van: R.J. van Til voor: MVROM DGWWI kenmerk: n2008-0058rt onderwerp: verhuisstromen en verhuismotieven



Vergelijkbare documenten
Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Migratiestromen en inkomensontwikkelingen in de provincie Groningen

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Hoogopgeleide jongeren willen grootstedelijk wonen, de rest niet

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen: blijvende groei Amsterdamse bevolking

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015

Fact sheet Wonen in Zaanstad 2017

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno Grote steden in demografisch perspectief

RESULTATEN WOONONDERZOEK PURMEREND UPDATE MAART 2015

Fact sheet Wonen in Edam-Volendam 2017

Fact sheet Wonen in Wormerland 2017

Uit huis gaan van jongeren

Fact sheet Wonen in Oostzaan 2017

Fact sheet Wonen in Weesp 2017

Verhuisonderzoek Drechtsteden

WoON 2015 Zuid-Holland. Berry Blijie

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Fact sheet Wonen in Haarlemmermeer 2017

Fact sheet Wonen in Waterland 2017

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Fact sheet Wonen in Beemster 2017

Notitie > Verhuringen > via Woonnet Rijnmond

Toelichting lokale en regionale woningbehoefte Waterland

7. Effect crisis op de woningmarkt- dynamiek. Auteur Remco Kaashoek

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Inwoners van Leiden Opleiding en inkomen

Fact sheet Wonen in Blaricum 2017

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 2014

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Woningmarktanalyse Gooise Meren

Fact sheet Wonen in Amstelveen. Kerncijfers

Woningmarktrapport 3e kwartaal Gemeente Rotterdam

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014

Woningvoorraad en woningbehoefte in Nederland

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Rapportage Woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec

Fact sheet Wonen in Gooise Meren 2017

Fact sheet Wonen in Landsmeer 2017

Fact sheet Wonen in Diemen 2017

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 2014

8. Werken en werkloos zijn

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 2014

Fact sheet Wonen in Amstelveen 2017

Bij deze sturen wij u ter informatie u de monitor sociale woningbouw van de Stadsregio Amsterdam.

Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof

Komen en Gaan 2013

Bewoners regio kopen minder in eigen gemeente

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2017 Thema geluk. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 18 mei Utrecht.

centrum voor onderzoek en statistiek

Fact sheet Wonen in Aalsmeer 2017

Fact sheet Wonen in Purmerend 2017

3.4 Liever in de eigen gemeente blijven

Bevolkingsprognose van Amersfoort Gemeente Amersfoort Marc van Acht en Ben van de Burgwal maart 2013

Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 2014

Verhuizers onder in- en uitstroom WWB

Fact sheet Wonen in Zandvoort 2017

Fact sheet Wonen in Hilversum 2017

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Woningmarktrapport - 3e kwartaal Gemeente Haarlemmermeer

Woningmarktrapport 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Fact sheet Wonen in Amsterdam 2017

Monitor Woningproductie Noordvleugel 2016 Woningvraag, Plancapaciteit en Productie

Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek. Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies

Fact sheet Wonen in Almere. Kerncijfers

Sociaal-economisch wijkprofiel: De Wierden en gebied 1354

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

Fact sheet. Autochtonen in Amsterdam. Helft Amsterdammers is autochtoon. nummer 2 maart 2007

Bijlage 1, bij 3i Wijkeconomie

Auteur: Gemeente Dronten Datum: 4 april 2017 Voor vragen: Feiten en cijfers 2016 Bevolking

Fact sheet Wonen in Ouder-Amstel. Kerncijfers

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 2014

Fact sheet Wonen in Haarlem 2017

Bevolkingsprognose Purmerend

11. Stijgende inkomens

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: Feiten en cijfers 2017 Bevolking

FACTSHEET OUDEREN EN WONEN PURMEREND APRIL 2015

Fact sheet Wonen in Huizen 2017

WONINGMARKTAFSPRAKEN ZEEUWS-VLAANDEREN DEEL 2: DE BALANS. [jaarlijkse rapportage over het jaar20xx]

JONGERENPEILING WONEN IN EDE

Waar gaat men wonen? Percentage van de inwoners van jaar waarvan de grootouders ook al in dezelfde gemeenten woonde. Bron: Meertens Instituut

Huishoudens naar type in stad en ommeland,

Concentratie allochtonen toegenomen

10. Veel ouderen in de bijstand

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Demografische ontwikkelingen

Dordrecht in de Atlas 2013

Transcriptie:

n o t i t i e van: R.J. van Til voor: MVROM DGWWI kenmerk: n2008-0058rt onderwerp: verhuisstromen en verhuismotieven datum: Mei 2008 In dit artikel staan de trends in de verhuisstromen centraal. We hebben het hier over verhuisstromen en verhuismotieven. Welke trends zijn feitelijk waarneembaar? Hoe ontwikkelen de grote steden zich? De indruk bestaat dat Amsterdam het beter doet dan Rotterdam. Is dat zo? En hoe zit het met de aandachtswijken? Vertrekken ouderen en allochtonen na de autochtone gezinnen nu ook de stad? Tot slot wordt ingegaan op de functie van de stad als roltrap en de rol van selectieve migratie daar in. Dynamiek door verhuizingen Verhuizingen zorgen voor veel dynamiek in wijken. Jaarlijks verhuizen ongeveer 1,6 miljoen personen (de laatste 20 jaar lag het aantal tussen de 1,5 en 1,8 miljoen mensen per jaar; 9,1%-11,3% van de bevolking). De kans om te verhuizen is niet voor iedereen gelijk. Verhuizen is selectief. Bijvoorbeeld naar kenmerken als leeftijd en huishoudenssamenstelling, maar ook naar bijvoorbeeld inkomen en opleidingsniveau. De sterkste samenhang tussen persoonkenmerken en verhuisgedrag is te vinden met leeftijd. Jongere huishoudens hebben een veel sterkere verhuisgeneigdheid, zelfs nog iets hoger dan thuiswonende jongeren tussen 18 en 24 jaar. 1

Figuur 1: Aandeel verhuisgeneigde huishoudens, naar kenmerken 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% inkomen opleiding huishouden leeftijd huishouden thuisw onend 18-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85+ alleenstaand paar paar met kinderen 1-oudergezin niet-gezinshuishouden laag midden hoog student beneden sociaal minimum beneden minimumloon beneden modaal tot 1,5 keer modaal tot 2 keer modaal tot 3 keer modaal > 3 keer modaal Bron: WoON 2006; bewerking ABF Research Ook het huishoudentype is van invloed. Alleenstaanden verhuizen veel vaker dan paren met en zonder kinderen. Eenoudergezinnen zijn gemiddeld nog iets meer verhuisgeneigd dan alleenstaanden. Er is uiteraard een samenhang tussen de leeftijd en het huishoudentype. Jongeren zijn vaker alleenstaand. Maar de effecten treden ook in combinatie nog op. Jonge alleenstaanden verhuizen vaker dan oude alleenstaanden, en jonge gezinnen vaker dan oude gezinnen. Het aantal verhuizingen tussen en binnen gemeenten hangt duidelijk samen met de omvang van de nieuwbouw. In jaren dat veel wordt gebouwd is ook het aantal verhuizingen hoger. Vooral het aantal verhuizingen binnen gemeenten is hoger in jaren met veel nieuwbouw. Wat ook opvallend is, is dat de verhuismobiliteit op een vrij hoog niveau is gebleven ondanks de sterke terugval van de omvang van de nieuwbouw. De hoogte van de mobiliteit is daarnaast opvallend, gezien de relatieve ontgroening van Nederland. We zagen dat de jongere huishoudens een veel hogere verhuisgeneigdheid hebben. Als we corrigeren voor de veranderde leeftijdsopbouw, dan zien we dat de verhuizingen tussen gemeenten 13,5% hoger is dan in 1988. De relatie tussen verhuizingen en nieuwbouw is overigens onverminderd sterk. Het herstel in de omvang van de nieuwbouw sinds 2004 is goed terug te zien in de verhuizingen. Figuur 2: Index verhuizingen en nieuwbouw 1988-2006 (1988=100) 2

140 120 100 80 60 40 20 index nieuwbouw index migratie index tussenverhuizingen index binnenverhuizingen 0 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: CBS; bewerking ABF Verhuizingen naar afstand De meeste verhuizingen vinden plaats over kleine afstanden. Dat betekent dat we bij een hoger schaalniveau een steeds hoger aandeel interne verhuizingen meten. Op gemeenteniveau zien we dat het aandeel binnenverhuizingen 61% is (in 2006). Ondanks de afname van het aantal gemeenten is het aandeel binnengemeentelijke verhuizingen afgenomen van bijna 66% in 1995 tot 61% in 2006. In totaal verhuist per jaar 4% van de bevolking van de ene naar de andere gemeente en ongeveer 6% verhuist binnen de eigen gemeente. Voor een gemiddelde gemeente betekent dit dat bijna 40% van de woningen 1 die door verhuizingen vrijkomen door inwoners van buiten de gemeente worden betrokken. Dit wordt gecompenseerd door een vergelijkbaar aandeel vertrekkers. Gemeenten geven vaak aan voor de eigen bevolking te willen bouwen. De statistieken over verhuizingen nuanceren de mogelijkheden daartoe. Uiteraard is dit deels te sturen door bindingseisen bij nieuwbouw of sociale huurwoningen, maar bij gemeenten heerst vaak een ander beeld van de verhuismobiliteit dan blijkt uit de statistieken. Als we kijken naar het effect van de verhuizingen op de totale bevolking dan is dat uiteraard kleiner. De jaarlijkse verversing van de ingezetenen is ongeveer 4% per jaar. Het CBS publiceert cijfers over verhuizingen tussen gemeenten. Bekend is hoeveel mensen er verhuizen tussen gemeente A en B. Daarnaast is ook de migratie bekend naar leeftijd. Voor elke gemeente is dus bekend hoeveel mensen in een bepaalde leeftijdsklasse zich vestigen in de gemeente dan wel vertrekken uit de gemeente. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gedetailleerdere statistieken dan de normaliter gepubliceerde. De migratie is voor 2006 ook bekend naar de combinatie van richting en leeftijd. Dit maakt het mogelijk om een diepere analyse uit te voeren op de verhuisstatistieken. Bovendien zijn ook de verhuizingen op postcodeniveau gebruikt. Voor de jaren 1998 tot en met 2006 is de migratiestroom tussen postcodes bekend. Dit maakt het mogelijk om de kwantitatieve in- en uitstroom van postcodegebieden bijvoorbeeld de aandachtswijken te laten zien. Op het niveau van stadsgewesten is een zeer groot deel van de verhuizingen intern. In de SRR gaat het om 82%, in het ROA 2 om 81%. In de andere Kaderwetgebieden zien we vergelijkbare percentages, 1 2 De statistieken van het CBS over verhuizingen hebben betrekking op personen. Hoe dit exact uitpakt als het gaat om huishoudens en woningen is niet bekend. Het ROA inclusief de gemeente Almere; we noemen dit hierna ROA+ 3

behalve in BRU. Daar is het aandeel verhuizingen binnen het stadsgewest 74%. Bekijken we alleen de centrale steden, dan zijn de percentages verhuizingen (inclusief verhuizingen binnen de eigen gemeente) naar een gemeente binnen de stedelijke regio nauwelijks hoger. Vanuit Rotterdam en Amsterdam vindt ongeveer 83% van de migranten een plaats binnen de regio. In Den Haag gaat het om 84%. Utrecht scoort ook hier lager, met 78%. De afgelopen jaren is dit aandeel in Utrecht licht toegenomen. De bouw van veel woningen in Leidsche Rijn is hier een verklaring voor. Vanaf 1998 is een kleine afname te constateren, met 1 à 2 procentpunten. In zowel Amsterdam als Rotterdam is het aandeel dat naar gemeenten buiten de regio verhuist toegenomen van 15% naar 17%. Op regionaal niveau is er al langer sprake van selectieve verhuisbewegingen tussen stad en ommeland. Dan gaat het vooral om de uitstroom van gezinnen, hogere inkomens en hoger opgeleiden vanuit de stad naar woonmilieus buiten de stad. Waren dat eerst vooral autochtonen, het beeld is dat nu ook steeds vaker allochtonen de stad verlaten. Hier komen we later op terug. Het aantal verhuizingen tussen gemeenten was begin jaren zeventig erg hoog. In de perioden daarna lag dit cijfer vrij stabiel op of rond de 4%. Wel is differentiatie naar leeftijd te zien. In de jongere leeftijdsgroepen is wat meer dynamiek te zien vanaf de 2 e helft van de jaren negentig, terwijl bij de 65-74-jarigen en 75-84-jarigen de verhuismobiliteit die bij deze groepen toch al op een laag niveau ligt is afgenomen. Figuur 3: Saldo verhuizingen naar leeftijd 1972-2006, gemeente Rotterdam 5.000 0-5.000-10.000-15.000 85+ 75-84 65-74 45-64 35-44 30-34 25-29 20-24 15-19 5-14 0-4 -20.000 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: CBS; bewerking ABF 4

Figuur 4: Saldo verhuizingen naar leeftijd 1972-2006, gemeente Amsterdam 10.000 5.000 0-5.000-10.000-15.000-20.000 85+ 75-84 65-74 45-64 35-44 30-34 25-29 20-24 15-19 5-14 0-4 -25.000 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: CBS; bewerking ABF De sterk negatieve verhuisstromen van de grote steden zijn zeer opvallend. In de jaren 70 verlieten zelfs jongeren (15-24 jaar) per saldo Rotterdam; Amsterdam kende nog een kleine instroom van deze groep. De omslag begin jaren tachtig is fors. Daarna is het beeld gestabiliseerd. Wat in deze figuren niet zichtbaar is, is de rol van de immigratie. Deze heeft er mede voor gezorgd dat de steden qua bevolkingsomvang niet sterker teruggelopen zijn. Niet alleen de stad Rotterdam, maar ook de stadsregio (SRR) kent een negatief migratiesaldo. De stadsregio Rotterdam verliest gezinnen. Dit is terug te zien in het vertreksaldo van 0-9-jarigen en 30-39-jarigen. Dit is een normaal patroon binnen een stadsgewest. Voor het ROA+ (inclusief Almere) is het beeld anders. Het totale saldo is positief. Wat wel overeenkomt tussen beide stadsgewesten is dat er in de gehele periode 1972-2006 sprake is geweest van een negatief migratiesaldo van kinderen. Dat is een zeer opvallende conclusie. Het beeld dat er een trek van gezinnen van de stad naar buiten is, is bekend. Maar dat die trek verder gaat dan de grenzen van het stadsgewest is opvallend. Gezinnen met kinderen verlaten niet alleen de stad, maar per saldo ook het stadsgewest. Overigens kan de buitenlandse migratie dit beeld voor stad en stadsgewest wat nuanceren. Figuur 5: Saldo verhuizingen naar leeftijd 1972-2006, SRR 5.000 0-5.000-10.000-15.000-20.000 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: CBS; bewerking ABF 85+ 75-84 65-74 45-64 35-44 30-34 25-29 20-24 15-19 5-14 0-4 5

Figuur 6: Saldo verhuizingen naar leeftijd 1972-2006, ROA+ 15.000 10.000 5.000 0-5.000-10.000-15.000 85+ 75-84 65-74 45-64 35-44 30-34 25-29 20-24 15-19 5-14 0-4 -20.000 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: CBS; bewerking ABF Bevindingen: Ondanks de negatieve signalen over de woningmarkt die op slot zit, is er niet veel mis met de verhuismobiliteit. Uiteraard zou de mobiliteit nog toe kunnen nemen, maar de verhuiscijfers zijn een stuk hoger dan in het verleden; De steden kennen na de leegloop van de jaren 70, begin jaren 80 een positieve ontwikkeling. De verhuizingen zijn inderdaad selectief naar leeftijd en ook naar inkomen en opleidingsniveau, maar dit hoort bij steden; Niet alleen de steden verliezen per saldo gezinnen met kinderen, maar dit geldt ook voor de stedelijke regio s als totaal. Deze regio s zijn er ondanks de VINEXwoningbouw niet in geslaagd gezinnen te binden of extra aan te trekken. Ook huishoudens in de empty-nestfase verlaten de steden en de stadsgewesten, hoewel het in absolute omvang om vrij kleine aantallen gaat. Aandacht voor de aandachtswijken De stedelijke wijken in Nederland zijn volop in het nieuws. Over de 40 Vogelaarwijken wordt veel gepraat, of we het nu hebben over probleemwijken, aandachtswijken of prachtwijken. De problemen in deze wijken zijn veelbesproken. In dit artikel kijken we ook naar deze groep wijken, maar nu specifiek vanuit de migratiestromen van en naar deze wijken. Of er nu 40, 56, 140 of nog meer wijken zijn met achterstanden of problemen, de indruk wordt gewekt dat het niet goed gaat met de steden. De maatschappelijke problemen lijken zich in sterke mate in de steden te concentreren. Toch is de positie van de steden momenteel als we kijken naar de aantrekkingskracht een stuk gunstiger dan we in het verleden zagen. De steden kenden in de jaren 70 een sterke uitstroom. Eind jaren 70, begin jaren 80 is dit omgeslagen en zien we een hernieuwde opleving van de stad. We hebben gezien dat ongeveer 61% van de verhuizers binnen de gemeente verhuist. Op wijkniveau liggen deze percentages een stuk lager. Op het niveau van postcodegebieden is het aandeel binnenverhuizingen ongeveer 23%. Sinds 1998 het eerste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn is dit aandeel iets gedaald (24% in 1998). Meer dan driekwart van de verhuizers komt gemiddeld uit een andere wijk of een andere gemeente. 6

Het aandeel van de bevolking dat jaarlijks verhuist verschilt sterk tussen de verschillende wijken. We hebben de wijken ingedeeld in de 40 Vogelaar-wijken, de 100 daarop volgende wijken (tesamen de 140 wijken van Winsemius),de overige aandachtswijken, de overige stedelijke wijken en de rest van Nederland. In de 40 wijken is de mutatiegraad het hoogst. Jaarlijks verhuist zo n 16% van de bevolking. Bovendien is het aandeel binnenverhuizingen het geringst. De 40 aandachtswijken zijn dus duidelijk erg dynamisch. Ze kennen veel meer dynamiek dan de overige 100 wijken in de top140. De 140 wijken kennen een sterke instroom van jonge alleenstaanden. Opvallend is dat het opleidingsniveau van de instroom vrij hoog is. Blijkbaar bestaat de instroom voor een relatief groot deel uit studenten. Het inkomen van de instromers is gemiddeld laag. Hier is ook onderscheid te zien tussen de top40 en de top100. In de top40-wijken heeft de instroom een minder hoog inkomen. Het grootste verschil in de instroom tussen de 40 Vogelaar-wijken en de overige wijken zit in de instroom van nietwesterse allochtonen. Die is in de 40 wijken fors hoger (factor 2,5) dan in de overige top140-wijken. De verhuizers in de top40-wijken kiezen relatief vaak voor een vertrek uit de wijk. Wel verhuizen ze vaker dan gemiddeld over een korte afstand. Met andere woorden, ze vertrekken uit de wijk naar een dichtbijgelegen wijk. In de gerealiseerde verhuizingen zien we dus een laag aandeel interne verhuizingen in de Top40-wijken. Kijken we naar de wensen (in het WoON) dan zien we dit niet terug. In de 40 prioriteitswijken (top40) worden veel vaker zowel de woning als de woonomgeving negatief beoordeeld. Ook een negatief oordeel over de woonomgeving, in combinatie met een positief oordeel over de woning komt vaker voor. Figuur 7: Ontevredenheid over woning en omgeving, verhuisgeneigde huishoudens, naar 100% wijktype 80% 60% 40% won-,omgwon+,omgwon-,omg+ won+,omg+ 20% 0% top40 sub100 ov adw ov sted overig TOTAAL Bron: WoON 2006; bewerking ABF Bevindingen: Op het niveau van (postcode)wijken komt driekwart van de verhuizers van buiten. Verhuismobiliteit heeft op het wijkniveau dus een sterke mate van instroom tot gevolg. In de prioriteitswijken is de verhuismobiliteit erg hoog. In de woonwensen zien we een groter deel van de huishoudens die in de eigen wijk willen blijven dan in de realisaties. Een relatief groot deel van de verhuizers verhuist naar een omliggende wijk. Blijkbaar slaagt men er niet in het gewenste aanbod in de eigen wijk te vinden. 7

Allochtone stedelingen: een nieuwe suburbanisatiegolf? Zowel onder autochtone als onder allochtone gezinnen zien we huishoudens met een voorkeur om de stad te verlaten. In ieder geval is per saldo sprake van een trek van gezinnen naar buiten. Bij nietwesterse allochtonen is dit overigens wel duidelijk lager dan bij autochtone huishoudens. Van de nietwesterse allochtone gezinnen in de G31 wil 80% binnen de eigen gemeente verhuizen, bij de autochtone gezinnen is dit 56%. Toch wijken de woonvoorkeuren van allochtone huishoudens verder niet zo erg af. De voorkeur om in de stad te blijven is wat groter evenals de voorkeur voor een huurwoning. Maar meer dan de woonwensen wijkt vooral de woonsituatie van deze groep af. Ook als rekening gehouden wordt met de samenstelling van de groep naar leeftijd, huishoudentype en inkomen 3 zijn niet-westerse allochtonen sterk oververtegenwoordigd in de stad. Van alle huishoudens van niet-westerse afkomst woont ruim 42% in de vier grote steden. Van de autochtone huishoudens is dit ruim 11%. Gecorrigeerd voor inkomen, huishoudenssamenstelling en leeftijd zou dit oplopen tot ruim 13%. De sterke vertegenwoordiging in de vier grote steden is dus nauwelijks te verklaren vanuit deze kenmerken. Allochtone gezinnen in de grote steden wonen bovendien in relatief kleine huizen. Meer dan 40% heeft minder dan één kamer per persoon beschikbaar in de woning. Bij autochtone gezinnen is dit slechts ongeveer 10%. Ruim de helft van deze gezinnen wil verhuizen. De overgrote meerderheid van de verhuisgeneigde allochtone gezinnen in de G4 zoekt overigens weer een woning in de zelfde gemeente. Bij de autochtone gezinnen is dit beduidend minder. Van een sterke trek de stad uit door allochtone gezinnen is dan ook geenszins sprake. De voorkeur voor de stad is deels een inkomenseffect. Ook onder autochtone gezinnen met een hoger inkomen zien we vaker de wens om naar een andere gemeente te verhuizen. Allochtonen zijn sterk vertegenwoordigd in de steden, veel sterker dan vergelijkbare groepen qua inkomen, huishoudensamenstelling en leeftijd. Betekent dit ook dat deze groepen vooral een stedelijke leefstijl hebben? Voelen ze zich aangetrokken tot het wonen in een grote stad? Dit gaat misschien op voor de westerse allochtonen in de grote steden, maar voor de niet-westerse allochtonen geldt dit maar in beperkte mate. Doordat ze inmiddels lang in de stad wonen heeft een groot deel van hen een binding met de stad gekregen, vooral door de aanwezigheid van familie en vrienden. Maar een groot deel van de groep heeft niet bewust gekozen voor het wonen in een grote stad. Ze zijn er terecht gekomen door een combinatie van aanwezigheid van betaalbare huisvesting en werk, en voor de volgende groepen migranten de aanwezigheid van familie en bekenden. De leefstijl van deze groep kan dan ook moeilijk als stedelijk worden aangemerkt. Deze niet-westerse allochtonen wordt momenteel gezien als de sociale stijgers, die zoveel mogelijk voor de stad behouden zouden moeten blijven. Het is de vraag in hoeverre deze strategie succesvol is en kan zijn. We kijken naar aanknopingspunten in de woonvoorkeuren van deze groep. Een opvallend kenmerk in de woonwensen van niet-westerse allochtonen is de sterkere vraag naar nieuwbouwwoningen. Van alle verhuisgeneigde autochtone huishoudens wil 22% bij voorkeur verhuizen naar een nieuwbouwwoning. Onder de niet-westerse allochtonen is dit 35%. Corrigeren we dit voor het effect van inkomen, huishoudensamenstelling en leeftijd, dan is het verschil nog groter. De vraag naar nieuwbouw is meer dan tweemaal zo hoog: 16% versus 35% bij de niet-westerse 3 De verschillen tussen autochtone huishoudens en autochtone huishoudens zouden toe te schrijven kunnen zijn aan verschillen in inkomen, leeftijd en huishoudensamenstelling. Er zijn immers op deze kenmerken forse verschillen te constateren in verhuisgeneigdheid en woonwensen. Om dit effect uit te sluiten is in het WoON gekeken naar de qua samenstelling op deze drie kenmerken vergelijkbare groep autochtone huishoudens. Zo is een nettere vergelijking te maken tussen autochtone en niet-westers allochtone huishoudens. 8

allochtonen. We zien dit ook terug bij de niet-westerse allochtonen die kiezen voor wonen in de stad. Dit biedt duidelijk aanknopingspunten voor het binden van deze groepen aan de stad. Maar uiteraard zijn er dan grenzen aan de hoogte van de huur- en koopprijs èn aan de eigendomsverhouding (meer vraag naar huurwoningen). De niet-westerse allochtonen zijn minder geneigd de stad te verlaten, ook als rekening wordt gehouden met de financiële mogelijkheden van deze groep. Binnen de niet-westerse allochtone huishoudens zijn nauwelijks verschillen te constateren. Enerzijds door de lage betrouwbaarheid door lage aantallen respondenten in het WoON, maar anderzijds zijn de verschillen relatief klein. Surinamers en Antillianen lijken iets meer geneigd de stad te verlaten, maar de verschillen met de autochtone bevolking zijn veel groter dan de verschillen binnen de niet-westerse allochtonen. Vooral de grotere voorkeur voor nieuwbouwwoningen lijkt er toe te leiden dat niet-westerse allochtone huishoudens in sterkere mate de stad verlaten. Het aanbod aan betaalbare nieuwbouwwoningen is groter buiten de steden. Bevindingen: Allochtone huishoudens zijn minder geneigd de steden te verlaten dan autochtone huishoudens. Ondanks het feit dat ze minder gebonden zijn aan de grootstedelijke voorzieningen, kiest een veel groter deel van de niet-westers allochtone huishoudens er voor om in de stad te blijven wonen. Ook het aandeel dat in de eigen wijk een woning zoekt is beduidend hoger. Hoewel er signalen zijn (bijvoorbeeld vertrek van Nederlanders van Surinaamse komaf uit Amsterdam naar Almere) dat allochtonen suburbaniseren, is een nieuwe suburbanisatiegolf, nu van niet-westerse allochtonen, nog niet zichtbaar. De woonwensen zijn meer dan van autochtone huishoudens gericht op de eigen gemeente. Het aanbod van nieuwbouwwoningen kan een trekker zijn om voor een suburbaan milieu te kiezen. Een aanzienlijk deel van de allochtone verhuizers is op zoek naar een nieuwbouwwoning. Dit biedt gecombineerd met het feit dat vaker gezocht wordt naar doorstromingsmogelijkheden in de eigen wijk onderbouwing voor het beleid om deze groepen voor de stad te behouden door ze doorstroommogelijkheden in de eigen wijk te bieden. Waarom trekken ouderen de stad uit? Een andere interessante groep zijn de 50-plussers. Ook deze leeftijdsgroep verlaat per saldo de stad. Dit geldt overigens vooral voor de G4. Rust en ruimte voor opgroeiende kinderen zijn voor deze groep niet relevant. Waarom verlaten deze senioren dan toch de stad? Heeft dit te maken met de levenscyclus van de wijken waarin ze wonen? Instroom van groepen met een afwijkende leefstijl kan dan leiden tot een verminderde tevredenheid over de wijk. Uit de analyse blijkt dit niet. Als we naar de verhuisredenen van deze groep kijken dan valt allereerst op dat er binnen de groep 50-plussers duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen de groep 50-64-jarigen en 65-plussers. De 50-64- jarigen hebben nog wat meer binding. Ze werken immers voor een groot deel nog. Bovendien is de gezondheid in het algemeen nog goed. De groep 65-plussers geeft veel vaker de gezondheid op als verhuisreden. Bij de 75-plussers is dit voor meer dan 50% de belangrijkste reden om een andere woonruimte te zoeken. De overige redenen komen vrijwel overeen. De blijvers geven vaker de woning op als belangrijkste verhuisreden. De vertrekkers noemen vaker de woonomgeving als belangrijkste reden. Voor de vertrekkers speelt ook het dichter bij familie en vrienden wonen een rol. 9

Ouderen (65+) willen voor het grootste deel (75% van de huishoudens) in de eigen woonplaats verhuizen. Toch wil dus ook van deze groep een deel naar een andere gemeente verhuizen. De groep die zeker weet naar een andere woonplaats te willen doet dit veel vaker om dichter bij familie of vrienden te gaan wonen. Ook onvrede over de woonomgeving speelt een rol als motief. De groep ouderen die vindt dat de buurt er in het afgelopen jaar op achteruit is gegaan kiest overigens niet vaker voor een woning in de eigen gemeente. Figuur 8: Verhuisredenen van 65-plussers in de G31, naar gewenste woonplaats 0% 20% 40% 60% 80% 100% gezondheid eigen w oonplaats andere w oonplaats geen voorkeur woning woonomgeving dichter bij familie/vrienden andere reden totaal bron: WoON 2006; bewerking ABF Figuur 9: Verhuisredenen van 50-64-jarigen in de G31, naar gewenste woonplaats 0% 20% 40% 60% 80% 100% eigen woonplaats andere woonplaats geen voorkeur gezondheid woning woonomgeving dichter bij familie/vrienden werk totaal andere reden bron: WoON 2006; bewerking ABF De ouderen in de G31 zijn overigens vooral gericht op de eigen woonwijk. Des te hoger de leeftijd, des te hoger het aandeel dat in de eigen woonwijk een woning zoekt. Dat neemt niet weg dat een deel van de ouderen de stad verlaat omwille van ontevredenheid over de woonomgeving. Bevindingen: Ouderen kennen een sterke voorkeur voor de eigen wijk en de eigen gemeente. Toch vertrekt deze groep per saldo uit de steden. De redenen om de stad te verlaten zijn divers. Vooral de ouderen die omwille van de leefbaarheid de stad verlaten zouden misschien te verleiden zijn om in de stad te blijven. 10

De stad als roltrap Steden zijn bij uitstek de plaats waar mensen op de roltrap staan, naar een beter opleidingsniveau, een beter inkomen, een luxer huis. Bovendien is de stad ook de plek waar alleenstaanden een partner vinden, gaan samenwonen en kinderen krijgen. Om deze ontwikkeling mogelijk te blijven maken is doorstroming nodig. Selectiviteit is dan ook niet alleen in de uitstroom te zien. Ook de instroom is selectief. Steden oefenen een sterke aantrekkingskracht aan op starters, alleenstaanden, beginnende studenten. Een selectieve uitstroom is dan ook bij uitstek het kenmerk van een succesvolle stad! Hoe meer een stad er in slaagt als een roltrap te fungeren, hoe selectiever de uitstroom kan zijn, en zal zijn. De verhuisstromen tussen stad en ommeland zijn selectief. Gezinnen verlaten per saldo de stad. Dit geldt ook voor gezinnen, hoger opgeleiden en hogere inkomens, vaak in combinatie (hoogopgeleide gezinnen met een hoog inkomen). Dit resulteert in een scheve verdeling tussen stad en ommeland. Hieronder hebben we bekeken hoe scheef de verdeling naar inkomen en naar huishoudenssamenstelling is voor de stadsgewesten Rotterdam en Amsterdam. Deze stadsgewesten verschillen duidelijk van elkaar. Rotterdam als kernstad met veel laagopgeleiden, terwijl Amsterdam veel kenniswerkers kent en een groot aandeel hoger opgeleiden. Zou een gelijkere verdeling van lage inkomens over de regio veel opleveren voor de stad? De conclusie is dat dit duidelijk grote effecten heeft, maar dat de impact voor de omliggende gemeenten veel groter is dan het effect voor de stad. Een volledig gelijke verdeling van de lage inkomens over het stadsgewest is uiteraard niet mogelijk en niet gewenst. De stad is bij uitstek de plek waar veel starters hun woon- en werkcarrière kunnen en willen starten. In Vlaardingen en Schiedam is het effect relatief beperkt (toename met 8, respectievelijk 1%), maar in de overige gemeenten neemt het aandeel lage inkomens met gemiddeld 60% toe. Het effect voor Rotterdam is een afname van ongeveer 20%. Dus zelfs bij een volledig gelijke inkomensverdeling zou Rotterdam nog 80% van de huidige lage inkomensgroepen overhouden. Het aandeel lage inkomens zou afnemen van 30% naar 24%. Figuur 10: Aantal lage inkomens per gemeente, bij een volledig gelijke verdeling over de SRR Albrandsw aard huishoudens (maal duizend) 0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0 Bernisse Capelle aan den IJssel Krimpen aan den IJssel Maassluis laagste quintiel bij gelijke verdeling Rotterdam Schiedam Vlaardingen 11

Figuur 11: Aantal lage inkomens per gemeente, bij een volledig gelijke verdeling over het ROA+ huishoudens (maal duizend) 0,0 20,0 40,0 60,0 80,0 100,0 120,0 Aalsmeer Almere Amstelveen Amsterdam Beemster Diemen Edam-Volendam Haarlemmermeer Landsmeer Oostzaan Ouder-Amstel Purmerend Uithoorn Waterland Wormerland Zaanstad Zeevang laagste quintiel bij gelijke verdeling In Amsterdam zou een gelijke verdeling ongeveer dezelfde gevolgen hebben voor de stad als in Rotterdam. Het aandeel lage inkomens zou iets meer afnemen dan in Rotterdam (2% meer). Het aandeel lage inkomens in de omliggende gemeenten zou gemiddeld met 49% toenemen (in de regio Rotterdam is dit 40%). Spiegelbeeldig bouwen biedt mogelijkheden om de ongelijke verdeling van lage inkomens over de regio enigszins beter in balans te brengen. Toch dienen de grote steden zich te realiseren dat 80 tot 90 à 95% van de lage inkomens een ijzeren voorraad is, waar geschikte huisvesting in de stad voor nodig is. Bij de verdeling van de gezinnen over de regio is het effect in Rotterdam geringer dan bij de inkomens. Het aantal gezinnen zou in Rotterdam met ongeveer 14% toenemen, in de regiogemeenten met gemiddeld 12% afnemen. Het aandeel gezinnen in Rotterdam zou dan stijgen van 29% naar 33%. In de regio Amsterdam is het verschil tussen Amsterdam en de overige ROA-gemeenten groter. In Amsterdam zou het aantal gezinnen met 30% toe moeten nemen om tot een gelijke verdeling binnen de regio te komen. In de regiogemeenten zou het aantal gezinnen tegelijkertijd met 22% afnemen. Zowel in Rotterdam als in Amsterdam is zowel de samenstelling van de verhuizers als het saldo tussen vestigers en vertrekkers selectief naar leeftijd. Toch zijn duidelijke verschillen te constateren tussen beide steden. Amsterdam kent een duidelijk hogere instroom van 15-19-jarigen en 20-24-jarigen. Daarnaast is in Amsterdam ook de groep 25-29-jarigen op de stad georiënteerd. In Rotterdam kent deze groep een licht negatief saldo. Wat verder opvalt is dat in Amsterdam de uitstroom van gezinnen (te zien in het negatieve saldo van 0-14-jarigen) veel sterker is dan in Rotterdam. In alle leeftijdsgroepen behalve 15-29-jarigen scoort Rotterdam beter dan Amsterdam. 12

Figuur 12: Saldo leeftijdspecifieke verhuizingen, relatief t.o.v. bevolkingsomvang, in Amsterdam 8,0% en Rotterdam 6,0% Rotterdam Amsterdam 4,0% 2,0% 0,0% -2,0% -4,0% -6,0% 0-4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85+ Bron: CBS; bewerking ABF Figuur 13: Vestigers en vertrekkers in Rotterdam naar inkomensniveau (links) en saldo vestiging en vertrek naar inkomen voor Rotterdam en Amsterdam (rechts) 8.000 3.000 7.000 2.500 6.000 2.000 5.000 4.000 3.000 vestigers vertrekkers 1.500 1.000 500 0 Rotterdam Amsterdam 2.000-500 1.000-1.000 0 laag midden hoog -1.500 laag midden hoog Bron: CBS; bewerking ABF Rotterdam heeft het CBS onderzoek laten doen naar de inkomenspositie van vestigers en vertrekkers. De analyse bevestigt het bestaande beeld. De stad kent inderdaad per saldo een uitstroom van middeninkomens en hoge inkomens en een instroom van lage inkomens. Vergelijken we Rotterdam met Amsterdam, dan blijkt ook hier dat in Rotterdam de verhuisstromen minder selectief zijn dan in Amsterdam. Amsterdam kent een sterkere instroom van lagere inkomensgroepen en een (iets) hogere uitstroom van hoge inkomens. Het effect van deze per saldo sterke uitstroom van inkomens wordt gedempt door het effect van inkomensaccumulatie binnen de stad. Dit effect is bijvoorbeeld sterk bij studenten. Ze komen in de stad wonen met een minimaal inkomen, vaak onder bijstandsniveau. Na hun studie neemt het inkomen sterk toe. Een gemiddelde alleenstaande student heeft ongeveer 800 per maand te besteden. Bij de eerste echte baan neemt het inkomen snel toe. Een groot deel van de studenten gaat uiteindelijk behoren tot de groep hoge inkomens. En voor de stad is het beter als ze pas weggaan na enige jaren in de stad te hebben gewoond en ze bijvoorbeeld een gezin gaan vormen dan als ze nog een laag inkomen hebben. Het plaatje van de selectieve verhuisstromen naar inkomen zou er leuker uitzien, maar het netto-effect voor de stad is gunstiger als men later vertrekt, ook al levert dit selectievere verhuisstromen op. Het succesvol langer vasthouden van hogere inkomens levert voor de stad winst op. 13

Figuur 14: Besteedbare inkomens van studenten/afgestudeerde alleenstaanden naar leeftijd in de G4-500 1.000 1.500 2.000 2.500 18-24 25-29 30-34 35-39 Bron: WoON 2006; bewerking ABF Bevindingen: Verhuizingen zijn selectief. In de steden is dit goed te merken. Per saldo verlaten gezinnen en midden- en hoge inkomens de stad, terwijl er jongeren en lage inkomens voor in de plaats komen. Toch betekent dit niet automatisch dat de stad verarmt en verjongt. De stad fungeert als roltrap. Het effect van de uitstroom van hoge inkomens wordt gedempt door de inkomensaccumulatie binnen de stad. Een goed functionerende stad kent een selectieve migratie. Het is een teken dat de roltrap functioneert. De stad uit? In dit artikel is een aantal trends in de verhuisbewegingen in beeld gebracht. Ondanks de lagere nieuwbouwproductie is de verhuismobiliteit op peil gebleven. Gecorrigeerd voor de veranderde leeftijdsopbouw is de mobiliteit toegenomen. In de selectiviteit van de migratie naar leeftijd is de laatste 20 jaar niet veel veranderd. De grote steden verliezen gezinnen en blijven dat doen. Deze gezinnen hebben in het algemeen een hoger inkomen. Een nieuwe suburbanisatiegolf, van allochtone gezinnen, is niet te voorzien. De groepen die kunnen kiezen (vooral de hogere inkomens) zullen ongetwijfeld ook vaker voor rust en ruimte gaan kiezen en daarmee voor een suburbaan woonmilieu, maar in de woonvoorkeuren zien we duidelijk een sterkere binding met de eigen gemeente dan onder autochtone gezinnen. Selectiviteit in de verhuisstromen is soms een schrikbeeld van de steden, maar is een belangrijk onderdeel van de roltrapfunctie van de steden. Het is dan ook zaak voor de steden om te zorgen dat die roltrap goed blijft werken. Meer mensen op de roltrap zetten is dan een goede strategie. Gecombineerd met de mogelijkheden om tree voor tree te stijgen op die roltrap (opleiding, werk, huisvesting). Bouwen voor de hoge inkomens (langer op de roltrap houden) kan ook een strategie zijn, maar heeft z n beperkingen. De belangrijkste beperking is dat men om te concurreren vergelijkbare woonmilieus moet bieden. Gezinnen die rust en ruimte zoeken willen dat misschien wel in de stad doen, maar dan wel in een passende woonomgeving. Het lijkt zinvoller de woonomgeving aantrekkelijk te maken en te houden voor de gezinnen met een stedelijke voorkeur. Die verlaten de stad vaak niet omdat de gewenste woning niet gevonden kan worden, maar vooral omdat de woonomgeving te wensen overlaat. 14

15