ECLI:NL:CBB:2010:BM2649

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CBB:2012:BY1527

ECLI:NL:RVS:2016:1268

ECLI:NL:CBB:2013:313. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CBB:2014:387. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven

ECLI:NL:CBB:2016:168. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/655

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:CBB:2016:450. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/893

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

LJN: BX6610, Rechtbank 's-gravenhage, AWB 11/5255

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

Wetsverwijzingen Wet marktordening gezondheidszorg, geldigheid:

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

Wetsverwijzingen Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, geldigheid:


ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. Zaaknummer: 12/

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

ECLI:NL:CBB:2009:BJ7078

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2013, kenmerk 12/16, in het geding tussen

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBROT:2015:1306

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Wetsverwijzingen Gezondheids- en welzijnswet voor dieren 36 en 37, geldigheid:

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:RBROT:2006:AV6127

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RVS:2017:1059

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

JBO 2015/6 met annotatie van D. van der Meijden

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RBOVE:2016:2360

Transcriptie:

ECLI:NL:CBB:2010:BM2649 Instantie Datum uitspraak 05-03-2010 Datum publicatie 28-04-2010 Zaaknummer AWB 09/1327 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven Bestuursrecht Eerste aanleg - meervoudig Eerste en enige aanleg Gezondheids- en welzijnswet voor dieren Bestuursdwang Wetsverwijzingen Vindplaatsen Gezondheids- en welzijnswet voor dieren Rechtspraak.nl JDW 2010/18 met annotatie van Red. Uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 09/1327 5 maart 2010 11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren Bestuursdwang Uitspraak in de zaak van: A (appellante) en B (appellant), te C, appellanten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mw. mr. Y.E. Staal, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Appellanten hebben bij brief van 26 oktober 2009, bij het College binnengekomen op 27 oktober 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 oktober 2009.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen zijn besluit, om de hond van appellanten in bewaring te nemen door middel van bestuursrechtelijke handhaving, ongegrond verklaard. Bij brief van 20 november 2009 hebben appellanten verzocht om versnelde behandeling van het beroep, welk verzoek door het College is ingewilligd. Bij brief van 1 december 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 10 december 2009 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Op 17 december 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante is verschenen, bijgestaan door mevrouw D, voormalig maatschappelijk werkster. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen drs. A.J. van Doorn, dierenarts bij verweerders Dienst Regelingen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is onder meer het volgende bepaald: Art. 36 1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. 3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Art. 37 Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden. Art. 106 Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is onder meer het volgende bepaald: Art. 5:21 Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Art. 5:24 1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen. 2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Art. 5:29 1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan. 2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had. 3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende. (...) Art. 5:31 1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. 2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Blijkens een daartoe opgemaakt proces-verbaal is op 1 september 2009, in het kader van een door verweerders Dienst Regelingen genomen bestuursdwangbesluit, bij appellanten een hond, een bordercollie genaamd Boris, meegevoerd en in bewaring genomen door een districtsinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. - Bij brief van 15 september 2009 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de inbewaringneming. - Bij besluit van 25 september 2009 heeft verweerder zijn beslissing tot het toepassen van bestuursdwang op schrift gesteld. - Bij brief van 28 september 2009 hebben appellanten een aanvullend bezwaarschrift ingediend. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. De situatie waarin de hond op 1 september 2009 werd aangetroffen was dusdanig dat is besloten onmiddellijk met bestuursdwang op te treden. De hond had voor tweederde deel geen haar meer, had een ernstig aangetaste huid en had vlooien. Uit verklaringen van appellanten heeft de inspecteur opgemaakt dat de juiste medische verzorging niet gegeven zou worden. Dat de hond homeopathisch behandeld wordt, ontslaat appellanten niet van hun plicht tot het geven van voldoende adequate medische zorg. Appellante heeft gesteld dat er voor haar een noodzaak bestaat voor het houden van de hond, omdat de hond waarschuwt als de deurbel gaat en als de huisgenoot (appellant) binnenkomt. De hiermee gemoeide belangen wegen volgens verweerder niet op tegen de intrinsieke waarde van het dier. Appellanten hebben de hond de benodigde medische zorg onthouden waarmee zij de artikelen 36 en 37 van de Gwwd hebben overtreden. Doordat de medische situatie onhoudbaar

was is de hond meteen zonder schriftelijke beslissing meegevoerd en in bewaring genomen. Bij deze beslissing heeft ook een rol heeft gespeeld dat in 2007 twee honden strafrechtelijk in beslag zijn genomen bij appellanten. Een van deze twee honden was in dusdanige staat dat hij geëuthanaseerd moest worden, de andere hond is de bordercollie die op 1 september 2009 is meegevoerd en opgeslagen. 4. Het standpunt van appellanten Appellanten zijn van mening dat de hond niet is verwaarloosd en dat hij geen vlooien heeft. Dat de hond kaal was kwam door stress en door de allergie voor de ziekte van appellant. Appelanten hebben een paragnost geraadpleegd en gebleken zou zijn dat de hond allergisch is voor appellant, die ernstig ziek is. De hond trekt zich de ziekte van de man aan. Als de man komt te overlijden, is de hond ook weer beter. De hond werd met homeopathische middelen behandeld, omdat bij de dierenarts de allergie niet verholpen kon worden. Met reguliere medische verzorging zou het probleem alleen onderdrukt worden. Appellanten wilden dat de hond niet aan doen. Appellanten zijn van mening dat de hond begon te genezen, maar dat de genezing tijd nodig heeft. Zij hebben alles gedaan wat ze konden om de hond te helpen. De mensen die de hond hebben weggehaald, geloven niet in homeopathie. De hond loopt geen gevaar en is van levensbelang voor appellante. Door te blaffen waarschuwt de hond appellante dat de huisgenoot er aankomt en in welke stemming hij is. Ten aanzien van de eerder geëuthanaseerde hond meent appellante dat destijds evenmin sprake was van verwaarlozing. De hond is afgemaakt omdat deze in een hondenrolstoel liep en het asiel deze hond niet kon verzorgen. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Het College begrijpt het beroepschrift aldus dat appellanten van mening zijn dat de hond niet in beslag genomen had mogen worden, omdat de inspecteur ten onrechte heeft geconcludeerd dat de hond verwaarloosd was. Appellanten hebben de hond geen medische zorg onthouden, zij hebben gekozen voor een homeopathische geneeswijze. 5.2 Het College ziet zich eerst voor de vraag gesteld of appellanten de artikelen 36 en/of 37 van de Gwwd hebben overtreden. Met verweerder is het College van oordeel dat de noodzakelijke diergeneeskundige hulp niet is geboden en overweegt hiertoe als volgt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de hond last heeft van een vlooienallergie. De hond heeft een zogeheten olifantshuid wat er volgens verweerder op duidt dat deze allergie al enige tijd speelt en de juiste medische zorg hiervoor is onthouden. De stelling van appellante dat de rug van de hond nagenoeg was genezen, zodat daarmee vast staat dat de door haar verleende medische zorg werkt, wordt niet ondersteund door de stukken in het dossier, waaronder het rapport van bevindingen van 17 september 2009. In dit rapport is vermeld dat de hond bij inbeslagname voor 2/3e deel geen haar had en in slechte conditie verkeerde. De dierenarts heeft verklaard dat een vlooienallergie niet te genezen is. Adequate behandeling is mogelijk maar de hond moet zijn leven lang (preventief) behandeld worden. Na drie maanden in de opvang met de juiste (medische) verzorging is de conditie van de hond aantoonbaar sterk verbeterd. Het standpunt van appellante dat de hond wel de juiste medische zorg kreeg, zij het alternatieve homeopatische, is naar het oordeel van het College onvoldoende overtuigend. Immers, appellanten ontkennen dat de hond vlooien heeft en dat er sprake zou zijn van een vlooienallergie, zodat geconcludeerd kan worden dat de hond de benodigde medische behandeling niet heeft gekregen noch zal krijgen. Hierdoor hebben appellanten de nodige verzorging aan de hond onthouden en benadeelden ze de gezondheid of het welzijn van het dier. Door aldus te handelen hebben appellanten, naar het oordeel van het College, één of meer van de evengenoemde bepalingen

overtreden. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam om handhavend op te treden. 5.3 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder gelet op bijzondere omstandigheden in redelijkheid van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken. Gelet op de situatie waarin de hond zich bevond, de verklaringen van appellanten ten aanzien van de - dringend te verbeteren - medische verzorging van de hond, alsmede de ervaringen met de honden van appellanten uit 2007, is het College van oordeel dat niet viel te verwachten dat appellanten hun overtredingen op korte termijn zouden staken, zodat verweerder terecht heeft geconstateerd dat geen concreet zicht op legalisatie bestond. Appellante heeft ter zitting nogmaals bevestigd dat zij niet van plan is de reguliere, door de dierenarts voorgeschreven, middelen toe te dienen. Het College neemt op grond hiervan aan dat de situatie dermate spoedeisend was dat terstond bestuursdwang kon worden toegepast. 5.4 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit terecht het besluit tot onmiddellijke toepassing van bestuursdwang heeft gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. J.L.W. Aerts en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bannink, als griffier, en uitgesproken in het openbaar 5 maart 2010. w.g. E.R. Eggeraat w.g. L.C. Bannink