Deze syllabus is een uitwerking van het CE-deel van het nieuwe examenprogramma vwo dat is ingevoerd in 2011-2012 in het vierde leerjaar vwo.



Vergelijkbare documenten
Deze syllabus is een uitwerking van het CE-deel van het nieuwe examenprogramma vwo dat is ingevoerd in in het vierde leerjaar vwo.

ECONOMIE VWO SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2016

ECONOMIE VWO. Syllabus centraal examen April syllabus economie vwo centraal examen

Concept PTA economie havo Belgisch Park cohort

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Praktische opdracht. Economie pilot Vwo schooljaar Versie 0.3

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO. Syllabus centraal examen 2015

Praktische opdracht HAVO. Economie pilot schooljaar

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2020

PTA economie VWO Belgisch Park cohort

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

12 VWO Studiewijzer ECONOMIE Examentraining

Programma van toetsing en afsluiting. Vak: Economie 2 f vwo

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Beeldende vakken HAVO

Friese taal en cultuur HAVO. Syllabus centraal examen 2011

Examenprogramma economie vwo

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

Examenprogramma economie havo/vwo

DOMEINBESCHRIJVING 27 MEI 2014 VOORLOPIG CONCEPT

Examenprogramma economie havo

Beeldende vakken HAVO

LANDSEXAMEN HAVO

LANDSEXAMEN VWO

Deze syllabus is een uitwerking van het CE-deel van het nieuwe examenprogramma havo dat is ingegaan in in het vierde leerjaar.

ECONOMIE VWO SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2017 MET NIEUWE SPECIFICATIES VOOR DOMEIN H EN I. Versie 2, juni 2015

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

ECONOMIE HAVO SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN Versie april 2014

ECONOMIE VWO CONCEPTSYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2018

Hoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

NEDERLANDS VMBO. Syllabus GT centraal examen November

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

AGRARISCHE TECHNIEK VMBO. Syllabus centraal examen 2016

Werkversie. Syllabus economie voor havo en vwo een nadere uitwerking van onderdelen van het advies van de Tweede Commissie Teulings

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V pagina 1 van 14

SLO Leerdoelenkaart economie: gedifferentieerde beheersingsniveaus voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs

Beste leerling, Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V Pagina 1 van 14

Werkversie. Examenprogramma economie voor havo en vwo een nadere uitwerking van onderdelen van het advies van de Tweede Commissie Teulings

ECONOMIE HAVO SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2016

Samenvatting Economie Risico en rendement

ECONOMIE HAVO SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN Versie 2, juni 2015

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Gebruikersbijeenkomst havo. Utrecht, 1 december 2015

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

AGRARISCHE BEDRIJFSECONOMIE VMBO KB

ECONOMIE HAVO CONCEPTSYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2018

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Begrippenlijst (1/7) Domein A: Vaardigheden. Domein D: Concept markt

GROENE RUIMTE VMBO BB. Conceptsyllabus centraal examen 2018

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Beste leerling, Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Beste leerling, Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Samenvatting Economie Module 6: Stop! Geen risico!?

Examenprogramma bedrijfseconomie en ondernemerschap vwo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Examenprogramma bedrijfseconomie en ondernemerschap havo

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Ouderavond profielkeuze Economie en Bedrijfseconomie Voorlichting 3H & 3V

B Werken met Index Havo

Module 4: docentenhandreiking. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Studieplanner Periode 1 Klas: V3 Vak: economie

Module 12: docentenhandleiding. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2

PLANTENTEELT VMBO KB. Syllabus centraal examen 2014

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Correctievoorschrift HAVO

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Samenvatting Economie Risico en Rendement

TOELICHTING OP HET NIEUWE EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO 2019

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Ruilen over de tijd (havo)

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Domein D: markt (module 3) havo 5

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Ouderavond profielkeuze Economie en M&O. Februari 2016

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Economie Module 3 H1 & H2

Module 5: docentenhandleiding. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Eindexamen economie pilot vwo II

Correctievoorschrift HAVO

200% Economie voor het vmbo Kerndoelen per leerjaar

Begrippenlijst Economie Jong en Oud


Transcriptie:

Deze syllabus is een uitwerking van het CE-deel van het nieuwe examenprogramma vwo dat is ingevoerd in 2011-2012 in het vierde leerjaar vwo. ECONOMIE VWO Syllabus centraal examen 2014 December 2011 Conceptversie 0 Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 1

Toelichting bij de titel van de deze syllabus: Deze syllabus geldt voor het CE van het jaar 2014. Syllabi van de jaren vóór 2014 zijn niet meer geldig en zijn gebaseerd op een ander examenprogramma. Voor bezemkandidaten in 2014: zie de syllabus voor het CE van het jaar 2013. 2012 Commissie voor Examens, Utrecht. Alle rechten voorbehouden. Alles uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 2

Inhoud Voorwoord... 4 1. Inleiding... 5 2. Examenstof van centraal examen en schoolexamen vwo... 7 3. Specificatie domeinen VWO... 8 3.1 Uitwerking domein A... 8 DOMEIN A: VAARDIGHEDEN... 8 3.2 De samenhang van de domeinen D tot en met G....11 3.3 Uitwerking domeinen D tot en met G...13 DOMEIN D: CONCEPT MARKT...13 DOMEIN E: CONCEPT RUILEN OVER DE TIJD...15 DOMEIN F: CONCEPT SAMENWERKEN EN ONDERHANDELEN...16 DOMEIN G: CONCEPT RISICO EN INFORMATIE...17 3.4 Uitwerking domein H en I...18 DOMEIN H: CONCEPT WELVAART EN GROEI...18 DOMEIN I: CONCEPT GOEDE TIJDEN, SLECHTE TIJDEN....19 4. Het centraal examen... 20 Bijlage 1 Examenprogramma economie vwo... 21 Bijlage 2. De functie van (verplichte) contexten in het CE... 23 Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 3

Voorwoord De minister heeft de examenprogramma's op hoofdlijnen vastgesteld. In het examenprogramma zijn de exameneenheden aangewezen waarover het centraal examen (CE) zich uitstrekt: het CE-deel van het examenprogramma. Het examenprogramma economie vwo (dat is vastgesteld in 2011) geldt tot nader order. Het College voor Examens geeft in een syllabus, die in beginsel jaarlijks verschijnt, een toelichting op het CE-deel van het examenprogramma. Behalve een beschrijving van de exameneisen voor een centraal examen kan de syllabus verdere informatie over het centraal examen bevatten, bijvoorbeeld over een of meer van de volgende onderwerpen: specificaties van examenstof, begrippenlijsten, bekend veronderstelde onderdelen van domeinen of exameneenheden die verplicht zijn op het schoolexamen, bekend veronderstelde voorkennis uit de onderbouw, bijzondere vormen van examinering (zoals computerexamens), voorbeeldopgaven, toelichting op de vraagstelling, toegestane hulpmiddelen. Ten aanzien van de syllabus is nog het volgende op te merken. De functie ervan is een leraar in staat te stellen zich een goed beeld te vormen van wat in het centraal examen wel en niet gevraagd kan worden. Naar zijn aard is een syllabus dus niet een volledig gesloten en afgebakende beschrijving van alles wat op een examen zou kunnen voorkomen. Het is mogelijk, al zal dat maar in beperkte mate voorkomen, dat op een CE ook iets aan de orde komt dat niet met zo veel woorden in deze syllabus staat, maar dat naar het algemeen gevoelen in het verlengde daarvan ligt. Een syllabus is zodoende een hulpmiddel voor degenen die anderen of zichzelf op een centraal examen voorbereiden. Een syllabus kan ook behulpzaam zijn voor de producenten van leermiddelen en voor nascholingsinstanties. De syllabus is niet van belang voor het schoolexamen. Daarvoor zijn door de SLO handreikingen geproduceerd die niet in deze uitgave zijn opgenomen. Deze syllabus geldt voor het examenjaar 2014. Syllabi van eerdere jaren zijn uiteraard niet meer geldig omdat in het schooljaar 2011-2012 een nieuw examenprogramma is ingevoerd in 4 VWO. Syllabi worden voor elk examenjaar opnieuw vastgesteld. Het CvE publiceert uitsluitend digitale versies van de syllabi. Dit gebeurt via Examenblad.nl (www.examenblad.nl), de officiële website voor de examens in het voortgezet onderwijs. Syllabi die nog niet zijn vastgesteld, worden geplaatst op cve.nl. Een syllabus kan zo nodig ook tussentijds worden aangepast, bijvoorbeeld als een in de syllabus beschreven situatie feitelijk veranderd is. De aan een centraal examen voorafgaande Septembermededeling is dan het moment waarop dergelijke veranderingen bekendgemaakt worden. Kijkt u voor alle zekerheid jaarlijks in september op Examenblad.nl. Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de toetsen van het centraal examen vast en de wijze waarop het centraal examen wordt afgenomen. Deze vaststelling wordt gepubliceerd in het rooster voor de centrale examens en in de Septembermededeling. Voor opmerkingen over syllabi houdt het CvE zich steeds aanbevolen. U kunt die zenden aan info@cve.nl of aan CvE, Postbus 315, 3500 AH Utrecht. De voorzitter van het College voor Examens, Drs. H.W. Laan Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 4

1. Inleiding Toelichtende tekst bij de aanpassing van de werkversie syllabus - vwo In augustus 2005 is het advies van de tweede commissie Teulings 1 verschenen waarin een nieuwe examenprogramma economie voor havo/vwo wordt voorgesteld. In Teulings II wordt de doelstelling van het economieonderwijs als volgt geformuleerd (Teulings, 2005, p.1 8): Het vak economie bereidt leerlingen voor op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer. Dit betekent dat leerlingen met behulp van de belangrijkste economische concepten de economische verschijnselen in de maatschappij begrijpen, verschijnselen waar ze als persoon in de verschillende rollen binnen huishouden, bedrijven of overheidsinstellingen mee te maken krijgen en waarbinnen zij beslissingen moeten nemen of waar zij als lid van de (nationale en internationale) samenleving mee te maken krijgen. Voor de verwezenlijking van deze doelstelling worden er in Teulings II acht concepten onderscheiden die samen het vak economie omvatten. Het herkennen en toepassen van deze concepten in verschillende situaties vormt de kern van het rapport (Teulings, 2005, p.10): Het gaat erom dat leerlingen de economische kijk aanleren: leren hoe ze de economische concepten in steeds nieuwe contexten kunnen toepassen. Het nieuwe programma is erop gericht dat leerlingen de analogie tussen de uiteenlopende situaties gaan inzien. Op basis van Teulings II heeft het Ministerie van O.C. en W een examenprogramma geformuleerd met globale eindtermen en een verdeling van de te toetsen stof in het SE en in het CE. In deze syllabus worden de globale eindtermen van het CE-deel van het examenprogramma nader gespecificeerd. Vanaf het vierde leerjaar in 2007 heeft een klein aantal pilotscholen gewerkt met een werkversie syllabus, op basis waarvan de pilotexamens door het Cito zijn geconstrueerd en door het CvE zijn vastgesteld. De benaming werkversie onthult de toenmalige verwachting dat de praktijk op de pilotscholen en bij de examenconstructeurs wel tot bijstellingen zouden kunnen leiden. De behoefte aan bijstellingen is inderdaad gebleken, zowel bij examenmakers als bij andere gebruikers. Het College voor Examens heeft een kleine groep schrijvers gevraagd de werkversie syllabus zo bij te stellen dat deze een houvast kan vormen voor docenten om hun leerlingen voor te bereiden op het Centraal Examen in 2014 en tegelijk voor examenmakers duidelijk maakt binnen welke kaders zij het examen moeten construeren. Deze commissie heeft zich laten leiden door de volgende doelstellingen: de nieuwe versie moet inhoudelijk consistent zijn, samenhang expliciteren binnen en tussen de domeinen, recht doen aan de geest van het programma Teulings zoals verwoord in WoE, inzicht geven in de beheersingsniveaus en het onderscheid tussen beheersingsniveaus en vaardigheden duidelijk maken. In domein A wordt aangegeven welke handelingen de examenkandidaten moeten kunnen verrichten. De domeinen B en C behoren bij het SE en deze zijn niet meegenomen in de bijgestelde syllabus. 2 Er is een eerste paragraaf opgenomen waarin de inhoudelijke samenhang van de domeinen in kaart wordt gebracht. De uitwerking van de domeinen D tot en met G kent de volgende ordening: de globale eindterm van het examenprogramma een onderverdeling in clusters van samenhangende eindtermen een specificatie van elke eindterm In enkele eindtermen zijn opmerkingen opgenomen die de vaardigheden zoals algemeen geëxpliciteerd in domein A inperken. Zo is bijvoorbeeld in domein D (markt) per specificatie met een cijfer aangegeven of er nu grafieken gebruikt moeten worden en/of berekeningen. De vraag wat er van de kandidaat dan precies verwacht wordt, is terug te vinden in domein A. 1 Teulings, C. e.a. (2005), The Wealth of Education. Enschede: SLO. 2 de concepten schaarste en ruil zijn dus niet nader uitgewerkt. Bij het opstellen van het centraal examen wordt er echter wel vanuit gegaan dat leerlingen bekend zijn met deze twee concepten. In de publicatie Handreiking Schoolexamen van SLO worden deze concepten schaarste en ruil nader uitgewerkt. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 5

Domein H en I Voor de domeinen H en I heeft de bijstellingscommissie de tekst van de werkversie syllabus voor pilotscholen gehandhaafd. Voor een bijstelling van deze domeinen is meer tijd nodig en moeten door een syllabuscommissie keuzes gemaakt worden, waarvoor de bijstellingscommissie zich niet bevoegd achtte. Tot die tijd zullen in het centraal examen geen aparte opgaven worden geconstrueerd en zullen vragen op basis van H en I zich beperken tot memoriseren en herkennen binnen een context. Analysevragen zullen dus niet aan de orde komen. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 6

2. Examenstof van centraal examen en schoolexamen vwo SE (tenminste) CE Domein A Vaardigheden X X Domein B Concept Schaarste X - Domein C Concept Ruil X - Domein D Concept Markt - X Domein E Concept Ruilen over de tijd - X Domein F Concept Samenwerken en onderhandelen - X Domein G Concept Risico en informatie - X Domein H Concept Welvaart en groei - X Domein I Concept Goede tijden, slechte tijden - X Domein J Onderzoek en experiment X - Domein K Keuzeonderwerpen X - Voor de integrale tekst van het examenprogramma economie vwo: zie bijlage 1. Het schoolexamen heeft betrekking op domein B, C, J en K, in combinatie met domein A en: - indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; - indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. Voor het SE-deel van het examen heeft de SLO een handreiking gemaakt, die te vinden is op www.slo.nl. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 7

3. Specificatie domeinen VWO 3.1 Uitwerking domein A DOMEIN A: VAARDIGHEDEN De kandidaat kan economische concepten herkennen, beschrijven en toepassen in uiteenlopende contexten. Sommige (onderdelen van) contexten kunnen weergegeven worden in de vorm van een economisch model. De onderstaande vaardigheden worden vereist: A1. Informatievaardigheden a. onderdelen de benodigde informatie halen uit bronnen zoals tekst, tabellen, grafieken, cartoons en afbeeldingen; de aangeboden bronnen beoordelen op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit; met voorbeelden toelichten; feiten van meningen onderscheiden; gegeven bronnen interpreteren en in combinatie met economische kennis komen tot een oplossing van economische vraagstukken; randvoorwaarden en vooronderstellingen van een economisch model onderscheiden van gegevens uit realistische contexten; rekenen en redeneren binnen de randvoorwaarden en vooronderstellingen van een model; redeneren buiten de kaders van een economisch model, indien het economisch vraagstuk daarom vraagt / daartoe aanleiding geeft. b. uitwerking in examenvragen De informatievaardigheden worden getoetst doordat leerlingen aan een context informatie, gegevens, inzichten en dergelijke moeten ontlenen om de vragen te kunnen beantwoorden. Bij het toetsen van informatievaardigheden kan men denken aan vragen op basis waarvan leerlingen moeten nagaan welke informatie beschikbaar is (beschikbare bronnen inventariseren) en welke informatie nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden (informatiebehoefte vaststellen). Bovendien kan het nodig zijn de informatie te beoordelen op bruikbaarheid, betrouwbaarheid of representativiteit (relevante informatie selecteren) en daarbij al dan niet te (her)ordenen en te bewerken (rekenkundig, grafisch, verbaal). Verder moet de kandidaat in staat zijn berekeningen en beredeneringen te maken binnen de kaders van een economisch model. Daarbij kan de kandidaat ook buiten de kaders van het model redeneren, als de opgave daar expliciet om vraagt. Bij (vrijwel) elke vraag zullen (aspecten van) deze informatievaardigheden een rol spelen zodat het onderscheiden wel maar het scheiden in expliciete deelcategorieën niet zinvol is. Voorbeelden van geschikte vraagtypen zijn: informatiebegripsvraag informatieselectievraag informatiebewerkingsvraag informatiebewerkingsvraag binnen een gegeven model informatiebewerkingsvraag buiten een gegeven model Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 8

A2. Rekenkundig en/of grafisch onderbouwen a. onderdelen basisrekenvaardigheden toepassen op economische relaties 1. rekenregels optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, 2. positieve en negatieve getallen/breuken/decimalen 3. procenten, promillen en perunages 4. onderscheid procentuele mutatie en procentpunt verandering 5. verhoudingen en schatting 6. rekenen met grote en kleine getallen 7. afrondingsregels lineaire vergelijkingen, beschrijvende statistiek en grafieken toepassen op economische relaties 8. werken met eerstegraadsvergelijkingen 9. oplossen van een stelsel van vergelijkingen via substitutie 10. werken met assenstelsels (X en Y) en kwadranten 11. waardes bepalen en grafieken tekenen en/of bewerken 12. indexcijfers: partieel, samengesteld (gewogen), basisjaar verleggen 13. diagrammen: lijn, staaf, cirkel; enkelvoudig en samengesteld 14. tabellen: rijen/kolommen, indeling in klassen (percentielen, decielen e.d.), cumuleren 15. gemiddeldes: gewogen en ongewogen b. uitwerking in examenvragen Bij rekenkundige vaardigheden gaat het om het toetsen van de beheersing van rekenkundige technieken en algoritmen. Het toetsen van begripsmatige kennis e.d. met een getallenvoorbeeld, wordt niet als rekenen aangemerkt omdat het rekenwerk daarbij geen doel is en uit zodanig elementaire bewerkingen bestaat dat het geen belemmering zou mogen opleveren. De grafische vaardigheden worden getoetst door bij voorkeur in elke context een of meer grafische elementen op te nemen (tabel, grafiek, figuur). Grafische vaardigheden worden weliswaar afzonderlijk genoemd, maar overlappen in het gebruik sterk met de informatie- en rekenkundige vaardigheden A3. Standpuntbepaling a. onderdelen de rol en de perspectieven van de verschillende actoren (consumenten, producenten, werkgevers, werknemers, burgers, overheid, bankwezen); een eventuele botsing van belangen; oplossingen voor / reacties op mogelijk ongewenst gedrag; een standpunt bepalen en onderbouwen of een gegeven standpunt onderbouwen (argumenten pro) een standpunt relativeren / weerleggen (argumenten contra) afwegingsvraagstukken beschrijven met behulp van een analyseopdracht b. uitwerking in examenvragen In het CE zal voornamelijk getoetst worden of leerlingen in staat zijn standpunten te herkennen, te beschrijven en / of te beargumenteren. Voorbeelden van geschikte vraagtypen zijn: argumentatievraag (bij een gegeven standpunt) standpuntvraag (bij een te kiezen standpunt) analyseopdracht (afweging van meerdere standpunten of meningen) Bij een analyseopdracht moet de kandidaat een langer antwoord produceren dat meerdere aspecten belicht van een of meerdere keuzes. Daarbij wordt soms de keuze gelaten aan de kandidaat, soms is een keuze gegeven en moet deze met argumenten onderbouwd worden. Er wordt een advies gegeven voor het aantal te gebruiken woorden. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 9

A4. Strategisch inzicht het herkennen van relevante economische aspecten (concepten) bij het analyseren van concrete maatschappelijke vraagstukken (contexten) het hanteren van een economische denkwijze (redeneren binnen vooronderstellingen / een model) het onderscheiden van oorzaak en gevolg het onderscheiden van probleem en oplossing het onderscheiden van korte en lange termijn het onderscheiden van evenwicht en dynamiek A5. Experimenten Deze vaardigheid wordt niet getoetst in het centraal examen en wordt nader uitgewerkt in de SLOhandreiking voor het schoolexamen. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 10

3.2 De samenhang van de domeinen D tot en met G. Na de domeinen B en C waarin Schaarste en Ruil aan de orde komen, is domein D (Markt) de logische opvolger. Logisch omdat de schaarste alleen kan worden opgeheven door productie en ruil. Hierbij moet een keuze worden gemaakt welke goederen moeten worden geproduceerd en op welke wijze de productiemiddelen moeten worden ingezet. Dit staat bekend als het allocatievraagstuk en de markt coördineert daarbij de wensen van vragers en aanbieders. Het produceren van schaarse goederen leidt per definitie tot opofferingskosten. Omdat de kwaliteiten om verschillende goederen te produceren tussen mensen uiteenlopen, zijn ook de opofferingskosten niet voor iedereen gelijk. Hierdoor ontstaan arbeidsverdeling en specialisatie. Door specialisatie ontstaat een grotere arbeidsproductiviteit, waarbij het voorbeeld van de speldenfabriek van Adam Smith al meer dan twee eeuwen stand houdt. Door specialisatie ontstaat echter niet alleen een grotere arbeidsproductiviteit, tegelijk ontstaan voor de deelnemers aan de productie zowel tekorten als overschotten De schaarste leidt dan ook, via specialisatie, tot ruil. Het ruilverkeer brengt kosten met zich mee. Alle kosten die samenhangen met het ruilproces worden transactiekosten genoemd. De markt wordt gedefinieerd door de omstandigheden waaronder de ruil tot stand komt. Een markt is het verzamelpunt van informatie over vraag en aanbod. Een goed functionerende markt waarop veel informatie beschikbaar is, kent daarom lage transactiekosten. De analyse van de markt begint niet bij de werkelijkheid zoals we die tegenkomen bij de markt voor auto s, internetabonnementen en advocaten. Om greep te krijgen op de ingewikkelde processen die zich op markten afspelen, is het vertrekpunt een model van een markt waarbij de transactiekosten geen enkele rol spelen. Daartoe moet worden verondersteld dat marktpartijen over een perfecte kennis van de markt beschikken en individuele marktpartijen geen gebruik kunnen maken van een bevoorrechte positie, bijvoorbeeld door de aanname van het ontbreken van marktmacht of van volledige homogeniteit van de aangeboden goederen. In een dergelijke gestileerde weergave van de werkelijkheid komt onder invloed van vraag en aanbod een prijs tot stand waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid met elkaar in evenwicht zijn. Vanuit dit vertrekpunt worden vervolgens de gemaakte veronderstellingen geleidelijk verlaten. Hierbij worden de invloed van marktmacht en de invloed van overheidsingrijpen op de allocatie op de markt geanalyseerd. Via het consumenten- en producentensurplus wordt tenslotte een verband gelegd met de welvaart die door de markt wordt gegenereerd. Ruil vindt echter niet alleen op één moment in de tijd plaats, maar ook over de tijd. Ruilen over de tijd ontstaat als de economische beslissing en de middelen die nodig zijn om die beslissing uit te voeren, niet samenvallen in de tijd. Domein E (ruilen over de tijd) gaat hierover. Deelnemers aan het ruilverkeer - gezinnen, bedrijven en overheid- schuiven met koopkracht. Gezinnen zullen door te sparen of te lenen trachten de fluctuaties in het inkomen op te vangen en zo het inkomen en bijbehorende consumptie over de gehele levensloop te spreiden. Een ander aspect van de intertemporele afweging die gezinnen maken is de keuze om te investeren in menselijk kapitaal. Ook bedrijven maken een intertemporele afweging bij de keuze om te investeren. Aanschaf van activa nu levert in de toekomst een rendement op. Net zoals de particuliere sector kan de overheid door het aangaan of aflossen van een schuld een deel van de productie van de toekomst naar het heden halen en omgekeerd. Op de markt ontmoeten vragers en aanbieders van krediet elkaar en komt de rente tot stand. Naast vraag en aanbod is de hoogte van de rente afhankelijk van de inflatie, het risico op wanbetaling en de mate van informatie asymmetrie. (zie ook het concept Risico en Informatie) De keuzes die bij intertemporele ruil gemaakt worden, zijn zichtbaar te maken. De levensloop van een individu of van een gezin, de balans en resultatenrekening van een bedrijf en de vermogenspositie van de overheid laten met behulp van voorraad- en stroomgrootheden deze keuze zien. In de domeinen F en G wordt vervolgens de neoklassieke benadering van het allocatievraagstuk vervangen door en uitgebreid met de institutionele benadering. In de realiteit zijn veel transacties alleen maar mogelijk tegen bepaalde kosten (informatiewinning, onderhandeling, risicodekking). Dat betekent dat in veel gevallen instituties en ondernemingen een beter coördinatiemechanisme zijn dan de markt. Als transactiepartijen vanuit eigenbelang handelen zal dit via het marktmechanisme leiden tot het hoogste surplus voor alle partijen gezamenlijk. In domein F (samenwerken en onderhandelen) staat de analyse van situaties centraal waarbij dit nu juist niet het geval is. In bepaalde situaties zal het streven naar eigenbelang het collectief belang juist in de weg staan. Doordat er sprake is van Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 11

interactie tussen verschillende partijen wordt de uitkomst voor de ene partij ook bepaald door keuzes van (een) andere partij(en). Bij deze analyse wordt gebruik gemaakt van de speltheorie. De speltheorie is de studie die de strategische interactie tussen partijen bestudeert waarbij de uitkomst van deze interactie door de gemaakte keuzes van alle partijen wordt bepaald. Het is hierbij mogelijk dat de uiteindelijke uitkomst door geen van de partijen oorspronkelijk werd nagestreefd. Keuzes worden niet gemaakt onder omstandigheden van perfecte of volledige informatie. Veel zekerheden zijn er echter niet in het leven. Domein G (risico en informatie) houdt hier rekening mee. Mensen verzamelen informatie om de kans dat onzekere gebeurtenissen zich voordoen in kaart te brengen. Ook zal de impact van gebeurtenissen worden ingeschat. Op deze manier worden risico s geïnventariseerd. Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat transactiepartners in een bepaalde mate zullen proberen gebeurtenissen te beïnvloeden of informatie achter te houden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie. Het verkleinen van risico s leidt tot (extra) transactiekosten. De kandidaat moet kunnen analyseren dat gezinnen en bedrijven bij het maken van keuzes informatie verzamelen ten einde onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter zal hebben moeten transactiepartijen een inschatting maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie achterhouden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie). Risico kan gedefinieerd worden als de kans op een voorval x het gemiddelde schadebedrag. De meeste mensen mijden risico s: er is dan sprake van risicoaversie. Er zal steeds een afweging gemaakt moeten worden tussen de kosten van de verzekering (de premie) en het te lopen risico. Niet alleen bij te verwachten schade is er sprake van risico-avers gedrag, dit speelt ook bij te verwachten opbrengsten. In het geval van vrijwillig verzekeren is er sprake van risicospreiding. Er kan dan sprake zijn van solidariteit indien mensen die een laag risico lopen zich verzekeren met mensen die een hoog risico lopen. Verzekeraars lopen ook risico s en verzekeraars bieden alleen verzekeringen aan als zij geen verlies lijden. Er is meestal sprake van asymmetrische informatie. Hierdoor loopt de verzekeraar grotere risico s dan hij denkt. Zo kan er sprake zijn van averechtse selectie, wanneer alleen mensen met een meer dan gemiddeld risico zich verzekeren. Een remedie kan premiedifferentiatie zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een bonus- malussysteem, hierdoor wordt de solidariteit opgegeven. De informatieasymmetrie kan verminderen door screening. Bovendien kan er moreel wangedrag aan de orde zijn. Er wordt dan door verzekeringsnemers minder voorzichtig gedrag vertoond. Het instellen van een eigen risico of het hanteren van no-claimkorting kan bijdrage aan prudenter gedrag. Niet elk mens kan elk risico dragen. Daarom zijn er verplichte verzekeringen ( via de markt) en sociale verzekeringen of collectieve verzekeringen (via de overheid). Ook hier bestaat het risico dat de verzekerden misbruik maken van het vangnet. Beleggers lopen risico s bij het veilig stellen van hun vermogen. Er kan belegd worden in particuliere en overheidsobligaties met rente als risicovergoeding of in aandelen van een particuliere onderneming met een winstuitkering (dividend) als vergoeding. In beide gevallen kan het (effectieve) rendement worden berekend. Op de kapitaalmarkt worden risico s verhandeld door middel van effectenhandel. Beleggers willen een compensatie voor het gelopen risico: de zogenaamde risicopremie. Renteverandering is een belangrijk risico dat hier gelopen wordt. Door een rentestijging daalt de koers van obligaties. Aandelenkoersen kunnen dan ook dalen door kostenstijgingen. Zo wordt bankkrediet- verleend op basis van een ondernemingsplan en eventueel onderpand - duurder. Daarnaast is er altijd sprake van een inflatierisico. Bedrijven kunnen bij de keuze voor een bepaalde rechtsvorm (eenmanszaak, vof, bv en nv) een afweging maken met betrekking tot aansprakelijkheid, risico en kosten voor startkapitaal en oprichting. Daarnaast kan scheiding tussen leiding en eigendom een bewuste keuze zijn. Deze scheiding levert een principaal-agentrelatie op. De agent kan ander gedrag vertonen dan dat door de principaal gewenst is, als gevolg van informatie-asymmetrie en het feit dat de agent geen (volledige) verantwoordelijkheid draagt voor de consequenties van zijn gedrag. Bij privatisering komen overheidsbedrijven in particuliere handen. Het verdwijnen van de overheidscontrole levert grotere risico s op, maar ook de kans op een beter marktresultaat vanwege de prikkels die de markt geeft. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 12

3.3 Uitwerking domeinen D tot en met G DOMEIN D: CONCEPT MARKT De kandidaat kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek. D1: Vraag en Aanbod De kandidaat kan analyseren welke factoren invloed hebben op de gevraagde en aangeboden hoeveelheid. De kandidaat kan opbrengst, kosten en winst van aanbieders met elkaar in verband brengen. De kandidaat kan analyseren op welke wijze door vraag en aanbod een marktprijs tot stand komt en dat verandering van vraag en/of aanbod invloed heeft op de prijs en de afzet. Vraag 1.1 Betalingsbereidheid als zijnde de maximale prijs die een vrager bereid is te betalen voor één eenheid van een goed. 1.2 De individuele vraaglijn geeft de verschillende betalingsbereidheden van één vrager weer bij een verschillend aantal eenheden product. 1.3 Het verband tussen de betalingsbereidheid van alle vragers en het verloop van de collectieve vraaglijn. 1 1.4 Het verband tussen de betalingsbereidheid van alle vragers en het verloop van de collectieve vraaglijn. 1 1.5 Prijselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een prijsverandering. 1,2 1.6 Het onderscheid tussen een prijselastische en een prijsinelastische vraag. 1.7 Inkomenselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een inkomensverandering. 2 1.8 Het onderscheid tussen inferieure, normale en luxe goederen, in relatie met de waarde van de inkomenselasticiteit. 1.9 Substitueerbaarheid en complementariteit van goederen, in relatie tot de vraag naar een (ander) goed. Aanbod 1.10 De individuele aanbodlijn die het verband weergeeft tussen de aangeboden hoeveelheid van één aanbieder bij uiteenlopende prijzen. 1.11 Het verband tussen de individuele aanbodlijn en de collectieve aanbodlijn. 1.12 De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van een verandering van de kosten van productiefactoren, technische ontwikkeling en aantal aanbieders. 1 1.13 De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van heffingen of subsidies. 1,2 1.14 De samenhang tussen prijs, afzet en totale opbrengst (omzet). 1.15 De betekenis van de prijselasticiteit van de vraag voor de invloed van prijsveranderingen op de totale opbrengst. 1,2 1.16 Het onderscheid tussen vaste en variabele kosten. 1,2 1.17 Het onderscheid en de samenhang tussen totale, gemiddelde en marginale kosten 1,2 1.18 Het verband tussen de individuele aanbodlijn en het verloop van de marginale kosten(lijn). 1.19 De invloed van het verloop van opbrengst en kosten voor de omvang van de winst, zowel gemiddeld als totaal. 1,2 1.20 De bepaling van de break-even-afzet bij een gelijkheid van totale kosten en totale opbrengsten. 1,2 1.21 De invloed van marginale opbrengsten en marginale kosten op de marginale winst en de totale winst. 1,2 Markt en marktevenwicht 1.22 1.23 1.24 De betekenis van de markt als coördinatiemechanisme van vraag en aanbod. Marktevenwicht als zijnde de gelijkheid van de gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de evenwichtsprijs. 1,2 De invloed van veranderingen in vraag en aanbod op de evenwichtsprijs, de evenwichtshoeveelheid en de totale opbrengst(omzet) 1,2 Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 13

D2: Marktstructuur De kandidaat kan analyseren welke invloed de kenmerken van de markt, zoals aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden, hebben op de marktmacht van de aanbieder en daardoor op het marktresultaat. De marktvormen 2.1 Het onderscheid tussen de marktvormen op basis van het aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden: 1 I Volledige mededinging/ volkomen concurrentie: veel aanbieders, een homogeen goed en vrije toetreding. Marktvormen waarbij sprake is van onvolkomen concurrentie kennen beperkte toetredingsmogelijkheden: II Monopolistische concurrentie: veel aanbieders en heterogene goederen. III Oligopolie: weinig aanbieders en een homogeen goed of heterogene goederen. IV Monopolie: één aanbieder en een homogeen goed. 2.2 Het bepalen van de prijs en afzet die bij elk van de genoemde marktvormen maximale totale winst opleveren 1,2 2.3 De gevolgen van prijsdiscriminatie voor prijzen, afzet en winst bij monopolie 1,2 D3: Welvaart en economische politiek De kandidaat kan analyseren op welke wijze de uitkomsten op de markt worden beïnvloed door marktmacht of vormen van overheidsbemoeienis. Daarbij analyseert de kandidaat ook de mate waarin het marktresultaat Pareto-efficiënt is. Daarnaast kan de kandidaat analyseren hoe marktmacht of overheidsbemoeienis het verband tussen omvang en verdeling van het surplus, het verloren surplus (deadweight loss) en de welvaart beïnvloeden. Surplus als maatstaf voor Paretoefficiency 3.1 Consumentensurplus als zijnde het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van alle vragers. 1,2 3.2 Producentensurplus 1,2 als zijnde het verschil tussen de marktprijs en de prijs waartegen alle producenten bereid zijn aan te bieden. 1 3.3 Het totale surplus 1 als de optelsom van het consumentensurplus en het producentensurplus. 3.4 De omvang van het totale surplus als criterium voor de mate van Paretoefficiency van het marktresultaat 1 3.5 Het verband tussen de omvang van het totale surplus en de maatschappelijke welvaart. 3.6 De invloed van marktmacht op de omvang van het totale surplus/verloren surplus (deadweight loss = Harberger-driehoek). 1,2 3.7 De invloed van marktmacht op de verdeling van het totale surplus tussen aanbieders en vragers 1,2 3.8 De manier waarop een monopolist via prijsdiscriminatie een deel van het consumentensurplus kan afromen 1,2 3.9 De invloed van overheidsingrijpen via heffingen of subsidies op het marktresultaat 1,2 en daardoor op de omvang en de verdeling van het totale surplus 1,2 1 grafisch toegepast, 2 rekenkundig toegepast Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 14

DOMEIN E: CONCEPT RUILEN OVER DE TIJD De kandidaat kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert is de rente. E1: Intertemporele ruil De kandidaat kan in economische contexten met verschillende belanghebbenden een situatie van intertemporele ruil analyseren met daarbij de risico s die met deze ruil samenhangen 1.1 De intertemporele ruil waarbij niet in de tijd samenvallende rendementen en (opofferings)kosten vergeleken worden. 1.2 Lenen en sparen door deelnemers aan intertemporele ruil als schuiven met koopkracht in de tijd. 1.3 De keuze om al dan niet vermogen te vragen of aan te bieden met daarbij argumenten als tijdsvoorkeur en risico-aversie. 1.4 Rente als de prijs voor sparen en lenen die op de vermogensmarkt tot stand komt. 1.5 De invloed van risico s als inflatie, (dreiging van) wanbetaling en informatieasymmetrie op het gedrag van aanbieders en/of vragers van vermogen en daarmee op de rente. 1.6 Het onderscheid en de samenhang tussen nominale grootheden en reële grootheden. 1.7 Het belang van investeringen bij de vorming van publiek kapitaal zoals infrastructuur, of privaat kapitaal zoals menselijk kapitaal of kapitaalgoederen van bedrijven. 1.8 Het verschil tussen voorraad- en stroomgrootheden en hun onderlinge verband. 1.9 Intertemporele ruil door de overheid vergelijken met een dergelijke ruil in de private sector gelet op de staatsschuld en de bijzondere positie van het overheidstekort als uitgestelde belastingheffing. 1.10 Belastingspreiding in de tijd als methode om welvaartsverliezen als gevolg van belastingheffing te spreiden in de tijd. E2: Registratie intertemporele ruil De kandidaat kan in economische contexten de registratie van de gevolgen van intertemporele ruil door gezinnen, bedrijven of overheid analyseren 2.1 De levensloop van gezinnen en de rol van de overheid met daarbij: - welvaartsvaste- of waardevaste pensioenen - het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel als het gaat om de financiering van het pensioen - intergenerationele ruil 2.2 De elementaire balans en resultatenrekening van bedrijven met daarbij: - activa, eigen en vreemd vermogen als onderdelen van de elementaire balans - kosten, opbrengsten en resultaat als onderdelen van de elementaire resultatenrekening - afschrijvingen als waardeverlies van investeringen in vaste activa 2.3 De vermogenspositie van de overheid met daarbij: - de staatsschuld - het financieringstekort Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 15

DOMEIN F: CONCEPT SAMENWERKEN EN ONDERHANDELEN De kandidaat kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren, samenwerken en onderhandelen meer oplevert voor (markt)partijen dan vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor keuzes. F1: Speltheorie De kandidaat kan in een economische context de interactie tussen spelers (partijen) en het resultaat daarvan analyseren op basis van een éénmalig of herhaald spel 3). 1.1 Het belang van voldoende en van gelijke informatie voor de spelers. 1.2 De weergave van het spel in een pay-off matrix of een spelboom. 1.3 Het onderscheid tussen een simultaan en een sequentieel spel. 1.4 Het optreden van een Nash-evenwicht. 1.5 Het optreden van een gevangenendilemma waarin sprake is van een dominante strategie voor de spelers met daarbij het suboptimale Nash evenwicht. 1.6 Een spelsituatie waarbij niet altijd een dominante strategie aanwezig is. 1.7 Zelfbinding als het door een of meerdere spelers koppelen van een negatieve pay-off aan een dominante strategie en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken. 1.8 De invloed van sociale normen op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken. 1.09 Het effect van de reputatie die de spelers in het verleden hebben opgebouwd op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken. 1.10 Het effect van de reputatie die de spelers gedurende het spel opbouwen op de toekomstige pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken. 1.11 De invloed van zelfbinding op de geloofwaardigheid van een dreiging, bijvoorbeeld de dreiging van een prijzenoorlog bij toetreding. F2: Suboptimale situaties De kandidaat kan in een economische context het optreden van bijzondere situaties analyseren. 2.1 Het optreden van een berovingsprobleem indien er sprake is van verzonken kosten: kosten die al gemaakt zijn en niet kunnen worden teruggedraaid vanwege het specifieke karakter van de investering. 2.2 Het optreden van een tegenstelling tussen individueel en collectief belang bij collectieve goederen. 2.3 Het optreden van meeliftersgedrag indien er sprake is van een dominante strategie van niet bijdragen aan een collectief goed. 3 ) De geboden spelsituatie zal in geval van een matrix 2 spelers met ieder 2 of 3 zuivere strategieën bevatten. Bij gebruik van een spelboom kunnen er meerdere spelers zijn Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 16

DOMEIN G: CONCEPT RISICO EN INFORMATIE De kandidaat kan in contexten analyseren dat gezinnen en bedrijven bij het maken van keuzes informatie verzamelen ten einde onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter zal hebben moeten transactiepartijen een inschatting maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie achterhouden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie). G1: Risico De kandidaat kan in een economische context risico s herkennen en toepassen 1.1 Dat risico ontstaat bij het nemen van een beslissing in een situatie van onzekerheid (onzeker voorval) 1.2 De berekening van de kans op een onzeker voorval 1.3 Risico en verschillen in risicoaversie. G2: Asymmetrische informatie De kandidaat kan in een economische context het verschijnsel onvolledige en/of asymmetrische informatie herkennen en toepassen 2.1 Onvolledige informatie leidt in een ruilsituatie tot transactiekosten 2.2 Informatieasymmetrie: informatieachterstand of informatievoorsprong van de ene transactiepartij t.o.v. de andere partij G3: Asymmetrische informatie in bedrijf De kandidaat kan in een economische context van bedrijfsuitoefening onvolledige en/of asymmetrische informatie herkennen en toepassen 3.1 De keuze die een ondernemer maakt bij het verkrijgen van eigen en/of vreemd vermogen 3.2 De keuze die een ondernemer maakt voor een bepaalde rechtsvorm, zoals eenmanszaak, vennootschap onder firma, BV of NV en de risico s die daarmee samenhangen op het gebied van aansprakelijkheid. 3.3 Principaal-agentrelaties en het risico op averechtse selectie en moreel wangedrag (moral hazard). Te denken valt aan: * opdrachtgever opdrachtnemer * vermogensverschaffer(eigendom) ondernemer(leiding) * kredietgever - kredietnemer 3.4 Het hanteren van contracten in een principaal-agentrelatie en het inzetten van prikkels 3.5 De rol van toezichthouders op financiële en op andere markten. G4: Risico verzekeren De kandidaat kan in een economische context herkennen en toepassen dat er bij het verzekeren van een risico sprake is van onvolledige en/of asymmetrische informatie 4.1 De betekenis van risicoaversie met betrekking tot het afsluiten van een verzekering. 4.2 De afweging tussen kosten en risico bij verzekeren door beide transactiepartijen 4.3 Het effect dat (verplichte)solidariteit risico s kan verkleinen bij verzekeren 4.4 Averechtse selectie en middelen om dit te beperken: het verplicht voorschrijven van een verzekering; het instellen van een collectieve verzekering 4.5 Moreel wangedrag (moral hazard) en middelen om dit te beperken: bijvoorbeeld eigen risico, bonus-malus-systeem G5: Beleggen De kandidaat kan in een economische context herkennen en toepassen dat er bij beleggen sprake is van onvolledige en/of asymmetrische informatie 5.1 De relatie tussen de hoogte van het risico en het te verwachten rendement bij beleggingen 5.2 Het verschil tussen obligaties en aandelen ten aanzien van de mate van risico en het te verwachten rendement 5.3 Waardeverandering van beleggingen als gevolg van renteverandering en inflatie Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 17

3.4 Uitwerking domein H en I De domeinen H en I zijn nog niet herzien. In examenopgaven zullen onderdelen uit deze domeinen opgenomen zijn in de context van de opgaven en de basis zijn voor een beperkt aantal vragen waarbij het er om gaat of de kandidaat het macro-onderdeel herkent. Volledige opgaven die gebaseerd zijn op een macro economisch model zullen niet in het centraal examen in 2014 aan de orde gesteld worden. DOMEIN H: CONCEPT WELVAART EN GROEI De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten. H1: Algemeen evenwicht De kandidaat kan in contexten: 1.1 met voorbeelden uitleggen dat ontwikkelingen op een bepaalde markt gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten op een andere markt; 1.2 een reële en monetaire kringloop uitleggen en grafisch en rekenkundig toelichten. H2: Welvaart De kandidaat kan in contexten: 2.1 de relatie beschrijven tussen het BBP en de toegevoegde waarde; 2.2 toelichten waarom de omvang van het BBP een beperkte welvaartsmaatstaf is; 2.3 het BBP verklaren vanuit productie, inkomensvorming en de finale bestedingen en dit rekenkundig onderbouwen; 2.4 het systeem van de nationale rekeningen uitleggen en daarbij de sectoren gezinnen, ondernemingen, overheid en buitenland onderscheiden; 2.5 met behulp van berekeningen de nationale rekeningen verhelderen: 2.6 met behulp van de Lorenzcurve de verdeling van het primaire inkomen en het secundaire inkomen concretiseren en dit grafisch en rekenkundig onderbouwen 2.7 verklaren waarom de Lorenzcurves kunnen verschillen tussen landen 2.8 aantonen dat het belastingstelsel een afspiegeling is van de opvattingen over de gewenste mate van inkomensongelijkheid tussen individuen en groepen (nivelleren en denivelleren) 2.9 verschillende belastingstelsels beschrijven (zoals progressief tarief, proportioneel tarief, degressief tarief) en de gevolgen concretiseren voor de inkomens, met gebruikmaking van de parameters marginaal belastingtarief en heffingskorting. H3: Groei De kandidaat kan in contexten: 3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren verklaren en met voorbeelden uitleggen dat menselijk kapitaal en technologische vooruitgang van steeds groter belang zijn. 3.2 productiviteitsverschillen tussen landen verklaren. 3.3 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP verklaren. 3.4 de verschillende inkomenscategorieën classificeren en ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling verklaren. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 18

DOMEIN I: CONCEPT GOEDE TIJDEN, SLECHTE TIJDEN. De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van korte termijn schommelingen in economische activiteiten en welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor conjunctuurbeleid. Conjunctuurschommelingen laten zich niet gemakkelijk beïnvloeden door toedoen van rigiditeiten. I.1 Conjuncturele verschijnselen De kandidaat kan in contexten: 1.1 aan de hand van de geaggregeerde vraag en het geaggregeerde aanbod de relatie tussen de hoeveelheid goederen en diensten en het nationale prijsniveau bepalen en grafisch onderbouwen 1.2 de gevolgen uitleggen van prijsrigiditeit op de korte termijn 1.3 de gevolgen uitleggen van flexibele prijzen op de langere termijn 1.4 de relatie tussen de geaggregeerde vraag en het prijsniveau uitleggen en de daaruit resulterende neutraliteit van geld uitleggen aan de hand van de Verkeersvergelijking van Fisher en deze relaties rekenkundig onderbouwen 1.5 verklaren dat de verandering van prijzen (inflatie en deflatie) van goederen en diensten invloed heeft op de koopkracht van mensen 1.6 verklaren dat een economie met geld als ruilmiddel vervalt tot een ruileconomie als hyperinflatie optreedt 1.7 aantonen dat mensen aan het verschijnsel van geldillusie lijden 1.8 uitleggen dat in situaties van laagconjunctuur door loonstarheid op korte termijn onvrijwillige werkloosheid ontstaat en op langere termijn, door werking van het marktmechanisme, het evenwicht hersteld kan worden en dit grafisch onderbouwen 1.9 welvaartsvaste uitkeringen en waardevaste uitkeringen vergelijken en rekenkundig onderbouwen; 1.10 verklaren dat het aanbod van en de vraag naar een valuta de wisselkoers (prijs van een valuta) bepalen en rekenkundig onderbouwen 1.11 uitleggen dat het aanbod van en de vraag naar valuta het gevolg is van internationale transacties en op welke manier deze geregistreerd worden op een betalingsbalans (lopende rekening en kapitaalrekening) en dit rekenkundig onderbouwen 1.12 verklaren dat het loonniveau, de arbeidsproductiviteit en de inflatie invloed hebben op de internationale concurrentiepositie en daarmee op de betalingsbalans en de wisselkoers I.2 Registratie van conjunctuur De kandidaat kan in contexten: 2.1 verklaren dat met behulp van het prijsindexcijfer de inflatie berekend kan worden en dit rekenkundig onderbouwen 2.2 voorbeelden geven van conjunctuurindicatoren en aantonen dat deze indicatoren aanwijzingen kunnen zijn voor veranderingen in de groei van het BBP 2.3 het verschil uitleggen tussen nominale en reële economische groei 2.4 de feitelijke groei van het BBP vergelijken met de trendmatige groei (laagconjunctuur/hoogconjunctuur). I.3 Conjunctuurbeleid De kandidaat kan in contexten: 3.1 toelichten op welke wijze de overheid conjunctuurbeleid kan voeren en onderscheid maken tussen anticyclisch en pro-cyclisch conjunctuurbeleid. 3.2 voorbeelden geven van ingebouwde stabilisatoren en kan aantonen dat deze een dempende invloed kunnen hebben op de schommelingen in de conjunctuur. 3.3 uitleggen op welke wijze een Centrale Bank monetair beleid kan inzetten om de inflatie te beteugelen en welke andere effecten dit beleid op de conjunctuur kan hebben. 3.4 uitleggen dat de geloofwaardigheid en zelfbinding van een Centrale Bank van belang zijn bij de keuze tussen vaste wisselkoersen, beperkt zwevende wisselkoersen en flexibele wisselkoersen. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 19

4. Het centraal examen Zittingsduur centraal examen: raadpleeg hiervoor Examenblad.nl. Vakspecifieke regels correctievoorschrift Voor de examens economie is de volgende regel aan de algemene regels toegevoegd:voor rekenfouten worden geen punten afgetrokken. Wanneer echter de kandidaat bij een berekening kennelijk verzuimd heeft door schatting controle op het antwoord uit te oefenen, wordt voor deze fouten één punt afgetrokken tot een maximum van drie punten voor het hele examen. De vakinhoudelijke argumenten, op grond waarvan aan een antwoord dat niet in het antwoordmodel voorkomt scorepunten worden toegekend (algemene regel 3.3 in het correctievoorschrift), moeten voor het vak economie afkomstig zijn uit gezaghebbende, wetenschappelijk verantwoorde publicaties. Toegestane hulpmiddelen Raadpleeg hiervoor Examenblad.nl, grafische rekenmachine niet! Voorbeeldexamens De pilotexamens economie vwo 1 e en 2 e tijdvak voor het CE in 2010, 2011, 2012 en 2013 zijn/worden gepubliceerd op www.cito.nl. Septembermededeling en Maartmededeling Voorafgaand aan het Centraal Examen in 2014 kunnen er nog mededelingen over dit examen gedaan worden in de septembermededeling (2013) en de maartmededeling (2014). Deze worden gepubliceerd op Examenblad.nl. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 20

Bijlage 1 Examenprogramma economie vwo Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Domein B Domein C Domein D Domein E Domein F Domein G Domein H Domein I Domein J Domein K Vaardigheden Concept Schaarste Concept Ruil Concept Markt Concept Ruilen over de tijd Concept Samenwerken en onderhandelen Concept Risico en informatie Concept Welvaart en groei Concept Goede tijden, slechte tijden Onderzoek en experiment Keuzeonderwerpen Het centraal examen: Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen D, E, F, G, H, I, in combinatie met domein A. Het schoolexamen: Het schoolexamen heeft betrekking op domein B, C, J en K, in combinatie met domein A en: - indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; - indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. Beschrijving van de domeinen: Domein A Vaardigheden De kandidaat kan economische concepten herkennen en toepassen in uiteenlopende contexten. Domein B Concept schaarste De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes. Domein C Concept ruil De kandidaat kan in contexten analyseren dat het ruilproces de basis vormt voor een optimale inzet van middelen en een optimale benutting van comparatieve voordelen. Voorts kan de kandidaat analyseren dat ruil arbeidsdeling mogelijk maakt en op welke manier geld het ruilproces soepeler laat verlopen. Domein D Concept markt De kandidaat kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek. Domein E Concept ruilen over de tijd De kandidaat kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert is de rente. Domein F Concept samenwerken en onderhandelen De kandidaat kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren, samenwerken en onderhandelen meer oplevert voor (markt)partijen dan vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor keuzes. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 21

Domein G Concept risico en informatie De kandidaat kan in contexten analyseren dat gezinnen en bedrijven bij het maken van keuzes informatie verzamelen ten einde onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter zal hebben moeten transactiepartijen een inschatting maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie achterhouden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie). Domein H Concept welvaart en groei De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten. Domein I Concept goede tijden, slechte tijden De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van korte termijn schommelingen in economische activiteiten en welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor conjunctuurbeleid. Markten laten zich niet gemakkelijk reguleren mede door toedoen van rigiditeiten. Domein J Onderzoek en experiment De kandidaat kan door het deelnemen aan experimenten een conclusie trekken die getuigt van een economische kijk op maatschappelijke verschijnselen en van strategisch inzicht. De kandidaat kan analyseren welke grenzen aan de verklaringskracht van theoretische concepten gesteld kunnen worden. Domein K Keuzeonderwerpen De kandidaat kan een economisch concept in verschillende contexten vergelijkenderwijs analyseren. De kandidaat kiest ten minste twee keuzeonderwerpen om deze analyse uit te voeren. Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 22

Bijlage 2. De functie van (verplichte) contexten in het CE In deze bijlage wordt toegelicht wat de functie is van contexten in het kader van een centraal examen. 1. Kennistransfer naar nieuwe contexten Leerlingen moeten laten zien dat zij in staat zijn één of meerdere concepten te hanteren om een context te beschrijven en te analyseren. Kennis over de contexten mag van de leerlingen niet verwacht worden. De te toetsen kennis bestaat derhalve uit de conceptuele begrippen en verbanden uit de zes domeinen (D tot en met I) in combinatie met de vaardigheden uit domein A. Centrale examenopgaven dienen aan te sturen op transfer van conceptuele kennis naar andere contexten dan die de kandidaat reeds is tegengekomen tijdens het curriculum. De kandidaat moet daarbij aantonen te kunnen redeneren binnen een vast kader. Een voorbeeld van een poging van de examenmakers om kennistransfer te activeren is opgave 3 van het pilotexamen vwo 2010 tijdvak 2 (Liever zelfstandig) 3. Hier is het concept risico en informatie aan de orde in een andere context (de arbeidsmarkt) dan waarin leerlingen dit meestal aantreffen (verzekeren). Dergelijke opgaven voorzien de kandidaat (of de docent die de kandidaat op het examen voorbereidt) van de nodige aanvullende informatie over de context. Dat levert een centraal examen met casus-achtige opgaven op waarbij een beroep wordt gedaan op het verwerken van informatie. 2. Contexten en verplichte contexten Een context is een voor een kandidaat herkenbare situatie of gebeurtenis waarin economische concepten een rol spelen. Teulings II stelt dat bepaalde contexten zoals de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid dermate essentieel zijn voor een goed begrip van economie dat ze in een examenprogramma niet mogen ontbreken. Teulings II heeft deze contexten dan ook verplicht gesteld. Deze verplichting is in de syllabus niet vertaald in een verplichte opname van deze contexten in het centraal examen. Dat kan ook niet omdat in de wettekst van het examenprogramma de verplichte contexten niet zijn vermeld als onderdeel van de stof voor het centraal examen. Zie ook bijlage 1. Het idee van een verplichte context moet als volgt gezien worden: een verplichte context moet in het curriculum in ieder geval aan de orde komen. De verplichte contexten kunnen met meerdere (onderdelen van) concepten geanalyseerd worden. Teulings II heeft elke verplichte context ondergebracht bij één van de domeinen C tot en met I. In feite is dit niet in overeenstemming met de gedachte van transfer van conceptuele kennis naar andere / meerdere contexten. Daarom waren in de gereviseerde syllabus economie havo 2012 de voorbeeldmatige omschrijvingen van de verplichte contexten uit de werkversie syllabus (2007) losgekoppeld van een specifiek domein. Ze werden als geheel opgenomen in een aparte bijlage. In deze bijgestelde syllabus vwo worden geen omschrijvingen meer opgenomen van verplichte contexten, omdat verplichte contexten geen centraal examenstof zijn. Als zodanig horen ze dus ook niet thuis in een syllabus die een nadere uitwerking biedt van het CE-gedeelte van het examenprogramma. Het wel opnemen van enige vorm van uitwerking zou de suggestie kunnen wekken dat deze verplichte contexten een uitbreiding vormen van de CE-stof. Dat is niet het geval. In de werkversie syllabus hadden deze voorbeelduitwerkingen nog een functie voor de ondersteuning van de pilotdeelnemers. Er waren immers nog geen volledige economiemethodes beschikbaar en het pilotlesmateriaal moest tijdens de pilot geschreven worden. Nu hebben alle economiemethodes van de uitgevers op een of andere manier een invulling gegeven aan deze verplichte contexten. En daarmee is gegarandeerd dat deze verplichte contexten een onderdeel vormen van het curriculum van elke leerling die het vak economie volgt. 3 Afgenomen pilotexamens zijn te vinden op www.cito.nl Concept syllabus economie vwo 2014 versie 0 23

College voor Examens 030-2840 700, info@cve.nl Postbus 315, 3500 AH Utrecht www.cve.nl