HANDICAP EN ARBEID. Overzicht van de ontwikkelingen. Erik Samoy. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Werk en Sociale Economie

Vergelijkbare documenten
Arbeidsgehandicapten : wie zijn ze?

Deel I. Definities en Statistieken

Deel I. Definities en Statistieken. (update juli 2008)

HANDICAP EN ARBEID. Overzicht van de ontwikkelingen ( ) Erik Samoy. Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap

Hinder door een handicap of langdurige gezondheidsproblemen

HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap (update juli 2009)

Voorkomen van handicaps en arbeidsdeelname op basis van EAK

DE ARBEIDSDEELNAME VAN MENSEN MET FUNCTIONERINGSPROBLEMEN

HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap (update december 2010)

Arbeidsmarkt personen met een arbeidshandicap

HANDICAP EN ARBEID. Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap. UPDATE maart 2015.

Vlamingen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen

Beschutte werkplaatsen

Arbeid en niet-arbeid bij personen met functiebeperkingen in de Panel Studie van Belgische Huishoudens

HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap UPDATE (januari 2014)

MET ÉÉN BEEN OP DE ARBEIDSMARKT Hoofdstuk 16

De arbeidsmarkt in augustus 2013

De arbeidsmarkt in oktober 2013

De arbeidsmarkt in maart 2016

De arbeidsmarkt in oktober 2015

De arbeidsmarkt in november 2015

De arbeidsmarkt in januari 2016

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers 2016

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

De arbeidsmarkt in mei 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2016

De arbeidsmarkt in oktober 2016

De arbeidsmarkt in april 2016

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

67,3% van de jarigen aan het werk

De arbeidsmarkt in januari 2017

De arbeidsmarkt in februari 2017

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

De arbeidsmarkt in augustus 2015

De arbeidsmarkt in maart 2017

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

De arbeidsmarkt in december 2014

De arbeidsmarkt in juli 2014

1. Wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden 3

De arbeidsmarkt in juni 2015

De arbeidsmarkt in maart 2015

De arbeidsmarkt in juni 2014

De arbeidsmarkt in mei 2017

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

De arbeidsmarkt in april 2015

De arbeidsmarkt in april 2017

De arbeidsmarkt in februari 2016

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2014

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

De arbeidsmarkt in september 2014

De arbeidsmarkt in augustus 2017

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

De arbeidsmarkt in mei 2015

De arbeidsmarkt in mei 2014

HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap (januari 2013)

De arbeidsmarkt in augustus 2014

De arbeidsmarkt in juni 2016

De arbeidsmarkt in februari 2015

DE ARBEIDSDEELNAME VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP

Wij ondersteunen, stimuleren en begeleiden het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid

RESULTATEN VAN 2 JAAR VOP GEKOPPELD AAN DE WERKLOOSHEIDSCIJFERS VAN PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP

HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap (update januari 2012)

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

Arbeidsgehandicapten in Nederland

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Ter voorbereiding van de platformtekst van 2 december 2003 werd een groeiscenario

DE ARBEIDSPARTICIPATIE VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP IN BELGIË

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2015

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Doelgroepen aan het werk? Een blik op de arbeidsmarktpositie van de doelgroepen uit het Vlaams Doelgroepenbeleid

a) Hoeveel van deze doelgroepmedewerkers verkregen een erkenning van bepaalde duur (2 jaar)?

Hoeveel werkzoekenden telt uw gemeente?

De arbeidsmarkt in oktober 2014

Arbeidsmarkt vijftigplussers

Arbeidsmarkt allochtonen

DE GEHARMONISEERDE WERKLOOSHEID IN RUIME ZIN

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

De arbeidsmarktintegratie van personen met een handicap in Europa. Barbara Vandeweghe IDEA Consult 12 december 2011

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Allochtoon en Gehandicapt in cijfers

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997.

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE

INHOUDSOPGAVE. Inhoudsopgave...1 Afkortingslijst...4 Lijst van tabellen...6 Lijst van schema s...7 Dankwoord...8 Vraagstelling...10 Inleiding...

MOBILITEIT TUSSEN WERK EN NIET-WERK Hoofdstuk 11

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Activering en opleiding van werklozen: actualisering van de resultaten (2 de semester 2013)

Tabel 4.1 geeft een overzicht van de verdeling van de deels werkloos, deels werkend (DWDW)-en naar leeftijdsniveau.

ONGELIJKHEID OP DE ARBEIDSMARKT Hoofdstuk 9

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

Transcriptie:

1 HANDICAP EN ARBEID Overzicht van de ontwikkelingen Erik Samoy Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Werk en Sociale Economie Update december 2006

2 Handicap en Arbeid 1 Inleiding 3 1. De arbeidsdeelname van mensen met een handicap 4 1.1 Omschrijving van het begrip arbeidshandicap 4 1.2. Gehandicapten in de bevolking op werkzame leeftijd 8 1.3. Focus op de arbeidsgehandicapten 20 2. Het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van mensen met een handicap 28 2.1 Regulerende sturing 30 2.2 Compenserende sturing 42 2.2.1 Revalidatie 42 2.2.2 Arbeidstrajectbegeleiding 43 2.2.3 Assessment in de verschillende stadia van een traject naar de arbeidsmarkt 53 2.2.4 Beroepsopleidingen 57 2.2.5 Loonkostensubsidies 62 2.2.6 Aanpassingen van de arbeidspost en arbeidsgereedschap 75 2.2.7. Terugbetaling reiskosten 77 2.3 Vervangende sturing 78 3. Besluit 84 2

3 Inleiding In dit document wordt actuele informatie bijeengebracht over de situatie van mensen met een handicap op de arbeidsmarkt (punt 1) en over het beleid dat in dit verband wordt gevoerd (punt 2). De laatste jaren zijn de resultaten van meerdere enquêtes beschikbaar gekomen die toelaten om een redelijk goed beeld te schetsen van het voorkomen van handicaps bij de bevolking op werkzame leeftijd en van hun deelname aan het arbeidsproces. De VDAB-statistieken over arbeidsgehandicapten leveren een actueel beeld op van de werkzoekende gehandicapten in Vlaanderen. Over werkende personen met een handicap hebben we maar partiële informatie. De bespreking van het arbeidsmarktbeleid is beperkt tot het actief beleid. Het passief beleid (in hoofdzaak uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheidsvergoedingen) wordt in deze nota slechts in de marge behandeld. Het actief beleid ten aanzien van arbeidsgehandicapten is vooral een Vlaamse aangelegenheid, met als objectief het wegwerken van de achterstand inzake arbeidsparticipatie, in het kader van een globale verhoging van de werkzaamheidgraad (cf. de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde). Op Federaal vlak is er de wet ter bestrijding van discriminatie die belangrijk kan worden. Ook Vlaanderen heeft een antidiscriminatie regeling, die aansluit bij het beleid van gelijke behandeling en waarderen van diversiteit. De traditionele maatregelen zoals revalidatie, assessment en screening, trajectbegeleiding en beroepsopleiding hebben heel wat ontwikkelingen doorgemaakt, evenals de loonkostensubsidieregelingen. En het sluitstuk van het beleid, de beschutte tewerkstelling blijft een belangrijke plaats innemen. In een kort besluit worden enkele grote lijnen aangegeven. In de bijlagen vindt de lezer een overzicht van de uitgaven voor de diverse vormen van bijstand van het Vlaams Fonds en het aantal personen die ermee bereikt werden, evenals enkele deelstudies. 3

4 1. De arbeidsdeelname van mensen met een handicap Er is de laatste jaren veel goede informatie over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap beschikbaar gekomen, maar toch blijven de gegevens soms moeilijk te interpreteren en te vergelijken. Dit heeft voor een deel te maken met problemen inzake de definitie van handicaps en de operationalisering ervan. 1.1 Omschrijving van het begrip arbeidshandicap Het begrip arbeidshandicap kan worden omschreven als : "elk langdurig en belangrijk probleem van deelname aan het arbeidsleven dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren." 1 Mensen met een arbeidshandicap zijn dus mensen met functiestoornissen (van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard) en/of beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten, voor wie er langdurige en belangrijke problemen zijn inzake deelname aan het arbeidsleven, die mede bepaald worden door persoonlijke en externe factoren. Deelname aan het arbeidsleven omvat het verwerven en behouden van een arbeidsplaats of er vooruitgang maken. Dit betekent dat de doelgroep arbeidsgehandicapten enkel het segment A uit het volgende schema omvat. 1 Deze omschrijving is gebaseerd op de definitie van handicap in het Decreet van 7 mei 2004 ter oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (Belgisch Staatsblad van 11-06-2004, pag 44016 e.v.) Art.2,2 : handicap : elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. Deze definitie verwijst naar het model dat aan de basis ligt van de ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie in 2002. De handicap is het resultaat, op het domein van maatschappelijke participatie (in casu arbeid) van het samenspel tussen functiestoornissen (bv. in de mobiliteit van de gewrichten), beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten (bv. het handhaven van een staande houding), persoonlijk factoren (bv. aanvaarding van de aandoening, compenserende persoonlijke vaardigheden) en externe factoren (de fysieke en sociale omgeving). De aanwezigheid van een mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke functiestoornis is een noodzakelijke voorwaarde opdat een handicapsituatie zou ontstaan, maar die handicapsituatie of anders gezegd, het participatieprobleem, is het resultaat van het samenspel van meerdere factoren.. 4

5 Functiestoornissen - activiteitsbeperkingen Geen Functiestoornissen - activiteitsbeperkingen Langdurig en belangrijk participatieprobleem inzake arbeid A C Geen langdurig en belangrijk participatieprobleem inzake arbeid B D Een theoretische definitie moet operationeel worden gemaakt opdat men zou weten welke personen eraan beantwoorden. Dit gebeurt op verschillende manieren. Een heel pak prestaties (gespecialiseerde beroepsopleiding - beschutte tewerkstelling - loonsubsidies - aanpassingen arbeidspost) worden tot op vandaag toegekend aan personen die ingeschreven zijn in het Vlaams Agentschap voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, op grond van 'nood aan bijstand op het domein van arbeidsintegratie'. De criteria hiervoor zijn vervat in de definitie van handicap van het Vlaams Agentschap en de procedure is eveneens vastgelegd in het decreet (beslissing van een Provinciale Evaluatiecommissie op basis van een door een externe dienst opgemaakt multidisciplinair verslag). Sinds april 2006 staat de VDAB in voor de uitvoering van de prestaties (voor sommige zoals loonkostensubsidies als actor voor andere zoals gespecialiseerde opleidingen als regisseur) maar de toegang blijft afhangen van een 'erkenning' op basis van de criteria en de procedure van het Vlaams Agentschap. Deze operationalisering van 'arbeidsgehandicapten' blijft dus belangrijk ook al zou de procedure kunnen wijzigen. Iemand kan echter ook op grond van andere criteria en/of procedures tot de groep arbeidsgehandicapten worden gerekend. De statistieken tonen aan dat veel mensen die tijdens hun schoolloopbaan naar het buitengewoon onderwijs werden verwezen (officieel gebeurt dit op basis van 'types handicap') een moeilijke intrede maken op de arbeidsmarkt en het ook nadien moeilijk blijven hebben. Voor bepaalde maatregelen kan men dus een Buitengewoon-Onderwijs verleden (op secundair niveau : BuSO) aannemen als operationalisering van het begrip arbeidsgehandicapten. 5

6 Een aantal werkzoekenden staan bij de VDAB aangemerkt als 'gedeeltelijk' of 'zeer beperkt' geschikt voor de arbeidsmarkt, op basis van medische antecedenten en bevindingen bij de plaatsing door de arbeidsbemiddelaars-trajectbegeleiders. Niet alle redenen om iemand als zodanig aan te merken zijn evident terug te voeren op gezondheidsproblemen of handicaps, maar een groot deel zijn dit wel en dan gaat het om arbeidsgehandicapten. In het geval iemand geïdentificeerd wordt als arbeidsgehandicapte op basis van een inschrijving in het Vlaams Agentschap, een BuSO schoolverleden of gedeeltelijk / zeer beperkt geschikt, is er een toetsing geweest van beide criteria om tot arbeidsgehandicapten gerekend te mogen worden (functiestoornissenactiviteitsbeperkingen én langdurige en belangrijke participatieproblemen inzake arbeid) door daartoe bevoegde Vlaamse instanties (Vlaams Agentschap - Centra voor Leerlingenbegeleiding / BuSO-School - VDAB). Er zijn nog andere officiële instanties die 'toetsen' op handicap en op 'arbeidsongeschiktheid'. Dit is het geval in de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de arbeidsongevallenverzekering, de beroepsziekteverzekering en het stelsel van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten. Ook deze toetsingen kunnen gezien worden als 'evidentie' voor het bestaan van een arbeidshandicap. Tenslotte zijn er 'zelfdefinities' zoals in de Gezondheidsenquête, de Socioeconomische enquête en de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS. In deze enquêtes kunnen mensen aangeven dat ze gezondheidsproblemen hebben en daardoor moeilijkheden ervaren, zij het in hun dagelijks leven, zij het inzake arbeid (dit laatste expliciet in de EAK, onrechtstreeks in de andere enquêtes). De vragen die in de enquêtes worden gesteld kunnen, voor bepaalde doeleinden zoals het toetsen of evenredige participatie wordt bereikt, aanvaard worden als een operationalisering van het begrip arbeidshandicap. Er kan dus wel één theoretische definitie van arbeidshandicap worden gegeven, maar er zijn meerdere mogelijkheden tot operationalisering die alle, naargelang de context waarin ze gehanteerd worden en het doel dat men beoogt, als legitiem kunnen worden aanvaard. Wil de overheid maatregelen nemen ten voordele van arbeidsgehandicapten dan moet ze die mensen kunnen identificeren en het aantal personen in kaart krijgen. Om dit identificatieproces te beschrijven gaan we in twee stappen tewerk. Eerst proberen we te bepalen hoeveel mensen op werkzame leeftijd beperkingen 6

7 ervaren als gevolg van gezondheidsproblemen (die beperkingen hoeven zich niet noodzakelijk voor te doen op het domein van arbeid) en we gaan na welke hun situatie is op de arbeidsmarkt (punt 1.2). Binnen die groep 'gehandicapten' gaan we daarna op zoek naar deelgroepen van werkzoekenden en werkenden die duidelijk tot de groep 'arbeidsgehandicapten' behoren (punt 1.3). 7

8 1.2. Gehandicapten in de bevolking op werkzame leeftijd De op het eerste zicht eenvoudige vraag 'Hoeveel mensen met een handicap zijn er' blijkt niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Er bestaat immers niet één register waarin alle 'gehandicapten' ingeschreven zijn. Voor algemene cijfers moeten we dan ook een beroep doen op enquêtegegevens. We presenteren hierna de resultaten van verschillende enquêtes die soms gehouden werden bij de volledige bevolking (=alle leeftijden) en soms bij een deel ervan. Gezien de thematiek van deze nota - arbeid - geven we enkel resultaten voor wat de 'werkzame bevolking' wordt genoemd. Sinds het begin van de jaren negentig wordt een panel van huishoudens jaarlijks bevraagd in de 'Panel Studie Belgische Huishoudens' (PSBH). In 2002 is deze enquête stopgezet. We maken gebruik van de gegevens voor de jaren 1998 en 2000. Aangezien er in de vragenlijst een vraag is opgenomen over handicaps - chronische ziektes, kan de PSBH ons wat leren over het voorkomen van handicaps. Er zijn ook al drie Gezondheidsenquêtes gehouden (in 1997, 2001 en 2004) die eveneens vragen over handicaps en chronische ziektes bevatten. Daarnaast is er de jaarlijkse survey in opdracht van de Vlaamse Regering (APSsurvey) die vanaf 2002 vragen over handicaps en chronische ziektes bevat en er is de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, waar in 2002 ook dergelijke vragen zijn gesteld (zie Samoy 2001; Samoy 2003a; Samoy 2003b; Samoy 2004, Devisch & Samoy 2003). In 2002 werd gestart met de 'European Social Survey' (ESS), die eveneens een vraag over handicaps bevat. De meest omvangrijke enquête waaruit we gegevens kunnen putten is de Socio-economische enquête uit 2001 (SEE2001, zie Samoy 2005). Om de resultaten van enquêtes juist te interpreteren is het van belang om de vraagformulering te kennen. We zetten de diverse vragen in de enquêtes op een rij. 8

9 PSBH-1998 en PSBH-2000 Hebt U een chronisch gezondheidsprobleem (fysisch of psychisch), een ziekte of een handicap? Ja - Neen. Wordt U erdoor gehinderd in uw dagelijkse activiteiten? Ja, ernstig - Ja, enigermate - Neen. Gezondheidsenquête 1997, 2001 en 2004 Heeft U last van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Ja - Neen. Is U vanwege deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden Is U als gevolg van deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) bedlegerig? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. SEE2001 Hebt u last van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Ja - Nee. Indien JA, bent u door deze ziekten, aandoeningen of handicaps belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. Indien JA, bent u bedlegerig vanwege deze ziekten, aandoeningen of handicaps? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. APS-survey 2002 en volgende Heeft U last van één of meerdere langdurige ziekte(n), langdurige aandoening(en) of handicap(s)? Ja - Neen. Is U vanwege deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) voortdurend, af en toe of zelden of niet belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend - Af en Toe -Zelden of Niet. EAK 2002 Hebt u een handicap of lijdt u aan een langdurig gezondheidsprobleem? Ja - Neen. ESS 2002 Wordt u op de een of andere manier in uw dagelijkse activiteiten beperkt (gehinderd in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten) door een langdurige ziekte of door een handicap, of door een lichamelijke of geestelijke aandoening? Ja, erg - Ja, in zekere mate - Nee. De vraagformulering in de verschillende enquêtes is weliswaar niet identiek maar toch voldoende gelijklopend om onderlinge vergelijking van de resultaten toe te laten. In alle enquêtes wordt zowel gepeild naar het voorkomen van handicaps als van langdurige gezondheidsaandoeningen. Het onderscheid tussen beide kan niet worden gemaakt aangezien de twee termen in dezelfde vraag voorkomen. De notie 'langdurigheid' zit in het begrip handicap zelf vervat, en voor de ziektes wordt er steeds gevraagd naar langdurige of chronische ziektes (of aandoeningen of gezondheidsproblemen). Kortstondige ziektes of ziektes waarvan de 9

10 respondent verwacht dat ze niet lang zullen duren zouden dus niet vermeld mogen worden. Door de vraagformulering is een breed net uitgeworpen maar in alle enquêtes is het mogelijk om de 'vangst' te reduceren door vervolgvragen waarin gepeild wordt naar de mate waarin ziektes en handicaps gevolgen hebben op het leven. In de PSBH, de Gezondheidsenquête en de APS-survey is gevraagd of er hinder is of belemmeringen in het dagelijkse leven en in de gezondheidsenquêtes en de SEE2001 kan men ook nog de bedlegerigheid in aanmerking nemen. In de EAK kan men op basis van meerdere vragen (die hierboven niet vermeld zijn) nagaan of er beperkingen zijn inzake de deelname aan het arbeidsleven. De vervolgvragen laten dus toe om binnen de groep personen die verklaren dat ze een handicap of een langdurige ziekte hebben, een deelgroep te onderscheiden met personen die er ook last van hebben, in het dagelijkse leven of in hun arbeidsleven. In de ESS zit de vraag naar het voorkomen van handicaps, ziekten of aandoeningen en de beperkingen in één vraag vervat. Wanneer we het hebben over 'arbeidsgehandicapten' dan is vereist dat de gezondheidsbeperkingen samengaan met beperkingen in het functioneren in de arbeidswereld. Enkel in de EAK is dit goed direct meten. Maar alle andere enquêtes laten wel toe om na te gaan of handicaps en langdurige gezondheidsproblemen voorkomen en welke de invloed is op het dagelijks functioneren. We geven hieronder de cijfers en duiden tevens aan wie beperkingen in het dagelijks leven ondervindt of in de arbeidswereld (enkel EAK). Tabel 1 : Resultaten van diverse enquêtes (gegevens voor het Vlaams Gewest) Enquête leeftijd % met handicap of % met beperkingen langdurige ziekte PSBH-1998 16-64 17.8 14.0 PSBH-2000 16-64 14.0 10.3 Gezondheidsenquête 1997 16-64 22.6 14.7 Gezondheidsenquête 2001 15-64 21.0 13.0 Gezondheidsenquête 2004 15-64 19.0 12.2 SEE2001 15-64 16.0 12.3 APS-survey 2002 18-64 16.6 12.3 EAK - 2002 15-64 16.2 12.7 ESS -2002 15-64 - 14.0 10

11 Tabel 2 : Werkzaamheidsgraad van mensen met beperkingen (Vlaams Gewest) survey totale allen met lichte ernstige populatie beperkingen beperkingen beperkingen EAK-2002 63.5 45.7 PSBH-1998 63.8 44.8 50.8 25.5 PSBH-2000 64.7 46.2 54.3 27.5 SEE2001 64.9 39.6 48.0 24.8 Er is nogal wat variatie in de vastgestelde percentages, maar zo verwonderlijk is dat niet. Het gaat tenslotte om diverse soorten surveys, bij andere populaties en in verschillende jaren. De omvangrijkste enquête, de SEE2001 met 3 475 000 respondenten tussen 15 en 64 jaar, levert de meest betrouwbare cijfers op (16% - 12.3%). De PSBH, de Gezondheidsenquête, de APS-survey en de SEE2001 laten toe na te gaan hoe het gesteld is met de arbeidsdeelname van mensen die door hun handicap of een langdurig gezondheidsprobleem beperkingen in hun dagelijks leven ervaren. Bovendien kan er, zij het niet steeds op dezelfde manier, rekening worden gehouden met de ernst van de beperkingen. De volgende tabel vat de bevindingen samen. Ter vergelijking nemen we ook de resultaten op van de EAK- 2002, maar hiervoor kan het onderscheid naar ernst van de beperkingen niet op dezelfde manier worden gemaakt. Gezondheidsurvey 1997 Gezondheidsurvey 2001 Gezondheidsurvey 2004 70.9 40.8 49.5 29.9 71.8 49.5 62.7 34.7 73.2 48.8 59.7 36.4 APS-2002 68.1 49.7 59.3 37.5 ESS - 2002 67.7 47.9 52.2 28.0 Gemiddeld, over alle surveys heen, is de werkzaamheidsgraad van mensen met beperkingen (handicaps - langdurige ziekten) 22% lager dan in de totale bevolking op werkzame leeftijd. Bij lichte beperkingen is dit verschil gemiddeld maar 14% maar bij ernstige beperkingen is het verschil gemiddeld bijna 40%. 11

12 We werken een en ander meer in detail uit op basis van de Socio-Economische enquête 2001, omdat deze veruit de omvangrijkste enquête is die ooit gehouden werd (zie Samoy, 2005). In de bevolking op arbeidsleeftijd geeft 16% van de respondenten aan last te hebben van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, 12.3% geeft aan dat ze daardoor voortdurend of 'af en toe' belemmerd te worden in hun dagelijkse bezigheden. 2. Op grond van de intensiteit van de belemmering (voortdurend - af en toe) kan een opdeling worden gemaakt tussen mensen met zware functiebeperkingen (4.5% of ongeveer 175 000 personen) of lichte (7.8% of ongeveer 300 000 personen). Zij die aangeven dat ze 'niet of zelden' belemmerd zijn of op de vraag naar de ernst van de belemmering geen antwoord gaven (samen 3.7%) beschouwen we in het vervolg van de analyse niet als mensen met functiebeperkingen. In absolute cijfers staat de 12.3% voor ongeveer 475 000 mensen met functiebeperkingen (Vlaanderen - 15-64 jaar). Door de vraagformulering zijn twee groepen samen genomen die ook onderscheiden kunnen worden, hoewel dit niet eenvoudig is. Enerzijds zijn er de mensen met langdurige ziekten of aandoeningen, anderzijds mensen met een handicap. Als men de vraag in twee delen zou opsplitsen dan zouden mensen met bv. een mobiliteitshandicap ook nog wel kunnen aangeven dat ze een ziekte of aandoening hebben, maar dit is niet vanzelfsprekend (bv. wanneer de oorzaak van hun handicap een ongeval is, en ze voor de rest niet 'ziek' zijn). Op basis van de vraag naar de algemene gezondheidstoestand kan er wel een opdeling worden gemaakt. Bij de mensen met functiebeperkingen zijn er 24% die hun algemene gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht omschrijven, drie vierde (76%) zegt dat hun gezondheidstoestand redelijk tot zeer goed is. Deze laatste groep zouden we in enge zin als 'gehandicapt' kunnen omschrijven, de anderen zijn dan ofwel chronisch zieken of mensen met een handicap (in enge zin) die ook acuut of chronisch ziek zijn. Ter vergelijking, in de groep zonder functiebeperkingen 2 De berekeningen zijn niet op de totale enquête gebeurd maar op een steekproef die 10% van de huishoudens omvat. Onze analyses hebben betrekking op de personen in die huishoudens. Cijfers over het geheel van de socio-economische enquête laten toe de representativiteit te toetsen op het punt van 'voorkomen van functiebeperkingen'. In de hele populatie geeft eveneens 16% aan dat ze last hebben van en 12.3% wordt 'voortdurend of 'af en toe' belemmerd. De non-respons op die vraag bedroeg in Vlaanderen slechts 6.3% (15-64 jaar). De absolute cijfers in de tekst zijn vrijwel allemaal veralgemeningen op basis van de 10% steekproef (N uit de steekproef x 10). Ze zijn dus niet exact en bovendien afgerond omdat we enkel een grootte-orde willen aangeven. 12

13 omschrijft slechts 0.3% zijn gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht. Aangezien we geen sluitend onderscheid kunnen maken zal de analyse steeds betrekking hebben op de volledige groep. De werkzaamheidsgraad Het aantal werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd bedraagt 64.1%. 'Werkend' zijn diegenen die in de enquête gezegd hebben dat ze een job hebben (met eender welk statuut, leerjongen/leermeisje inbegrepen, zelfs al wordt de betrekking tijdelijk niet uitgeoefend wegens ziekte, verlof, loopbaanonderbreking, tijdelijke werkloosheid, enz.). Tabel 3: De bevolking op arbeidsleeftijd (15-64) naar statuut en functiebeperkingen (VL- SEE2001) Statuut Met functiebeperkingen (FB) Zonder FB Zwaar Licht Totaal Student 2.7 3.7 3.3 11.7 Werkend 24.8 48.0 39.6 68.4 Werkzoekend 5.4 6.5 6.1 4.1 Inactief 67.1 41.8 51.0 15.8 Totaal % 100 100 100 100 Totaal (N)* 175 000 300 000 475 000 3 400 000 * De totalen zijn afgerond op de duizendtallen. Het zijn schattingen waarbij ervan uitgegaan wordt dat het voorkomen van functiebeperkingen bij de non-respons gelijk is aan het voorkomen bij de respons. Uit een analyse van de non-respons, die in de steekproef 7.2% bedraagt bij de bevolking op arbeidsleeftijd, blijkt dat er in vergelijking met de respons 5% meer vrouwen zijn, 10% meer 50- plussers en 15% meer met een lage opleiding. Op basis daarvan verwachten we bij de non-respons meer personen met een functiebeperking dan bij de respons. Onze hypothese van geen verschil is een conservatieve schatting. De werkzaamheidsgraad bij mensen met functiebeperkingen (ongeacht de intensiteit) ligt bijna 30% lager dan bij mensen zonder functiebeperkingen. Bij mensen met lichte beperkingen is dit verschil slechts 20%, maar bij mensen met zware beperkingen loopt het op tot 44%. In die laatste groep is slechts één persoon op de vier aan het werk. De tegenhanger van de lage werkzaamheidsgraad bij mensen met functiebeperkingen is de hoge graad van inactiviteit. Bij de gehele groep met functiebeperkingen is de helft niet actief en in het geval van zware beperkingen is zelfs twee derde inactief. Het percentage werkzoekenden is maar iets hoger bij mensen met functiebeperkingen dan bij mensen zonder, maar het percentage dat (nog) studeert is wel een heel stuk lager. Dit laatste is ongetwijfeld vooral een gevolg van de verschillende leeftijdsverdeling tussen beide groepen 13

14 (zie verder). Het verschillend patroon in de verdeling over de statuten op verschillende leeftijden blijkt duidelijk uit de twee volgende grafieken : de eerste voor mensen met functiebeperkingen, de tweede voor de hele bevolking op arbeidsleeftijd. Het onderste vlak in de grafiek zijn de studerenden, daarbovenop komen de werkenden, nog eens daarop een smalle strook werkzoekenden en tenslotte wordt het kader opgevuld met de inactieven. Op elke leeftijd is de som van de percentages voor elk van de vier statuten gelijk aan 100%. Grafiek 1 : Personen met functiebeperkingen naar statuut 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 Grafiek 2 : De bevolking op arbeidsleeftijd naar statuut 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 14

15 De situatie kan ook als volgt worden beschreven : Grafiek 4 brengt dit in beeld Werk en Handicap (SEE2001) 100% 90% 80% 70% 60% Werkend-geh Tabel 4 :Tewerkstelling van personen met een handicap naar leeftijd (SEE2001, Vlaanderen) Leeftijd Werkende nietgehandicapten Werkende Niet-werkende Niet-werkende Tot. gehandicapten gehandicapten niet gehandicapten 20-24 56.8 2.5 2.4 38.3 100 25-29 85.5 3.9 1.9 8.7 100 30-34 85.1 4.7 2.4 7.8 100 35-39 82.2 5.2 3.3 9.3 100 40-44 78.3 6.6 4.7 10.4 100 45-49 71.5 7.8 7.5 13.3 100 50-54 58.5 7.8 11.6 22.1 100 55-59 34.8 5.4 17.7 42.2 100 60-64 8.7 1.4 23.9 66.0 100 Tot. (15-64) 60.1 4.8 7.3 27.8 100 Niet-werkend-Nietgeh 50% 40% Werkend-Niet-geh Niet-werkend-geh 30% 20% 10% 0% 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 De grafiek toont hoe de middenste zone waarin zich alle personen met een handicap bevinden - breder wordt op hogere leeftijden. De afstand tussen de twee lijnen die de ruimte begrenzen is slechts 5% à 6% op de leeftijd tussen 20 en 30 jaar, maar ze bereikt meer dan 20% op 55 jaar en meer. Dit illustreert het bekende gegeven dat er op hogere leeftijden meer personen met een handicap zijn. Wat ons hier bijzonder aanbelangt is de positie van de middenste lijn die de werkenden 15

16 van de niet-werkenden scheidt. Die lijn loopt min of meer in het midden van de 'gehandicapten'-zone tot op de leeftijd van 50 jaar maar buigt dan sterk naar beneden. Vanaf de leeftijd van 50 jaar zijn er dus veel meer mensen met een handicap, maar er zijn er nog maar heel weinig aan het werk. Deze trend is niet beperkt tot mensen met een handicap want ook het aantal werkenden in de globale bevolking van boven de vijftig neemt sterk af. In het algemeen hangt de werkzaamheidsgraad samen met meerdere factoren, waaronder sekse leeftijd en opleidingsniveau. Dit blijkt uit de volgende cijfers voor de volledige bevolking op arbeidsleeftijd in de steekproef (situatie in 2001). De werkzaamheidsgraad bij mannen is 72.1%, bij vrouwen 55.9%. Bij 20-49 jarigen is de werkzaamheidsgraad dubbel zo hoog als die bij 50-64 jaringen (81.9% versus 40.6%). De werkzaamheidsgraad bij laaggeschoolden (hoogstens lager secundair) is veel geringer dan bij hoger geschoolden (47.7% versus 75.9%). Maar die factoren staan ook in relatie tot het voorkomen van functiebeperkingen. Bij de mannen heeft 12.0% functiebeperkingen, bij de vrouwen is dit 12.6%. Bij de 20-49 jarigen heeft 9.2% functiebeperkingen, bij de 50-64 jarigen is dit 22.4%. Bij mensen met een laag opleidingsniveau (hoogstens lager secundair) zijn er vrijwel dubbel zoveel mensen met functiebeperkingen als bij mensen met een hoger opleidingsniveau (17.5% versus 8.4%) Omdat sekse, leeftijd en opleidingsniveau ook nog eens onderling in relatie staan betrekken we ze allemaal, samen met de functiebeperkingen, in de analyse van de werkzaamheidsgraad. We beperken de analyse tot de groep 20-64 jarigen, omdat de overgrote meerderheid tussen 15 en 20 jaar nog studeert (90%). 16

17 Tabel 5 : Werkzaamheidsgraad naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau (laag = hoogstens lager secundair) en het voorkomen van functiebeperkingen (VL SEE2001). Man Vrouw 20-49 50-64 20-49 50-64 laag hoog laag hoog laag hoog Laag hoog Zonder FB (1) 93.4 90.6 52.8 71.1 67.6 81.5 23.5 45.1 Met FB (2) 62.7 75.8 25.3 44.1 35.7 60.2 11.8 26.6 (1) - (2) 30.7 14.8 27.5 27.0 31.9 21.3 11.7 18.5 Zware FB (3) 41.5 53.6 16.1 31.7 21.8 41.9 7.8 18.1 (1) - (3) 51.9 37.0 36.7 39.4 45.8 39.6 15.7 27.0 Binnen elk van de gecombineerde categorieën op basis van sekse, leeftijd en opleidingsniveau is de werkzaamheidsgraad van mensen met functiebeperkingen lager dan die van mensen zonder. De grootte van het verschil varieert van 11.7% tot 31.9%, naargelang de categorie. De werkzaamheidsgraad van mensen met zware functiebeperkingen ligt nog een heel stuk lager, waardoor het verschil met de mensen zonder functiebeperkingen nog groter wordt. Zo is in de groep vrouwen boven de 50 jaar met een lage opleiding en met zware functiebeperkingen minder dan één op de tien aan het werk, tegenover nog bijna één op de vier in de groep zonder functiebeperkingen. Het gaat dan weliswaar niet meer om grote absolute aantallen maar in die groep vrouwen boven de 50 jaar met een laag opleidingsniveau én zware functiebeperkingen zijn er totaal toch nog een 20 000-tal personen, waarvan er dus minder dan 2 000 aan het werk zijn. Aangezien verschillende factoren de werkzaamheidsgraad beïnvloeden is het de vraag of handicaps en gezondheidsproblemen nog wel een onafhankelijk effect hebben, eens men al die andere factoren in rekening heeft gebracht. De voorgaande tabel toont dit eigenlijk wel al aan, maar het is op basis van die analyse niet mogelijk om het belang van de verschillende factoren onderling te vergelijken. Dit kan wel op basis van een logistische regressie waarin de kenmerken leeftijd, sekse, opleidingsniveau en het hebben van functiebeperkingen ingevoerd zijn, met het al dan niet werkzaam zijn als afhankelijke variabele. We geven de resultaten voor de socio-economische enquête 2001 (Vlaanderen) en ter vergelijking ook die van drie andere enquêtes, met resultaten voor heel België (de Panel Studie Belgische Huishoudens -Wave 2000; de Gezondheidsenquête 2001 en de Enquête naar de Arbeidskrachten 2002) In drie van de vier enquêtes is de variabele 'beperkingen' geconstrueerd op basis van vrijwel identiek geformuleerde vragen, in de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) is enkel gevraagd naar het 17

18 voorkomen van handicaps of langdurige gezondheidsproblemen, zonder rekening te houden met de weerslag op de dagelijkse bezigheden. Tabel 6 : Geschatte parameters voor de logit op het werkzaam zijn. Socio-Econ. Vlaanderen 2001 PSBH-België 2000 Gezondheidsenquête België 2001 EAK België 2002 20-64 jaar 20-64 jaar 20-64 jaar 25-64 jaar Leeftijd 0=20-49 1=50-64 Geslacht M=0 V=1 Opleiding 0=laag 1=hoog Beperkingen geen = referentie = 0 Exp(B) Exp(B) Exp(B) Exp(B) 0.1763 0.2372 0.1376 0.2114* 0.3337 0.3183 0.2575 0.3169 1.8899 2.3516 2.6867 3.1065 0.3365 Zwaar - Ernstig of Ernstig +Matig = 1 0.1461 0.1369 0.2107 Matig = 1 0.3391 Licht of Enigermate = 1 0.4464 0.2495 0.6648 Nagelkerke 0.31 0.26 0.36 0.34 Alle effecten zijn significant (p<0.01) *leeftijd : 0 = 25-49 / 1 = 50-64 De functiebeperkingen vormen een autonome factor die de kans op het hebben van werk bepaalt ook nadat de effecten van leeftijd, geslacht en opleiding in rekening zijn gebracht. In het model hebben de variabelen leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en functiebeperkingen alle vier een significante invloed op de (logaritme van) de kansverhouding werkzaam - niet werkzaam, maar ze wegen niet allemaal even zwaar. De waarden van de Exp(B) geven aan wat de kans is om te werken versus niet te werken. Zo is in de Socio-economische enquête 2001 de kans om te werken versus niet te werken veel kleiner (0.14) voor iemand met zware beperkingen dan voor iemand zonder beperkingen, indien de andere variabelen constant zijn gehouden. Op basis van de Exp(B) kunnen we stellen dat 'zware' beperkingen de sterkste invloed hebben, gevolgd door leeftijd, geslacht, lichte beperkingen en opleidingsniveau. Als we geen onderscheid maken naar het niveau van beperkingen (en ze dus allemaal bijeen nemen - cijfers niet in de tabel) 18

19 dan komt die factor beperkingen (met 0.3083) op de tweede plaats na de leeftijd (0.1776) maar vóór de sekse (0.3380) en het opleidingsniveau (0.5232 ). In de PSBH 2000 vinden we eveneens een sterke invloed van zware beperkingen, maar lichte beperkingen hebben er ook een grote invloed. In de gezondheidsenquête 2001 blijkt de invloed van de beperkingen kleiner te zijn, hoewel de zware beperkingen nog wel op de tweede plaats komen. In de EAK komen de beperkingen pas op de vierde plaats, maar er is geen onderscheid gemaakt naar ernst en bovendien is de vraagformulering er ook verschillend van die in de drie andere enquêtes. Ter afsluiting volgen de resultaten van de eerste "European Social Survey" (2002). Tabel 7 : Aandeel mensen die in hun dagelijkse activiteiten beperkt worden door een langdurige ziekte, een handicap of een lichamelijke of geestelijke aandoening, in diverse Europese landen en de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar / 2002). % met Werkzaamheidsgraad beperkingen 15-64 jaar Allen 15-64jaar met verschil (1)-(2) (1) beperkingen (2) Italië 8.0 58.3 42.0 16.3 Portugal 8.4 64.3 43.1 21.2 Spanje 9.2 56.0 34.7 21.3 Ierland 11.8 63.2 45.8 17.4 Luxemburg 13.5 58.6 45.7 12.9 Griekenland 13.8 55.5 39.5 16.0 België 15.5 63.2 49.6 13.6 Oostenrijk 16.9 67.6 54.4 13.2 Verenigd Koninkrijk 18.3 70.7 47.0 23.7 Duitsland 20.6 64.8 54.7 10.1 Denemarken 21.4 76.8 59.4 17.4 Nederland 22.1 71.4 54.8 16.6 Finland 22.7 65.5 55.1 10.4 Zweden 23.4 74.9 65.4 9.5 De percentages van voorkomen van beperkingen lopen zo sterk uiteen (8% tot 23.4%) dat men zich afvraagt of het wel over dezelfde "soorten" mensen gaat. Ook in de Europese EAK stelt men dezelfde variatie vast (Samoy, Tielens, 2004). De werkzaamheidsgraden van mensen met beperkingen zijn hoger in die landen waar er meer mensen zeggen dat ze beperkingen ervaren. Van belang is vooral de achterstand in werkzaamheid die varieert van 9.5% tot 23.7%. In vrijwel alle opzichten neemt België een middenpositie in tussen de landen. 19

20 1.3. Focus op de arbeidsgehandicapten Na de algemene verkenning van de positie van mensen met een handicap of met langdurige gezondheidsproblemen proberen we de arbeidsmarktsituatie nog beter in kaart te krijgen. Het komt erop aan in de groep mensen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen die personen te identificeren die belangrijke en langdurige beperkingen ondervinden in de deelname aan het arbeidsleven. Dit kan erin bestaan dat men geen werk vindt of heel moeilijk, niet in staat is om te werken of als men wel werk heeft toch beperkingen ondervindt. Enkel in de Enquête naar de Arbeidskrachten worden daarover expliciete vragen gesteld. Het aantal mensen die in de EAK-2002 zeggen dat ze lijden aan een handicap of een langdurig gezondheidsprobleem bedraagt 16.2% of ongeveer 640 000 personen (Vlaams Gewest). In de enquête worden daarna nog meerdere vragen gesteld, onderscheiden voor werkenden en niet-werkenden over de problemen die ze ervaren in hun arbeidssituatie of in hun zoektocht naar werk. Arbeidsgehandicapten zijn de niet-werkenden die stellen dat hun handicap of gezondheidsprobleem eender welke beroepsactiviteit onmogelijk maakt, die beperkingen signaleren in het soort werk dat ze zouden kunnen doen, in de hoeveelheid werk en/of in de verplaatsingen naar een eventuele arbeidsplaats én de werkenden die stellen dat hun handicap of gezondheidsprobleem beperkingen met zich brengen op dezelfde domeinen (aard van het werk - hoeveelheid werk - verplaatsing naar de arbeidsplaats). Wanneer we deze condities stellen dan zijn er in de EAK-Vlaams Gewest 12.4% arbeidsgehandicapten (in absolute cijfers zijn dit ongeveer 500 000 personen). De werkzaamheidsgraad van die EAKarbeidsgehandicapten bedraagt 37.4% tegenover 63.5% voor de globale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen (cijfers tweede kwartaal 2002). We gaan na of we dit half miljoen zelf-verklaarde personen met handicaps of gezondheidsproblemen ook op een andere manier kunnen identificeren. Daarom delen we de groep eerst op in de werkenden en de niet-werkenden. Afgerond zijn er 200 000 werkenden en 300 000 niet werkenden. Een deel van de 300 000 niet-werkenden treffen we aan in de vergoedingstelsels op basis van arbeidsongeschiktheid. Op de eerste plaats zijn er in het Vlaamse Gewest ongeveer 100 000 mensen die een invaliditeitsuitkering krijgen (ZIV). Voorts zijn er een 30 000-tal mensen met een inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten (het overgrote deel niet werkenden). Het precieze aantal mensen bepalen die leven van een uitkering op basis van een 20

21 arbeidsongeval of een beroepsziekte (en niet meer werken) is niet mogelijk, maar met een ruime schatting komen we uit op 50 000 personen. Als we daar dan nog de bijna 30 000 niet werkende werkzoekende arbeidsgehandicapten op de VDAB bijtellen (zie verder), bedraagt het totaal zowat 200 000. Er zijn dan nog 100 000 personen die wel aangeven in de EAK dat ze een handicap of een ziekte hebben én niet werkend zijn, maar die we niet in uitkeringstelsels op basis van arbeidsongeschiktheid of op de werkloosheid kunnen terugvinden. Een deel ontvangt misschien leefgeld, maar het grootste deel van de 100 000 is wellicht huisvrouw of huisman, zonder uitkering. Er zijn ook 200 000 werkenden met langdurige gezondheidsproblemen of een handicap. We kennen daar maar een heel kleine fractie van, namelijk zij die in een beschutte of sociale werkplaats werken of op de reguliere arbeidsmarkt met een loonkostensubsidie en/of een arbeidspostaanpassing. Samen gaat het om ongeveer 20 000 mensen. De anderen blijven buiten blikveld van het categoriale gehandicaptenbeleid. In het volgende punt gaan we wat dieper in op enkele deelgroepen. 1.3.1 Werkzoekende arbeidsgehandicapten A. De eerste groep arbeidsgehandicapten definiëren we als diegenen die behoren tot één of meerdere van de volgende categorieën bij de VDAB ingeschreven werkzoekenden : 1. Geregistreerd staan bij de VDAB als persoon die een aanvraag heeft gedaan bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap die positief beoordeeld is geworden, wat inhoudt dat betrokkene op een of andere vorm van bijstand inzake arbeid van dat Fonds een beroep kon doen (=met VFerkenning voor bijstand inzake arbeid). 2. Door de RAV en/of de VDAB ondergebracht zijn in de categorieën gedeeltelijk of zeer beperkt geschikt. De volgende opdeling was tot voor kort van toepassing (en langdurig werkzoekenden zijn nog onder deze categorieën geklasseerd). De werkzoekenden met normale geschiktheid zijn de voor de arbeidsmarkt beschikbare werkzoekenden die geschikt zijn om het beroep uit te oefenen waarin zij ingeschreven zijn; zij moeten bijgevolg over de beroepsvaardigheid en het rendement beschikken, die normaal van een werknemer van hun leeftijd in hetzelfde beroep geëist wordt. 21

22 Beschikken over een gedeeltelijke geschiktheid, de werkzoekenden voor wie de lichamelijke geschiktheid iets onder de geschiktheid ligt die in het beroep gewoonlijk verlangd wordt of voor wie karakteriele of morele factoren een ernstige handicap vormen voor hun wederinschakeling in het normale productieproces (ongeacht of het in het oorspronkelijk beroep is of in welke andere betrekking dan ook) en ook lichamelijk gehandicapten wier wedertewerkstelling afhankelijk is van een beroepsherscholing of een revalidatie. Werkzoekenden met een zeer beperkte geschiktheid zijn de lichamelijk of geestelijk gehandicapten die voor een beroepsherscholing en/of revalidatie niet in aanmerking komen, zodat zij slechts zeer moeilijk opnieuw in het normale productieproces kunnen ingeschakeld worden. De categorieën die recent door de VDAB in gebruik zijn genomen luiden : gedeeltelijke geschiktheid : - Het niet kunnen uitvoeren van bepaalde functies of functietaken omwille van medische en/of psychische beperkingen (attestering van arbeidsongeschiktheid minder dan 33%) OF - Werkzoekenden met een Vlaams Fonds inschrijving, bijstandsveld W3 (normaal economisch circuit) zeer beperkte geschiktheid : - Werkzoekenden die om medische en/of psychische redenen niet tewerkgesteld kunnen worden in het normale economisch circuit en toegeleid moeten worden naar een beschermde tewerkstelling (attestering van arbeidsongeschiktheid vanaf 33% tot 66%) - de gegevens van de RVA komen automatisch op de dossiers van de werkzoekenden; OF - Werkzoekenden met een Vlaams Fonds inschrijving, bijstandsveld W2 (beschutte tewerkstelling) 3. Als hoogste onderwijsniveau Buitengewoon Secundair Onderwijs (BuSO) hebben. Deze vorm van onderwijs is bedoeld voor personen met een handicap van diverse types. Het overgrote deel van deze personen hebben in het buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3 gevolgd en behoren tot de groep licht mentaal gehandicapten. Tabel 8 toont de evolutie van het aantal arbeidsgehandicapten in Vlaanderen. 22

23 Tabel 8 : Niet-werkende werkzoekende arbeidsgehandicapten in Vlaanderen (VDAB) Juni 2001 Juni 2002 Juni 2003 Juni 2004 Juni 2005 Juni 2006 Met Vlaams Fonds erk. 3 083 3 555 4 008 4 487 5 110 6 048 BuSO afgestudeerden 4 783 5 530 6 605 7 079 7 313 7 351 Gedeeltelijk geschikt 9 714 10 518 13 127 15 014 18 968 20 303 Zeer beperkt geschikt 3 210 3 216 3 354 3 328 4 054 3 791 Gedeeltelijk + zeer beperkt geschikt Totaal arbeidsgehandicapten* Andere werkzoekenden.* 12 924 13 734 16 481 18 342 23 022 24 094 17 140 18 549 21 400 23 612 28 256 28 995 144 861 159 028 182 914 194 206 206 336 197 183 Totaal werkzoekenden* 162 001 177 577 204 314 217 818 234 592 226 178 % arbeidsgehandicapten 10.6 10.4 10.5 10.8 12.0 12.8 * Inclusief personen in beroepsopleiding Tussen 2001 en 2006 gaat het aantal werkzoekende arbeidsgehandicapten in stijgende lijn. De opvallende toename tussen 2004 en 2005 doet zich vooral voor bij oudere werkzoekenden die opnieuw beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. Het aantal arbeidsgehandicapten bedraagt nu bijna 13% van alle werkzoekenden. Tabel 9 laat zien hoe de verschillende deelpopulaties zijn samengesteld en elkaar overlappen. Tabel 9 : Niet werkende werkzoekende arbeidsgehandicapten in Vlaanderen (30-06-2006) Normaal geschikt Niet normaal geschikt Totaal BuSO Niet-BuSO BuSO Niet-BuSO VF 243 406 1 958 3 441 6 048 Niet-VF 4 252 197 183 898 17 797 22 947 Totaal 4 495 406 2 856 21 238 28 995 Tabel 10 geeft enkele kenmerken van de arbeidsgehandicapten. 23

24 Tabel 10 : Kenmerken van de arbeidsgehandicapten en de deelgroepen (30-6-2006 -VDAB) Vlaams Fonds % BuSO % Nietnormaal geschikt % Totaal % Categorie Andere 401 6.6 363 4.9 691 2.9 947 3.3 Schoolverlaters 54 0.9 311 4.2 78 0.3 373 1.3 U.V.W. 5220 86.3 6305 85.8 22757 94.5 26834 92.5 Vrij ingeschreven 373 6.2 372 5.1 568 2.4 841 2.9 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 In beroepsopleiding Ja 526 8.7 411 5.6 1120 4.6 1349 4.7 Neen 5522 91.3 6940 94.4 22974 95.4 27646 95.3 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Sekse Man 3557 58.8 4100 55.8 10442 43.3 13214 45.6 Vrouw 2491 41.2 3251 44.2 13652 56.7 15781 54.4 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Leeftijd < 20 jaar 141 2.3 900 12.2 200 0.8 997 3.4 >= 20 & < 25 jaar 1013 16.7 2005 27.3 1526 6.3 2925 10.1 >= 25 & < 45 jaar 3610 59.7 3888 52.9 10357 43.0 12688 43.8 > = 45 jaar 1284 21.2 558 7.6 12011 49.9 12385 42.7 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Werkloosheidsduur < 10 mnd 1700 28.1 3037 41.3 4774 19.8 7218 24.9 >= 10 & < 24 mnd 1593 26.3 1998 27.2 6573 27.3 7931 27.4 >= 24 & < 36 mnd >= 36 mnd 782 1973 12.9 32.6 743 1573 10.1 21.4 3050 9697 12.7 40.2 3495 10351 12.1 35.7 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Studieniveau <=LSO BUSO 2201 36.4 7351 100 2856 11.9 7351 25.4 < = LSO Niet BUSO 1443 23.9 - - 9266 38.5 9433 32.5 > LSO Niet BUSO 2404 39.7 - - 11972 49.6 12211 42.1 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Nationaliteit Belg 5875 97.1 7118 96.8 23152 96.1 27846 96.0 EU 102 1.7 92 1.3 547 2.3 627 2.2 Niet EU 71 1.2 141 1.9 395 1.6 522 1.8 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Rijbewijs Geen 3683 60.9 5371 73.1 9368 38.9 12715 43.9 Wel 2365 39.1 1980 26.9 14726 61.1 16280 56.1 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Met VF-nummer Ja 6048 100 2201 29.9 5399 22.4 6048 20.9 Neen - - 5150 70.1 18695 77.6 22947 79.1 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 Geschiktheid Gedeeltelijk geschikt 4173 69.0 2216 30.1 20303 84.3 20303 70.0 Zeer beperkt geschikt 1226 20.3 640 8.7 3791 15.7 3791 13.1 Normaal geschikt 649 10.7 4495 61.1 - - 4901 16.9 Totaal 6048 100 7351 100 24094 100 28995 100 24

25 Midden 2006 behoort bijna 13% van de niet-werkende werkzoekenden tot de arbeidsgehandicapten. De groep arbeidsgehandicapten bestaat uit drie deelgroepen die elkaar gedeeltelijk overlappen. Slechts 7% (1958/28995) behoort tot alle drie de deelgroepen (ingeschreven in het Vlaams Fonds; BuSOafgestudeerde en Niet-normaal geschikt). Er zijn 16% arbeidsgehandicapten (4582/28995) die tot twee deelgroepen behoren en 77% (22455/28995) die slechts tot één deelgroep behoren. De grootste afzonderlijke groep zijn de Niet-normaal geschikten die geen ex-buso leerling zijn en niet in het Vlaams Fonds zijn ingeschreven (17797/28995 = 61%). Wanneer we de vergelijking maken tussen de hele groep arbeidsgehandicapten (28995) en alle werkzoekenden (226178) dan zijn er enkele opvallende verschillen. Bij de arbeidsgehandicapten zijn er meer UVW's (93% t.o.v. 83%) en bijgevolg minder van de andere categorieën. Naar leeftijd zijn er bij de arbeidsgehandicapten veel meer personen boven de 45 jaar (43% t.o.v. 32%). Personen met een hoge werkloosheidsduur (meer dan 2 jaar) zijn veel talrijker bij de arbeidsgehandicapten (48% t.o.v. 27%). Naar studieniveau behoort 58% van de arbeidsgehandicapten tot de groep die hoogstens een diploma lager secundair onderwijs heeft (inclusief BuSO), daar waar dit voor alle werkzoekenden 'slechts' 29% is. De deelgroepen arbeidsgehandicapten verschillen ook onderling van elkaar, maar men moet er rekening mee houden dat eenzelfde persoon tot meerdere van die groepen kan behoren. Opvallend is dat de helft van de Niet-normaal geschikten 45 jaar en ouder is en dat 40% meer dan drie jaar werkloos is. Hoewel de Vlaams Fonds groep in het algemeen jonger is, is ook daar één derde meer dan drie jaar werkloos. Meestal gaat het om personen die tevens als niet-normaal geschikt geklasseerd staan. Zoals verwacht kon worden heeft de BuSO groep het 'jongste' leeftijdsprofiel. Tot slot geven we nog de verdeling naar provincie. Tabel 11 : Arbeidsgehandicapten naar provincie (VDAB 30-6-2006) Antwerpen Brabant Limburg OVL WVL N % N % N % N % N % VF 1308 16.7 862 25.4 1114 19.6 1468 20.7 1296 25.9 BuSO 2123 27.1 763 22.5 1264 22.3 1857 26.2 1344 26.9 NNG 6403 81.7 2815 82.9 4703 82.8 6122 86.4 4051 81.0 Totaal 7833 3397 5677 7088 5000 Antwerpen Brabant Limburg OVL WVL 25

26 Sinds de zomer van 2006 kunnen gegevens over werkzoekende arbeidsgehandicapten worden opgevraagd op de VDAB-website (Arvastat). Die cijfers wijken enigszins af van de cijfers hierboven, onder andere omdat werkzoekenden in beroepsopleiding er niet in voorkomen. Het is niet mogelijk om de deelgroepen arbeidsgehandicapten (Vlaams Fonds / BuSO / niet-normaal geschikt) te onderscheiden, maar het kenmerk 'arbeidshandicap' kan wel in kruistabellen met vele andere kenmerken worden gecombineerd en de gegevens zijn beschikbaar op meerdere niveau's (Vlaanderen, arrondissement, LKC, gemeente, etc.). Er zijn tellingen mogelijk op basis van de 'stock' op het einde van elke maand en er worden ook jaargemiddelden gegeven. De volgende tabel bevat cijfers voor Vlaanderen. Tabel 12 : Arbeidsgehandicapte NWWZ 2000-2006 (Vlaanderen) Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Op 30 juni Aantal 16.317 16.612 17.827 20.502 22.581 27.003 27.651 % van NWWZ 10,6 11,0 10,7 10,7 11,1 12,3 13,1 Jaargemiddelde Aantal 17.168 17.338 18.730 20.932 24.172 27.788 nb % van NWWZ 10,1 10,2 10,0 10,1 10,7 11,8 nb Bron : VDAB (Arvastat) Op 6 jaar tijd is het (gemiddeld) aantal arbeidsgehandicapte NWWZ met bijna 10.000 eenheden toegenomen (+62%). Hun aandeel in de totale groep van NWWZ steeg daardoor van 10,1% in 2000 tot 11,8% in 2005. B. Naast de in de VDAB ingeschrevenen zijn er ook werkzoekende arbeidsgehandicapten die niet zijn ingeschreven. Onder de gerechtigden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (zoals een invaliditeitsuitkering of een tegemoetkoming aan gehandicapten) zijn er zeker ook mensen die op zoek zijn naar baan, maar als ze zich niet in de VDAB hebben ingeschreven dan hebben we op dit moment geen enkel zicht op wie dit zijn en met hoeveel ze zijn. Voorts zijn er ook nog personen met een handicap die niet actief zijn maar geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben en ook niet in de VDAB zijn ingeschreven maar toch werkzoekend zijn. Ook die personen kennen we niet. 26

27 1.3.2 Werkende arbeidsgehandicapten Volgens de EAK-2002 zijn er ongeveer 200 000 werkende arbeidsgehandicapten. Dit vertegenwoordigt 7.5% van alle Vlaamse werkenden. Slechts enkelen kunnen we op basis van institutionele-administratieve criteria terugvinden. Eén criterium is dat ze werken met een loonkostensubsidie die voor gehandicapten is bedoeld. Op basis van de gegevens van het Vlaams Fonds waren er aanvang 2005 in Vlaanderen 3 125 personen met een handicap waarvoor de werkgever een subsidie ontving in het kader van de CAO-26 en ongeveer 2 276 in het kader van de Vlaamse Inschakelingspremie. Een andere indicator is het tewerkgesteld zijn in een beschutte werkplaats. In het eerste kwartaal van het jaar 2006 was dit het geval voor ongeveer 13 600 personen met een handicap. Ook in de Sociale werkplaatsen werken er mensen met een handicap. Hun aantal bedraagt ongeveer 500 (Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, 2006). In totaal kunnen we dus maar ongeveer 10% van de 200 000 werkende arbeidsgehandicapten terugvinden. De meerderheid maakt duidelijk geen gebruik van categoriale voorzieningen. 27

28 2. Het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van mensen met een handicap Het arbeidsmarktbeleid houdt in dat er sturing is van het arbeidsmarktgebeuren door de overheid, eventueel in samenspraak met de sociale partners. Het heeft twee uitzichten die men als actief en passief betitelt. Bij passief beleid wordt aan personen die (tijdelijk) geen inkomen kunnen verwerven op de arbeidsmarkt een andere bron van inkomen bezorgd. Als arbeidsongeschiktheid aan de basis ligt van het onvermogen tot verdienen worden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen toegekend (zie bijlage 4). Het passief beleid, waarmee personen de mogelijkheid wordt geboden om zich uit de arbeidsmarkt terug te trekken, heeft als tegenhanger het actief beleid dat erop gericht is om personen wel te laten participeren. In wat volgt zal enkel het actief beleid worden behandeld. Om de arbeidsmarktparticipatie op niveau te houden of te verhogen is het passief beleid echter van evenveel belang. Immers, het inpompen van nieuw water (arbeidskrachten) in een reservoir (de arbeidsmarkt) zal niet veel opleveren wanneer de afloop (de passieve arbeidsmarktregelingen) wijd open staat. In het actief beleid zijn er diverse soorten sturing. Om een en ander wat overzichtelijk bijeen te brengen is de opdeling in regulerende, compenserende en vervangende sturing een geschikt kader (Samoy, 1998). In de praktijk komen de verschillende types van sturing samen voor. A. Regulerende sturing betreft het gebruik van instrumenten die direct of indirect ingrijpen op de verhoudingen tussen de actoren op de arbeidsmarkt. Deze verhoudingen worden gestuurd door 'geboden en verboden', door 'materiële of immateriële prikkels' en door 'procedures'. B. Compenserende sturing werkt op een andere manier. Door middel van financiële of materiële transfers worden de actoren op de arbeidsmarkt in staat gesteld op de (door de overheid) gewenste manier te handelen of wordt de uitkomst van marktmechanismen achteraf gecorrigeerd. Tot deze vorm van sturing behoren beroepsrevalidatie en beroepsopleiding, aanvullende inkomensondersteuning aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt, loonkostensubsidies en aanpassingen van de werkplek aan de vraagzijde, en informatie, bemiddeling en begeleiding voor beide zijden. C De overheid kan tenslotte ook afzien van het sturen van de private arbeidsmarkt en door vervangende sturing arbeidsplaatsen scheppen voor gehandicapten in het 28