Op Voeten en Fietsen 1 Hoe ga jij naar school? Een uitgave van Veilig Verkeer Nederland, schooljaar 2017-2018 groep 5/6 Je ziet de hoofdingang van een school. Op de weg en de stoep voor de school zie je verschillende kinderen en ouders aankomen. Sommigen met de auto; anderen alleen op de fiets (oudere kinderen), maar ook jongere kinderen op een klein fietsje met een ouder ernaast. Je ziet ook een groepje oudere kinderen lopen (rugzakken op). Je ziet ook een vader lopen met een schoolgaand kind en een jonger kind op de arm. Je ziet ook een meisje op skates en een jongen op een skateboard. Start Naar school Welke manieren zijn er om op school te komen? Praat hierover met de klas. Les 1 Dit ontdek je: 1. Start Ik weet wat de gevaarlijke punten zijn op mijn route naar school Ik weet hoe ik me moet gedragen als ik meerijd in de auto. Ik weet wat ik moet doen als ik met de tram, trein, bus of metro reis.
Zo zit dat... met meerijden in de auto Zo zit dat... met openbaar vervoer Stap aan de stoepkant in en uit. Doe een gordel om voordat je gaat rijden. Leid de bestuurder niet af. Tram, trein, bus of metro noemen we openbaar vervoer. Iedereen mag van het openbaar vervoer gebruik maken. Voor reizen met het openbaar vervoer moet je betalen. Je gebruikt daarvoor een OV-chipkaart. Het openbaar vervoer rijdt op vaste tijden en volgens een vaste route. Dat heet een dienstregeling. Je stapt in bij een halte of bij een station. 1 Lopen naar school a. Denk na over de route die je neemt als je lopend naar school gaat. Wat kom je allemaal tegen? Kruis deze tekeningen aan. 3 In de auto 1 2 3 b. Welke kunnen gevaarlijk zijn? Kleur de rand van deze tekeningen rood. 4 Openbaar vervoer Bekijk de tekeningen. Welke voertuigen zijn openbaar vervoer? Kruis die aan. 2 Fietsen naar school a. Denk na over de route die je neemt als je op de fiets naar school gaat. Wat is het gevaarlijkste punt op die route? b. Waarom is dat een gevaarlijk punt? c. Wat doe jij als je op dit punt bent? 2 Hoe ga jij naar school? Hoe ga jij naar school? 3
Les 2 4 Strip Maak de strip af. Vul de tekstballonnen in en teken het laatste plaatje. 1 Achterbankspelletje Bedenk een spelletje dat je veilig kunt spelen op de achter bank van de auto. Speel dit spelletje met een klasgenoot. 2 Tekening Maak een tekening van iets wat je opvalt in het verkeer als je naar school gaat. Kijk terug Maak een quizvraag over wat je in deze les hebt geleerd. Bedenk er ook drie antwoorden bij. Eén antwoord moet goed zijn. Twee antwoorden moeten fout zijn. Stel de vraag aan een klasgenoot. Praat daarna samen over het antwoord. Had je klasgenoot jouw vraag goed? ja/nee 4 Hoe ga jij naar school? 3 Toneelstuk Bedenk in groepjes een toneel stuk dat gaat over naar school gaan. Het mag grappig of serieus zijn. Speel het daarna samen. Het toneelstuk mag ongeveer 15 minuten duren. Start Mindmap maken Maak met de klas een mindmap over openbaar vervoer. In het midden staan de woorden Openbaar Vervoer. Zeg om de beurt een woord dat hiermee te maken heeft. Welkom bij de verkeersquiz! Dit ontdek je: Ik weet wat ik moet doen als ik met de tram, trein, bus of metro reis. Ik weet dat je stil moet zijn in een stiltecoupé. Ik weet dat ik met mijn spullen geen zitplaats bezet moet houden als het druk is. Hoe ga jij naar school? 5
Zo zit dat... afspraken voor reizen met openbaar vervoer 2 Zoek bij elkaar Welke zin hoort bij welk voertuig? Trek een lijn tussen de zin en het voertuig dat erbij hoort. Laat passagiers die uitstappen voorgaan. Als iedereen is uitgestapt, mag jij instappen. Bij het in- en uitstappen van een bus of tram moet je soms oversteken. Let dan goed op het andere verkeer. Steek nooit vlak voor en achter een bus of tram over. Je gaat zitten als er plaats is. Moet je blijven staan? Houd je dan goed vast. Zo zit dat... reizen met de bus of tram Sta op voor mensen die oud of slecht ter been zijn. Zet je bagage zo neer dat anderen er geen last van hebben. Dus niet op een zitplaats of midden in het gangpad. Bel je met je mobiel? Praat niet te hard en houd het gesprek kort. Zo zit dat... reizen met de trein of metro Je mag dit voertuig niet instappen na het fluitsignaal. In dit voertuig zit een stopknop. 3 Met de bus Dit voertuig rijdt soms onder de grond. Voor dit voertuig heb je geen kaartje nodig. Iedere bus- of tramlijn heeft een lijnnummer. Dat nummer staat op de bus of tram. Je stapt in bij een halte. Als de chauffeur jou ziet staan, stopt hij bij de halte. Druk op een stopknop als je wilt uitstappen bij de volgende halte. De chauffeur weet dan dat hij moet stoppen. Op de informatieborden kun je zien bij welk spoor de trein of metro aankomt. Op de borden op het perron staat aangegeven welke trein of metro eraan komt. Bij de rand van het perron staat een stippellijn. Blijf achter die lijn tot de trein stilstaat. Stap niet meer in als je het fluitsignaal hebt gehoord. De stopplaatsen worden in de trein en metro omgeroepen. Je hoeft niet op een stopknop te drukken. De trein en metro stoppen bij alle stations. Wat moet je doen als je met de bus gaat? Zet de stappen in de goede volgorde. Zet nummertjes in de rondjes. Check in. Ga naar de bushalte. Stap uit. Druk op de stopknop. Kijk hoe laat de bus vertrekt. Stap in de goede bus. Ga zitten, als dat kan. 1 Jouw reis 4 Met de trein a. Heb jij weleens met het openbaar vervoer gereisd? Zet een kruisje voor de vervoermiddelen waarmee jij hebt gereisd. a. Wie houden zich niet aan de afspraken? Zet een cirkel om de namen van die kinderen. Roel b. Aan welke afspraken houden ze zich niet? bus metro trein tram b. Waar ben je naartoe gegaan met het openbaar vervoer? Nancy c. Met wie reisde je? Imke 6 Hoe ga jij naar school? Hoe ga jij naar school? 7
5 Met de tram a. Welke route moeten Emma en Juan nemen om bij de dierentuin te komen? Schrijf de kleuren van de tramlijnen op. b. Kunnen ze ook een andere route nemen? Zo ja, schrijf de kleuren van die tramlijnen op. c. Welke route moeten de Emma en Juan nemen om bij de speeltuin te komen? Teken deze route in de tekening. 1 Poster Maak een poster voor iemand die op vakantie is in Nederland. Laat aan die persoon zien welke soorten openbaar vervoer we hier hebben en hoe die eruitzien. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld foto s, tekeningen of knipsels. 2 Spelletje Speel met een groepje het spel De machinist zegt. Eén iemand is de machinist. De anderen luisteren naar hem. De machinist zegt welke beweging de anderen moeten uitvoeren. Maar let op: de anderen mogen de bewegingen alleen uitvoeren als de machinist ook de woorden De machinist zegt heeft gezegd. Anders ben je af. 3 Knutselpret Knutsel een trein of bus. Je mag zelf weten hoe je dat doet. Kijk terug Zijn de zinnen waar of niet waar? Omcirkel het goede woord. In de bus moet je op de stopknop drukken als je wilt uitstappen. waar/niet waar De metro en auto zijn allebei openbaar vervoer. waar/niet waar Een tram stopt op alle stations. waar/niet waar Praat met een klasgenoot over jullie antwoorden. Waren jullie het met elkaar eens? ja/nee