Atlas van de lokale lasten 2006

Vergelijkbare documenten
Atlas van de lokale lasten 2007

Atlas van de lokale lasten 2006 Allers, Maarten; Hoeben, Corine; Veer, J. Th. van der; Gerritsen, E.; Zeilstra, A.S.

Ontwikkeling provinciale belasting

COELO Woonlastenmonitor 2008

SAMENVATTING DRECHTSTEDEN COELO-Atlas van de lokale lasten 2013

Ontwikkeling van de lokale woonlasten voor eigenaren van woningen

Dit is een verkorte versie van het rapport Kerngegevens Belastingen Grote Gemeenten.

Atlas van de lokale lasten 2009

COELO Woonlastenmonitor 2009

COELO Woonlastenmonitor 2010

5.1.2 Woonlasten (lokale lastendruk)

NIEUWSBERICHT Hengelo, 3 mei 2016

Notitie Ontwikkeling van de lokale woonlasten

Lokale lastendruk in Kampen

COELO Woonlastenmonitor 2012

COELO Woonlastenmonitor 2010

De LokaleLastenVergelijker

4.1.2 Woonlasten (lokale lastendruk)

NIEUWSBRIEF. Woonlastenstijging Twentse gemeenten meer dan landelijk gemiddelde

COELO Woonlastenmonitor 2011

NIEUWSBRIEF. Woonlastenstijging Twentse gemeenten meer dan landelijk gemiddelde

Aan de gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de raad,

Aan: de leden van klankbordgroep fusie Beemster-Purmerend. Beemster/Purmerend, 04 juni 2019

4. Lokale Heffingen. Kader. Algemeen. Tarievenbeleid Onroerende zaakbelastingen

Bijlage Paragraaf lokale heffingen

Belastinguitgave 2013

Ontwikkeling van de lokale woonlasten 2017

PROGRAMMABEGROTING

Onderwerp : Voorstel tot vaststelling van de tarieven ozb 2005

Rapportage Vergelijking Lokale Lasten Limburgse Gemeenten

NIEUWSBERICHT Hengelo, 3 meil 2016

3.1. Lokale heffingen

De raad van de gemeente Tholen. Tholen, 8 november 2016

7. PARAGRAAF BELASTINGEN EN TARIEVEN

Atlas van de lokale lasten 2015

PROGRAMMABEGROTING

Onderwerp: Verordeningen gemeentelijke belastingen 2018

Atlas van de lokale lasten

Geachte leden van de raad,

: 28 november 2011 : 12 december : H.T.J. van Beers : L. Evers

Atlas van de lokale lasten 2014

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2019

Belastingoverzicht grote gemeenten 2006

Tariefbepaling waterschapsbelasting

Ontwikkeling van de lokale woonlasten 2018

Ontwikkeling waterschapsheffingen

Onderwerp: Voorstel tot vaststelling van diverse verordeningen betreffende gemeentelijke heffingen alsmede aanpassing van de tarieven 2017.

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2016

Belastinguitgave 2014

Betreft Raadsvoorstel inzake vaststelling belastingverordeningen voor 2015

13 Stiens, 15 november 2016

Te nemen besluit: De verordeningen gemeentelijke belastingen en heffingen en de daarbij behorende tarieventabellen voor het jaar 2016 vaststellen.

s; 1=^1 :^-i kj( COELO Atlas van de lokale lasten 7>V^ -VV/TX'" Vi( i,.^j Monitor van dë ontwikkeling van de lokale lasten op macro en microniveau rxj

O O * Ontwikkeling OZB

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2018

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties De heer J.W. Remkes Postbus EA Den Haag

B&W-Aanbiedingsformulier

Portefeuillehouder: P.E. Broeksma Behandelend ambtenaar C.F.M. Veltman, (t.a.v. C.F.M. Veltman)

Opbrengsten gemeentelijke heffingen stijgen met ruim 4 procent

Inleiding Beleidskader Lokaal belastingbeleid Vaststelling tarieven 2012

HET GEMEENTELIJK BELASTINGGEBIED. Robbert Verkuijlen, coördinator belastingzaken VNG

Belastingoverzicht grote gemeenten 2010

Belastinguitgave 2007

Financiering van stedelijke voorzieningen

Lokale belastingen 2011

Onderwerp Actualisering belastingverordeningen + tarieventabel en aanpassing tarieven 2009

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2011

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2013

Paragraaf Lokale heffingen

: 3 december 2013 : 16 december : dhr. G.H.J. Weierink : L. Evers

Financieel beeld van de gemeente Naarden, Muiden, Bussum September 2014

Opbrengsten 0n n gemeentelijke heffingen stijgen in 2008 met 4,4 procent

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2012

Portefeuillehouder: N.R. Werkman Behandelend ambtenaar C.F.M. Veltman, (t.a.v. C.F.M. Veltman)

Stiens, 19 november Raadsvergadering: 12 december 2013 Voorstelnummer: 2013/59

Belastingoverzicht grote gemeenten 2008

Inwoners en woonruimten. Tarieven. Belastingdruk. Wat betaalt u aan gemeenten en waterschappen? Provincie Zeeland

1 Paragraaf Lokale Tarieven en Belastingen

PARAGRAAF 1 LOKALE HEFFINGEN

Geachte leden van de gemeenteraad,

Presentatie Harmonisatie Belastingverordeningen. Gemeente Krimpenerwaard

rioolheffing, afvalstoffenheffing en hondenbelasting

Atlas van de lokale lasten 2014 Allers, Maarten; Hoeben, Corine; Janzen, L.; van Gelder, M.; Geertsema, J.B.; Veenstra, Jacob

Ontwikkelingen in de financiële verhouding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Behandeld door: G.H. Strijbos. Onderwerp: Belastingmaatregelen 2015 (aangepast nav commissie AZ).

Ontwikkeling waterschapslasten in de periode

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PARAGRAAF 1 : LOKALE HEFFINGEN

Onderwerp: Voorstel tot vaststelling van diverse verordeningen betreffende gemeentelijke heffingen alsmede aanpassing van de tarieven 2016.

Onroerende-zaakbelastingen

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2015

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2014

Gemeentelijke woonlasten TEN BEHOEVE VAN COALITIEONDERHANDELINGEN 2010

Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2013

Portefeuillehouder: P.E. Broeksma Behandelend ambtenaar C.F.M. Veltman, (t.a.v. C.F.M. Veltman)

betaald eigen risico zorgkosten

Toekomst gemeentelijk belastinggebied. Meer gemeentebelasting, wat betekent dat? Prof.dr. J.A. Monsma

Wat betaalt u aan gemeenten en waterschappen?

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA DEN HAAG

Transcriptie:

Atlas van de lokale lasten 2006

ISBN 90 76276 40 4 ISSN 1566-1245 COELO, Groningen 2006 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Aan het verzamelen en het verwerken van de gegevens voor deze uitgave is de grootst mogelijke zorg besteed. Iedere aansprakelijkheid voor de gevolgen van activiteiten die op basis van deze gegevens worden ondernomen wordt echter afgewezen.

Atlas van de lokale lasten 2006 dr. M.A. Allers dr. C. Hoeben drs. J.Th. van der Veer drs. E. Gerritsen COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden Faculteit der Economische Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Postbus 800 9700 AV Groningen www.coelo.nl

Errata: Atlas van de lokale lasten 2006 Maximum OZB-tarief niet-woningen Bladzijde 29, tweede regel van onder: "20 gemeenten hebben hun tarief duidelijk hoger vastgesteld dan het voor hen geldende maximum" moet zijn "4 gemeenten" enzovoort. Woningwaarden Voor de berekening van de gemiddelde woonlasten 2006 is gebruik gemaakt van de gemiddelde woningwaarde per gemeente in 2005 zoals deze te vinden zijn op statline van het CBS. Het CBS heeft deze gegevens in maart 2006 aangepast. Voor een aantal gemeenten is de gemiddelde woningwaarde hierdoor sterk gewijzigd. OZB-tarief Veere heeft haar OZB-tarief voor eigenaren van woningen verlaagd van 2,43 euro naar 2,32 euro. Thorn heeft haar OZB-tarief voor eigenaren van niet-woningen verlaagd van 3,38 naar 3,37. Lith heeft haar OZB-tarief voor gebruikers van niet-woningen bijgesteld van 4,53 naar 4,50. Wassenaar heeft de OZB-tarieven voor niet-woningen bijgesteld. Het tarief voor gebruikers is verlaagd van 4,02 naar 3,98 en het tarief voor eigenaren van 5,02 naar 4,97. In Millingen aan de Rijn zijn de OZB-tarieven niet 2,65 voor eigenaren woningen maar 2,93, voor gebruikers niet-woningen geen 3,94 maar 4,34 voor eigenaren niet-woningen geen 4,92 maar 5,42. De bruto woonlasten voor een eenpersoonshuishouden komen hiermee op 578 euro en voor een meerpersoonshuishouden op 625 euro. De netto woonlasten (zie tabel 4) bedragen 630 euro. Leerdam heeft haar OZB-tarief voor eigenaren van woningen verhoogd van 2,79 euro naar 2,80 euro en haar OZB-tarief voor eigenaren van niet-woningen verhoogd van 6,19 euro naar 6,20 euro. Teylingen heeft haar OZB-tarief voor eigenaren van woningen verlaagd van 1,91 euro naar 1,80 euro. Afvalstoffenheffing In Breukelen is het tarief voor de afvalstoffenheffing eenpersoonshuishouden niet 166,63 maar 183,25 euro en voor meerpersoonshuishoudens geen 261,84 maar 288,00 euro. De bruto woonlasten voor een eenpersoonshuishouden komen hiermee op 553 euro en voor een meerpersoonshuishouden op 658 euro. De netto woonlasten (zie tabel 4) bedragen 603 euro. Rioolrecht Het rioolrecht dat de gemeenten Nijmegen en Westland heffen van eigenaren van woningen is geen vastrecht, maar is afhankelijk van de woz-waarde van de woning.

Ingezetenenomslag In de Atlas is weergegeven dat de inwoners van een gebied onder Nijmegen geen ingezetenenomslag betalen. Dit blijkt niet te kloppen. Alle inwoners van het waterschap Rivierenland betalen de ingezetenenomslag. Woonlasten inclusief waterschapslasten De woonlasten inclusief waterschapslasten zijn het laagst in Putten (649 euro) gevolgd door Leiden (660 euro) en Harderwijk (661 euro).

Inhoud I Algemeen deel Woord vooraf 6 2006: een overzicht 7 Gemeentelijke woonlasten 9 Beperking en maximering OZB 12 OZB-tarieven en woonlasten vergeleken: twee gezichtspunten 14 II Gemeenten Algemeen 1 Artikel 12-status en gemeentelijke herindeling 18 OZB 2 Gemiddelde woningwaarde 20 3 OZB-tarief woningen 22 4 OZB-tarief woningen als percentage van maximumtarief 22 5 Mutatie OZB-tarief woningen 24 6 Mutatie OZB-tarief woningen als percentage van maximaal toegestane tarief 24 7 Gemiddelde OZB-aanslag woning 26 8 Gestandaardiseerd OZB-tarief woning 26 9 OZB-tarief niet-woningen (gebruiker plus eigenaar) 28 10 OZB-tarief niet-woningen als percentage van maximumtarief 28 11 Mutatie OZB-tarief niet-woningen (gebruiker plus eigenaar) 30 12 Mutatie OZB-tarief niet-woningen als percentage van maximaal toegestane stijging 30 13 Gestandaardiseerd OZB-tarief niet-woning (gebruiker plus eigenaar) 32 14 Tariefdifferentiatie in de OZB (eigenaar versus gebruiker) 34 15 Tariefdifferentiatie in de OZB (woningen versus niet-woningen) 34 16 Hefboomeffect 36 17 Rek in begroting 36 Milieuheffingen 18 Reinigingsheffing: tariefsystemen 38 19 Tarief reinigingsheffing éénpersoonshuishouden 40 20 Tarief reinigingsheffing meerpersoonshuishouden 40 21 Mutatie tarief reinigingsheffing meerpersoonshuishouden 42 22 Rioolrecht: tariefsystemen eigenarenheffing 44 23 Rioolrecht: tariefsystemen gebruikersheffing 44 24 Tarief rioolrecht éénpersoonshuishouden 46 25 Tarief rioolrecht meerpersoonshuishouden 46 26 Mutatie tarief rioolrecht meerpersoonshuishouden 48 27 Kostendekkendheid reinigingsheffing 50 28 Kostendekkendheid rioolrecht 50 Gemeentelijke woonlasten 29 Woonlasten éénpersoonshuishouden 52 30 Woonlasten meerpersoonshuishouden 54 31 Mutatie woonlasten meerpersoonshuishouden 56 32 Netto woonlasten 58 33 Verhouding woonlasten één- en meerpersoonshuishouden 62 34 Verhouding woonlasten eigenaar en gebruiker 62 35 Gemeentelijke progressiefactor 62 4 Algemeen

Kwijtschelding 36 Kwijtscheldingsmogelijkheden reinigingsheffing 64 37 Kwijtscheldingsmogelijkheden rioolrecht 64 38 Woonlasten na kwijtschelding 66 Overige belastingen 39 Toeristenbelasting: tariefsystemen 68 40 Tarief toeristenbelasting 70 41 Mutatie tarief toeristenbelasting 70 42 Hondenbelasting 72 Secretarie 43 Paspoort 74 44 Rijbewijs 74 45 Uittreksel GBA 76 46 Huwelijkssluiting 76 III Provincies Inleiding Het provinciale belastinggebied 79 Opcenten 47 Opcenten op de motorrijtuigenbelasting 80 48 Mutatie opcenten op de motorrijtuigenbelasting 80 IV Waterschappen Inleiding Waterschappen en waterbeheer 83 Verontreinigingsheffing 49 Tarief verontreinigingsheffing 86 50 Mutatie tarief verontreinigingsheffing 86 Omslagen 51 Tarief ingezetenenomslag 88 52 Mutatie tarief ingezetenenomslag 88 53 Tarief omslag gebouwd 90 54 Mutatie tarief omslag gebouwd 90 Kwijtschelding 55 Kwijtscheldingsnorm waterschapsbelastingen 92 V Bijlagen Verantwoording 94 Woonlasten per gemeente (tabel) 96 56 Gemeenten en stadsdelen 106 Noten 108 Algemeen 5

Woord vooraf Atlas De COELO-Atlas van de lokale lasten verscheen voor het eerst in 1997 en was al snel niet meer weg te denken als naslagwerk op het gebied van de decentrale belastingen. De nadruk ligt op de woonlasten voor huishoudens. Voor alle gemeenten worden OZB, rioolrecht en reinigingsheffingen uitgebreid in kaart gebracht: heffingssystematiek, tarieven en kwijtschelding. Ook is onderzocht welke gemeenten de hoogste en laagste woonlasten hebben. Hiernaast bevat de atlas kaarten over de toeristenbelasting, de hondenbelasting en de kosten van paspoorten, rijbewijzen en huwelijkssluitingen. Naast de gemeentelijke heffingen zijn de provinciale opcenten en de meeste waterschapsheffingen meegenomen. Systematiek Gemeenten kennen soms uiteenlopende tarieven voor verschillende delen van hun territoir, als erfenis van gemeentelijke herindelingen. In deze atlas is er daarom voor gekozen zo nodig delen van gemeenten afzonderlijk op te nemen. Ook de Amsterdamse stadsdelen, die verschillende reinigingstarieven kennen, zijn apart opgenomen. De consequentie is dat niet gemeenten maar delen van gemeenten de kleinste eenheden vormen. Het woonlastenoverzicht (tabel 4, bijlage) kent daardoor niet 458 maar 486 (deel)gemeenten. Het alternatief - de betreffende gemeenten weglaten - levert geen beter overzicht op. Het werken met gemeentelijke gemiddelden voor dergelijke gevallen druist in tegen de filosofie van de COELO-atlas: het zo gedetailleerd mogelijk in kaart brengen van de variatie op het gebied van de lokale lasten. Het is helaas niet goed mogelijk de waterschappen net zo uitgebreid te behandelen als de gemeenten. Dit hangt samen met de gecompliceerde heffingsstructuur, waarvan het bijbehorende kaartmateriaal niet digitaal beschikbaar is. Wel is nagegaan waar de waterschapslasten en de som van gemeentelijke en waterschapslasten het hoogst en het laagst zijn. De gegevens in deze atlas hebben betrekking op het jaar 2006. Bedragen zijn uitgedrukt in euro's per jaar. Lage niveaus worden blauw afgebeeld; hoge niveaus in rood. Hieraan ligt geen waardeoordeel ten grondslag over de wenselijkheid van bepaalde tariefniveaus of de ontwikkeling daarvan. Gegevens Bij veel gemeenten bestaat de behoefte de precieze tarieven te kennen van bijvoorbeeld omliggende gemeenten. Die tarieven zijn terug te vinden op de website van COELO (www.coelo.nl). Deze site bevat een kaart waarop slechts met de muis hoeft te worden geklikt om de tarieven in beeld te krijgen. De gegevens zijn grotendeels verzameld door middel van een elektronische vragenlijst. Doordat het verkeerd verstaan of het verkeerd overnemen van gegevens met deze methode niet mogelijk is, is deze manier van gegevensinzameling betrouwbaarder dan een telefonische enquête. Bovendien zijn diverse controles ingebouwd, die de kans op vergissingen bij het invullen verkleinen. Hoewel er aan het verzamelen en het verwerken van de gegevens de grootst mogelijke aandacht is besteed, leert de ervaring toch dat een dergelijk groot databestand zelden geheel foutloos is. De auteurs houden zich van harte aanbevolen voor eventuele correcties, die meteen in de COELO-website zullen worden verwerkt. Ook inhoudelijke suggesties zijn overigens welkom. Indeling Deze atlas bestaat uit verschillende delen. Deel I bevat dit voorwoord en een overzicht van de belangrijkste uitkomsten van het tarievenonderzoek (hoogte, verdeling, trends). Hierna volgt een bespreking van enkele actuele onderwerpen: het niveau en het verloop van de gemeentelijke woonlasten, de gedeeltelijke afschaffing en maximering van de OZB en de problemen die komen kijken bij het vergelijken van OZBtarieven tussen gemeenten. Deel II bestaat uit een serie gemeentekaarten met toelichtende tekst. Deel III behandelt de provinciale belasting en deel IV de waterschapslasten. Deel V bevat een aantal bijlagen (verantwoording, woonlastentabel, overzicht gemeenten en Amsterdamse stadsdelen in 2006, noten). Dank Aan de totstandkoming van deze atlas hebben veel mensen meegewerkt. Allereerst willen wij de mensen bij de gemeenten bedanken die onze vragenlijst hebben ingevuld. Simon Boddeüs, Mark Kruidhof, Kim Tran, Thijs Vollenbroek en Eelco Zandberg hebben geholpen bij de dataverzameling en -verificatie. Cees Sterks (COELO) heeft een eerdere versie van de tekst van commentaar voorzien. Wijnand Dekking (UvW) heeft waardevolle suggesties gedaan voor wat betreft de tekst over de waterschappen. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de papieren en de digitale atlas berust uiteraard geheel bij de auteurs. 6 Algemeen

2006: een overzicht Hieronder worden in vogelvlucht de belangrijkste punten uit deze atlas belicht. De details vindt u elders in deze atlas. Tariefmutatie 2006 Het gemiddelde rioolrecht stijgt dit jaar met 8,2 procent en de gemiddelde reinigingsheffing met 1,6 procent (zie tabel 1). Deze cijfers zijn niet gecorrigeerd voor de inflatie (circa 1,5 procent). De OZB voor gebruikers van woningen is dit jaar afgeschaft. Het gemiddelde OZB-tarief voor eigenaren woningen ligt 1,6 procent hoger dan vorig jaar, dat voor eigenaren en gebruikers niet-woningen 1,0 procent. Deze tariefstijging is aanzienlijk lager dan in voorgaande jaren. De zalmsnip is in 2005 afgeschaft, maar 23 gemeenten verlenen thans op eigen kosten een heffingskorting. De hoogste korting geeft Wester-Koggenland (100 euro). Tabel 1 Tarievenoverzicht 2006 Tarief in euro s Verandering t.o.v. 2005 Zie blz. Laagste Gemiddelde a Hoogste Laagste Mutatie van Hoogste Gemiddelde Gemeenten OZB woningen (eig.) 0,86 2,56 5,33-28% 1,6% 47% 22 OZB niet-woningen (eig. + gebr.) 1,54 8,22 17,85-22% 1,0% 47% 28 Reinigingsheffing b 91 c 257 377-27% 1,6% 121% 40 Rioolrecht b 7,80 c 136 333-30% 8,2% 157% 46 Bruto woonlasten b,d 386 591 1.097-18% 3,1% 32% 54 Toeristenbelasting e 0,17 c 0,97 4,64 0% -12,3% 180% 70 Hondenbelasting c 6,18 53,10 108-50% 0,8% 32% 72 Paspoort 25,48 39,27 39,40-14% 1,6% 57% 74 Rijbewijs 18,70 34,68 57,89-21% 2,7% 90% 74 Uittreksel GBA 1,50 7,19 14,95-42% 3,7% 189% 76 Provincies Opcenten motorrijtuigenbelasting f 97 129 146 0% 2,5% 4,4% 80 Waterschappen Verontreinigingsheffing b 126 160 212-3,5% 2,7% 9,5% 86 Ingezetenenomslag 14 c 40 90-7,0% 6,4% 29,7% 88 Omslag gebouwd 0,24 c 0,56 1,62-15,8% 1,0% 10,4% 90 a b c d e f Gemiddelden zijn gewogen naar aantal inwoners (gemeenten en provincies), vervuilingseenheden (verontreinigingsheffing), aantal ingezetenen (ingezetenenomslag) of WOZ-waarde (omslag gebouwd). Nultarieven zijn meegerekend. Meerpersoonshuishouden. Wordt niet overal geheven. Het bedrag dat een meerpersoonshuishouden in een woning met gemiddelde waarde betaalt aan OZB, rioolrecht en reinigingsheffing, na aftrek van eventuele heffingskorting. Hotelovernachting. Volkswagen Golf van 1000 kg, benzinemotor, op jaarbasis. Het tarief van de toeristenbelasting gaat gemiddeld over alle gemeenten met 12,3 procent omlaag, doordat enkele grote gemeenten deze belasting afschaffen. In alleen de gemeenten die toeristenbelasting heffen (71 procent van alle gemeenten) stijgt het gemiddelde tarief met 3,7 procent. De hondenbelasting (tarief voor één hond) stijgt gemiddeld 0,8 procent. Aan provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting voor een auto van circa 1000 kilo (bijvoorbeeld een VW Golf) is men dit jaar gemiddeld 2,5 procent meer kwijt dan het jaar ervoor. Doordat er steeds meer zware auto's en auto's met dieselmotoren rondrijden stijgt het bedrag dat de gemiddelde autobezitter betaalt wat meer. Het gemiddelde tarief voor de verontreinigingsheffing (waterschappen) stijgt met 2,7 procent en dat van de ingezetenenomslag met 6,4 procent. Het gemiddelde tarief van de omslag gebouwd (de 'OZB van de waterschappen') loopt op met 1,0 procent. Gemeentelijke woonlasten Onder de woonlasten verstaan we het gemiddelde bedrag dat een huishouden in een bepaalde gemeente betaalt aan OZB, rioolrecht en reinigingsheffing, minus een eventuele heffingskorting. Voor het gemiddelde meerpersoonshuishouden stijgen de gemeentelijke woonlasten dit jaar met 3,1 procent. De afschaffing van de OZB op het gebruik van woningen is hierbij niet meegerekend. Deze afschaffing is rijksbeleid, en de Algemeen 7

koopkrachteffecten hiervan zijn verdisconteerd in het landelijke inkomensbeleid. Inclusief afschaffing van de OZB voor gebruikers van woningen dalen de gemiddelde woonlasten met 19,3 procent. De woonlastenstijging ligt lager dan die van vorig jaar (3,6 procent). In de zes jaar daarvoor was steeds sprake van hogere (nominale) stijgingen (rond de 6 procent). De beperkte stijging dit jaar is te danken aan de gemiddeld geringe tariefverhoging van de reinigingsheffing (1,6 procent) en van de OZB voor eigenaren van woningen (1,6 procent). Van de woonlastenheffingen steeg het rioolrecht het meest (8,2 procent). Dit komt met name doordat 14 gemeenten een rioolrecht invoerden. Verwacht wordt dat het rioolrecht nog een aantal jaren flink zal blijven stijgen, doordat gemeenten hoge kosten moeten maken om aan aangescherpte milieueisen te voldoen. De tariefontwikkeling van de reinigingsheffing blijft naar verwachting gematigd, hoewel de kostendekking door (gedeeltelijke) afschaffing van de OZB in sommige gemeenten moet worden verhoogd. Achter de gemiddelde stijging gaan lokale veranderingen schuil die lopen van een verlaging met 18 procent (Wester-Koggenland) tot een verhoging met 32 procent (Nijmegen). Wester-Koggenland geeft dit jaar eenmalig een heffingskorting van 100 euro. In de goedkoopste gemeente bedragen de woonlasten 386 euro (Wester- Koggenland) en in de duurste 1.097 euro (Blaricum). De gemiddelde woonlasten liggen op 591 euro. Eénpersoonshuishoudens zijn gemiddeld 63 euro goedkoper uit dan meerpersoonshuishoudens. Net als vorig jaar zijn er maar weinig gemeenten waar huishoudens met een minimuminkomen gemeentelijke belastingen verschuldigd zijn. Woonlasten inclusief waterschapslasten Nemen we ook de waterschapslasten mee, 1 dan zijn de woonlasten het laagst in het westelijke deel van Groesbeek (636 euro), waar in verband met de hoge ligging geen waterschapsomslagen worden geheven. In de rest van Groesbeek liggen de lasten hoger (752 euro). Op de tweede plaats komt Putten (649 euro). Derde staat het hooggelegen oostelijke deel van Heumen (652 euro), dat aan Groesbeek grenst. Ook daar worden geen waterschapsomslagen geheven. In de rest van Heumen bedragen de woonlasten 779 euro. De duurste plek om te wonen is Blaricum, waar het gemiddelde huishouden 1.358 euro per jaar betaalt, 1.097 euro aan de gemeente en 261 euro aan het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Op de tweede plaats staat Bloemendaal (1.239 euro) en op de derde plaats Wassenaar (1.209 euro). Netto woonlasten Het is niet altijd zo dat gemeenten met hoge bruto-woonlasten ook veel geld overhouden aan de belastingen die zij van huishoudens innen. Dat komt doordat gemeenten met relatief waardevol onroerend goed binnen de grenzen een lagere algemene uitkering van het Rijk ontvangen dan andere gemeenten. Zij worden geacht een groter deel van hun uitgaven uit hun eigen belastinginkomsten te financieren. De netto woonlasten geven een indicatie van het bedrag dat een gemeente per huishouden van de woonlasten overhoudt. De netto woonlasten zijn de bruto woonlasten gecorrigeerd voor de verevening van belastingcapaciteit via de algemene uitkering. De netto woonlasten zijn het laagst in Ameland (343 euro). De hoogste netto woonlasten heeft Boskoop (873 euro). Van gemeenten met hoge netto woonlasten die geen bijzondere kostenposten hebben mag worden verwacht dat zij hun inwoners een bovengemiddeld voorzieningenniveau bieden. Is dat niet zo dan wordt er niet efficiënt gewerkt. Tariefdifferentiatie Dit jaar woont 17,4 procent van de Nederlanders in gemeenten waar de reinigingsheffing (afvalstoffenheffing of reinigingsrecht) afhangt van de hoeveelheid aangeboden huishoudelijk afval (diftar). Dat was in het jaar 2000 nog 9,7 procent. Ook bij rioolrecht wordt gebruik gemaakt van (naar watergebruik) gedifferentieerde tarieven (12 procent van de bevolking), maar het effect hiervan is kleiner omdat het waterverbruik minder prijsgevoelig is dan het afvalaanbod. Gevolgen OZB-regelgeving Gemeenten hebben aanzienlijk minder vrijheid gekregen om hun eigen OZB-tarieven vast te stellen en dus om eigen middelen te verwerven. Dit kan gevolgen hebben voor de overige lokale belastingen. Zo is het bijvoorbeeld minder goed mogelijk om de kosten van de riolering of de reiniging uit de OZB-opbrengst te betalen. De kostendekking van het rioolrecht en de reinigingsheffing is zoals verwacht gestegen, respectievelijk van 91,9 naar 93,5 procent en van 96,6 naar 97,4 procent. 14 gemeenten voeren een rioolrecht voor huishoudens in. Het ziet er niet naar uit dat gemeenten massaal andere belastingen invoeren om onder de OZB-maximering uit te komen. Hoewel 8 gemeenten een toeristenbelasting invoeren, schaffen 5 hun toeristenbelasting juist af. Doordat de gemeenten die de toeristenbelasting afschaffen (waaronder Deventer, Amersfoort en Rotterdam) gemiddeld veel groter zijn dan de gemeenten die toeristenbelasting invoeren daalt de opbrengst van deze belasting voor alle gemeenten samen. Tegenover de 3 gemeenten die een hondenbelasting introduceren staan 3 gemeenten waar deze belasting verdwijnt. De tariefstijging van de hondenbelasting ligt ruim onder de inflatie. 8 Algemeen

Gemeentelijke woonlasten Inleiding De discussie over de afschaffing en maximering van de OZB heeft weer eens laten zien dat vrij algemeen de indruk bestaat dat de gemeentelijke lasten (1) hoog zijn en (2) sterk stijgen. Het is de vraag in hoeverre deze indruk terecht is. Hieronder wordt een beeld geschetst van het niveau, de ontwikkeling en de samenstelling van de gemeentelijke woonlasten sinds 1998. Ook wordt nagegaan in hoeverre inwoners zelf invloed hebben op de belastingtarieven in hun gemeente. Immers: een stijging is geen probleem als de burger het er mee eens is (bijvoorbeeld om een hoger voorzieningenniveau te bekostigen). Niveau lokale lasten Van elke euro die huishoudens en bedrijven in Nederland aan belastingen en sociale premies betalen gaat drie cent naar de gemeenten. 2 Dat de gemeentelijke lasten hoog zouden zijn is dus moeilijk vol te houden. Figuur 1 geeft het niveau van de woonlasten voor huishoudens (OZB, reinigingsheffing en rioolrecht, minus een eventuele heffingskorting anders dan de recent afgeschafte zalmsnip) in de laatste acht jaar. Wie naar de nominale cijfers kijkt ziet een stijging van circa 500 tot 732 euro in 2005, waarna de afschaffing van de OZB op het gebruik van woningen leidt tot een daling naar 591 in 2006. Gecorrigeerd voor de geldontwaarding, de groei van het beschikbaar inkomen of de groei van het BBP is de stijging tot 2005 vrij beperkt geweest, zoals de figuur laat zien. Figuur 1 Woonlasten zonder aftrek van zalmsnip (euro) 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Nominaal Gecorrigeerd voor inflatie (cpi) Gecorrigeerd voor groei beschikbaar inkomen Gecorrigeerd voor groei bbp Lastenstijging Dit is ook te zien in figuur 2, die de jaarlijkse stijging van de gemeentelijke woonlasten laat zien. De nominale groei schommelt in de jaren 1998-2004 rond de zes procent. In 2005 was sprake van een trendbreuk: sindsdien ligt de nominale groei iets boven de drie procent. Tot 2003 lag de reële groei aanzienlijk onder de nominale groei, als gevolg van de voorspoedige economische ontwikkeling en van de belastingverlaging in 2001. Sinds 2003 is het verschil tussen de nominale en de reële ontwikkeling kleiner. Figuur 2 laat zien dat de woonlasten in 2006 flink dalen als de afschaffing van de OZB op het gebruik van woningen wordt meegerekend. Zonder deze afschaffing stijgen de woonlasten met 3,1 procent. Algemeen 9

Figuur 2 10% Mutatie woonlasten meerpersoonshuishouden (exclusief zalmsnip) 5% 0% -5% -10% -15% -20% 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Nominaal Gecorrigeerd voor inflatie (cpi) Nominaal exclusief afschaffing OZB gebruiker woning Gecorrigeerd voor inflatie (cpi), exclusief afschaffing OZB gebruiker woning Samenstelling woonlasten en toekomstige ontwikkeling Figuur 3 laat zien dat de samenstelling van de gemeentelijke woonlasten tot 2006 vrijwel niet is veranderd. De OZB nam bijna de helft van de woonlasten voor zijn rekening, de reinigingsheffing ruim een derde en het rioolrecht een zesde. Pas met de afschaffing van de OZB op het gebruik van woningen komt hierin verandering, en daalt het aandeel van de OZB in de woonlasten van 48 procent naar 34 procent. Figuur 3 Samenstelling woonlasten meerpersoonshuishouden 100% 80% OZB 60% 40% Reinigingsheffing 20% Rioolrecht 0% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Gezien de grote opgaven waarvoor gemeenten nog staan op het gebied van de riolering valt te verwachten dat het rioolrecht de komende jaren blijft stijgen met percentages die aanzienlijk boven de inflatie uitkomen (zie de tekst bij kaart 26). Door de gedeeltelijke afschaffing van de OZB is het aandeel van het rioolrecht in de woonlasten toegenomen van 17 procent naar 23 procent. De stijging van het rioolrecht heeft voortaan dus een grotere invloed op de groei van de woonlasten. De stijging van de reinigingsheffing is geringer dan die van het rioolrecht, en wordt de komende jaren mogelijk verder getemperd door nieuwe regelgeving die producenten verantwoordelijk maakt voor het inzamelen van verpakkingen (zie de tekst bij kaart 21). 10 Algemeen

Invloed van de burger op de lokale tarieven Uit het bovenstaande blijkt dat de woonlasten lang niet zo sterk stijgen als wel wordt gesuggereerd. Maar belangrijker dan de vraag hoe sterk deze stijging precies is, is de vraag in hoeverre inwoners van gemeenten hierop invloed hebben. Op zichzelf zou een sterke stijging immers geen probleem zijn, zolang de lokale belastingbetaler het daarmee eens is, bijvoorbeeld omdat hij een hoger voorzieningenniveau wenst. Stilzwijgend wordt vaak verondersteld dat het tegendeel het geval is: gemeentebestuurders zouden niet luisteren naar de wensen van hun inwoners. In hoeverre hebben burgers invloed op de lokale belastingtarieven? We onderscheiden hierbij twee deelvragen: (1) heeft de beslissing in het stemhokje invloed op de hoogte van de belastingtarieven, en (2) houden bestuurders, eenmaal gekozen, bij het vaststellen van de tarieven rekening met de wens van de kiezers? De eerste vraag is eenvoudig te beantwoorden. Uit tal van onderzoeken blijkt dat de politieke kleur van het lokale bestuur van invloed is op de belastingdruk. Ook voor Nederland is dit aangetoond. 3 Hoe groter het aandeel van rechtse partijen in de gemeenteraad, hoe lager de belastingdruk (en vermoedelijk het voorzieningenniveau). Deze conclusie is getrokken na correctie voor andere factoren die bepalend zijn voor de hoogte van de belastingdruk. De lokale kiezer heeft dus wel degelijk invloed op de hoogte van de lokale lasten die hij betaalt. Mensen stemmen echter niet alleen met de portemonnee. Het is denkbaar dat bestuurders de belastingtarieven ongestraft denken te kunnen opschroeven, omdat kiezers ze daar toch niet op afrekenen. Uit recent onderzoek blijkt echter dat gemeentebestuurders - van links tot rechts - huiverig zijn hun tarieven te veel te laten afwijken van tarieven in naburige gemeenten, omdat zij vrezen hierop bij de verkiezingen te worden afgerekend. 4 Door te stemmen op partijen die meer of minder voorzieningen via lokale belastingen willen bekostigen kan de kiezer invloed uitoefenen op de lokale lastendruk. Bovendien blijkt dat lokale bestuurders van links tot rechts zich zorgen maken over hun herverkiezing, op het moment dat zij een belastingverhoging overwegen. Het beeld van gemeentelijke lasten die niet gehinderd door enige democratische controle de pan uit rijzen is dus niet op feiten gebaseerd. Algemeen 11

Beperking en maximering OZB Met ingang van dit jaar is de OZB op het gebruik van woningen afgeschaft. De resterende OZB-tarieven zijn bovendien aan maxima gebonden. Dit onderdeel geeft een overzicht van de voorgeschiedenis, de nieuwe regels en gaat in op de gebrekkige aansluiting bij het verdeelsysteem van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Voorgeschiedenis Het kabinet Balkenende I wilde de OZB op woningen volledig afschaffen. Over dit voornemen is een uitgebreide discussie op gang gekomen. 5 De aanvankelijk genoemde voordelen bleken stuk voor stuk illusoir, maar de voorstanders van afschaffing hielden voet bij stuk. Ook is regelmatig gerefereerd aan de vermeende sterke en ongefundeerde stijging van de OZB in de afgelopen periode, waardoor de inflatie zou zijn aangewakkerd. 6 Onderzoek kon dergelijke sentimenten echter niet bevestigen. 7 Tegenstanders (waaronder de VNG en de Rfv) wezen er onder meer op dat afschaffing de gemeentelijke beleidsvrijheid zou beknotten, dat onvolkomenheden in het verdeelsysteem van de algemene uitkering en financiële tegenvallers moeilijker zijn op te vangen, dat juist arme gemeenten door negatieve herverdeeleffecten zouden worden getroffen en dat de koopkrachtwinst voor huishoudens ongelijk (en soms zelfs negatief) zou uitpakken. Door de voortijdige val van het kabinet-balkenende I is afschaffing van de OZB op woningen niet doorgegaan. Het kabinet-balkenende II heeft echter het gebruikersdeel van de OZB op woningen afgeschaft, en de resterende OZB-tarieven aan een maximum gebonden. 8 Inhoudelijke argumenten hebben geen rol van betekenis gespeeld bij de politieke besluitvorming: het plan is doorgezet onder verwijzing naar het regeerakkoord waarin het was opgenomen. Afschaffing gebruikersheffing en compensatie De gebruikersheffing van de OZB op woningen is met ingang van 2006 afgeschaft. Ter compensatie is 1.062 miljoen euro toegevoegd aan het gemeentefonds. Dit bedrag wordt verdeeld door aanpassing van de eigeninkomstenmaatstaf. Er komt een overgangsperiode van een ongespecificeerde duur, waarin gemeenten hun uitgaven kunnen aanpassen. Tijdens deze periode worden nadeelgemeenten extra gecompenseerd, ten koste van voordeelgemeenten. Uitgangspunt is dat 'geen gemeente er door de afschaffing van het gebruikersdeel reëel (areaal en inflatie) op achteruit mag gaan'. 9 Op de valreep is bij amendement nog de bepaling toegevoegd dat de grondslag van de OZB voor nietwoningen met ingang van 2007 wordt verminderd met de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 10 In 2006 is het mogelijk vermindering te vragen voor het deel van de aanslag dat verband houdt met wonen. Of en hoe gemeenten een dergelijke vermindering gaan verlenen is niet duidelijk. Wel staat vast dat dit amendement tot aanzienlijke extra kosten en bureaucratie leidt - zaken die het kabinet juist zegt te willen verminderen. Maximering De resterende drie OZB-tarieven - voor eigenaren van woningen, en voor eigenaren en gebruikers van nietwoningen - zijn elk aan een afzonderlijk maximum gebonden. Dit omdat deze groepen via hun stemrecht niet voldoende invloed hebben op de belastingtarieven. Naast maximumtarieven is ook een maximale tariefstijging geïntroduceerd, om te voorkomen dat gemeenten met tarieven onder het maximum maar boven het rekentarief 'ongewenst snel' naar het maximum toe kunnen bewegen. Per OZB wordt een rekentarief vastgesteld (tot 2006 was er één rekentarief voor alle vier de OZB-heffingen). Tarieven onder het rekentarief kunnen tot dat rekentarief worden verhoogd, voor tarieven op of boven het rekentarief geldt een maximaal stijgingspercentage. De maximale tariefstijging wordt per kabinetsperiode (en niet per raadsperiode) vastgesteld en is gekoppeld aan de verwachte groei van het BBP en de inflatie. Thans bedraagt de maximale tariefstijging twee procent. Omdat het maximumtarief niet mag worden overschreden geldt voor sommige gemeenten een lagere maximumstijging. Het is een interessante vraag of een dergelijke tariefmaximering in de praktijk wel steeds een drukkend effect heeft op de tarieven. Immers, het gevaar bestaat dat de maximale tariefstijging in een impliciete norm verandert. Wie de tarieven minder verhoogt beperkt daarmee de maximaal haalbare OZB-opbrengst tot in lengte van jaren. Het is niet mogelijk om een kleinere tariefverhoging later weer in te halen. 11 Tariefverlagingen, die regelmatig voorkwamen, 12 zullen wellicht schaars worden. Aan de andere kant is dit natuurlijk wel een mogelijkheid waarop een college 'over het graf heen' kan regeren. Verlaag de tarieven en de financiële bewegingsvrijheid van je opvolgers is beperkt. Gemeenten die met het maximumtarief niet uitkomen kunnen ontheffing vragen bij de provincie. 12 Algemeen

Relatie met algemene uitkering Op de nieuwe wetgeving is onder meer door de Raad van State en door de Raad voor de financiële verhoudingen afwijzend gereageerd. 13 Kernpunt van kritiek is dat de lokale keuzevrijheid wordt verminderd. Naast principiële kritiek roept ook de manier waarop de tariefmaximering vorm heeft gekregen vragen op. Met namen de relatie tussen de ingevoerde maximering en de verdeelsystematiek van de algemene uitkering lijkt niet goed te zijn doordacht. Bij de verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt rekening gehouden met de mate waarin gemeenten zelf belasting kunnen heffen. Daartoe bevat het verdeelstelsel een zogeheten eigeninkomstenmaatstaf, die gekoppeld is aan de waarde van onroerende zaken. 14 Hoe hoger deze waarde, hoe meer een gemeente wordt geacht zelf in zijn inkomstenbehoefte te voorzien. De nieuwe wetgeving doorkruist deze systematiek, iets waarop van tevoren is gewezen. 15 Gemeenten die bij een herwaardering van onroerende zaken een bovengemiddelde waardegroei laten zien, ontvangen daarna minder geld uit het gemeentefonds, omdat zij geacht worden zelf meer te kunnen heffen. Door de maximering zal dit laatste lang niet altijd meer het geval zijn. 16 Het kabinet lijkt dit niet te beseffen. De maximale jaarlijkse tariefstijging wordt per gemeente aangepast aan de waardeontwikkeling van onroerende zaken. In de memorie van toelichting staat het volgende (II, onderdeel D): 'Aldus wordt gewaarborgd dat, behoudens toegestane tariefstijgingen de opbrengsten in het oude en nieuwe tijdvak gelijk blijven.' 'Uitgangspunt hierbij is dat de opbrengsten die gegenereerd kunnen worden gelijk blijven ondanks de waardeontwikkeling'. 17 Dit betekent dat gemeenten met een bovengemiddelde waardeontwikkeling de daling van hun uitkering uit het gemeentefonds in veel gevallen niet kunnen compenseren. Het wetsvoorstel past daardoor slecht in de bestaande financiële verhouding. Een andere weeffout is het gevolg van het feit dat de gemeentelijke belastingcapaciteit via de verdeling van het gemeentefonds slechts gedeeltelijk wordt verevend. Immers, de eigeninkomstenmaatstaf wordt berekend op basis van 70 procent van de waarde van niet-woningen en 80 procent van de waarde van woningen. Dat betekent dat gemeenten met bovengemiddelde waarden van onroerende zaken bij een bepaald OZB-tarief over meer algemene middelen beschikken dan gemeenten waar onroerende zaken minder waard zijn. De tariefmaximering houdt hiermee geen rekening. De maxima en de drempeltarieven zijn voor alle gemeenten gelijk. Het gevolg is dat gemeenten met lage waarden van onroerende zaken - met name in de periferie gelegen - minder financiële armslag zullen krijgen. Gemeenten met dure huizen, veel recreatiewoningen of grote industrieën hebben meer te besteden. 18 In het volgende hoofdstuk kunt u hier meer over lezen. Beide hier gesignaleerde problemen hadden eenvoudig voorkomen kunnen worden. Waarom dit niet is gebeurd is onduidelijk. Algemeen 13

OZB-tarieven en woonlasten vergeleken: twee gezichtspunten Appels en peren Een van de doelen van deze atlas is het vergelijken van de hoogte van de belastingen in verschillende gemeenten. Dat is alleen niet zo eenvoudig als het lijkt. Zo wordt bijvoorbeeld bij gelijke OZB-tarieven in gemeenten met dure huizen meer OZB betaald dan in gemeenten met goedkope huizen. Verder kan een gemeente met hoge OZB-tarieven lage tarieven kennen voor rioolrecht of reinigingsheffing. Ook zijn sommige gemeenten veel meer aangewezen op hun eigen belastinginkomsten dan andere gemeenten, omdat zij een lagere algemene uitkering ontvangen uit het gemeentefonds. Hoe kunnen lokale lasten nu zinvol worden vergeleken? Wij onderscheiden hierbij twee perspectieven: dat van de belastingbetaler en dat van de gemeente. Voor de belastingbetaler gaat het er in de eerste plaats om hoeveel hij betaalt. Voor de gemeente gaat het er om hoeveel middelen de belastingheffing per saldo oplevert. Het perspectief van de belastingbetaler kan worden gehanteerd bij het beantwoorden van de vraag: in welke gemeente betaalt de burger meer? Het perspectief van de gemeente is van toepassing wanneer men wil weten welke gemeente per saldo meer overhoudt aan de belastingheffing, en dus welke gemeente - als de overige omstandigheden gelijk zijn - meer voorzieningen kan bieden. Eerst gaan we na hoe de hoogte van de OZB vanuit deze perspectieven kan worden vergeleken. Daarna kijken we naar het geheel van de lokale woonlasten: OZB, rioolrecht en reinigingsheffing. Vergelijking hoogte OZB: het perspectief van de belastingbetaler Om te weten te komen of de OZB in de ene gemeente hoger is dan in de andere kunnen om te beginnen de OZB-tarieven worden vergeleken. Een dergelijke vergelijking zegt echter betrekkelijk weinig. Immers, lage tarieven kunnen in combinatie met een hoge grondslag best tot een hoge belastingaanslag leiden. Een zelfde soort huis is in de ene gemeente veel duurder dan in de andere. Bovendien staan in de ene gemeente meer villa's dan in de andere. Vanuit het standpunt van de belastingbetaler is de gemiddelde belastingaanslag een nuttiger indicator dan het tarief. De gemiddelde aanslag voor een woning is de aanslag voor een woning met een voor de gemeente geldende gemiddelde waarde, ofwel, wat de gemiddelde burger aan OZB betaalt. Omdat niet-woningen zeer divers van aard en waarde zijn is dit concept voor niet-woningen minder geschikt. De gemiddelde OZB-aanslag voor woningen is weergegeven in kaart 7. Vergelijking hoogte OZB: het perspectief van de gemeente Vanuit het gezichtspunt van de gemeente moet nog rekening worden gehouden met iets anders: de verevening van belastingcapaciteit via de algemene uitkering. De belastingopbrengst van de OZB is gelijk aan het tarief maal de grondslag. Gemeenten waar de belastinggrondslag - de waarde van de onroerende zaken binnen de gemeentegrenzen - relatief laag is, moeten dus hogere OZB-tarieven vaststellen dan gemeenten waar deze hoog is om een zelfde belastingopbrengst te genereren. Om deze verschillen in belastinggrondslag te verevenen is in 1997 een eigeninkomstenmaatstaf ingevoerd in het verdeelstelsel van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Gemeenten met een hoge belastingcapaciteit ontvangen een lagere algemene uitkering, omdat zij geacht worden zelf meer belasting te kunnen heffen. De algemene uitkering aan een individuele gemeente wordt verlaagd met een bedrag dat is gerelateerd aan de OZB-opbrengst bij hantering van het rekentarief (belastinggrondslag keer rekentarief). Het rekentarief is afgeleid van het gemiddelde OZB-tarief. Het totaal van deze 'kortingen' vloeit overigens weer in het gemeentefonds. De eigeninkomstenmaatstaf beïnvloedt uitsluitend de verdeling van het gemeentefonds, niet de omvang ervan. Bij een volledige verevening van belastinggrondslag zou een gemeente geen direct financieel belang meer hebben bij uitbreiding van de lokale belastinggrondslag. De extra belastingopbrengst wordt (bij hantering van het rekentarief) immers precies tenietgedaan door de verlaging van de algemene uitkering. Dat vond men destijds ongewenst. De gemeentelijke belastingcapaciteit wordt daarom slechts gedeeltelijk gecompenseerd. De eigeninkomstenmaatstaf wordt berekend op basis van 70 procent van de waarde van niet-woningen en 80 procent van de waarde van woningen. 19 Doordat niet volledig wordt verevend kunnen gemeenten met bovengemiddelde waarden van onroerende zaken bij een bepaald OZB-tarief over meer algemene middelen beschikken dan gemeenten waar onroerende zaken minder waard zijn. Gemeenten met een lage waarde van onroerende zaken kennen dan ook relatief hoge OZB-tarieven. Om de hoogte van de OZB-tarieven toch te kunnen vergelijken zijn gestandaardiseerde tarieven berekend. Dit zijn de tarieven die de gemeenten bij gelijke opbrengst zouden heffen wanneer ze een gemiddelde belastingcapaciteit hadden gehad (of wanneer de belastingcapaciteit niet gedeeltelijk maar geheel zou worden verevend). Twee gemeenten met hetzelfde gestandaardiseerde tarief hebben per saldo (dus rekening houdend met de eigeninkomstenmaatstaf) dezelfde OZB-opbrengst per inwoner. 20 14 Algemeen

Gestandaardiseerd OZB-tarief Om de berekening inzichtelijk te maken geven we hier een rekenvoorbeeld. We vergelijken de gemeente met de laagste woningwaarde per inwoner Leeuwarden (42.000 euro) met de gemiddelde gemeente waar de woningwaarde per inwoner 84.000 euro bedraagt. Uitgangspunt is dat de eigeninkomstenmaatstaf voor een gemeente met een gemiddelde belastingcapaciteit per saldo geen effect heeft: het af te dragen bedrag is gelijk aan het bedrag dat via de algemene uitkering weer terugkomt. Leeuwarden ontvangt als gevolg van de eigeninkomstenmaatstaf een algemene uitkering die per inwoner 32 euro hoger ligt dan die voor een gemeente met een gemiddelde belastingcapaciteit. Dit is berekend als 80 procent van het verschil tussen het landelijke per capita waarde van woningen en die waarde in Leeuwarden, gedeeld door 2.500 en vermenigvuldigd met het rekentarief voor eigenaren van woningen (2,43 in 2006). Bij een verevening van honderd procent zou Leeuwarden niet 32 euro maar 40 euro per inwoner extra aan algemene uitkering ontvangen. Dit blijkt als bij de bovenstaande berekening geen 80 procent maar 100 procent van de woningwaarde wordt genomen. Door de onvolledige verevening komt Leeuwarden dus 8 euro per inwoner tekort. Om per saldo evenveel te besteden te hebben als een gemeente met gemiddelde woningwaarde moet Leeuwarden een OZB-tarief hanteren dat 48 cent hoger ligt. 21 Het gestandaardiseerde tarief voor woningen is voor Leeuwarden dus gelijk aan het feitelijke tarief min 48 cent. Het gestandaardiseerde tarief voor niet-woningen wordt op soortgelijke wijze berekend. Figuur 4 laat voor alle gemeenten zien hoe ver het gestandaardiseerde tarief onder het feitelijke OZB-tarief voor eigenaren van woningen ligt. Het punt linksboven in deze figuur is Leeuwarden. Rechtsonder liggen gemeenten als Bloemendaal en Schiermonnikoog. Doordat woningen er duur zijn, of door de aanwezigheid van veel recreatiewoningen, levert een bescheiden OZB-tarief in deze gemeenten nog een aanzienlijke opbrengst op, ook als rekening wordt gehouden met de verevening via de algemene uitkering. Figuur 4 Verschil gestandaardiseerd en niet gestandaardiseerd OZB-tarief: woningen (euro) 0,60 0,40 0,20 0,00 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000-0,20-0,40 Waarde woningen per inwoner Figuur 5 laat hetzelfde zien voor niet-woningen. Hier zijn de verschillen aanzienlijk groter dan bij woningen. Dat komt doordat verschillen in belastingcapaciteit slechts voor 70 procent worden verevend (woningen 80 procent), maar ook doordat de waarde van niet-woningen per inwoner zeer sterk verschilt tussen gemeenten. Links bovenin staan gemeenten als Rijnwoude en Meppel, met per inwoner een lage waarde van onroerende zaken. Alleen al om niet te hoeven toeleggen op de eigeninkomstenmaatstaf zou Rijnwoude tarieven moeten hebben die boven de toegestane maxima liggen! 22 Rechtsonder bevinden zich gemeenten als Eemsmond en Moerdijk, met veel bedrijvigheid per inwoner. Zij kunnen zich lage tarieven permitteren en toch voldoende opbrengst behalen. Algemeen 15

Figuur 5 Verschil gestandaardiseerd en niet gestandaardiseerd OZB-tarief: niet-woningen (euro) 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00-2,00 0 10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000 Waarde niet-woningen per inwoner Relatie met tariefmaximering Bij de in 2006 ingevoerde maximering van de OZB-tarieven wordt net gedaan of elke gemeente bij een bepaald OZB-tarief evenveel te besteden heeft. Immers, de maxima en de rekentarieven zijn voor alle gemeenten gelijk. Er wordt dus net gedaan of verschillen in belastingcapaciteit niet gedeeltelijk maar geheel worden verevend. Gemeenten met een lage belastingcapaciteit hebben bij een bepaald tarief echter aanzienlijk minder te besteden dan gemeenten met een hoge belastingcapaciteit. De tariefmaximering houdt hiermee op geen enkele manier rekening. Het gevolg is dat gemeenten met lage waarden van onroerende zaken minder financiële armslag krijgen. 23 Om dit te voorkomen zou de tariefmaximering betrekking moeten hebben op de gestandaardiseerde OZB-tarieven, niet op de feitelijke tarieven. Woonlasten: het perspectief van de belastingbetaler De hoogte van de OZB kan vanuit het perspectief van de belastingbetaler worden vergeleken aan de hand van de gemiddelde belastingaanslag. Maar, zoals gezegd, de OZB kan hoog zijn terwijl de tarieven voor het rioolrecht of de reinigingsheffing laag zijn, of omgekeerd. Sommige gemeenten bekostigen (een deel van) de kosten van de riolering of de reiniging uit de OZB. Daarom vergelijken we ook het geheel van de gemeentelijke woonlasten: de som van de gemiddelde OZB-aanslag, het rioolrecht en de reinigingsheffing, verminderd met een eventuele heffingskorting. Voor éénpersoonshuishoudens gebeurt dit in kaart 29, voor meerpersoonshuishoudens in kaart 30. Woonlasten: het perspectief van de gemeente Doordat gemeenten met dure woningen een lagere algemene uitkering ontvangen uit het gemeentefonds (het Rijk vindt immers dat ze zelf meer belasting kunnen heffen) hebben zij over het algemeen hogere woonlasten, zonder daar meer middelen aan over te houden. Een vergelijking van de woonlasten gaat vanuit gemeentelijk perspectief dus mank. Hiervoor moet de gemiddelde OZB-opbrengst worden gecorrigeerd voor het feit dat verevening van belastingcapaciteit plaatsvindt. De zo berekende netto woonlasten geven weer wat de gemeente per saldo - dus na rekening te houden met de verevening van belastinggrondslag - overhoudt aan de belastingheffing. De berekening van de netto woonlasten verschilt overigens met die in eerdere edities van deze atlas. 24 De netto woonlasten zijn nu gedefinieerd als de woonlasten die er zouden zijn als de belastingcapaciteit niet zou worden verevend. De extra OZB-opbrengst die gemeenten met dure woningen nu nodig hebben om de lagere algemene uitkering te compenseren is van de bruto woonlasten afgetrokken. Bij gemeenten met lage woningwaarden is het profijt van de verevening bij de bruto woonlasten opgeteld. Als we afzien van verschillen in de kosten van riolering en afvalverwijdering geven de netto woonlasten aan of gemeenten meer of minder te besteden hebben om hun voorzieningenniveau op peil te houden dan andere gemeenten. Verschillen in kosten, behoeften en belastingcapaciteit zijn (in theorie) geëgaliseerd via de verdeling van de algemene uitkering. Gemeenten die dan relatief veel geld binnenkrijgen zouden een relatief hoog voorzieningenniveau moeten hebben. Anders werken ze niet efficiënt. De kanttekeningen hierbij zijn dat het verdeelsysteem van de algemene uitkering natuurlijk niet perfect is. 25 Verder zijn er verschillen in de kosten van riolering en vuilnisophaal en -verwerking, die tot hogere opbrengsten kunnen 16 Algemeen

nopen. 26 Ook is geen rekening gehouden met de belasting op niet-woningen, en kunnen sommige gemeenten vrij gemakkelijk alternatieve geldbronnen aanboren (bijvoorbeeld toeristenbelasting). Er zijn bovendien gemeenten met hoge inkomsten uit rente of dividend. Redenen genoeg dus om verschillen in netto woonlasten voorzichtig te interpreteren. Samenvatting Om te kunnen vergelijken in welke gemeente de burger meer of minder aan OZB betaalt kan het beste de gemiddelde OZB-aanslag worden vergeleken. Dit is de aanslag voor een woning met gemiddelde waarde. Om te vergelijken welke gemeente per saldo meer of minder aan de OZB overhoudt is het gestandaardiseerde OZB-tarief een betere maatstaf. Dit is het tarief gecorrigeerd voor het feit dat de belastinggrondslag niet volledig wordt verevend, zodat gemeenten met goedkope woningen hogere tarieven nodig hebben om een bepaalde opbrengst te genereren. Hoge OZB-tarieven kunnen samengaan met lage tarieven voor andere heffingen. Om na te gaan in welke gemeente de burger duurder of goedkoper uit is worden daarom de woonlasten vergeleken. Die bestaan uit de gemiddelde OZB-opbrengst, het rioolrecht en de reinigingsheffing (soms verminderd met een heffingskorting). De hoogte van de woonlasten is geen goede maatstaf voor het bedrag dat de gemeente beschikbaar krijgt om voorzieningen te bekostigen. Daarvoor worden de netto woonlasten gebruikt: de woonlasten gecorrigeerd voor het feit dat gemeenten met dure woningen een lagere algemene uitkering uit het gemeentefonds ontvangen. Algemeen 17

1 Artikel 12-status en gemeentelijke herindeling Jaar van herindeling en artikel 12-status in 2006 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Artikel 12-status in 2006 Drechterland Lelystad Teylingen Katwijk Nieuwkoop Boskoop Utrechtse Heuvelrug Neder-Betuwe Simpelveld 18

Artikel 12-status en gemeentelijke herindeling Gemeentelijke herindeling Van 2005 op 2006 is het aantal gemeenten met 9 afgenomen tot 458. Op de kaart hiernaast zijn de per 1 januari 2006 heringedeelde gemeenten donkerrood gekleurd. Gemeenten die de afgelopen jaren zijn heringedeeld zijn ook ingekleurd. Sommige heringedeelde gemeenten hanteren voor een aantal gemeentelijke belastingen nog verschillende tarieven in de territoria van de opgeheven gemeenten. Ook de Amsterdamse stadsdelen kennen verschillende belastingtarieven. In deze uitgave zijn daarom ook de binnengemeentelijke tariefgebieden ingekleurd. De relevante binnengrenzen zijn op de kaart hiernaast wit ingetekend. Artikel 12 Gemeenten die in ernstige financiële problemen verkeren, kunnen op grond van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet (FVW) een aanvullende uitkering aanvragen. Dit kan als de algemene middelen van de gemeente aanmerkelijk en structureel tekortschieten om in de noodzakelijke behoeften te voorzien, terwijl de eigen inkomsten zich op een redelijk peil bevinden. Dit laatste betekent (in 2006) concreet dat reinigingsheffingen en rioolrechten kostendekkend moeten zijn, dat het OZB-tarief tenminste 3,70 euro per 2.500 euro WOZ-waarde bedraagt, en het rioolrecht ten minste 127,00 euro per aansluiting. Nietkostendekkende tarieven voor riool en reiniging zijn wel toegestaan als deze door een hoger OZB-tarief worden gecompenseerd. Artikel 12-gemeenten zijn dus genoodzaakt hoge tarieven te hanteren. Of dit ook altijd tot hoge lasten voor hun inwoners leidt, hangt af van de waarde van de onroerende zaken binnen deze gemeenten. Aantal artikel 12-gemeenten gestabiliseerd In de jaren tachtig hadden nog tientallen gemeenten de artikel 12-status. Sindsdien is dit aantal gestaag teruggelopen, onder meer door de voortdurende gemeentelijke herindelingen en de invoering van de nieuwe Financiële-verhoudingswet die beter rekening houdt met kostenverschillen tussen gemeenten. 27 Dit jaar zijn er vijf artikel 12-gemeenten, net zoveel als vorig jaar. 28 Op de kaart zijn artikel 12-gemeenten geel gekleurd. Gemeenten 19