld Voert verschillende dansjes op vorm en betekenis (sneller dansen (fluitmelodie, piano) dezelfde muziek uit op hoger tempo en sterkere klanken in de muziek) Leert anderen een dans(je) aan
Kerndoel 3: De leerlingen leren verschillen en overeenkomsten aangeven tussen het eigen spel en dat van anderen. Ze leggen daarbij relaties tussen spel en de dagelijkse werkelijkheid. Niveau 1 2 3 4 3.1. Doen-alsof-situaties Raadt bekende gebaren of Benoemt dat getekende figuren niet Benoemt in een verhaal welke figuren Benoemt welk verhaal echt is gebeurd herkennen voorstellingen van de leerkracht echt bestaan (mickey mouse, jip en wel en niet echt bestaan (soldaten en welk verhaal een sprookje is (doen alsof je drinkt) janneke) en prinsessen kunnen wel echt Benoemt dat het jeugdjournaal echt is Vertelt wat hij herkent in spel van een bestaan, draken en elfjes niet) en schooltv-drama gespeeld ander (hij speelt een poes, een Benoemt dat een stripverhaal niet tovenaar) echt gebeurd is 5 6 Kijkt naar spel en benoemt wat niet Beseft dat acteurs heel andere rollen echt is (iemand doet alsof hij huilt, kunnen spelen dan ze in een maar is in het echt niet verdrietig) bepaalde soap/ film doen Benoemt 3 programma s met echte gebeurtenissen en 3 programma s met nagespeelde gebeurtenissen (journaal, GTST)