De rol van persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid van 9- tot 16- jarigen



Vergelijkbare documenten
Risicofactoren, zelfbescherming en invloed van sociale context (6 oktober 2011) Sofie Vandoninck, K.U.Leuven

ONLINE WEERBAARHEID. Zelfregulering en coping strategieën in relatie tot psychosociale en contextkenmerken Leen d Haenens, KU Leuven

Mama, mag ik op t internet?

EU Kids Online onderzoek internetgebruik en -vaardigheden, en online risico s bij 9- tot 16-jarigen

EU Kids Online onderzoek Gelijkenissen en verschillen tussen jongens en meisjes in online activiteiten en digitale vaardigheden

Studiedag slachtoffers van het internet 25 april 2013 Sofie Vandoninck, KU Leuven

Wifi is wijs jong! #indebanvanverbinding

Jongeren, Sociale Netwerk Sites & Privacy

Over- of onderrapportering bij onderzoek naar internetrisico s

Mediaopvoeding & (online) risico s en kansen voor jongeren. Natascha Notten 30 mei 2015 SWR, Leusden

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Overzicht. Wat zijn social media? Voorbeelden van social media. Social media in de ICT-lessen. De gevaren van social media.

Omgaan met online kansen en risico s de rol van de ouders Katia Segers en Nele Van den Cruyce EU Kids Online, Leuven - 8 februari 2012

Lesvoorbereiding. Inleiding voor de leerkracht :

Protocol Digitaal pesten

Basisschool t Maxend Maxend ZG Tel.: directie@maxend.nl. Protocol Nieuwe Pesten ( digitaal pesten )

Inleiding - Aanleiding

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Internetgedrag van minderjarigen trends en risico s. B-CCENTRE en LINC, KU Leuven 2 april 2014 Sofie Vandoninck, Instituut voor Mediastudies

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Groeimee: Computergebruik

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Onderzoeksrapport MASS. Fase 1

KERNBEVINDINGEN: EU KIDS ONLINE II

Resultaten enquête gamen en sociale media

Jongeren en het internet

Een interessante test om te zien welke positie jij inneemt tijdens een pestsituatie vind je hier:

JONGEREN EN INTERNETVEILIGHEID

Online Pestkoppenstoppen; een online advies op maat voor slachtoffers cyberpesten Niels Jacobs

Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen in de sport in Vlaanderen en Nederland

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

#Sex 3.0_update.2017

Vertel aan je kind dat het nodig is de school in te lichten om het pesten te laten stoppen;

Jongeren over online rechten en verantwoordelijkheden

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Internet protocol November 2014

Samenvatting, conclusies en discussie

GEZOND BEWEGEN.

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

1 Voorwoord. Beste ouders. Beste leerlingen

Internet protocol en Cyberpesten

U kunt dit pakkket aanvragen via

Protocol Internetgebruik leerlingen

Samenvatting (Summary in Dutch)

Persoonlijkheidstesten

Samenvatting (Summary in Dutch)

Over tweeten, generatie z en cyberpesten enzo. Graaf Huyn College 19 november. drs. L.A.E.C. Brüll

Programma Tienerclub. Tienerclub Blok 1 & 5: Adventure 4 Kids Op avontuur met jezelf

RUZIE MET VRIENDEN, LIEFDESVERDRIET EN DE RELATIE TOT DE OUDERS AAN DE LIJN OF OP HET SCHERM BIJ AWEL.

Op De Schuthoek weten we hoe het hoort, daar doet niemand iets wat een ander stoort.

Online risico s bij jongeren in het buitengewoon secundair onderwijs

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Workshopavond 1 Persoonlijkheid & Motivatie 16/01/2017

SIPP persoonlijkheidsvragenlijst

Voor meer informatie over dit onderzoek kunt u contact opnemen met Lisette van Vliet: lisette.van.vliet@eenvandaag.

DE OUDER-KIND RELATIE EEN KWALITATIEVE ANALYSE VAN GESPREKKEN MET AWEL

Expertmeeting SCP & RMO 04/11/2011. Kinderen & internetrisico s Nathalie Sonck & Jos de Haan

Pestprotocol Basisschool de Horizon, Te Heerlen

PERSBERICHT CIM 22/04/2015

De mediawijze adolescent

Competentieprofiel: Voorbeeld

LEZINGEN EN WORKSHOPS OPVOEDEN

START PROMOTIEONDERZOEK

Rapportage. Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen

THEMA-AVOND SOCIAL MEDIA

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Bevolking Nederland en Vlaanderen, Mannen en Vrouwen

De psychologie van de wanbetaler

Net Children Go Mobile

SCP-rapport (embargo tot 06/10) Nathalie Sonck & Jos de Haan

Dit is een rollenspel dat de volgende thema s behandelt: geweld tussen individuen, pesten.

Uit de reader "Van pesten naar een wij-gevoel" (VPNEW) van Theo Klungers van bureau Posicom.

Samenvatting. Summary in Dutch

Kinderen en Veilig Internet. Prof. dr. R. Casimirschool 6 maart 2012

Gewenste en ongewenste intimiteit online: sexting en cyberrelationeel geweld bij jongeren. Prof. dr. Michel Walrave

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief

pesten in een modern kleedje

s t u d i e Jongeren en media Jongeren en media November 2011

Factsheet Mediagebruik. 17- tot en met 18-jarigen

Bronnen van stress Persoonlijkheidskenmerken en coping (= wijze van omgaan met of reageren op stress) Effecten van stress

Is een klas een veilige omgeving?

HTS Report NEO-PI-3. Persoonlijkheidsvragenlijst. Jeroen de Vries ID Datum Basisrapport. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

ALS PESTEN DE KOP OPSTEEKT.

II. Cyberrisks Cyberrisico s Prof. dr. Michel Walrave & Sunna Lenaerts

s t u d i e Jongeren en internet Jongeren en internet OIVO, januari 2010

MANIEREN OM MET OUDERPARTICIPATIE OM TE GAAN

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Infobrochure Anti-pestbeleid

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Antreum RAPPORT PF. Test Kandidaat Administratienummer: Datum: 01 Sep de heer Consultant

Nederlandse samenvatting

Ouderavond lijf & relaties

BESTAAT VEILIG INTERNETTEN?

KERNBEVINDINGEN EU KIDS ONLINE II

Training Omgaan met Agressie en Geweld

Transcriptie:

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN MASTER OF SCIENCE IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN De rol van persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid van 9- tot 16- jarigen Promotor : Prof. Dr. L. D HAENENS Verslaggever : Prof. Dr. K. CUSTERS Assessor: S. VANDONINCK MASTERPROEF aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master of Science in de Communicatiewetenschappen door Athina MANIRAKIZA Academiejaar 2011-2012

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN MASTER OF SCIENCE IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN De rol van persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid van 9- tot 16- jarigen Promotor : Prof. Dr. L. D HAENENS Verslaggever : Prof. Dr. K. CUSTERS Assessor: S. VANDONINCK MASTERPROEF aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master of Science in de Communicatiewetenschappen door Athina MANIRAKIZA Academiejaar 2011-2012

Samenvatting Deze masterproef omvat een onderzoek rond de rol van persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid van 9- tot 16-jarigen in Vlaanderen. Met behulp van een kwantitatieve vragenlijst werden 507 jongeren in negen Vlaamse scholen bevraagd. Het doel van het onderzoek bestaat erin een bijdrage te leveren aan de zoektocht naar de factoren die een invloed uitoefenen op de weerbaarheid van een kind na confrontatie met een online risico. De onderzoeksvraag luidt: Welke rol spelen persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid bij 9- tot 16-jarigen? Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd online weerbaarheid gemeten aan de hand van twee concepten; Online weerbaarheid schade, Online weerbaarheid proactief. De persoonlijkheidskenmerken waarvoor de rol op online weerbaarheid gecontroleerd werd waren Neurocentrism, Extraversion, Openness to experience, Agreeableness en Conscientiousness. Deze persoonlijkheidskenmerken werden gevormd op basis van factoranalyses die uitgevoerd werden op de vragen betreffende persoonlijkheidskenmerken. Voor elk van deze persoonlijkheidskenmerken werd een hypothese opgesteld hun mogelijke invloed op online weerbaarheid. Deze hypotheses werden getoetst met behulp van meervoudige regressie- en ANOVA-analyses. Slechts twee hypotheses konden deels bevestigd worden. Zo werd enkel bevonden dat Neurocentrism en Conscientiousness een invloed hebben om de mate van geschoktheid. Kinderen die vaak kampen met angstgevoelens, neerslachtig zijn hebben meer kans om geschokt te zijn na het botsen op een online risico. De schade die ze ondervinden blijft ook langer hangen dan bij kinderen die minder neurocentrisch zijn. Ook de kinderen met een hoge zelfzekerheid langs de ene kant en een grote controledrang blijken meer geneigd te zijn geschokt te

reageren en de geschokte gevoelens langer met zich mee te dragen. Op basis van de resultaten uit deze studie kan er dus niet geconcludeerd worden dat er een algemeen verband is tussen de persoonlijkheidskenmerken en online weerbaarheid. Wel kan deze exploratieve studie als aanzet gezien worden voor verder onderzoek in deze richting.

Dankwoord Give a man a fish and you feed him for a day. Teach a man to fish and you feed him for a lifetime. - Chinees gezegde - Dit Chinese gezegde is een metafoor voor mijn ouders die gedurende vier jaar geïnvesteerd hebben in mijn studies aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Zij gaven mij de kans kennis te verwerven die mij zou voeden voor de rest van mijn leven. Als sluitstuk van mijn opleiding Communicatiewetenschappen diende ik deze grote beproeving nog te overwinnen. Het feit dat u deze masterproef op dit eigenste moment vasthoudt, toont aan dat ik daarin geslaagd ben. Dit alles had mij echter nooit gelukt zonder de mensen rondom mij. Dankzij hun hulp en steun is dit werk tot stand gekomen. Hen bedanken is dan ook het eerste wat ik wil doen vooraleer ik verder ga met mijn verhandeling. Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar mijn assessor Sofie Vandoninck. Zij keek van op de zijlijn met een coachend oog toe en gaf mij de tijd en de ruimte om op mijn eigen tempo dit werk van lange adem tot een goed eind te brengen. Daarnaast wil ik mijn dank uitdrukken naar de scholen en leerlingen toe die hun medewerking verleenden aan dit onderzoek, alsook aan Evelien Rosier waarmee ik samenwerkte om respondenten te verzamelen. Daarbij ook een woordje van dank gericht naar Evy, die op eender welk moment klaarstond om mij een handje te helpen en mij op te monteren wanneer ik het even niet meer zag zitten. Ook mijn vriend Dirk verdient hier een plaatsje. Hij bezorgde mij de nodige ontspanning om daarna terug met volle energie aan deze verhandeling te werken. Tenslotte gaat mijn dank ook uit naar mijn mama, papa en zus die mij gedurende deze hele periode zijn blijven motiveren. Athina Manirakiza

Inhoud Samenvatting... 4 Dankwoord... 6 Inhoud... 7 Lijst van tabellen... 10 Lijst van figuren... 11 Inleiding... 12 1 Context en doel onderzoek... 13 1.1 Probleemstelling... 13 2 Theoretisch kader... 14 2.1 Internetgebruik van kinderen... 15 2.2 Online kansen en risico s... 16 2.2.1 Ongeschikte content... 19 2.2.2 Cyberpesten... 20 2.2.3 Offline ontmoeten van online contacten... 22 2.2.4 Sexting... 23 2.3 Verschil tussen risico en schade... 23 2.4 Copingstrategieën... 26 2.4.1 Bespreking verschillende strategieën.... 26 2.4.2 Bespreking strategieën per online risico.... 27 2.5 De rol van ouders... 29 2.6 De rol van digitale geletterdheid.... 31 2.7 Persoonlijkheidskenmerken... 32 3 Onderzoeksvraag... 37 7

4 Methodologie... 37 4.1 Doel van het onderzoek... 38 4.2 Onderzoeksmethode- en populatie... 38 4.3 Operationalisering van de concepten... 40 4.3.1 Socio-demografische kenmerken... 40 4.3.2 Online risico s... 40 4.3.3 Persoonlijkheidskenmerken... 41 5 Data-analyse... 41 5.1 Controlevariabelen... 42 5.2 Online risico s... 43 5.3 Online weerbaarheid... 43 5.3.1 Cyberpesten... 44 5.3.2 Seksuele beelden... 45 5.3.3 Schokkende websites... 45 5.3.4 Online nieuwe mensen leren kennen... 45 5.3.5 Sexting... 46 5.4 Persoonlijkheidskenmerken... 47 5.4.1 Neurocentrism... 47 5.4.2 Extraversion... 48 5.4.3 Openness to experience... 48 5.4.4 Agreeableness... 49 5.4.5 Conscientiousness... 49 5.5 Vergelijken van gemiddelden (ANOVA)... 50 6 Resultaten... 51 8

6.1 Cyberpesten... 51 6.2 Seksuele beelden... 52 6.3 Schokkende websites... 54 6.4 Nieuwe mensen leren kennen... 56 6.5 Sexting... 57 6.6 Rol van persoonlijkheid bij online weerbaarheid... 58 6.6.1 Meervoudige regressie... 58 6.6.2 Vergelijken van gemiddelden (ANOVA).. 62 7 Discussie en conclusie... 63 7.1 Bespreking van de resultaten... 63 7.2 Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek... 68 7.3 Algemeen besluit... 70 Literatuurlijst... 73 Bijlagen... 79 9

Lijst van tabellen Tabel 1: Classificatie online kansen en risico s Tabel 2: Classificatie van online risico s, gerangschikt naar rol van het kind en domein Tabel 3: Beschrijving van de persoonlijkheidskenmerken Tabel 4: Percentage kinderen dat het zien van seksuele beelden op het internet niet leuk vond. Tabel 5: Percentage kinderen dat het ontvangen van seksuele beelden niet leuk vond. Tabel 6: Meervoudige regressie die Online weerbaarheid schade voorspelt m.b.v de controlevariabelen (geslacht, leeftijd, studierichting, SES) en persoonlijkheidskenmerken. Tabel 7: Meervoudige regressie die Online weerbaarheid proactief voorspelt m.b.v de controlevariabelen (geslacht, leeftijd, studierichting, SES) en persoonlijkheidskenmerken. Tabel 8 : Factoranalyse Neurocentrism Tabel 9: Factoranalyse Extraversion Tabel 10: Factoranalyse Openness to experience Tabel 11: Factoranalyse Agreeableness Tabel 12: Factoranalyse Conscientiousness 10

Lijst van figuren Figuur 1: Onderzoekskader 11

Inleiding Het internet is in het dagelijkse leven van kinderen een onmisbare bron van informatie en ontspanning geworden. Jongeren groeien ermee op en verkiezen tegenwoordig het internet boven televisiekijken in hun vrije tijd (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Zo zouden kinderen tussen 9 en 16 jaar volgens cijfers van EU Kids Online II (2011) per dag gemiddeld 88 minuten online spenderen. De exponentiële groei van elektronische communicatie en het delen van informatie heeft gezorgd voor veranderingen in de sociale interacties van individuen, in leerstrategieën en in de keuze van entertainment. Er is een toename van sociale netwerken op het internet gecreëerd door een groeiende beschikbaarheid en gebruik van elektronische communicatie-tools zoals e-mail, websites, intstant messaging, webcams, chat rooms, sociale netwerksites, blogs etc. (Hinduja & Patchin, 2009, Mishna, Saini & Solomon, 2009). Het internet voorziet ontelbare mogelijkheden bij het opgroeien van kinderen en jongeren. Voor hen hebben de voordelen die vasthangen aan het internet betrekking op onder meer sociale ondersteuning, identiteitsvorming, de ontwikkeling van interpersoonlijk en kritisch denken. Ook op vlak van educatie biedt het internet heel wat kansen door de toegankelijkheid van kennis en wereldwijde crossculturele interacties (Gross, 2004; Jackson et al., 2006; Valkenburg & Peter, 2007, Mishna, Saini & Solomon, 2009). In deze masterproef worden vooreerst in de probleemstelling de contouren en relevantie van het onderwerp geschetst. Daarna wordt in de literatuurstudie voorgaand onderzoek rond dit thema bekeken en worden de relevante concepten binnen dit domein gedefinieerd en afgebakend. Vervolgens wordt besproken welke methodologie werd gehanteerd opdat er antwoorden geformuleerd zouden kunnen worden op de vooropgestelde onderzoeksvragen en 12

hypothesen. Er wordt uitgelegd welk type onderzoek er gebruikt werd, hoe respondenten werden geselecteerd en bevraagd. Daarna wordt er overgegaan naar de analyse en resultaten van deze studie. Tot slot worden de belangrijkste conclusies weergegeven, alsook de bedenkingen. 1 Context en doel onderzoek 1.1 Probleemstelling De online risico s die in de volgende sectie worden uiteengezet, leiden vaak tot onrust bij ouders, leerkrachten en overheden. Het is daarom belangrijk om een correct beeld te krijgen van de internetgewoonten en gebruiken van kinderen en jongeren, om zo te weten aan welke risico s ze worden blootgesteld. De onderzoeken in het kader van EU Kids Online verrichtten reeds uitgebreid onderzoek met als doel de overheden en ouders beter te informeren over wat er gebeurt op het internet. Enkel op die manier kunnen door beide partijen de meest juiste maatregelen genomen worden om hun kinderen op te voeden en mee te begeleiden in het surfproces. Livingstone e.a. (2012) hebben echter nog geen diepgaand onderzoek verricht rond copingstrategieën en de rol die persoonlijkheidskenmerken kunnen hebben bij de keuze ervan. Het inzicht in copingstrategieën en de effectiviteit ervan, kan bijdragen tot specifieke aanbevelingen naar kinderen toe over hoe ze het best omgaan met het internet en gevaren waarmee ze geconfronteerd kunnen worden. De doelstelling van dit onderzoek is dan ook een bijdrage te leveren tot de bestaande kennis over copingmechanismen en online weerbaarheid. Op basis van onderzoeksdata verzameld in het kader van een zelfgevoerde enquête trachten we (opgesteld op basis van het onderzoek van EU Kids Online 2010) na te gaan in hoeverre 13

persoonlijkheidskenmerken en welke ervan een invloed kunnen uitoefenen op de online weerbaarheid van Vlaamse jongeren tussen 9 en 16 jaar. Onderstaande afbeelding schematiseert het onderzoekskader waarin dit onderzoek plaatsvindt. Figuur 1: Onderzoekskader 2 Theoretisch kader In wat volgt zal het theoretisch kader, die aan de basis ligt van de gevoerde studie, voorgelegd worden. Als eerste punt wordt het internetgebruik van kinderen en jongeren besproken (2.1). Hierna worden de verschillende online kansen en risico s besproken die gepaard gaan met het groeiende internetgebruik van de jeugd (2.2). In het volgend onderdeel wordt het verschil tussen risico en schade behandeld (2.3). Onder 2.4 wordt het concept copingstrategieën toegelicht en onder 2.5 en 2.6 lichten we respectievelijk de rol van de ouders en de rol van digitale geletterdheid toe. In het laatste onderdeel van dit theoretisch kader tenslotte wordt het concept persoonlijkheidskenmerken gedefinieerd en het model 14

besproken waarvan werd gebruik gemaakt voor het onderzoek (2.7). 2.1 Internetgebruik van kinderen Het internetgebruik is een onafhankelijke variabele die de mate van blootstelling aan online risico s en kansen beïnvloedt (Livingstone & Haddon, 2009). Zo betekent een intensiever gebruikspatroon onvermijdelijk dat ook de kans om blootgesteld te worden aan risico s toeneemt (Vandoninck, d Haenens & Donoso, 2010). De locatie waar het internetgebruik plaatsvindt speelt eveneens een niet te onderschatten rol. Zo heeft de locatie implicaties inzake toezicht en privacy die de kinderen ervaren (Livingstone, e.a., 2010). De auteurs (2010) vonden dat ruim 85 procent van de Europese kinderen voornamelijk thuis online gaat. Terwijl een huishouden vroeger vaak slechts een gemeenschappelijke gezins-computer had, blijkt deze stelling vandaag de dag niet meer op te gaan (Livingstone, Haddon, Görzig & Ólafsson, 2010). Zo geeft 48 procent van de Europese jongeren aan internet te gebruiken op zijn kamer (Livingstone, e.a., 2010). Dit heeft vooral betrekking op de kinderen boven de 12 jaar. Zo blijkt uit het onderzoek van Segers & Bauwens (2010) dat zes op tien Vlaamse jongeren vanaf 12 jaar online gaat in zijn eigen kamer, terwijl jongere kinderen nog vaker gebruik maken van computers op een publieke plaats. Uiteraard genieten jongeren op hun eigen kamer meer privacy door de afwezigheid van sociale controle of een toeziend oog. Verder behoren, naast de eigen kamer en de gedeelde ruimte thuis, de school (63%) en bij een kameraad thuis (51%) tot populaire plaatsen om op het internet te gaan (Livingstone, e.a., 2010). Ook het apparaat dat gebruikt wordt om online te gaan verschaft het kind al dan niet meer privacy. Hoewel de meerderheid van de Europese kinderen gebruik maakt van een gedeelde computer, toch geeft 34 procent aan online te gaan 15

via zijn eigen computer (Livingstone, e.a., 2010). Bovendien beschikt 28 procent over een gsm met internettoegang, 24 procent kan online surfen via de spelconsole, 23 procent beschikt over een eigen laptop en 10 procent tenslotte kan online via een smartphone. Naast het feit dat deze evolutie het kind meer privacy verschaft, zorgt het er eveneens voor dat ouders minder zicht hebben op de geschiedenis en het aantal uren dat de kinderen doorbrengen op het internet. Exacte cijfers geven over de tijd die kinderen online spenderen is moeilijk, aangezien kinderen daarover zelf moeten rapporteren en het onderscheid tussen online surfen en het normale offline gebruik van de computer voor hen vaag is (Livingstone, e.a., 2010; Pijpers & Marteijn, 2010). Desalniettemin zouden kinderen per dag ongeveer anderhalf uur op het internet zitten (Livingstone, e.a., 2010). 2.2 Online kansen en risico s In deze paragraaf bespreken we de risico s en kansen waarmee een kind geconfronteerd kan worden wanneer het zich online bevindt. Het zijn respectievelijk negatieve en positieve ervaringen die kinderen ondergaan (Hasebrink, Livingstone, Haddon, 2008). Volgens De Haan (2010) is er een verschil in de wijze waarop ouders en kinderen staan tegenover online risico s en kansen. De grens tussen beide is op sommige vlakken immers vaag. Zo wordt het zien van bijvoorbeeld pornografisch materiaal door ouders als een online risico beschouwd, terwijl kinderen dit als een kans kunnen beschouwen. Deze gedachtegang volgend moet er niet vermeden worden dat kinderen in contact komen met risico s, maar is het beter te investeren in de online weerbaarheid van kinderen zodat ze weten wat de risico s zijn wanneer ze zich online bevinden en op welke manier ze er het best mee omgaan wanneer ze geconfronteerd worden met ongewenste situaties (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). 16

Ondanks het feit dat er dus verschillen bestaan in wat bestempeld kan worden als risico of kans is er in brede kring enigheid over de verdeling van Hasebrink et al. (2009) zoals weergegeven in onderstaande tabel 1. Tabel 1: Classificatie online kansen en risico s Online kansen - Toegang tot wereldwijde informatie - Hulp voor onderwijs - Sociale netwerken voor oude/nieuwe vrienden - Betrokkenheid bij gemeenschappen - Vermaak, games en fun - User-generated content, creatie - Maatschappelijke of politieke participatie - Expressie van identiteit - Technologische expertise en geletterdheid - Persoonlijk, gezondheid, seksueel advies - Interesse groepen en forums voor fans Bron: Hasebrink et al. (2009) Online risico s - Contact met pedofielen en vreemden - Extreem of seksueel geweld - Andere schadelijke content - Racistisch materiaal - Advertenties bij commerciële verleiding - Bevooroordeelde en onjuiste informatie (advies, gezondheid) - Uitbating van persoonlijke informatie - Cyberpesten, stalking, intimidatie - Gokken, financiële oplichterij - Misbruik van privacy - Illegale activiteiten (hacken) - Zelfbeschadiging (zelfmoord, anorexia, etc.) In dit onderzoek richten we ons op de risico s en bedreigingen waarmee kinderen online geconfronteerd kunnen worden. Hasebrink et al. (2009) bedachten een ordening op basis van de online communicatievorm en het domein waarbinnen verschillende risico s voorkomen. We onderscheiden drie communicatievormen: content, contact en conduct. Onder de term content (kind als ontvanger) wordt de 17

inhoud bedoeld waarbij het kind louter de ontvanger is van massa-informatie. Contact (kind als participant) heeft betrekking op de sociale contacten in online communicatie of op sociale netwerksites. Conduct (kind als actor) gaat over het zelf produceren van tekst, beeld of geluidsinformatie en deze uploaden op internet. Tabel 2 geeft een ordening van de risico s voor iedere combinatie van communicatievorm en domein en voor iedere cel een nadere aanduiding van de inhoud. Tabel 2: Classificatie van online risico s, gerangschikt naar rol van het kind en domein. Rol van kind Content (kind als ontvanger) Contact (kind als participant) Domein Commercie Agressie Seks Waarden Reclame, spam Tracking/ oogsten persoonlijke informatie Gewelddadig e beelden/ hatelijke informatie Cyberpesten, intimidatie, stalking Beelden Vreemden ontmoeten Racistische informatie, onjuiste info en advies (bv. drugs) Zelfbeschadiging, onwelkome overredings kracht Conduct (kind als actor) Gokken/ hacken/ illegaal downloaden Bron: Hasebrink et al. (2009) Anderen pesten of intimideren Uploaden van pornografisch materiaal Advies geven over bijvoorbeeld zelfmoord of proanorexia 18

2.2.1 Ongeschikte content Bij het surfen kunnen kinderen terechtkomen websites waarop zich ongewenste of opgepaste content op bevindt. Dit kan gebeuren doordat ze links krijgen doorgestuurd of door fouten te typen bij het ingeven van een URL. Op die manier kunnen kinderen botsen op pornografische inhoud op het internet. Het zien van porno is, na het geven van persoonlijke gegevens, het tweede meest voorkomende risico in Europa (De Haan, 2010). Hasebrink e.a. (2009) stelden vast dat 40 procent van de kinderen er ooit al mee geconfronteerd werd. Uit het onderzoek bleken jongens en meisjes te verschillen. Daar waar jongens eerder geneigd zijn om seksueel getinte beelden op te zoeken of links naar dergelijke websites door te sturen, zullen meisjes eerder overstuur zijn bij de confrontatie (Hasebrink, e.a. 2009). Dit neemt niet weg dat jongens en meisjes evenveel blootgesteld worden aan pornografische beelden. Livingstone, e.a. (2010) vonden in hun Europees onderzoek geen significante verschillen tussen jongens en meisjes, met als uitzondering dat jongens tussen de 13 en 16 jaar net iets meer in contact kwamen met zulke beelden. Men vond echter dat de blootstelling aan pornografische materiaal sterk varieerde tussen landen. Het onderzoek van Vandoninck, d Haenens & Donoso (2010) sluit zich hierbij aan. De resultaten van hun onderzoek bij Vlaamse jongeren tonen wel een significant genderverschil, waarbij jongens meer worden blootgesteld aan pornografische content. Het ging hier wel om een onderzoek bij oudere respondenten (14-18 jaar) dan in het onderzoek van Livingstone, e.a. (2010). Niet alleen tussen jongens en meisjes bestaan er verschillen in interpretatie van risico. Kinderen en volwassenen zijn het immers ook niet altijd over eens wat nu een bedreiging is en wat niet. Wat ouders zien als een risico wordt daarom niet door het kind als risico beschouwd. In het algemeen kunnen we stellen dat het merendeel van de kinderen wel eens ongepaste beelden tegenkomen terwijl ze 19

surfen. Vaak hebben zij moeilijkheden bij het wegklikken van deze beelden, mede door het feit dat er zich meestal een opeenvolging van gepresenteerde afbeeldingen plaatsvindt. Bij het zien van ongeschikte content voelen kinderen zich vaak beschaamd of in paniek omdat ze bang zijn dat hun ouders elk moment kunnen binnenkomen (Donoso, d Haenens, Zaman, Van Cauwenberge & Segers, 2008). Daarnaast veroorzaakt blootstelling aan websites die geweld, angst, horror, racisme bevatten ook risicovolle situaties voor kinderen (Çankayaa & Odabasi, 2009). Volgens het recentste EU Kids Online rapport (2012) kreeg één op de zes 14-16-jarigen haatdragende boodschappen onder ogen. Verder heeft één op tien het voorbije jaar wel eens een website bezocht over automutilatie en/of drugs. Eén op de vijf van de 14-16-jarige meisjes gaf aan gesurft te hebben naar een pro-anorexia website. Een website dat handelde over zelfmoord tenslotte, werd slechts door één op de twintig van de 11-16-jarigen bezocht (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). 2.2.2 Cyberpesten Naast het zien van ongeschikte content kunnen kinderen op het internet ook in aanraking komen met pesterijen, cyberpesten genaamd. Het impliceert bewust en herhaaldelijk toegebrachte schade met behulp van computers, mobiele telefoons of andere elektronische apparaten (Hinduja & Patchin, 2010). De ergere vormen van digitaal pesten zijn het verspreiden van roddels over iemand, stalken, of iemand fysiek bedreigen langs elektronische weg (Hinduja & Patchin, 2010). Het ratio van cyberpesten varieert naargelang verschillende studies van 10% tot 35% (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Mishna et al. (2009) destilleerde uit de resultaten van hun kwalitatief onderzoek de twee factoren die cyberpesten onderscheidt van traditioneel pesten. Ten eerste is cyberpesten een manier om na de schooluren verder te pesten. Bij 20

cyberpesten wordt het aspect tijd en ruimte losgetrokken. Geconfronteerd worden met pesten op het net kan op eender welk tijdstip en op eender welke locatie in tegenstelling tot het traditionele pesten dat plaatsvindt tijdens de schooluren en - muren (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Het is bijgevolg een pak indringender in het leven van het slachtoffer (Tokunaga, 2010). Online en offline pesten gaan vaak ook hand in hand (Hinduja & Patchin, 2010). Zo begint het pesten meestal op school en zet het zich thuis verder in de vorm van digitaal pestgedrag (Cassidy, Jackson & Brown, 2009; Li, 2007). De persistentie van het pesten kan resulteren in sterkere negatieve uitkomsten dan bij traditioneel pesten, aangezien het kind ook in zijn thuisomgeving gepest wordt (Tokunaga, 2010). Ten tweede is de anonimiteit een cruciaal element van cyberpesten. De kracht en impact van cyberpesten ligt in het feit dat daders minder angst hebben voor repercussies of om opgespoord te worden (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Toch blijkt uit onderzoek dat 73% van de deelnemers die ervaring hebben gehad met cyberpesten wisten wie de persoon was die hem pestte, terwijl slechts 25% niet wist wie de pester was (National Children s Home survey, 2005). Het cyberpesten is dus niet zo anoniem als algemeen wordt gedacht. Vaak gebeurt het pesten binnen de vriendschappen en sociale cirkels van het slachtoffer (Vandenbosch & Van Cleemput, 2008). Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen de gepercipieerde anonimiteit en echte anonimiteit (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Het effect dat pestgedrag op kinderen kan hebben is niet te onderschatten. Het pestgedrag kan aanleiding geven tot psychosociale problemen, zoals depressie, sociale angst en laag zelfbeeld, alsook negatieve gemoedstoestanden (Tokunaga, 2010). 21

2.2.3 Offline ontmoeten van online contacten Het in contact komen en communiceren met personen die men niet eerder face-to-face heeft ontmoet is een volgend risico waar kinderen mee te maken krijgen. De cijfers van de Belgische bevraging van d Haenens en Vandoninck (2012) stroken met de gegevens die het EU Kids Online rapport bekwamen met hun onderzoek in alle EU-landen. Ongeveer 3/10 kinderen zou het voorbije jaar contact hebben gelegd met iemand die ze nog niet kenden. Naarmate kinderen ouder worden en de puberteit de kop op steekt wordt het steeds gebruikelijker om online te praten met onbekenden. Wat betreft het offline ontmoeten van online contacten merken we dat één op de vier Europese jongeren wel eens offline heeft afgesproken met een online contact. Soms gaat het om vrienden of familieleden van een bekende, maar in de meeste gevallen om een volslagen vreemde (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). In het onderzoek van d Haenens en Vandoninck (2012) zegt ruim één op vier van de kinderen met onbekenden contact te hebben gehad via chatrooms. Maar liefst 41,8% van de Vlaamse kinderen die mensen online leerden kennen, geeft aan deze onbekende offline ontmoet te hebben. Het woord onbekende moet in dit kader toch genuanceerd gebruikt worden, aangezien er voor de ontmoeting een lange tijd voorafgaat waarin er een soort vriendschapsband wordt gecreëerd, waarna de dader pas een afspraakje voorstelt (Wolak, Finkelhor, Mitchell, 2004). Bovendien komt het ook relatief vaak voor dat er een gemeenschappelijke connectie is tussen de twee onbekenden. Ze hebben een gemeenschappelijke vriend of kennis en via via geraken ze in contact met elkaar (Wolak, e.a., 2004). Bij 9- tot 10-jarigen constateren we dat dit fenomeen amper voorkomt. We merken echter wel een keerpunt op 13-14-jarige leeftijd, waar het regelmatiger voorvalt dat er een dergelijk contact wordt gelegd. Bij de 15-16-jarigen bevestigt één op vijf met 22

iemand afgesproken te hebben die hij of zij online heeft leren kennen (d Haenens & Vandoninck, 2012). 2.2.4 Sexting Dat adolescenten in hun puberteit experimenteren met hun seksualiteit is niets nieuws onder de zon, maar de laatste jaren groeit de bezorgdheid omtrent sexting, of liever het creëren, doorsturen of ontvangen van seksueel suggestieve boodschappen of beelden door minderjarige tieners (Livingstone, e.a., 2010). Wanneer dit over foto s en filmpjes gaat van de jongeren zelf, kan dit later tegen hen gebruikt worden. Sexting is een online risico waarmee ruim 18 procent van de Belgische jongeren in het afgelopen jaar geconfronteerd werden. Bovendien blijkt dat 3 procent van de Europese 11 tot 16-jarigen zelf zulke content verzonden hebben. Van hen die zulke boodschappen hebben ontvangen ervaart ongeveer 16 procent het als verontrustend en negatief. Daarnaast bleek uit onderzoek van d Haenens en Vandoninck (2012) dat de jongeren die met sexting te maken kregen, tot de leeftijdscategorie van 15-16 jarigen behoren. Laatste opvallend element is dat Belgische tieners in vergelijking met leeftijdgenoten uit andere Europese landen, en dan vooral jongens, zich minder zorgen lijken te maken of zich minder lijken te storen aan dit fenomeen. Bij de meisjes is dit niet het geval. Onder hen is bijna 50 procent die wel geschokt zijn bij deze vorm van online communicatie (d Haenens & Vandoninck, 2012). 2.3 Verschil tussen risico en schade Zoals eerder aangegeven dient men zich er bewust van te zijn dat online risico s niet noodzakelijk als schadelijk of negatief ervaren worden door kinderen (d Haenens & Vandoninck, 23

2012). Blootgesteld worden aan seksueel getinte beelden of pijnlijke berichten toegestuurd krijgen zijn op zichzelf niet per se schadelijk, in die zin dat het niet altijd als negatief wordt ervaren. In het woord risico schuilt de mogelijkheid en niet de zekerheid van schade. Schade komt voort uit risico dat op een of andere manier voorvalt en dit gaat altijd gepaard met een specifieke context waarin het gevaar plaatsvindt, een context waar de karaktereigenschappen van het kind eveneens een rol in spelen. De mate van negatieve impact op een kind kan variëren van minimale tot ernstige schade afhankelijk van het individu en de context (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). Niet ieder kind dat een online risico heeft ervaren heeft evenwel schade geleden. Uit de EU Kids Online (2011) resultaten blijkt dat vier op de tien kinderen in het jaar vooraf aan de studie in aanraking gekomen zijn met één of meerdere vormen van online gevaren. Een kleiner aandeel rapporteert ook werkelijk gekwetst te zijn geworden door deze online risico s. EU Kids Online survey (2012) toont aan dat het afhangt van het type risico of een kind geschokt reageert of niet. Zo blijkt dat cyberpesten in vergelijking met de andere online gevaren minder frequent voorkomt, maar wel de vorm van risico is die kinderen aanduiden als de meest kwetsende. Bij het ontvangen van pijnlijke pestberichten was ruim vier op vijf van de ondervraagde 9-16 jarigen matig tot zeer ontredderd. Wat seksueel getinte inhoud betreft bleek uit het onderzoek dat één op drie van de 9-16 jarigen geschokt of ongerust blijkt te zijn geweest na het zien van seksuele beelden op het internet. Wel is het zo dat kinderen enkel in bepaalde situaties geschokt kunnen zijn, op andere momenten kan de blootstelling aangenaam zijn. Van de kinderen die aangaven ontsteld te zijn geweest door seksuele inhoud, was dit het meest wanneer er hen gevraagd werd te praten over seks met 24

een andere persoon of hen gevraagd werd een foto te nemen van hun geslachtsdelen. Ruim 30 procent van de 9-16 jarigen geeft aan ooit contact te hebben gehad met iemand op het internet die ze nog nooit face-to-face hadden gezien. Daarvan ging 9 procent een stapje verder en spraken offline af met de persoon waar ze eerder online contact mee hebben gelegd. Van diegenen die een online kennis ontmoetten in het echte leven was 12 procent ongerust of geschokt door deze ervaring (d Haenens & Vandoninck, 2012). Mensen die ze leerden kennen op het net en vervolgens in het echte leven ontmoeten maakt kinderen zelden overstuur. Wanneer ze dit wel zijn dan zijn dan kunnen de consequenties serieus worden. De bevraging van Livingstone, e.a. (2012) bij ouders over welke zorgen (zowel online als offline) ze zich maken met betrekking tot hun kind, toont aan dat het hen zorgen baart dat hun kind kan aangesproken worden door vreemden op het internet. Toch kan er gesteld worden dat dergelijk risico weinig voorkomt en het ontmoeten van die persoon nog minder. Bovendien wordt deze offline ontmoeting door de grote meerderheid vaak als prettig ervaren (d Haenens & Vandoninck, 2012). Tenslotte tonen studies ook aan dat oudere kinderen meer kans hebben om te stuiten op elk soort risico (d Haenens & Vandoninck, 2012). Jongere kinderen hebben minder kans om daarmee geconfronteerd te worden, maar als ze ermee in contact komen zijn ze er vaker van geschokt dan oudere kinderen (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). Het feit dat het kind geen (of slechts beperkte) negatieve ervaring overhoudt na een blootstelling aan online risico s en zichzelf beter kan beschermen tegen mogelijke toekomstige negatieve ervaringen wordt in de literatuur online weerbaarheid genoemd. Dit concept staat centraal in ons onderzoek, gezien we willen nagaan of 25

persoonlijkheidskenmerken een invloed hebben op online weerbaarheid. 2.4 Copingstrategieën Wanneer een kind in contact komt met een van de hierboven vermelde gevaren, zijn er technieken die het kind kan aanwenden om met de confrontatie om te gaan, en het negatieve aspect ervan te doen verminderen of verdwijnen. Dit zijn copingsmechanismen. Coping is een belangrijk aspect van het omgaan met stress en het refereert zowel naar overt als covert gedrag dat gebruikt wordt om psychologisch leed of stressvolle situaties te verminderen of weg te nemen (Fleishman, 1984). 2.4.1 Bespreking verschillende strategieën. Verschillende types mensen kunnen verschillende copingstrategieën gebruiken gaande van actieve aanvallen tegen het probleem om het af te wenden tot kalm blijven onder de tegenslagen en nietsdoen. De keuze voor een strategie kan de mate van psychologisch leed modereren (Fleishman, 1984). Livingstone e.a. (2010) maken een onderscheid tussen drie soorten copingstrategieën: individuele, communicatieve en technologische copingmechanismen. Bij de individuele copingstrategieën wordt er gekeken naar de reactie van het kind na in contact te zijn gekomen met het risico. Ten eerste kan het kind fatalistisch reageren (hopen dat het probleem zichzelf oplost). Ten tweede wordt er gesproken van een proactieve reactie wanneer het kind zelf actie onderneemt om zo het ongewenste effect te vermijden en/of te verkleinen. Ten derde en laatste kan het kind de schuld volledig op zichzelf schuiven. 26

Naast de individuele zijn er tevens sociale copingsstrategieën. Livingstone e.a (2010) gaan daarbij na of het kind na de blootstelling aan het risico zal praten met iemand. Dit kan gaan om eender welke persoon, leeftijdsgenoot, leerkracht, ouder of andere. Daarnaast kan er ook online gerapporteerd worden. Uit EU Kids Online blijkt echter dat slechts 13% van de 9- tot 16-jarigen, die geschokt was bij confrontatie met een online risico, gebruik maakt van de rapporteringtools op het internet. Tenslotte kunnen kinderen ook beroep doen op technische copingstrategieën. Ze kunnen gebruik maken van technische toepassingen opdat de kans verkleind wordt om in aanraking te komen met online risico s. Zo kunnen ze filters gebruiken, mensen/ berichten/ sites blokkeren, schokkerende gebeurtenissen rapporteren aan een officiële internetinstantie, enzovoort (Livingstone, e.a., 2009). 2.4.2 Bespreking strategieën per online risico. Wanneer kinderen ongewenste seksuele beelden te zien krijgen wordt de communicatieve strategie vaak gebruikt. Meer dan de helft van de Europese kinderen die dergelijke beelden zagen praatten met iemand over hun confrontatie (Livingstone, e.a., 2010). Kinderen gaan vaker naar een vriend dan naar een ouder (Livingstone, e.a., 2010). Ook in Vlaanderen toont het onderzoek van Vandoninck, d Haenens & Donoso, 2010) dat kinderen meer geneigd zijn om na een contact met risicovolle inhoud steun en toeverlaat te zoeken bij leeftijdsgenoten. Livingstone, e.a. (2010) onderzochten ook de technische strategieën die kinderen aanwenden. De meest gehanteerde digitale vaardigheden waren het blokkeren, verwijderen of het rapporteren van wat er gebeurd was. Een vijfde van de kinderen reageerden op fatalistische wijze en stopten een tijdje het internet te gebruiken, waardoor ze uiteraard ook online opportuniteiten misliepen. 27

Bij cyberpesten zijn de bevindingen van Vandoninck, e.a. (2010), dat minder dan de helft van de Vlaamse kinderen een communicatieve strategie toepast na de confrontatie met cyberpesten. Ook in het onderzoek van Haezaert (2009) blijkt slechts één op drie steun te zoeken bij iemand anders. Eén van de voornaamste redenen om ouders of andere volwassenen niet in te lichten over hun confrontatie met cyberpesten is de angst dat ouders niet meer willen dat ze op het internet gaan om hen zo te beschermen tegen het pesten. Niet meer op de computer mogen voelt eerder aan als een straf aangezien het voor hen betekent dat ze losgekoppeld worden van hun sociale wereld (Mishna, Saini & Solomon, 2009). Daarnaast zijn er de technologische copingmethoden. Het is gebruikelijk dat kinderen online strategieën gaan uitproberen om verder gepest te kunnen vermijden. Voorbeelden zijn het verwijderen van de kwetsende berichten, het blokkeren van de pester is kwestie, privacy-settings wijzigen op instant messengers en e-mails of het veranderen van username of e-mailadres (Smith e.a, 2008). Ook al blijken Vlaamse kinderen toch vaak wat afwachtend te reageren, toch is de meest voorkomende actie het blokkeren of verwijderen van de persoon die hen lastigviel. Echt ingaan tegen de pester gebeurt zelden (Haezaert, 2009). Bij sexting wordt bij Vlaamse jongeren, volgens d Haenens en Vandoninck (2012) vaak gebruik gemaakt van sociale strategieën. De meest gebruikte strategieën zijn echter de technische, waarbij ze de afzender blokkeren, de berichten ervan verwijderen of filterinstellingen aanpassen. Tenslotte, wat de offline ontmoetingen met vreemden betreft is het achterhalen van mogelijke copingstrategieën moeilijk aangezien slechts enkelen effectief gehinderd waren door zo een ontmoeting (Livingstone, e.a., 2010). Desalniettemin zou de communicatieve strategie in dit geval de meest voor de hand liggende keuze zijn, waarbij kinderen 28

vaker met hun leeftijdsgenoten praten over de gebeurtenis dan met een ouder. 2.5 De rol van ouders De weerbaarheid van kinderen neemt toe door een meer actieve mediërende rol van ouders. Uit gegevens blijkt dat ouders meestal in de buurt zijn van hun kind wanneer deze aan het surfen is op het internet (Van den Bergh & Van den Bulck, 2000 in Stevens, 2004). Onderzoek geeft aan dat ouders gebruik maken van verschillende manieren om hun kinderen en hun internetgebruik in het oog te houden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie manieren van toezicht of begeleiding die ouders hanteren op het internetgebruik van hun kroost (Van den Bergh & Van den Bulck, 2000 in Stevens, 2004; d Haenens & Vandoninck, 2012). Ten eerste bestaan er restrictieve strategieën. De ouders maken dan met andere woorden gebruik van een beperkende begeleiding waar strikte regels gelden rond het gebruik en de activiteiten op het internet, zoals het instellen van een tijdslimiet of een spamfilter. Ongeveer één op drie van de Europese ouders beweren een filter geïnstalleerd te hebben om controle uit te oefenen op het internetgebruik van hun kinderen (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). Volgens onderzoek (d Haenens & Vandoninck, 2012) hanteren Belgische ouders bovenstaande restrictieve strategieën het minst en is er minder kans dat ouders met een hogere leeftijd, ouders van oudere kinderen of kinderen die dagelijks het internet gebruiken of veel tijd online doorbrengen filters instellen (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012). Ten tweede zijn er de actieve strategieën. De ouders maken dan gebruik van een evaluatieve begeleiding. Ze helpen het kind, zitten samen op internet, bespreken het mediagebruik 29

van de kinderen en wijzen hen op bepaalde zaken. In het algemeen werkt deze vorm van toezicht het best: kinderen voelen zich gehoord en vinden dat ze ook iets te zeggen hebben in hun eigen mediagebruik (Van den Bergh & Van den Bulck, 2000 in Stevens, 2004). Onderzoek van d Haenens & Vandoninck (2012) voegt hier nog aan toe dat ouders deze actieve strategieën vaker bij jongere dan bij oudere kinderen hanteren. Uit datzelfde onderzoek blijkt ook dat vaders vaker beroep doen op deze vorm van actieve begeleiding dan moeders. Deze laatst genoemden blijven vaker op de achtergrond en houden liever van op een afstand een oogje in het zeil. Het gaat hier dan om sociale of niet-gefocuste begeleiding. Zoals hierboven vermeld is deze vorm eerder een passieve manier van toezicht houden. Ze zijn passief aanwezig in de buurt terwijl het kind surft. Ze zullen ook enkel commentaar geven als het kind daarnaar vraagt (Van den Bergh & Van den Bulck, 2000 in Stevens, 2004). Bij deze vorm van begeleiding geldt ook dat naarmate het kind ouder wordt, de ouders deze steeds vrijer laten op internet en ook steeds minder bezorgd zijn om het internetgebruik. Bovenstaande strategieën worden echter zelden afzonderlijk gehanteerd. Volgens d Haenens & Vandoninck (2012) blijken ouders eerder zowel restrictieve, actieve als sociale strategieën te combineren. Bovendien maken ze, naast deze 3 begeleidingsvormen, ook gebruik van enkele discrete tactieken, zoals het nakijken van de bezochte websites in de geschiedenis of het plaatsen van de computer in een gemeenschappelijke ruimte (Van Rompaey, Roe & Struys, 2002). d Haenens & Vandoninck (2012) ondersteunen het onderzoek van Van Rompaey, Roe & Struys (2002) met enkele concrete cijfers: de helft van de ouders controleert welke websites het kind heeft bezocht, meer dan 40 procent checkt de online contacten en 30 procent leest zelfs de online berichten. Vooral ouders uit de lagere en middenklasse gaan deze controles uitvoeren. 30

We concluderen dat er voor ouders meerdere manieren bestaan om controle en toezicht te houden op het internetgebruik van hun kroost. Deze strategieën of begeleidingsvormen en discrete tactieken worden zelden apart gebruikt, maar eerder in combinatie. Tenslotte bewijzen studies dat het gebruiken van filters en/ of andere mediatiestrategieën er voor zorgen dat er, in vergelijking met ouders die er geen beroep op doen, een verminderd risico is dat kinderen online risico s ervaren (Livingstone, Ólafsson, O Neill & Donoso, 2012, Stark, 2007). 2.6 De rol van digitale geletterdheid. In het boek van d Haenens en Vandoninck (2012) wordt digitale geletterdheid van jongeren gedefinieerd als de mate waarin ze in staat zijn om informatie- en communicatietechnologie in te zetten voor informatieverzameling, ontspanning, communicatie, creatieve uitingen en actief burgerschap (Livingstone, 2008; Buckingham, 2003). Het heeft betrekking op hoezeer het kind in staat is informatie van verscheidene digitale bronnen te gebruiken en te begrijpen (Gilster, 1997; Eshet-Alkalai, 2004). De mate van internetgebruik, het gebruik van verschillende online toepassingen en de zelf ingeschatte internetvaardigheden geven aan hoe digitaal geletterd een kind is (Vandoninck, D Haenens & Donoso, 2010). Kinderen reageren elk op hun manier op bovenbeschreven online risico s. Sommigen weten precies hoe ze moeten handelen op het internet om gevaren te vermijden. Bij anderen lukt dat moeilijker. Het verschil in de mate van digitale vaardigheden die de kinderen bezitten hangt samen met het verschil in weerbaarheid die ze opgebouwd hebben met de jaren. Zo toont het Eu Kids Online II-rapport (2011) dat kinderen met meer internetvaardigheden wel meer worden blootgesteld aan ongewenste content dan minder 31

internetbekwame kinderen. Dit is een opmerkelijke bevinding aangezien er eerder vanuit wordt gegaan dat de kinderen met een grotere mediawijsheid (digitale geletterdheid) de gevaren beter zouden kunnen ontwijken (De Haan, 2010). Jongeren die hoog scoren op digitale geletterdheid maken meer gebruik van online kansen, en komen daadoor ook vaker in contact met online risico s. Risico s zijn immers niet te ontwijken wanneer men zijn internetvaardigheden wil aanscherpen (d Haenens & Vandoninck, 2012). Wanneer wordt gekeken naar de weerbaarheid, merken we op dat de geletterde kinderen, ook al worden ze meer geconfronteerd met online risico s, minder schade ondervinden wanneer zij ermee in contact kwamen dan kinderen die minder digitaal geletterd zijn. Digitale geletterdheid of mediawijsheid draagt met andere woorden bij tot het verminderen van schade of negatieve ervaringen. Kinderen die meer kennis hebben over en ervaringen hebben met het internet ondervinden meer risico s, maar ervaren minder schade. Investeren in grotere digitale geletterdheid bij kinderen verhoogt dus enerzijds het risico om in contact te komen met online risico s en anderzijds de online weerbaarheid (Livingstone & Haddon, 2011). 2.7 Persoonlijkheidskenmerken Persoonlijkheidkenmerken kunnen gedefinieerd worden als dimensies van individuele verschillen in het tonen van consistente patronen van gedachten, gevoelens en acties (McCrae & Costa, 2003). Voor dit onderzoek wordt het Five- Factor Model (FFM) gehanteerd om het concept persoonlijkheidskenmerken te operationaliseren (Digman, 1990). Het model bevat vijf verschillende variabelen of dimensies aan de hand waarvan de persoonlijkheid van een persoon beschreven kan worden. In de literatuur wordt vaak naar dit model gerefereerd als de Big Five (John e.a., 2008). Het FFM wordt beschouwd als een robuuste taxonomie om 32

persoonlijkheidskenmerken te beschrijven. Big Five personality theory wordt gebruikt om het concept persoonlijkheidskenmerken te operationaliseren (Barrick & Mount, 1991). De dimensies zijn Neurocentrism, Extraversion, Openness to experience, Agreeableness en Conscientiousness. (1) Neurocentrism, reflecteert de neiging om met intense en frequente negatieve emoties te kampen te hebben en vermijdingsgedrag te vertonen. Aan deze dimensie hangen persoonlijkheidseigenschappen als angstigheid, depressiviteit, bezorgdheid, onzekerheid vast. (2) Extraversion, heeft betrekking op de intensiteit en frequentie van positieve gedachten en emoties alsook op sociale interactie en toenaderingsgedrag. Onder deze dimensie schuilen karaktereigenschappen als sociaal, levendig, spraakzaam, assertief en een hoge mate van emotionele expressiviteit. Hiertegenover staat introversie. (3) Openness to experience of de mate waarin men beschikt over een levendige fantasie en tolerant is jegens nieuwe ideeën en zelfvervullende activiteiten. Karaktereigenschappen hiermee geassocieerd zijn breeddenkend, intelligent, origineel, creatief. (4) Agreeableness, de tendens naar gevoelens van vertrouwen hebben, geloven in de beste intenties van anderen, en prosociaal gedrag. Vriendelijkheid, altruïsme en affectief zijn eigenschappen van een persoon die hoog scoort op deze dimensie. (5) Conscientiousness, omvat de mate van bedachtzaamheid van personen. De focus ligt op rationele en informatieve gedachten en niet op gevoelens. Het gedrag wordt geleid door ambitie en de drang om dingen te bereiken (McCrae & Costa, 2003). In de meta-analyse van het onderzoek rond de relatie tussen persoonlijkheid en coping van Connor-Smith & Flachsbart (2007) wordt bewijs geleverd voor de relatie tussen de Big 33

Five persoonlijkheidskenmerken en specifieke strategieën. Zo zijn Extraversion en Conscientiousness voorspellers voor probleemoplossend gedrag en cognitieve herstructurering. Neurocentrism voorspelde eerder de problematische strategieën zoals wishful thinking, zich terugtrekken en emotie-gerichte coping. Zo ook vond Bolger (1990) dat Neurocentrism ertoe leidt dat mensen op een ineffectieve manier omgaan met de stressfactor, en het is deze ineffectieve coping dat vervolgens leidt tot een hogere schade. Tabel 3: Beschrijving van de persoonlijkheidskenmerken Code Persoonlijkheidskenmerk Beschrijving N Neurocentrism De algemene tendens is het ervaren van negatieve gevoelens zoals angst, droefheid, verlegenheid, woede, schuld en verafschuwing. N omvat meer dan gevoelig zijn voor psychologisch leed. Diegenen die hoog scoren op N hebben soms ook irrationele ideeën, zijn minder in staat hun impulsen te controleren en om te gaan met stress dan anderen. E Extraversion De algemene tendens is extravert zijn. Daarenboven verkiest iemand die hoog scoort op E grote groepen en samenkomsten. Ze zijn assertief, actief en spraakzaam. Ze houden van stimulatie en zijn vrolijk ingesteld. Ze zijn levendig, energievol en optimistisch. O Openness to experience Nieuwsgierig zijn in zowel de eigen als andere werelden is de algemene tendens. O bevat een 34

actieve fantasie, esthetische gevoeligheid, aandachtig t.o.v. innerlijke gevoelens, de voorkeur voor variëteit, intellectuele nieuwsgierigheid en onafhankelijkheid van oordeel. Een hoge O bevat individuen dat onconventioneel zijn, autoriteit in vraag stellen en bereid zijn nieuwe ethische en sociale ideeën te ondersteunen. A Agreeableness De algemene tendens is altruïstisch zijn. Iemand die hoog scoort op A is sympathiek, bereidwillig om anderen te helpen en gelooft dat anderen in ruil ook behulpzaam zullen zijn. Iemand die laag scoort op A is antagonistisch, egocentrisch, sceptisch over andermans intenties en competitief in plaats van coöperatief. C Conscientiousness De algemene tendens om verleidingen en impulsen te weerstaan. Het gewetensvol individu heeft een doel, een sterke wil en is vastberaden. Aan de positieve zijde is een hoge C geassocieerd met academische prestaties; aan de negatieve zijde kan het leiden tot vervelende precisie, overdreven ordelijkheid en het gedrag van een workaholic. Lage C s hebben niet minder morele principes, maar ze zijn in minder mate geneigd ze toe te passen. 35

Bron: Ehrler, Evans & McGhee Persoonlijkheid kan de keuze van copingstrategieën beïnvloeden. Zo hebben persoonlijkheidskenmerken een invloed op de copingstrategieën die kinderen aanmaken en voor hen het gemakkelijkst te hanteren zijn (Connor-Smith & Flachsbart, 2007). Connor-Smith en Flachsbart onderzochten de moderatoren in de relatie tussen de Big Five personality traits en coping. De resultaten van de meta-analyse tonen aan dat persoonlijkheid zwak gerelateerd was met brede vormen van coping, maar dat alle 5 kenmerken specifieke strategieën voorspelden. Persoonlijkheidskenmerken en coping interageren met elkaar en oefenen samen een invloed uit op de kwetsbaarheid van het kind om schade te ondervinden. De link tussen persoonlijkheid en schade kan bijgevolg worden verklaard door de selectie van ineffectieve copingstrategieën. Directe effecten van persoonlijkheid op coping zijn klein, coping is dus niet in staat om de relaties tussen persoonlijkheid en schade te mediëren. Hoewel er rond de Big Five theorie en online weerbaarheid afzonderlijk al veel onderzoek gedaan is, is er maar weinig bekend over de relatie tussen beide. Aangezien er al bewijs is voor de link tussen persoonlijkheidkenmerken en de keuze in copingstrategieën, tracht deze studie na te gaan of er een mogelijk verband is tussen persoonlijkheidskenmerken van kinderen en hun online weerbaarheid. 36

3 Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag luidt: Welke rol spelen persoonlijkheidskenmerken in de online weerbaarheid bij 9- tot 16-jarigen? De deelhypothesen zijn: H1: Kinderen die hoog scoren op de persoonlijkheidsdimensie Neurocentrism zijn minder weerbaar. H2: Kinderen die hoog scoren op de persoonlijkheidsdimensie Extraversion zijn weerbaarder. H3: Kinderen die hoog scoren op de persoonlijkheidsdimensie Openness to experience zijn weerbaarder. H4:Kinderen die hoog scoren op de persoonlijkheidsdimensie Agreeableness zijn minder weerbaar. H5: Kinderen die hoog scoren op de persoonlijkheidsdimensie Conscientiouness zijn minder weerbaar. 4 Methodologie Het doel van het onderzoek (4.1) is het eerste punt dat aan bod komt in dit deel. Vervolgens wordt toegelicht op welke manier de respondenten gerekruteerd werden en welke onderzoeksmethode werd gehanteerd (4.2). Tot slot zullen de gebruikte meetinstrumenten elk apart behandeld worden (4.3). 37